DOI: 10.5553/RdW/138064242022043001002

Recht der WerkelijkheidAccess_open

Artikel

De strafbaarstelling van straatintimidatie en het risico van etnisch profileren

Een pragmatische ‘sociologie van kritiek’

Trefwoorden Street Harassment, Feminism, Ethnic profiling, Gender-based violence, Criminalization
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze Citaties (1)
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Mischa Dekker, 'De strafbaarstelling van straatintimidatie en het risico van etnisch profileren', RdW 2022-1, p. 8-30

    Since 2014, several countries have introduced legislation to criminalize ‘street harassment.’ In France, this criminalization was framed within a feminist perspective, by conceiving of street harassment as the first level of a ‘continuum of violence against women.’ In the Netherlands, on the other hand, proposals to criminalize these behaviors came from right-wing political parties. They framed ordinances as protecting public order and focused on racialized loitering youth as the main problem group. Despite these differences, proponents of penalization in both countries encountered a similar criticism: according to left-wing politicians, feminists, and anti-racist activists, criminalizing street harassment could lead to disproportionate punishment of racialized men from disadvantaged backgrounds. This article argues for a pragmatic ‘sociology of critique’ within the sociology of law, which provides insight into how actors involved in the introduction of regulation develop reflexivity about the risks of legislation, as well as their blind spots.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • 1 Inleiding

      Wanneer in mei 2017 de Amsterdamse gemeenteraad debatteert over de invoering van een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) op ‘straatintimidatie’, komen bezwaren overwegend vanuit partijen links op het politieke spectrum.1x Het onderzoek voor dit artikel is mogelijk gemaakt door een driejarig PhD-contract van Hesam Université aan de École des hautes études en sciences sociales in Parijs, met een jaar verlengd door financiering van het Amsterdam Institute for Social Science Research. De auteur verklaart dat er geen belangenverstrengeling is. De auteur wil graag Danielle Chevalier, Jan Willem Duyvendak, Carole Gayet-Viaud, Cyril Lemieux, Eva van Vugt en de twee anonieme referenten van Recht der Werkelijkheid bedanken voor hun commentaar op eerdere versies van deze tekst. Gedeelten van de analyse in dit artikel zijn eerder gepubliceerd in het Frans: Dekker 2021. Volgens GroenLinks- fractievoorzitter Rutger Groot Wassink wordt met deze APV ‘de deur opengezet voor willekeur’ en etnisch profileren, en D66-fractievoorzitter Jan Paternotte beweert dat ‘wat nu precies straks verboden is, dat kunnen we hier helemaal niet met elkaar zeggen’.2x Gemeente Amsterdam 2017a, p. 36 en 38.
      In 2014 was Brussel de eerste stad die een Gemeentelijke Administratieve Sanctie op ‘straatintimidatie’ invoerde. Sindsdien zijn wetten ingevoerd in onder andere Frankrijk, Portugal, Marokko en Chili, evenals APV’s in Rotterdam en Amsterdam. Hoewel deze strafbaarstelling gericht is op het beschermen van slachtoffers, roept zij ook bezorgdheid en verzet op: linkse politici, feministen en antiracistische activisten uiten de vrees dat mannen van kleur en uit kansarme milieus onevenredig bestraft worden.
      Dit artikel analyseert hoe tijdens de strafbaarstelling van straatintimidatie actoren met dit probleem van selectieve repressie omgaan. Het onderzoek betreft twee contexten: Frankrijk en Nederland. In beide landen is regelgeving op straatintimidatie ingevoerd, maar op initiatief van zeer verschillende actoren, die andere framings gebruiken om voor strafbaarstelling te pleiten. In Frankrijk agenderen feministische organisaties zoals Stop harcèlement de rue het thema, en presenteren ook de initiatiefnemers van een nationale wet op straatintimidatie – minister Marlène Schiappa en andere leden van Emmanuel Macrons partij En Marche – deze als een middel om seksisme en geweld tegen vrouwen te bestrijden. In Nederland daarentegen hebben de rechtse partijen VVD en Leefbaar Rotterdam een leidende rol: zij presenteren hun initiatieven voor lokale verordeningen in Rotterdam en Amsterdam als een bescherming van de openbare orde, waarbij zij de nadruk leggen op de migratieachtergrond van mannen die intimideren.
      In wetenschappelijk onderzoek is veel aandacht voor hoe specifiek beleid etnische profilering in de hand kan werken.3x Schinkel 2011; Van den Berg & Chevalier 2017; Van der Woude & Van der Leun 2013. Met betrekking tot gendergerelateerd geweld beschrijft Bernstein hoe feministisch activisme en beleid soms leiden tot onevenredige repressie van mannen van kleur en uit kansarme milieus, een tendens die zij omschrijft als ‘carceral feminism4x Bernstein 2012. Zie ook: Bumiller 2008.. Onderzoek naar homonationalisme5x Puar 2007. en femonationalisme6x Farris 2017. laat zien hoe rechtse politieke partijen een steeds actievere rol spelen bij het invoeren van beleid voor gendergerelateerd geweld, waarbij zij dit probleem koppelen aan immigratie.
      In de bovengenoemde literatuur zijn het vaak de onderzoekers die bepaalde beleidsmaatregelen als ‘stigmatiserend’ of ‘selectief’ bestempelen. Maar sociologen zijn verre van de enigen die kritiek uiten omtrent het risico van stigmatisering of selectiviteit. Dit artikel benadert dit thema anders: het doel is niet om te bepalen of deze strafbaarstelling wel of niet ‘selectief’ is, noch om de ‘racistische instrumentalisering’ van dit probleem te deconstrueren. In plaats daarvan analyseer ik hoe actoren die betrokken zijn bij de strafbaarstelling omgaan met dit risico van selectieve repressie. Deze benadering van het thema stigmatisering vormt een verschuiving van kritische sociologie – waarin de socioloog zelf bepaalde actoren in het veld van stigmatisering beschuldigt – naar een sociologie van kritiek – waarin de socioloog bestudeert hoe actoren ertoe komen deze kritiek zelf te uiten.7x Boltanski 1990; Boltanski e.a. 1984. Deze benadering, die is ontwikkeld in de pragmatische sociologie,8x Boltanski & Thévenot 2009. draagt bij aan de rechtssociologie, doordat zij inzicht geeft in hoe actoren die betrokken zijn bij de invoering van regelgeving reflexiviteit ontwikkelen over de risico’s van bepaalde regelgeving, evenals hun blinde vlekken. Hoe komt bezorgdheid over willekeurigheid en etnische profilering tot stand, welk vocabulaire wordt hier in verschillende contexten voor gebruikt en wat doen wetgevers met deze kritiek?
      Nederland en Frankrijk zijn interessant om te vergelijken, omdat zij in de literatuur over ‘nationale modellen’ van burgerschap vaak genoemd worden als voorbeelden van ‘multiculturalistisch’ en ‘universalistisch’ denken over cultuur en etniciteit.9x Bertossi & Duyvendak 2009. Zien we deze twee vocabulaires terug in discussies over selectieve repressie? Recente literatuur in de comparatieve sociologie waarschuwt echter voor een statisch gebruik van begrippen als ‘nationale cultuur’ of ‘nationaal model’, die suggereren dat deze automatisch aan actoren worden opgelegd.10x Lamont & Thévenot 2000, p. 1; Bowen e.a. 2014, p. 9. Een ‘sociologie van de kritiek’ die actoren zelf formuleren op deze strafbaarstelling draagt bij aan een meer processueel begrip van hoe ‘nationale’ vocabulaires ontstaan in debatten over een dergelijk onderwerp.
      Bestaand onderzoek naar de regulering van straatintimidatie hanteert ofwel een juridisch en niet-empirisch perspectief, waarin de formele mogelijkheden van een wet op straatintimidatie worden onderzocht,11x Bowman 1993; Brouwer & Schilder 2016; Charruau 2015. ofwel een legal consciousness-perspectief, waarin wordt geanalyseerd hoe burgers denken over het strafbaar stellen van deze gedragingen.12x Nielsen 2004. De Amerikaanse socioloog Laura Beth Nielsen laat zien hoe bezorgdheid over het risico van etnische profilering ertoe leidt dat veel van haar respondenten sceptisch staan tegenover de strafbaarstelling van straatintimidatie.13x Nielsen 2000, 2013. Maar zij gaat niet in op de politieke processen waardoor juridische definities van straatintimidatie tot stand komen en hoe vrees voor stigmatisering invloed heeft op de actoren die hierbij betrokken zijn.14x Voor uitzonderingen, zie Gayet-Viaud 2021 en Lieber 2021. Dit artikel bouwt voort op onderzoek naar de sociale constructie van publieke problemen, waarin geanalyseerd wordt hoe de specifieke framing die in debatten aan een probleem gegeven wordt van invloed is op de juridische oplossingen die ervoor gezocht worden.15x Burstein 1991; Gusfield 1981, p. 170 en 189; McCann 2006. Ik betoog dat deze framings ook beïnvloeden hoe de betrokken actoren met het risico van selectieve repressie omgaan.
      Dit artikel analyseert dit proces van strafbaarstelling in drie stappen. Eerst zien we hoe ondanks uiteenlopende politiseringsprocessen actoren in Frankrijk en Nederland erin slagen strafbaarstelling op de politieke agenda te zetten, maar zeer uiteenlopende framings gebruiken om hiervoor te pleiten. Vervolgens laat ik zien hoe in beide contexten deze strafbaarstelling bezorgdheid creëert bij activisten en politici over het risico van selectieve repressie, en hoe het dominante discours rondom het probleem beïnvloedt hoe deze bezorgdheid geuit wordt. Ten slotte analyseer ik hoe wetgevers omgaan met deze bezorgdheid: terwijl het feministische frame dat Franse wetgevers aan hun wetsvoorstel geven helpt om deze bezwaren terzijde te schuiven, zijn rechtse partijen in Nederland minder succesvol in het wegnemen van bezorgdheid over willekeurigheid en worden de verordeningen uiteindelijk niet succesvol doorgevoerd.

    • 2 Methodologie

      De empirische gegevens in dit artikel zijn verzameld in het kader van mijn proefschrift over de politisering van straatintimidatie in Nederland en Frankrijk. Doordat ik dit veldwerk heb gedaan op het moment dat deze regelgevingen tot stand kwamen, was het mogelijk om te bestuderen hoe actoren zich verhielden tot risico’s van selectieve repressie gedurende verschillende fases van dit proces. Van de 104 interviews die ik gevoerd heb voor mijn proefschrift waren er 51 met actoren die betrokken waren bij de totstandkoming van deze regelgeving: parlementariërs, gemeenteraadsleden, politie, officieren van justitie, ambtenaren en activisten. Het doel van deze interviews was om te bestuderen wat de spanningspunten zijn waar zij tegenaan liepen. Met dezelfde doelstelling heb ik veel vergaderingen bijgewoond die door deze actoren werden georganiseerd. Ik heb alle openbare vergaderingen en verslagen geanalyseerd waarin straatintimidatie besproken werd in de Assemblée Nationale en de Senaat in Frankrijk, en in de gemeenteraden van Amsterdam en Rotterdam. Om te onderzoeken wat de dominante framings van het probleem waren in de media, heb ik een kwalitatieve analyse gedaan van alle krantenartikelen (480) tussen 2012 en 2018 waarin het woord ‘straatintimidatie’ of ‘harcèlement de rue’ voorkomt in Le Figaro, Le Monde, L’Humanité en Le Parisien in Frankrijk, en De Telegraaf, NRC Handelsblad, de Volkskrant, Het Parool en AD Rotterdam in Nederland. Aan dit corpus heb ik opiniestukken en toespraken toegevoegd die regelmatig geciteerd werden door politici, onder meer van de organisaties Stop harcèlement de rue, Osez le féminisme, Lallab, Stop Straatintimidatie en Hollaback! Nederland. De data is gecodeerd met behulp van Atlas.ti. Hierbij is gekeken naar combinaties van termen en probleemdefinities om frames te onderscheiden: bijvoorbeeld combinaties van termen zoals seksisme en feminisme met termen zoals strafbaarstelling en misdaad om te spreken van een ‘feministisch-repressieve’ framing.

    • 3 De strafbaarstelling van straatintimidatie in Nederland en Frankrijk

      De vergelijking tussen Nederland en Frankrijk illustreert hoe twee zeer verschillende frames zijn gebruikt om voor de strafbaarstelling van hetzelfde soort gedrag te pleiten. In Nederland domineert het thema strafbaarstelling de politieke en mediadebatten over straatintimidatie tussen 2012 en 2014, terwijl het idee om dit gedrag strafbaar te stellen tot 2017 vrijwel afwezig is in Franse debatten. Het feit dat in Nederland deze politisering zo gericht is op strafbaarstelling is op zichzelf opmerkelijk. Vergeleken met andere landen is de Nederlandse feministische beweging over het algemeen minder gericht op het pleiten voor wetgeving en meer op voorlichting en slachtofferhulp.16x Roggeband 2012, p. 789. Het feit dat desondanks de politisering van straatintimidatie zich concentreert op strafbaarstelling komt doordat niet feministen, maar rechtse politieke partijen dit thema op de politieke agenda zetten. In Frankrijk staan de meeste actoren die straatintimidatie op de agenda zetten – activisten, onderzoekers en ambtenaren die zich identificeren als feministisch – sceptisch tegenover de doeltreffendheid van strafbaarstelling en geven de voorkeur aan preventie. Desondanks is het ditzelfde feministische frame dat wetgevers vanaf 2017 gebruiken om voor strafbaarstelling te pleiten.

      3.1 Nederland: straatintimidatie als verstoring van de openbare orde door hangjongeren van kleur

      Vanaf 2012 deed PvdA-Kamerlid Ahmed Marcouch voorstellen voor een nationale wet tegen straatintimidatie. Maar zoals we verderop zullen zien, is deze poging tot vandaag de dag niet succesvol en wordt straatintimidatie alleen op lokaal niveau strafbaar gesteld in Amsterdam en Rotterdam.
      In dezelfde periode nemen de VVD Amsterdam en Leefbaar Rotterdam initiatief om straatintimidatie te verbieden in hun gemeenten. In 2009 en 2010 stellen gemeenteraadsleden Robert Flos (VVD) en Marco Pastors (Leefbaar) voor om een APV in het leven te roepen om straatintimidatie strafbaar te stellen. Deze voorstellen krijgen media-aandacht in 2014 door de oprichting van Stop Straatintimidatie, een organisatie die pleit voor een strafrechtelijke oplossing van het probleem. Deze politici en activisten leggen vaak de nadruk op hoe dit probleem veroorzaakt zou worden door hangjongeren met een migratieachtergrond. In een brief aan de Amsterdamse gemeenteraad schrijft Flos (VVD): ‘Vrouwen worden nageroepen, uitgescholden, achternagezeten, betast en bespuugd door – daarover bestond weinig verschil van mening – overwegend Noord-Afrikaanse jongens.’17x Gemeenteraad Amsterdam 2012, p. 1. Tanya Hoogwerf, gemeenteraadslid voor Leefbaar Rotterdam, zegt in een interview met mij:

      ‘Wat je gewoon terugziet is dat er groepen allochtone jongeren zijn die een groot onderdeel van het probleem zijn, dat het meer wordt gedaan door mensen met een Marokkaanse of Arabische cultuur. […] Je moet dat gewoon aan kunnen geven, ook om het op te kunnen lossen.’

      In de afgelopen twintig jaar hebben in Nederland zowel politieke debatten als beleid op het gebied van seksueel geweld een sterke ‘culturalisering’ ondergaan, waarin dit probleem gekoppeld wordt aan immigratie.18x Duyvendak e.a. 2016; Roggeband & Verloo 2007; Outshoorn & Oldersma 2007, p. 182-183. Rechtse partijen zijn actiever geworden op gendervraagstukken, zoals eerwraak, vrouwenbesnijdenis en geweld tegen ­LHBTQI+­-personen. De VVD en Leefbaar gebruiken vaak de term ‘sisverbod’ voor hun verordeningen op straatintimidatie, een term die door de media wordt opgepikt. Volgens meerdere linkse partijen, waarover hieronder meer, zit er een culturele connotatie aan de term ‘sissen’, omdat dit gedrag wordt geassocieerd met mannen met een Noord-Afrikaanse migratieachtergrond. In de media overheerst deze culturalistische framing, terwijl een feministische framing van straatintimidatie als het product van seksisme dat ook ten grondslag ligt aan ander geweld tegen vrouwen vrijwel afwezig is. Straatintimidatie wordt op de kaart gezet door de VVD en Leefbaar, terwijl feministische organisaties een relatief marginale rol spelen. Dit heeft deels te maken met de afnemende invloed van feministische bewegingen in het Nederlandse maatschappelijk veld sinds de jaren negentig, maar ook – zoals we hieronder zullen zien – met ongemak bij linkse partijen en feministische organisaties over de dominante culturalistische framing van rechts.19x Tjen-A-Tak & Van den Broek 2014, p. 45; Roggeband 2012, p. 791.
      De Nederlandse casus illustreert niet alleen hoe de dominante discoursen rondom een probleem in het maatschappelijk debat leiden tot de keuze voor bepaalde oplossingen, maar ook hoe de specifieke juridische instrumenten waarmee een fenomeen wordt bestraft op hun beurt invloed hebben op de probleemdefinitie in politieke en mediadebatten.20x Mautner 2011, p. 841; Marshall 2003; Saguy 2003. De framing van straatintimidatie als verstoring van de openbare orde door hangjongeren wordt versterkt door het juridische instrument waarmee het wordt bestraft: APV’s.
      In Nederland is de regelgevende bevoegdheid van een burgemeester beperkt tot de uitvaardiging van APV’s; andere bevoegdheden zijn voorbehouden aan de Staten-Generaal. De verordeningen voor straatintimidatie worden toegevoegd aan artikel 2.2: Openbare orde, overlast en veiligheid van de Amsterdamse APV-bepaling,21x Gemeente Amsterdam 2017. en artikel 2.1: Openbare orde: bestrijding van ongeregeldheden in Rotterdam.22x Gemeente Rotterdam 2017c. In mijn interviews met officieren van justitie, politie en ambtenaren brengen zij straatintimidatie in verband met verstoringen van de openbare orde, zoals vandalisme. Beleidsdocumenten stellen dat de verordening bedoeld is om de openbare orde te handhaven op locaties waar een bedreigende sfeer gecreëerd wordt.

      ‘Je hebt natuurlijk veel plekken waar jongens of drugsdealertjes rondhangen, die gewoon overlastgevend zijn, die intimideren en naar vrouwen roepen. Dat zal de doelgroep zijn waar je op gaat focussen. Dus niet zozeer de lone wolfs, om maar even een rare term te gebruiken.’ (Interview Projectleider straatintimidatie, Politie Amsterdam)

      Deze actoren verwijzen daarentegen zelden naar wetgeving over seksuele intimidatie op de werkvloer en seksueel geweld. De termen ‘seksisme’ en ‘geweld tegen vrouwen’ worden in beleidsdocumenten over de verordeningen niet één keer genoemd. Linkse partijen verzetten zich tegen het dominante culturalistische discours en pleiten voor een bredere insteek door straatintimidatie te koppelen aan ander gendergerelateerd geweld. Maar deze partijen spelen geen leidende rol in politieke debatten over straatintimidatie en een dergelijke feministische framing blijft marginaal in de media.23x Dekker 2021, p. 180. De dominante rol van rechts op dit thema en de formele vereisten van APV’s produceren samen een dominante probleemdefinitie van straatintimidatie als verstoring van de openbare orde door hangjongeren, waarbij de nadruk ligt op hun migratieachtergrond.

      3.2 De feministische framing van Franse wetgevers: straatintimidatie als eerste niveau van een ‘continuüm van geweld’

      Tussen 2012 en 2017 zetten activisten, onderzoekers, politici en ambtenaren die zich identificeren als feministisch en links straatintimidatie op de agenda in Frankrijk.24x Dekker 2019, p. 89. Zij pleiten voor bewustwordingscampagnes en stedelijke planningsmaatregelen. Noch in het rapport over straatintimidatie van de Hoge Raad voor Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen (HCEfh), noch in het Actieplan Straatintimidatie uit 2015 van de Franse regering wordt gepleit voor invoering van een nieuw wetsartikel voor straatintimidatie.
      Deze niet-juridische benadering is opvallend voor de Franse feministische beweging, waarvoor het recht vaak een belangrijk instrument is, zoals op het gebied van abortus,25x Choisir la cause des femmes 1973. seksuele intimidatie op de werkvloer26x Saguy 2003. en gelijke vertegenwoordiging in de politiek.27x Bereni 2009. Zoals Ewick en Silbey (1998) betogen, is het belangrijk om te begrijpen waarom bepaalde actoren zich niet tot het recht wenden om een probleem aan te pakken.
      In Frankrijk wordt straatintimidatie op de kaart gezet in een periode van sterke institutionalisering van het feminisme.28x Bereni 2009. Vanaf 2014 beginnen feministische organisaties zoals Stop harcèlement de rue en Osez le féminisme samen te werken met ‘state feminists’ binnen de Franse overheid – ambtenaren en politici die een feministische beleidsbenadering onderschrijven.29x Mazur & Stetson 1995; Revillard 2016. Zij framen straatintimidatie als het eerste stadium van een ‘continuüm van geweld tegen vrouwen’. Dit begrip werd ontwikkeld door de Engelse sociologe Liz Kelly (1987) en in Frankrijk geïntroduceerd door feministische onderzoekers,30x Gayet-Viaud 2021. met name in het kader van de Nationale enquête naar geweld tegen vrouwen in Frankrijk (Enveff 2001).31x Maillochon 2003; Condon, Lieber & Maillochon 2005. Tussen 2000 en 2020 worden meerdere wetten ingevoerd die de term ‘continuüm van geweld tegen vrouwen’ gebruiken – zoals de wet van 4 april 2005 inzake de preventie en repressie van huiselijk geweld, en de wet van 6 september 2012 inzake seksuele intimidatie. Activisten en ambtenaren gebruiken het begrip ‘continuüm’ om straatintimidatie te conceptualiseren als product van dezelfde mannelijke dominantie die ook ten grondslag ligt aan aanranding en verkrachting. Zij pleiten voor educatief beleid om een gedragsverandering teweeg te brengen, wat volgens organisaties zoals Osez le féminisme en Stop harcèlement de rue doeltreffender is dan repressie. Het risico van selectieve repressie, waarop ik later terug zal komen, wordt door deze feministen regelmatig genoemd als reden voor hun twijfel over strafbaarstelling. Tot 2017 spelen rechtse politieke partijen een marginale rol in het debat en de invoering van beleid op dit thema.
      In 2017 wordt strafbaarstelling plotseling het meest besproken onderwerp in mediaberichtgeving over straatintimidatie. Marlène Schiappa, de staatssecretaris voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen en de Bestrijding van Discriminatie, stelt voor om een boete in te stellen voor ‘outrage sexiste’ [seksistische minachting]. Dit werd een prioriteit van Macrons regering tijdens Schiappa’s ‘Tour de France de l’Égalité’, waarvoor zij 824 bijeenkomsten organiseerde door heel het land. Na voorbereidend werk van verschillende interministeriële werkgroepen wordt het artikel besproken in de Assemblée Nationale en de Senaat. In tegenstelling tot Nederland zijn er geen initiatieven om straatintimidatie lokaal strafbaar te stellen, wat erop wijst dat het Franse rechtssysteem, ondanks de invoering van decentralisatiewetten in de jaren tachtig, sterk gecentraliseerd blijft.
      Hoewel de wens om straatintimidatie strafbaar te stellen afwijkt van de focus op preventie van feministen die straatintimidatie tot 2017 op de agenda zetten, is voorstanders van strafbaarstelling er veel aan gelegen om de wet te presenteren als voortzetting van eerdere feministische initiatieven. Minister Schiappa nodigt organisaties als Stop harcèlement de rue, Osez le féminisme en Genre et Ville uit voor klankbordgroepen, en in documenten van de werkgroepen strafbaarstelling van de Assemblée Nationale en Senaat wordt herhaaldelijk verwezen naar rapporten van de Hoge Raad voor Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen32x Assemblée Nationale 2018b, p. 14; Assemblée Nationale 2018d, p. 10 en 15. en naar onderzoeken naar geweld en genderverhoudingen.33x Assemblée Nationale 2018a; Assemblée Nationale 2018b, p. 7 en 12; Assemblée Nationale 2018c; Assemblée Nationale 2018d, p. 8. Het feit dat het artikel wordt besproken en ingevoerd als onderdeel van een algemene wet voor ‘seksistisch en seksueel geweld’ – waarin ook wetgeving inzake verkrachting en seksuele meerderjarigheid staat – zorgt eveneens voor een systematische koppeling tussen de straatintimidatie en gendergerelateerd geweld.34x Lenhardt 2017. Schiappa en andere voorstanders van de wet presenteren ‘outrage sexiste’ als antwoord op #MeToo en de Franse hashtag #BalanceYourPorc, waarbij zij verbanden leggen met seksuele intimidatie op de werkvloer en verkrachting.35x Leclerc 2017.
      Voorstanders van de wet vertalen het begrip ‘continuüm van geweld tegen vrouwen’, dat aanvankelijk door feministen werd gebruikt om te pleiten voor preventief beleid om een ‘verkrachtingscultuur’ te bestrijden, in een escalatietheorie.36x Gayet-Viaud (2021) laat zien dat een ‘worst-case scenario perspectief’ al aanwezig is in pionierend onderzoek naar straatintimidatie zoals dat van Gardner (1995), waarin interacties tussen vrouwen en mannen geanalyseerd worden vanuit het perspectief van het ergste dat zou kunnen gebeuren, dat wil zeggen fysiek geweld en verkrachting. Door te suggereren dat straatintimidatie – het eerste niveau van dit ‘continuüm van geweld’ – tot fysiek geweld kan leiden, doen wetgevers aan ‘frame extension’,37x Snow e.a. 1986, p. 472. zoals Schiappa tijdens een hoorzitting van de Assemblée Nationale:

      ‘Als ik het over een continuüm heb beweer ik niet dat iemand die op straat intimideert altijd een verkrachter zal worden, maar dat we alles moeten doen om het proces onmiddellijk te stoppen en zelfs de “kleinste” seksuele agressie tegen vrouwen te bestrijden.’38x Assemblée Nationale 2018a, p. 62.

      Een gebeurtenis die deze framing van de wet versterkt, is het viraal gaan van een video waarop te zien is hoe een jonge vrouw, Marie Laguerre, in Parijs geïntimideerd wordt door een man die vervolgens een asbak in haar richting gooit en haar in het gezicht slaat. Hoewel de man wordt vervolgd voor geweldpleging en niet voor ‘outrage sexiste’ noemen kranten Laguerre ‘het symbool van slachtoffers van straatintimidatie’,39x Hasse 2018. en de rechtszaak ‘die van al het geweld tegen vrouwen’.40x Beaulieu 2018. In interviews gebruikt minister Schiappa deze casus om de urgentie van de wet te benadrukken: ‘Deze wet zal ons in staat stellen om de escalatie van geweld te voorkomen.’41x Méréo 2018. In mijn interview met Alexandra Louis, parlementslid voor En Marche en voorzitter van de ‘outrage sexiste’-werkgroep van de Assemblée Nationale, duidt zij deze gebeurtenis met het begrip ‘continuüm van geweld’:

      ‘Het kan snel escaleren in fysiek geweld. Er was een jonge vrouw die op straat liep en een man maakte geluiden met zijn mond. Dat was dus outrage sexiste. Zij zegt dat hij haar met rust moet laten. Hij blijft haar volgen maar zij duwt hem weg, en dan slaat hij haar. Voor het eerste is het een bekeuring, misschien zou dat hem al gekalmeerd hebben. En het tweede is een misdrijf, geweldpleging. Dat is het continuüm van geweld. Met dit wetsvoorstel straffen we echt het eerste niveau van dat geweld.’

      In mijn database van krantenartikelen komen de termen ‘politie’, ‘boetes’, ‘criminaliteit’ en ‘strafbaarstelling’ in de periode 2017-2018 veel vaker voor dan tussen 2012 en 2016. Maar de meer repressieve toon van mediaberichtgeving leidt er niet toe dat de feministische framing van straatintimidatie als vorm van geweld tegen vrouwen verdwijnt. Er is zelfs een lichte toename van de woorden ‘féminis-’ (gemiddeld 1,17 keer per artikel in de periode 2017-2018, tegenover 1,09 voor het hele corpus) en ‘violence-’ (2,54 in 2017-2018, 2,27 in het hele corpus), en gebruik van het woord ‘sexis-’ blijft stabiel (2,00 in 2017-2018, 2,02 in het hele corpus).
      We kunnen dus een ‘feministisch-repressief’ frame in Frankrijk en een ‘overlast-repressief’ frame in Nederland onderscheiden. Het Franse frame in termen van een continuüm als escalatierisico bouwt voort op de tot dan toe dominante feministische framing, maar transformeert deze in een pleidooi voor repressie. In Nederland, waar de verordeningen zelden in verband worden gebracht met geweld tegen vrouwen of feminisme, wordt de strafbaarstelling van straatintimidatie gerechtvaardigd als middel om verstoringen van de openbare orde door hangjongeren tegen te gaan, waarbij vaak de nadruk ligt op hun migratieachtergrond.

    • 4 Raakt de strafbaarstelling van straatintimidatie onevenredig bepaalde sociale groepen?

      In beide landen leiden pogingen om straatintimidatie strafbaar te stellen tot beschuldigingen van selectieve repressie. Een vergelijkende analyse van hoe actoren in Frankrijk en Nederland verschillende vocabulaires gebruiken om deze bezorgdheid te uiten, illustreert hoe zij reflexiviteit ontwikkelen over de risico’s van regelgeving, maar hoe er tegelijkertijd ook blinde vlekken zijn.

      4.1 De multiculturalistische insteek van debatten over selectieve repressie in Nederland: de subjectiviteit van straatintimidatie

      In Nederland uiten linkse partijen en antiracistische activisten hun ongemak bij het dominante frame van straatintimidatie als probleem dat vooral veroorzaakt zou worden door hangjongeren met een migratieachtergrond. Tijdens een vergadering van de Amsterdamse gemeenteraad in 2009 reageert gemeenteraadslid Fenna Ulichki (GroenLinks) op het bovengenoemde voorstel van Robert Flos (VVD):

      ‘In de wandelgangen heb ik ’m al de sis en fluistermotie genoemd. […] Als u zegt “ik wil geweld tegen vrouwen bestrijden” dan heeft u met mij een krachtige bondgenoot. Maar ik kan u zeggen, meneer Flos, het sissen of fluisteren naar vrouwen, dat er voldoende vrouwen zijn die ik ken die het opvatten als positieve waardering. Ik vroeg me af hoe we het gaan controleren, en wanneer is het verkeerd?’42x Gemeente Amsterdam 2009.

      Tijdens een raadsvergadering uit een ander GroenLinks-raadslid, Rutger Groot Wassink, dezelfde zorgen: ‘Een van de actiegroepen die zegt dat we wat moeten doen tegen straatintimidatie, Hollaback, waarschuwt voor […] het gevaar dat je bepaalde bevolkingsgroepen daarin misschien wel anders behandelt dan andere. Willekeur is de bijl aan de wortel van de rechtsstaat.’43x Gemeente Amsterdam 2017a, p. 36. Tijdens ons interview legt hij uit waarom zijn partij tegen de verordening stemt:

      ‘De VVD heeft als belangrijkste voorbeeld steeds het sissen genoemd. Nou weten we dat sissen natuurlijk wel een bepaalde culturele component heeft. Dat is vooral een Noord-Afrikaans verschijnsel. […] Het is een dog whistle.44x Een bedekte toespeling die door ingewijden wordt begrepen. […] Wat intimidatie is, is eigenlijk niet vast te stellen. We hebben reacties gehad van vrouwen die zeiden “nou er wordt nooit naar me gefloten. Ik zou het willen, ik zou het leuk vinden”. […] Dat geeft wel aan dat de grens van intimidatie ingewikkeld is. […] Zij [Fenna Ulichki] is Marokkaans-Nederlands, en zij zei ook: “Ja ik weet natuurlijk precies wie hier last van gaan krijgen. Dat is niet jouw zoon in de Staatsliedenbuurt Rutger.” Ik zei: “Nee, die doet dat natuurlijk niet.”’ [lacht]

      Het culturalistische frame van de VVD leidt tot zorgen bij linkse partijen over de subjectiviteit in hoe handhavers straatintimidatie definiëren, waardoor er een risico van etnisch profileren zou zijn. Volgens raadsleden van GroenLinks schuilt er een verborgen agenda achter deze strafbaarstelling, die met name gericht zou zijn op het criminaliseren van mannen van kleur.45x Deze kwestie van subjectiviteit speelt ook een rol in politieke debatten in andere landen (Joeck 2021). Nourdin El Ouali, het Rotterdamse gemeenteraadslid voor de door de islam geïnspireerde partij Nida, uit soortgelijke kritiek op de culturalistische framing van Leefbaar.

      ‘Straatintimidatie, zeker als je dat wilt beboeten, kan natuurlijk ergens arbitrair zijn. Wanneer is het vleiend en wanneer is het gewoon onwenselijk? Ik vind dat een hele lastige, zeker als je daar als boa mee te maken krijgt.’46x Gemeente Rotterdam 2017a.

      Deze zorgen over willekeurigheid worden versterkt door het feit dat straatintimidatie wordt bestraft door middel van plaatselijke verordeningen. GroenLinks, de Partij voor de Dieren en D66 beroepen zich op argumenten van rechtsgeleerden47x Brouwer & Schilder 2016; Leenknegt 2016. om te stellen dat volgens artikel 7 van de Grondwet alleen de wetgever in formele zin – de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk – wetgeving kan invoeren die inbreuk maakt op de vrijheid van meningsuiting. Juristen benadrukken dat deze taakverdeling tussen nationaal en lokaal niveau een cruciaal beschermingsmechanisme vormt tegen heterogeniteit van rechtsnormen en lokale censuur (bijvoorbeeld voor godslastering). Op nationaal niveau is het invoeren van een wet gebonden aan striktere procedures, onder meer voor controle op juridische duidelijkheid – eerst door het ministerie van Justitie, dan door de Raad van State, en vervolgens door de Tweede en Eerste Kamer. Plaatselijke verordeningen zijn onderhevig aan relatief minder strenge procedures: goedkeuring van de gemeenteraad en (informeel) van de ‘Driehoek’ (gemeente, politie en OM). Rotterdamse en Amsterdamse gemeenteraadsleden betogen dat het risico van willekeur minder groot zou zijn bij een nationale wet. Zij beschuldigen de burgemeester van Amsterdam, de VVD en Leefbaar ervan een voorstel te steunen dat volgens hen ongrondwettelijk is en misbruik te maken van het relatieve gemak waarmee APV’s kunnen worden ingevoerd, zonder echt helder te maken welke gedragingen nu precies strafbaar worden.

      ‘Die tekst was zo ongeveer alsof je als vrouw niet meer in Amsterdam over straat zou kunnen, dat je eigenlijk gek was als je niet een busje pepperspray bij je had, dat je zo ongeveer op elke hoek van de straat geïntimideerd zou worden. Dat is een beetje de stijl van die VVD-teksten, ronkend proza, maar niet in lijn met de werkelijkheid. […] Ik denk dat de burgemeester toch ook om de VVD een beetje te pleasen gedacht heeft van nou we moeten dit wel gaan proberen. […] Ik vind het juist voor een advocaat wel gek dat hij eigenlijk zegt “ik ga experimenteren met de APV”. Want dat is wat ie doet. Ik vind dat er geen experimenteerbepaling in de APV zit.’ (Interview Rutger Groot Wassink, fractievoorzitter GroenLinks Amsterdam)

      4.2 De feministische en universalistische insteek van debatten over selectieve repressie in Frankrijk: waarom alleen straatintimidatie?

      Het wetsontwerp van Schiappa leidt tot veel kritiek, met name vanuit de feministische organisaties, politici en onderzoekers die eerder leidend waren in debatten over straatintimidatie. Het risico van selectieve repressie staat hierin centraal, maar in tegenstelling tot Nederland gaan het hier niet over het vermeende subjectieve karakter van het begrip straatintimidatie. Linkse politici, met name van de partij La France Insoumise, verwijzen naar de kritiek van feministische organisaties en betogen dat de invoering van een specifiek artikel voor straatintimidatie zou leiden tot onevenredige repressie van mannen uit kansarme milieus.
      De feministisch-anti-racistische organisatie Lallab schrijft in een online artikel: ‘Waarom alleen straatintimidatie? Vrouwen zijn slachtoffer van intimidatie overal in onze samenleving, of het nu op straat, in bars, op de werkvloer of in het parlement is.’48x Lallab 2017. De invoering van een overtreding voor straatintimidatie – een strafprocedure die sneller en gemakkelijker is dan die voor het misdrijf seksuele intimidatie [harcèlement sexuel] – zou volgens een open brief van een aantal wetenschappers in de krant Libération leiden tot zwaardere repressie van hetzelfde gedrag op straat dan op andere plekken.

      ‘Door de categorie “straatintimidatie” in het strafrecht op te nemen wordt de straat opnieuw het doelwit van overheidsbeleid. Daardoor richt deze wet zich tegen de bevolkingsgroepen die hier zijn, vaak mannen met financiële problemen en van kleur.’49x Collectief 2017.

      Het feit dat ‘outrage sexiste’ tegelijk met wetsartikelen over seksueel geweld wordt besproken en doorgevoerd, zorgt ervoor dat critici de koppeling maken met intimidatie op de werkvloer. De wet wordt vaak voorgesteld als een ontoereikend antwoord op #MeToo. Volgens de feministische activiste Caroline de Haas gaat het om ‘een berg die een muis baart’ en is dit niet de meest dringende maatregel, aangezien ‘het meeste seksueel geweld niet in de openbare ruimte plaatsvindt’.50x Paolini 2018. De aankondiging dat de regering een aanzienlijk budget zal besteden aan het bestraffen van ‘outrage sexiste’ zou er volgens parlementsleden van La France Insoumise toe leiden dat mannen uit kansarme milieus onevenredig bestraft worden: ‘Wij zijn zeer sceptisch over de doeltreffendheid van deze bepaling, die waarschijnlijk niet overal even streng zal worden toegepast’ (Clémentine Autain, La France Insoumise).51x Assemblée Nationale 2018b, p. 158. Deze kritiek betreft dus de invoering van een specifieke wet voor de publieke ruimte.
      Waarom wordt dit risico van selectieve repressie door Frans links slechts zeer zelden geformuleerd door te verwijzen naar de mogelijkheid van willekeur en het subjectieve karakter van straatintimidatie? Bezorgdheid over subjectiviteit is niet geheel afwezig in debatten over ‘outrage sexiste’, maar in tegenstelling tot de Amsterdamse en Rotterdamse gemeenteraden worden deze bezwaren over het algemeen niet geuit door links. Tijdens een debat in de Assemblée Nationale in mei 2018 is de enige die dit bezwaar maakt een parlementslid dat verbonden is aan het radicaal-rechtse Front National, Emmanuelle Ménard:

      ‘Door straatintimidatie strafbaar te stellen begeven we ons op het terrein van de subjectiviteit en willekeur. […] De inconsistentie van dit artikel, dat riekt naar een juridisch pseudo-antwoord op druk vanuit de media, laat zien hoe moeilijk het voor de auteurs van dit wetsvoorstel is om aan te geven waar ze het eigenlijk over hebben […] Hoever willen we gaan in wat soms een ware klopjacht wordt? Nafluiten, zoals u zei, zal verboden worden; iemand aankijken misschien ook. Hoe bepalen we de grens? Waar stoppen we? Zal flirten of galanterie morgen als seksistisch gedrag worden beschouwd? Eerlijk gezegd hoop ik van niet.’52x Assemblée Nationale 2018d. [gelach op de banken van En Marche]

      De bezorgdheid van Ménard over het subjectieve karakter van ‘outrage sexiste’ gaat niet over etnisch profileren, maar over het in gevaar brengen van ‘galanterie’. Saguy (2003) laat de centrale rol van dit bezwaar zien in debatten over seksuele intimidatie op de werkvloer in Frankrijk, waar (overwegend conservatieve) tegenstanders de term ‘harcèlement/harassment’ vaak afdoen als ‘Amerikaans puritanisme’ dat niet past bij de ‘Franse galanterie’. Feministische activisten en parlementsleden van La France Insoumise associëren dit pleidooi voor ‘galanterie’ en bezwaren over subjectiviteit met het relativeren van geweld tegen vrouwen door conservatief rechts. In een tv-debat betoogt de feministische activiste Caroline de Haas:

      ‘Wat me zorgen baart, is de verwarring tussen flirten en geweld. […] Het gaat niet om situaties waarin we elkaar versieren, ik stel wat voor, jij reageert wel of niet, en opeens, oeps, per ongeluk ging ik te ver en ben ik aan het intimideren. […] Het is geen kwestie van grenzen of gradatie, maar een verschil in aard. Je zit ofwel in een relatie tussen instemmende volwassenen, en dan besef je in ongeveer een kwart seconde of iemand met je naar bed wil, je wil aanraken of niet. Of het is een relatie die over macht gaat, waarin je toch doorgaat wanneer je merkt dat zij geen zin heeft. Dat is intimidatie.’53x Europe 1 2018.

      4.3. Twee uiteenlopende vocabulaires in Franse en Nederlandse debatten over selectieve repressie

      Hoewel de strafbaarstelling van straatintimidatie in zowel Nederland als Frankrijk bezorgdheid oproept, is het vocabulaire om dit te uiten zeer verschillend. De vergelijking illustreert ook hoe er in beide landen blinde vlekken zijn. We kunnen vier dynamieken onderscheiden die ertoe leiden dat linkse politici in Nederland zorgen uiten over de subjectiviteit van straatintimidatie, terwijl het debat in Frankrijk gaat over de zwaardere repressie van dezelfde gedragingen op straat dan elders.
      Ten eerste leidt de definitie van straatintimidatie als onderdeel van een continuüm van geweld ertoe dat bezorgdheid over het subjectieve karakter van intimidatie in Frankrijk terzijde wordt geschoven: hoe kan er onzekerheid bestaan over een vorm van geweld die volgens Caroline de Haas niks te maken heeft met flirten, en die ‘in een kwart seconde’ van elkaar zijn te onderscheiden? In Nederland wordt straatintimidatie nauwelijks gekoppeld aan bredere discussies over geweld tegen vrouwen. Door deze blinde vlek in het debat formuleert links de beschuldiging van selectieve repressie niet in termen van zwaardere repressie op straat dan elders (zoals de werkvloer). Het is juist door deze framing van straatintimidatie als vorm van geweld tegen vrouwen dat links in Frankrijk de beschuldiging van selectieve repressie op deze manier formuleert.
      Ten tweede gaan veel linkse politici in Nederland mee in het ‘groepsdenken’ van culturalistisch rechts, hoewel zij hier vervolgens andere conclusies uit trekken. Hun vocabulaire is multiculturalistisch: we leven in een diverse samenleving waarin verschillende opvattingen per ‘culturele groep’ bestaan over wat aanvaardbaar of onaanvaardbaar gedrag in de openbare ruimte is. Wat iemand al dan niet als vleiend beschouwt, zou worden bepaald door zijn of haar ‘cultuur’ en vooroordelen over anderen. Daarom is er een risico dat handhavers door vooroordelen worden beïnvloed en straatintimidatie vooral zullen associëren met gedragingen die in bepaalde ‘culturen’ gebruikelijk zijn. Frans links hanteert een meer ‘universalistisch’ vocabulaire en blijft ver van dergelijk ‘groepsdenken’. Discussies over hoe de definitie van straatintimidatie zou kunnen verschillen per culturele groep, zijn min of meer afwezig in de media en politieke debatten. Mannen van kleur zouden onevenredig gestraft worden, niet omdat politieagenten straatintimidatie subjectief definiëren, maar omdat de plek waar mannen uit kansarme milieus intimideren – de straat – het doelwit van de strafbaarstelling is.
      Ten derde leidt het idee dat conservatief rechts het probleem van seksueel geweld relativeert ertoe dat Franse feministen en linkse politici bezorgdheid over subjectiviteit associëren met een ontkenning van het probleem. Relativering stond niet centraal in Nederlandse debatten, waardoor bezwaren over subjectiviteit niet direct werden gezien als het niet serieus nemen van het probleem.
      Ten slotte speelt de schaal waarop de strafbaarstelling doorgevoerd wordt een rol: in Nederland zou volgens critici de ‘lokalisering’ het risico van willekeurigheid versterken, aangezien de procedure waarmee APV’s doorgevoerd worden minder veeleisend is wat betreft controle op juridische duidelijkheid. GroenLinks en D66 maken zich zorgen over de vage contouren van het artikel: handhavers zouden te weinig richtlijnen en daardoor te veel speelruimte krijgen. Bovendien zou het volgens deze partijen beter zijn om een nationale wet in te voeren, om te voorkomen dat er verschillen zijn in hoe gemeentes straatintimidatie definiëren.

    • 5 Hoe wetgevers reageren op beschuldigingen van selectieve repressie

      Hoe gaan wetgevers om met zorgen over selectieve repressie en in hoeverre leiden deze discussies tot een meer reflexieve houding ten opzichte van dit risico?

      5.1 Rechts in Nederland: angst voor selectieve repressie getuigt van ‘politieke correctheid’

      In reactie op beschuldigingen van selectieve repressie benadrukken Leefbaar en de VVD de noodzaak om ‘het probleem te benoemen’, waarbij zij suggereren dat linkse partijen te bang zijn voor stigmatisering om het probleem serieus te nemen: ‘Ik vind dit weer zo’n typische reactie waar ik een beetje moe van word. Het probleem benoemen wordt aan alle kanten platgeslagen’ (Tanya Hoogwerf, raadslid Leefbaar Rotterdam).54x Gemeente Rotterdam 2015. De angst voor ‘politieke correctheid’ is toegenomen in de media en onder politici na het succes van Pim Fortuyn in 2000, die een ‘nieuw realisme’ voorstond met betrekking tot immigratieproblematiek.55x Prins 2002. Rechts mobiliseert deze beschuldiging van ‘politieke correctheid’ om politici te bekritiseren die ‘niet durven te benoemen’ dat er een oververtegenwoordiging van specifieke ‘culturele groepen’ zou zijn bij bepaalde misdrijven.
      Deze politici beroepen zich op slachtofferenquêtes om deze bewering te staven. Leefbaar verwijst vaak naar een omstreden onderzoek van de gemeente Rotterdam waaruit zou blijken dat 32% van de vrouwen aangeeft dat de laatste man die hen op straat geïntimideerd heeft van Marokkaanse afkomst was.56x Gemeente Rotterdam 2017b, p. 11. Volgens Leefbaar is het belangrijk om vrouwen die beweren vooral door bepaalde groepen mannen lastig te worden gevallen serieus te nemen. De VVD en Leefbaar verwijzen naar hun samenwerkingsverbanden met organisaties die strijden voor vrouwen- en ­LHBTQI+­-rechten om hun voorstellen over straatintimidatie geloofwaardiger te maken. Specifieke gebeurtenissen en controverses versterken deze culturalistische benadering, waardoor druk wordt gezet op politici die zich aanvankelijk tegen de verordening hadden uitgesproken. Na zijn uitlatingen over de aanrandingen in Keulen op oudejaarsavond 2016 (Amsterdammers zouden ‘te lief’ zijn om zoiets te laten gebeuren) wordt toenmalig PvdA-burgemeester Eberhard van der Laan door de VVD verweten bang te zijn om ‘het probleem te benoemen’. In de maanden daarna stelt Van der Laan verschillende keren dat de vrees voor stigmatisering nooit een reden mag zijn om van beleid af te zien. Hoewel hij zich het jaar daarvoor sceptisch toonde, spreekt hij tot verrassing van veel raadsleden nu zijn steun uit voor de APV. De projectleider straatintimidatie van de gemeente komt tijdens een klankbordgroep op 28 september 2017 op deze houding terug:

      ‘We hebben gesproken over wat de burgemeester daarover stelde toentertijd in de discussie: als het om bepaalde groepen gaat, om bepaalde culturen, dan gaan we daar niet omheen draaien, maar we moeten zorgen dat we het probleem oplossen, dat we het gedrag aanpakken en beboeten waar nodig, wat voor nationaliteit ze dan ook hebben. We willen niet op eieren lopen.’

      De mogelijkheid om onderzoek te doen naar de ‘etniciteit’ van daders (iets wat in Frankrijk juridisch zeer ingewikkeld ligt) en de wijdverspreide angst voor ‘politieke correctheid’ maken het dus moeilijker om beweringen over oververtegenwoordiging van bepaalde daders opzij te schuiven. Doordat links in het uiten van zorgen over selectieve repressie meegaat in het ‘groepsdenken’ van rechts, komt de discussie neer op hoe ‘tolerant’ we als maatschappij zouden moeten zijn ten opzichte van het gedrag van bepaalde mannen. Door de afwezigheid van een bredere ‘geweld tegen vrouwen’ framing worden wetgevers niet aan de tand gevoeld over hun focus op de publieke ruimte in plaats van op de versterking van (landelijke) wetgeving voor seksuele intimidatie in het algemeen.
      Om de kritiek dat de APV’s ongrondwettelijk zouden zijn te ondervangen, combineren politici een discours over ‘het probleem benoemen’ met uitspraken over een ‘can do-mentaliteit’, zoals Leefbaar-wethouder Joost Eerdmans: ‘We zijn nogal van de can do-mentaliteit. Dus niet eindeloos praten, maar gewoon proberen. Ik denk echt dat het kan de APV.’57x Mees 2017. Eerdmans, maar ook Van der Laan en de verantwoordelijke officieren van justitie suggereren vaak dat ‘de tijden zijn veranderd’ sinds de uitspraken van de Hoge Raad in de jaren negentig, en dat deze vandaag de dag anders zou oordelen. Voorstanders van de verordeningen beroepen zich op een tendens tot decentralisatie en gemeentelijke autonomie in het kader van de bescherming van de ‘openbare orde’.58x Zij verwijzen naar rechtsgeleerden die pleiten voor een versterking van het ‘stadsconstitutionalisme’ (Adams e.a. 2017, p. 2734), waardoor gemeentes verordeningen zouden kunnen maken op het gebied van de vrijheid van meningsuiting. Met name in Rotterdam wordt het idee dat bepaalde wijken ‘no-go zones’ zijn geworden regelmatig gebruikt om APV’s in te voeren die volgens veel juristen ongrondwettelijk zijn.59x Van den Berg & Chevalier 2017.
      Het is in deze context dat de VVD en Leefbaar erin slagen om steun te vinden voor een lokaal verbod op straatintimidatie, ondanks de bezwaren over de ongrondwettelijkheid. De focus op lokale strafbaarstelling remt initiatieven voor een nationale wet. In 2016 dienen Marcouch en andere Tweede Kamerleden een motie in met het verzoek aan het ministerie van Veiligheid en Justitie om, gezien de twijfels over de grondwettelijkheid van de APV’s, de mogelijkheden van een nationale wet te onderzoeken.60x Tweede Kamer der Staten-Generaal 2016. Minister van Veiligheid en Justitie Blok (VVD) antwoordt hierop dat gezien de initiatieven voor verordeningen in Amsterdam en Rotterdam hij voorlopig geen reden ziet om te werken aan een nationale wet.61x Tweede Kamer der Staten-Generaal 2017. Wanneer Tweede Kamerleden Asscher en Van Toorenburg het voorstel van Marcouch opnieuw indienen, geeft Ferd Grapperhaus (CDA), de nieuwe minister van Justitie en Veiligheid aan: ‘Straatintimidatie is een vorm van ordeverstorend gedrag in de openbare ruimte en verdient daarom een lokale aanpak die aansluit bij het optreden tegen andere vormen van openbare-ordeverstoringen.’62x Tweede Kamer der Staten-Generaal 2018. Tot op de dag van vandaag is er geen nationale wetgeving voor straatintimidatie, en in 2017 stemmen de Rotterdamse en Amsterdamse gemeenteraden in met de verordeningen tegen straatintimidatie.
      Deze bezwaren over ongrondwettelijkheid en het risico van willekeur komen echter na de invoering van de APV’s opnieuw naar boven. In interviews geven ambtenaren en politieagenten in Amsterdam aan dat het subjectieve karakter van het begrip straatintimidatie een onderwerp van zorg blijft. De gemeente besluit eerst een waarschuwingsperiode in te lassen en voorlopig geen boetes uit te schrijven. In juli 2019 laat de nieuwe burgemeester Femke Halsema weten dat de verordening niet gehandhaafd zal worden, waarbij zij verwijst naar de onduidelijkheid van het artikel en naar de onzekerheid over de grondwettelijkheid.63x Van Gool & Koops 2019. In Rotterdam dringt Leefbaar aan op actieve handhaving van de verordening, wat leidt tot een eerste rechtszaak in december 2018. In zijn besluit geeft de rechter aan dat hoewel deze gedragingen problematisch zijn, de Grondwet hem niet toestaat Everon el F. voor zijn uitlatingen te beboeten.64x Gerechtshof Den Haag 19 december 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:10493. Hij geeft aan het niet eens te zijn met het idee dat de Hoge Raad op dit punt van mening veranderd zou zijn, een argument dat door het OM werd aangevoerd. Een jaar later oordeelt de Hoge Raad eveneens dat, gezien de taakverdeling tussen lokale en nationale regelgever, deze APV ongrondwettelijk is.65x Gerechtshof Den Haag 19 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3293. Sindsdien is de APV niet gehandhaafd in Rotterdam, waardoor straatintimidatie in Nederland voorlopig onbestraft blijft.

      5.2 De feministische ‘continuüm van geweld’-theorie als argument tegen bezwaren van selectieve repressie in Frankrijk

      De framing van de Franse wet als middel om het eerste niveau van een continuüm van geweld te bestrijden wordt effectief gebruikt door wetgevers om verwijten van selectieve repressie te weerleggen. Het feit dat kritiek op het subjectieve karakter van het begrip intimidatie uitsluitend komt van conservatief rechts zorgt ervoor dat parlementsleden van En Marche deze bezwaren afschilderen als relativering van het probleem. Wanneer de conservatieve Ménard deze bezwaren uit, barst een groot deel van het parlement in lachen uit en in haar reactie schildert minister Schiappa deze af als achterhaald.

      ‘Mevrouw Ménard, als u geen onderscheid kan maken tussen galanterie en intimidatie dan raad ik u aan om u in te schrijven voor de eerste anti-seksismecursus die zal worden georganiseerd in het kader van deze wet.’66x Assemblée Nationale 2018d.

      Uit de ironische reacties van En Marche en La France Insoumise blijkt dat deze partijen de bezorgdheid over het verlies van galanterie niet als serieus argument tegen de wet beschouwen. Tijdens onze interviews betogen En Marche-parlementsleden die onderdeel zijn van de werkgroep strafbaarstelling dat dit soort opmerkingen ervan getuigen dat Ménard weigert het probleem te erkennen. Volgens de voorzitster van deze werkgroep, Alexandra Louis:

      ‘De definitie is heel duidelijk. […] Mevrouw Ménard is geen juriste, ik denk niet dat zij veel ervaring heeft met dit soort onderwerpen. En mevrouw Ménard is altijd tegen, mevrouw Ménard heeft niet haar best gedaan om te begrijpen waar dit artikel over gaat.’

      De framing van straatintimidatie als eerste niveau van een continuüm van geweld belemmert serieuze discussie over mogelijke subjectiviteit in hoe handhavers straatintimidatie definiëren. Tijdens een debat in de Assemblée Nationale gebruikt Schiappa een feministische slogan die populair is gemaakt door Susan Brownmiller (1975): ‘Verkrachting gaat niet over verleiding. Intimidatie heeft niks te maken met romantiek.’67x Assemblée Nationale 2018c. De notie van een continuüm van geweld wordt vaak gebruikt om deze bezwaren aan de kant te schuiven, zoals Alexandra Louis doet: ‘We weten heel goed wat we strafbaar stellen: het eerste niveau van seksistisch en seksueel geweld tegen vrouwen.’68x Assemblée Nationale 2018d. De suggestie dat er een risico van willekeur is, wordt onmiddellijk gelijkgesteld met het relativeren van geweld tegen vrouwen.
      Terwijl de harde taal van Leefbaar en de VVD anno 2022 nog steeds niet tot strafbaarstelling van straatintimidatie heeft geleid, lukt het Franse wetgevers wel om een nationale wet in te voeren, waarbij zij gebruikmaken van de feministische ‘continuüm van geweld’-framing om zorgen over subjectiviteit weg te wuiven. In augustus 2018 wordt ‘outrage sexiste’ strafbaar gesteld met een boete van 90 euro,69x Article 621-1 du Code pénal. waarvan er eind 2020 3454 zijn uitgedeeld.70x Pezet 2022.

    • 6 Conclusie

      De ‘sociologie van kritiek’ die ontwikkeld is binnen de pragmatische sociologie is van toegevoegde waarde voor de rechtssociologie, doordat zij inzicht geeft in hoe actoren in verschillende contexten reflexiviteit ontwikkelen over de risico’s van bepaalde regelgeving. De vergelijkende analyse laat ook zien welke blinde vlekken er in beide contexten zijn: de punten waarover weinig of geen reflexiviteit ontwikkeld wordt. Er zijn drie belangrijke verschillen in de ‘nationale’ vocabulaires in Franse en Nederlandse debatten over selectieve repressie: het grotere belang van ‘groepsdenken’ in Nederland, de centralere rol van debatten over ‘relativering’ van gendergerelateerd geweld in Frankrijk en de centralere positie van feminisme in Frankrijk.
      Ten eerste draagt een vergelijkende sociologie van kritiek bij aan de literatuur over nationale integratiemodellen door te laten zien hoe nationale vocabulaires ontstaan in debatten over culturele diversiteit. In Nederland gebruiken zowel voor- als tegenstanders een vorm van ‘groepsdenken’. De culturalistische benadering van rechts domineert het debat. Door de nadruk te leggen op verschillen in hoe ‘culturele groepen’ straatintimidatie definiëren, gebruiken linkse politici een ‘multiculturalistisch’ vocabulaire. Het artikel illustreert hoe de beschuldiging van ‘politieke correctheid’ in Nederland grote weerklank vindt en een krachtig middel is voor rechts om culturalistische benaderingen te legitimeren. In Franse debatten is er weinig reflexiviteit over culturele diversiteit en hoe dit van invloed zou kunnen zijn op hoe handhavers de gedragingen van mannen met verschillende achtergronden wel of niet kwalificeren als straatintimidatie. In plaats daarvan uit links in Frankrijk bezorgdheid over selectieve repressie door te verwijzen naar sociale klasse en buurten. Andere sociologen observeren eveneens een tendens in Frankrijk om eerder te spreken over sociale klasse dan over ‘ras’.71x Lamont & Thévenot 2000. Franse debatten over migratie worden vaak gevoerd in ruimtelijke termen – ‘mec de banlieue [banlieue man]’, ­‘problème de quartiers [achterstandswijkprobleem]’ – een tendens die is beschreven als een ‘verruimtelijking van publieke problemen’72x Coutras 1996. of ‘verruimtelijking van racisme’.73x Delphy & Tissot 2009. De kritiek op de strafbaarstelling van straatintimidatie illustreert ook een Franse tendens tot ‘verruimtelijking van antiracisme’: ‘outrage sexiste’ zou een hardere repressie van dezelfde gedragingen op straat dan op andere plekken teweegbrengen, en volgens critici vooral gehandhaafd worden in ‘achterstandswijken’. De afwezigheid van ‘groepsdenken’ en de definitie van straatintimidatie als geweld tegen vrouwen zorgen er samen voor dat links in Frankrijk het risico van selectieve repressie niet formuleert door te verwijzen naar het subjectieve karakter van straatintimidatie, dat verschillend gedefinieerd zou worden per ‘culturele groep’.
      Ten tweede staat het thema van relativering van seksueel geweld centraler in Franse debatten. Terwijl Franse wetgevers en links bezorgdheid over subjectiviteit associëren met relativering door conservatief rechts, wordt in Nederlandse debatten nauwelijks gesproken over een tegenstelling tussen ‘relativering’ en ‘het probleem serieus nemen’. Meningsverschillen gaan er niet over of straatintimidatie een probleem is, maar over of het wel of niet te maken heeft met bepaalde culturen. In die context associeert links bezorgdheid over subjectiviteit niet met relativering van het probleem.
      Ten slotte illustreert de analyse hoe in Frankrijk, klassiek beschreven als land van universalistische genderblindheid, feministische ideeën vandaag de dag een belangrijke rol spelen. Straatintimidatie is op de agenda gezet in een periode van institutionalisering van het feminisme, gesteund door een invloedrijke feministische beweging. In deze context kon het feministische ‘continuüm van geweld tegen vrouwen’-frame op veel weerklank rekenen in het maatschappelijk middenveld, de politiek en onder beleidsmakers. Het feit dat Franse wetgevers beschuldigd worden van ‘racistische instrumentalisering van het feminisme’ doet vermoeden dat zij radicaal breken met eerdere probleemdefinities van straatintimidatie. De analyse laat echter zien dat wetgevers strafbaarstelling niet rechtvaardigen door een breuk, maar door ‘frame extension’. Het begrip ‘continuüm van geweld’ werd aanvankelijk gebruikt door feministen om te pleiten voor preventief beleid, en door wetgevers vertaald in een escalatietheorie die het mogelijk maakt om bezorgdheid over subjectiviteit en etnisch profileren af te doen als relativering. Hiermee draagt dit artikel bij aan onderzoek naar hoe bepaalde feministische theorieën en concepten gebruikt worden voor de invoering van repressief beleid.74x Bernstein 2012; Bumiller 2008. Links in Nederland gaat mee in het ‘groepsdenken’ van rechts en biedt in debatten maar zelden een alternatieve kijk op straatintimidatie als mannelijke dominantie. Deze afwezigheid is gedeeltelijk het gevolg van de verminderde invloed van feminisme in de media en beleid in Nederland.75x Zie bijvoorbeeld Roggeband 2012. Maar de casus illustreert ook hoe de specifieke juridische vorm die gekozen is – APV’s – leidt tot een definitie van straatintimidatie als openbare ordeprobleem, waarbij koppelingen met andere vormen van gendergerelateerd geweld ontbreken. Het feit dat ondanks het lokale karakter van de strafbaarstelling we dezelfde debatten vinden in Amsterdam en Rotterdam is dan ook gedeeltelijk te verklaren door het gebruik van het juridisch instrument van de APV. De mogelijkheid om straatintimidatie mee te nemen in de Wet seksuele misdrijven76x Rijksoverheid 2021. die in het voorjaar van 2022 behandeld zal worden, biedt in dit opzicht meer perspectief op inkadering in bredere discussies over gendergerelateerd geweld.

    • Referenties
    • Adams, M., E. Hirsch Ballin, G.J. Leenknegt, C. Colombo & M. Groenleer, ‘Constitutionalisme in de eeuw van de stad: Over stadsrecht en rechtsstaat’, Nederlands Juristenblad 2017-37, p. 2728-2739.

    • Assemblée Nationale, Rapport d’Information fait au nom de la Délégation aux droits des femmes et à l’égalité des chances entre les hommes et les femmes sur le projet de loi renforçant la lutte contre les violences sexuelles et sexistes, door E. Balanant & M.P. Rixain, 895, 19 april 2018(a).

    • Assemblée Nationale, Rapport fait au nom de la Commission des Lois constitutionnelles, de la législation et de l’administration générale de la République, sur le projet de loi renforçant la lutte contre les violences sexuelles et sexistes (n° 778), door A. Louis, 938, 10 mei 2018(b).

    • Assemblée Nationale, Compte rendu Assemblée nationale, XVe législature, Session ordinaire de 2017-2018. Première séance du lundi 14 mai 2018(c).

    • Assemblée Nationale, Compte rendu Assemblée nationale, XVe législature, Session ordinaire de 2017-2018. Première séance du mercredi 16 mai 2018(d).

    • Beaulieu, C., ‘L’homme qui a giflé Marie Laguerre condamné à six mois ferme’, Le Parisien 5 oktober 2018.

    • Bereni, L., ‘Quand la mise à l’agenda ravive les mobilisations féministes. L’espace de la cause des femmes et la parité politique (1997-2000)’, Revue française de science politique, 2009-59(2), p. 301-323.

    • Berg, M. van den & D. Chevalier, ‘Of “City Lounges”, “Bans on Gathering” and Macho Policies – Gender, Class and Race in Productions of Space for Rotterdam’s Post-Industrial Future’, Cities 2017-76, p. 36-42.

    • Bernstein, E., ‘Carceral Politics as Gender Justice? The Traffic in Women and Neoliberal Circuits of Crime, Sex, and Rights’, Theory and Society 2012-41, p. 233-259.

    • Bertossi, C. & J.W. Duyvendak, ‘Introduction: Penser le « modèle », changer de question’, Migrations Société 2009-122(2), p. 27-37.

    • Boltanski, L., ‘Sociologie critique et sociologie de la critique’, Politix 1991-10/11(3), p. 124-134.

    • Boltanski, L., Y. Darré & M.A. Schiltz, ‘La dénonciation’, Actes de la recherche en sciences sociales 1984-51, p. 3-40.

    • Boltanski, L. & L. Thévenot, On Justification: The Economies of Worth, Princeton: Princeton University Press 2006.

    • Bowen, J., C. Bertossi, J.W. Duyvendak & M.L. Krook (red.), European States and their European Citizens, Cambridge: Cambridge University Press 2014.

    • Bowman, C.B., ‘Street Harassment and the Informal Ghettoization of Women’, Cornell Law Faculty Publications 1993-106(3), p. 517-580.

    • Brouwer, J.G. & A.E. Schilder, ‘Verbod op straatintimidatie?’, Openbare Orde 2016, ­www.openbareorde.nl/tijdschrift/verbod-op-straatintimidatie.

    • Brownmiller, S., Against Our Will: Men, Women, and Rape, New York: Simon and Schuster 1975.

    • Bumiller, K., In an Abusive State: How Neoliberalism Appropriated the Feminist Movement Against Sexual Violence, Durham, NC: Duke University Press 2008.

    • Burstein, P., ‘Legal Mobilization as a Social Movement Tactic: The Struggle for Equal Employment Opportunity’, American Journal of Sociology 1991-96(5), p. 1201-1225.

    • Charruau, J., ‘Une loi contre le sexisme ? étude de l’initiative belge’, La Revue des droits de l’homme 2015-7, p. 1-12.

    • Choisir La cause des femmes, Avortement, une loi en Procès, Parijs: Gallimard 1973.

    • Collectief, ‘Contre la pénalisation du harcèlement de rue’, Libération 26 september 2017.

    • Condon, S., M. Lieber & F. Maillochon, ‘Insécurité dans les espaces publics: comprendre les peurs féminines’, Revue française de sociologie 2005-46(2), p. 265- 295.

    • Coutras, J., Crise urbaine et espaces sexués, Parijs: Armand Colin 1996.

    • Dekker, M., ‘Faire réagir les témoins face au harcèlement de rue. Enquête sociologique sur la politisation des rapports de genre dans l’espace public’, Politix 2019-125(1), p. 87-108.

    • Dekker, M., ‘Une mesure raciste ? Négocier le risque de stigmatisation dans la verbalisation du harcèlement de rue’, Déviance et Société 2021-45(1), p. 25-57.

    • Dekker, M., Politicizing Street Harassment: The Constitution of a Public Problem in the Netherlands and France (diss. UvA/EHESS), 2021.

    • Delphy, C. & S. Tissot, ‘Géographie du sexisme’, Politis 19 maart 2009, www.politis.fr/blogs/2009/03/geographie-du-sexisme-5862.

    • Duyvendak, J.W., P. Geschiere & E. Tonkens (red.), The Culturalization of Citizenship. Belonging & Polarization in a Globalizing World, London: Palgrave/Macmillan 2016.

    • Europe 1, ‘Caroline De Haas: ‘à chaque fois que vous prenez la parole pour banaliser les violences, vous laissez plus de place aux agresseurs”’, Europe 1 10 januari 2018.

    • Ewick, P. & S. Silbey, The Common Place of Law: Stories from Everyday Life, Chicago: University of Chicago Press 1998.

    • Farris, S.R., In the Name of Women’s Rights. The Rise of Femonationalism, Durham: Duke University Press 2017.

    • Fortuyn, P., Tegen de Islamisering van Onze Cultuur: Nederlandse Identiteit als Fundament, Amsterdam: A.W. Bruna 1997.

    • Gardner, C.B., Passing By: Gender and Public Harassment, Los Angeles: University of California Press 1995.

    • Gayet-Viaud, C., ‘Le harcèlement de rue et la thèse du continuum des violences’, Déviance et Société 2021-45(1), p. 59-90.

    • Gemeente Amsterdam, ‘Vergadering raad 18 november 2009’, https://amsterdam.raadsinformatie.nl/vergadering/17469/RAAD%2018-11-2009.

    • Gemeente Amsterdam, ‘Schriftelijke vragen van het raadslid de heer Flos (VVD) inzake beledigende opmerkingen en gedragingen jegens vrouwen in Amsterdam’, 9 augustus 2012, nr. 45.

    • Gemeente Amsterdam, ‘Raadsnotulen openbare vergadering woensdag 15 februari 2017’, 8 maart 2017(a).

    • Gemeente Amsterdam, ‘Wijzigen van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, het invoeren van een verbod op straatintimidatie’, 2017(b)-39(6), https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-31783.html.

    • Gemeente Rotterdam, ‘Actualiteitenraad 27 augustus 2015’, https://rotterdam.raadsinformatie.nl/vergadering/91489/Actualiteitenraad%2027-08-2015.

    • Gemeente Rotterdam, ‘Vergadering Commissie Veiligheid, Organisatie, en Financiën 23 November 2017(a)’, https://rotterdam.raadsinformatie.nl/vergadering/319332.

    • Gemeente Rotterdam, Plegers seksuele intimidatie, Rotterdam: Onderzoek en Business Intelligence 2017(b).

    • Gemeente Rotterdam, ‘Tiende wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening’ 2017©, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-234723.html.

    • Gool, J. van & R. Koops, ‘Politiek zet sisverbod aan de kant’, Het Parool 26 februari 2019.

    • Gusfield, J.R., The Culture of Public Problems, Chicago: University of Chicago Press 1981.

    • Hasse, B., ‘Ce procès, c’est celui de toutes les violences faites aux femmes’, Le Parisien 4 oktober 2018.

    • HCE/FH, Avis sur le harcèlement sexiste et les violences sexuelles dans les transports en commun, Parijs: HCE/FH 2015.

    • Kelly, L., Surviving Sexual Violence, Minneapolis: University of Minnesota Press 1988.

    • Lallab, ‘8 raisons de s’opposer à la pénalisation du harcèlement de rue’, 11 oktober 2017, www.lallab.org/8-raisons-de-sopposer-a-la-penalisation-du-harcelement-de-rue.

    • Lamont, M. & L. Thévenot (red.), Rethinking Comparative Cultural Sociology, Cambridge: Cambridge University Press 2000.

    • Leclerc, J.M., ‘En France, 46 viols sont signalés en moyenne chaque jour à la justice’, Le Figaro 20 oktober 2017.

    • Leenknegt, G., Rechtsstaat of rechtsstad: De Amsterdamse strijd tegen straatintimidatie, 2016, www.nederlandrechtsstaat.nl.

    • Lenhardt, M., ‘Onze ans, c’est trop jeune 8 pour donner un consentement’, Le Parisien 11 november 2017.

    • Lieber, M., ‘La lutte contre le harcèlement de rue et les (nouveaux) indésirables des espaces publics’, Déviance et Société 2021-45(1), p. 91-114.

    • Maillochon, F., ‘Violences dans l’espace public’, in: S. Denèfle (red.), Femmes et Villes, Tours: Presses Universitaires François-Rabelais 2003, p. 207-224.

    • Marshall, A.M., ‘Injustice Frames, Legality, and the Everyday Construction of Sexual Harassment’, Law & Social Inquiry 2003-28(3), p. 659-689.

    • Mautner, M., ‘Three Approaches to Law and Culture’, Cornell Law Review 2011-96(4), p. 839-868.

    • Mazur, A. & D. Stetson, Comparative State Feminism, Thousand Oaks: Sage 1995.

    • McCann, M. (red.), Law and Social Movements, Aldershot Burlington: Ashgate 2006.

    • Mees, A., ‘Sisverbod ‘deugt niet’’, De Telegraaf 10 juni 2017.

    • Méréo, F., ‘Marlène Schiappa: Les premières amendes seront mises à l’automne’, Le Parisien 30 juli 2018.

    • Nielsen, L.B., ‘Situating Legal Conciousness: Experiences and Attitudes of Ordinary Citizens about Law and Street Harassment’, Law & Society Review 2000-34(4), p. 1055-1090.

    • Nielsen, L.B., License to Harass: Law, Hierarchy, and Offensive Public Speech, Princeton: Princeton University Press 2004.

    • Nielsen, L.B., ‘Civility in the Streets: Reactions Responses, and Resistance to Offensive Public Speech’, Law & Society 2013-13(2), p. 14-9.

    • Outshoorn, J. & J. Oldersma, ‘Dutch Decay: The Dismantling of the Women’s Policy Network in the Netherlands’, in: J. Outshoorn & J. Kantola (red.), Changing State Feminism, Hound Mills: Palgrave 2007, p. 182-202.

    • Paolini, E., ‘Un rapport parlementaire propose une contravention pour “outrage sexiste et sexuel”’, Le Figaro 28 februari 2018.

    • Pezet, J., ‘Combien d’amendes pour harcèlement de rue ont-elles été dressées depuis la loi de 2018 ?’, Libération 12 januari 2022.

    • Prins, B., ‘The Nerve to Break Taboos: New Realism in the Dutch Discourse on Multiculturalism’, Journal of International Migration and Integration 2002-3(3-4), p. 363-379.

    • Puar, J.K., Terrorist Assemblages: Homonationalism in Queer Times, Durham: Duke University Press 2007.

    • Revillard, A., La cause des femmes dans l’état, Grenoble: PUG 2016.

    • Rijksoverheid, ‘Nieuwe wet biedt betere bescherming tegen seksueel geweld’, 8 maart 2021, www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2021/03/08/nieuwe-wet-biedt-betere-bescherming-tegen-seksueel-geweld.

    • Roggeband, C., ‘Shifting Policy Responses to Domestic Violence in the Netherlands and Spain (1980-2009)’, Violence Against Women 2012-18(7), p. 784-806.

    • Roggeband, C. & M. Verloo, ‘Dutch Women are Liberated, Migrant Women are a Problem: The Evolution of Policy Frames on Gender and Migration in the Netherlands, 1995-2005’, Social Policy and Administration 2007-41(3), p. 271-288.

    • Saguy, A., What is Sexual Harassment: From Capitol Hill to the Sorbonne, Berkeley: University of California Press 2003.

    • Schinkel, W., ‘Prepression: The Actuarial Archive and New Technologies of Security’, Theoretical Criminology 2011-15(4), p. 365-380.

    • Snow, D. A., B.E. Rochford, Jr., S.K. Worden & R.D. Benford., ‘Frame Alignment Processes, Micromobilization, and Movement Participation’, American Sociological Review 1986-51(4), p. 464-481.

    • Tjen-A-Tak, C. & L. van den Broek, Een wereld van verschil. 40 jaar vrouwenopvang in Nederland 1974–2014, Leiden: Vrouwenopvang Rosa Manus 2014.

    • Tweede Kamer der Staten-Generaal, ‘Motie van het lid Van Toorenburg C.S.’, 34550 VI-50, 2016.

    • Tweede Kamer der Staten-Generaal, ‘Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie’, 28684-503, 2017.

    • Tweede Kamer der Staten-Generaal, ‘Brief van de Minister van Justitie en Veiligheid’, 34843-14, 2018.

    • Woude, M.A.H. van der & J.P. van der Leun, ‘De Nederlandse veiligheidscultuur als katalysator voor etnisch profileren?’, Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit 2013-3(2), p. 123-136.

    Noten

    • 1 Het onderzoek voor dit artikel is mogelijk gemaakt door een driejarig PhD-contract van Hesam Université aan de École des hautes études en sciences sociales in Parijs, met een jaar verlengd door financiering van het Amsterdam Institute for Social Science Research. De auteur verklaart dat er geen belangenverstrengeling is. De auteur wil graag Danielle Chevalier, Jan Willem Duyvendak, Carole Gayet-Viaud, Cyril Lemieux, Eva van Vugt en de twee anonieme referenten van Recht der Werkelijkheid bedanken voor hun commentaar op eerdere versies van deze tekst. Gedeelten van de analyse in dit artikel zijn eerder gepubliceerd in het Frans: Dekker 2021.

    • 2 Gemeente Amsterdam 2017a, p. 36 en 38.

    • 3 Schinkel 2011; Van den Berg & Chevalier 2017; Van der Woude & Van der Leun 2013.

    • 4 Bernstein 2012. Zie ook: Bumiller 2008.

    • 5 Puar 2007.

    • 6 Farris 2017.

    • 7 Boltanski 1990; Boltanski e.a. 1984.

    • 8 Boltanski & Thévenot 2009.

    • 9 Bertossi & Duyvendak 2009.

    • 10 Lamont & Thévenot 2000, p. 1; Bowen e.a. 2014, p. 9.

    • 11 Bowman 1993; Brouwer & Schilder 2016; Charruau 2015.

    • 12 Nielsen 2004.

    • 13 Nielsen 2000, 2013.

    • 14 Voor uitzonderingen, zie Gayet-Viaud 2021 en Lieber 2021.

    • 15 Burstein 1991; Gusfield 1981, p. 170 en 189; McCann 2006.

    • 16 Roggeband 2012, p. 789.

    • 17 Gemeenteraad Amsterdam 2012, p. 1.

    • 18 Duyvendak e.a. 2016; Roggeband & Verloo 2007; Outshoorn & Oldersma 2007, p. 182-183.

    • 19 Tjen-A-Tak & Van den Broek 2014, p. 45; Roggeband 2012, p. 791.

    • 20 Mautner 2011, p. 841; Marshall 2003; Saguy 2003.

    • 21 Gemeente Amsterdam 2017.

    • 22 Gemeente Rotterdam 2017c.

    • 23 Dekker 2021, p. 180.

    • 24 Dekker 2019, p. 89.

    • 25 Choisir la cause des femmes 1973.

    • 26 Saguy 2003.

    • 27 Bereni 2009.

    • 28 Bereni 2009.

    • 29 Mazur & Stetson 1995; Revillard 2016.

    • 30 Gayet-Viaud 2021.

    • 31 Maillochon 2003; Condon, Lieber & Maillochon 2005.

    • 32 Assemblée Nationale 2018b, p. 14; Assemblée Nationale 2018d, p. 10 en 15.

    • 33 Assemblée Nationale 2018a; Assemblée Nationale 2018b, p. 7 en 12; Assemblée Nationale 2018c; Assemblée Nationale 2018d, p. 8.

    • 34 Lenhardt 2017.

    • 35 Leclerc 2017.

    • 36 Gayet-Viaud (2021) laat zien dat een ‘worst-case scenario perspectief’ al aanwezig is in pionierend onderzoek naar straatintimidatie zoals dat van Gardner (1995), waarin interacties tussen vrouwen en mannen geanalyseerd worden vanuit het perspectief van het ergste dat zou kunnen gebeuren, dat wil zeggen fysiek geweld en verkrachting.

    • 37 Snow e.a. 1986, p. 472.

    • 38 Assemblée Nationale 2018a, p. 62.

    • 39 Hasse 2018.

    • 40 Beaulieu 2018.

    • 41 Méréo 2018.

    • 42 Gemeente Amsterdam 2009.

    • 43 Gemeente Amsterdam 2017a, p. 36.

    • 44 Een bedekte toespeling die door ingewijden wordt begrepen.

    • 45 Deze kwestie van subjectiviteit speelt ook een rol in politieke debatten in andere landen (Joeck 2021).

    • 46 Gemeente Rotterdam 2017a.

    • 47 Brouwer & Schilder 2016; Leenknegt 2016.

    • 48 Lallab 2017.

    • 49 Collectief 2017.

    • 50 Paolini 2018.

    • 51 Assemblée Nationale 2018b, p. 158.

    • 52 Assemblée Nationale 2018d.

    • 53 Europe 1 2018.

    • 54 Gemeente Rotterdam 2015.

    • 55 Prins 2002.

    • 56 Gemeente Rotterdam 2017b, p. 11.

    • 57 Mees 2017.

    • 58 Zij verwijzen naar rechtsgeleerden die pleiten voor een versterking van het ‘stadsconstitutionalisme’ (Adams e.a. 2017, p. 2734), waardoor gemeentes verordeningen zouden kunnen maken op het gebied van de vrijheid van meningsuiting.

    • 59 Van den Berg & Chevalier 2017.

    • 60 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2016.

    • 61 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2017.

    • 62 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2018.

    • 63 Van Gool & Koops 2019.

    • 64 Gerechtshof Den Haag 19 december 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:10493.

    • 65 Gerechtshof Den Haag 19 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3293.

    • 66 Assemblée Nationale 2018d.

    • 67 Assemblée Nationale 2018c.

    • 68 Assemblée Nationale 2018d.

    • 69 Article 621-1 du Code pénal.

    • 70 Pezet 2022.

    • 71 Lamont & Thévenot 2000.

    • 72 Coutras 1996.

    • 73 Delphy & Tissot 2009.

    • 74 Bernstein 2012; Bumiller 2008.

    • 75 Zie bijvoorbeeld Roggeband 2012.

    • 76 Rijksoverheid 2021.


Print dit artikel