Tijdschrift voor Religie, Recht en BeleidAccess_open

Diversen

Godsdienst: what’s in a name?

Auteurs
Toon PDF Toon volledige grootte
Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Sophie van Bijsterveld, 'Godsdienst: what’s in a name?', TvRRB 2012-1, p. 3-4

Dit artikel wordt geciteerd in

      Begin 2012 verspreidde zich het nieuws: Zweden erkent het ‘Kopimisme’ officieel als religie. Het trefwoord geeft inmiddels enorme aantallen hits op internet. Ook aan de dagbladpers ging het nieuwtje niet voorbij. Het ‘Kopimisme’ wordt uitgedragen door een organisatie die zich volgens de stichters ten doel stelt vrijelijk gegevens uit te wisselen. De organisatie heeft banden c.q. affiniteit met de ‘Piratenpartij’, die bij de jongste verkiezingen een zetel in het Europese Parlement wist te veroveren. De oprichting van deze partij op haar beurt was een reactie op de ‘Anti-Piratenorganisatie’ die daarvóór het leven zag en tot doel heeft inbreuken op het copyright tegen te gaan en te bestrijden. ‘Kopimi’ is een fonetische weergave van het Engelse ‘copy me’. Informatie is volgens de Kopimisten heilig en kopiëren een sacrament. De computertekens Contr+C en Contr+V (die staan voor ‘copy’ en ‘paste’) zijn voor hen heilige symbolen.1xZie http://kopimistsamfundet.se/english/ en http://en.wikipedia.org/wiki/Missionary_Church_of_Kopimism. Beide geraadpleegd op 15 februari 2012. De registratie van deze organisatie als godsdienst vond plaats door het Zweedse ‘Kammarkollegiet’, waarvan een zegsman in een vraaggesprek verklaarde dat godsdienstvrijheid ruim is. Voor registratie worden slechts enkele uiterlijke formaliteiten in beschouwing genomen.2xZie www.thelocal.se/38350/20120105/. Geraadpleegd op 19 februari 2012. De inhoud van de overtuiging wordt niet beoordeeld.
      Zo’n erkenning roept uiteenlopende reacties op: instemming, hilariteit, afkeuring, desinteresse. Is bij deze frivole, karikaturale actie het sop de kool wel waard?
      De Zweedse erkenning heeft niet veel consequenties. Direct rechtsgevolg is de verkrijging van rechtspersoonlijkheid. Ook is deze erkenning een voorwaarde voor het kunnen sluiten van rechtsgeldige huwelijken door de organisatie en voor het verkrijgen van bepaalde subsidies. De laatste twee zijn geen automatisme: de erkenning is een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde.
      Ook in Nederland doet zich een enkele keer een vraag voor rond de kwalificatie ‘kerk’ of ‘godsdienst’. Dat is niet vreemd. Elk juridisch begrip brengt immers afbakenings- en interpretatievragen mee. Gelet op de vrijheid van godsdienst is terughoudendheid bij de interpretatie door de overheid wijs. Maar ook die terughoudendheid heeft grenzen. Uiteindelijk moet de overheid uitmaken wat als juridische categorie onder het recht valt, ook als de rechtsgevolgen beperkt zijn. Zo nam de rechter zijn verantwoordelijkheid door in de bekend geworden zaak van de Zusters van Sint Walburga het bordeel het beweerdelijk godsdienstig karakter te ontzeggen.3xHR 31 oktober 1986, NJ 1987, 173. Wanneer een (juridisch) begrip geen of nauwelijks omlijning kent, verliest het uiteindelijk ook alle zeggingskracht en wordt het een zinledig begrip.
      Iets heel anders is dat buiten het recht wel eens een religieuze duiding wordt gegeven van maatschappelijke fenomenen die niets met religieuze stromingen in eigenlijke zin te doen hebben of met de juridische of bestuurlijke omgang daarmee (‘voetbal heeft religieuze trekken’). Zulke overdrachtelijke typeringen komen wij wel vaker tegen in ons spraakgebruik (‘voetbal is oorlog’).
      De Zweedse registratie brengt mij tot het aanroeren van een andere dimensie in discussies over godsdienst(vrijheid) in Nederland. Die betreft de betekenis van godsdienst(vrijheid) naast (de vrijheid die geldt voor) andere overtuigingen of manifestaties. De vraag naar die betekenis komt bijvoorbeeld aan de orde waar de noodzaak of wenselijkheid van de vrijheid van godsdienst in twijfel getrokken wordt. Soms wordt beweerd dat het niet aangaat een godsdienstige mening ‘apart’ te beschermen omdat ‘gewone’ meningen dat al worden. Ook wordt godsdienst wel gezien in termen van een naïef geloof, in termen van allerlei vormen van niet-wetenschappelijk te bewijzen aannames, of ronduit als superstitie, die daarvan principieel niet te onderscheiden zou zijn. Daarmee zou een afzonderlijk recht op godsdienstvrijheid niet te rechtvaardigen zijn. Dergelijke stellingnames en de weerklank die zij wel krijgen, verraden een gebrek aan vertrouwdheid met ten minste de traditioneel in Nederland voorkomende hoofdstromingen van het christendom. Dat zouden die zich moeten aantrekken.
      Wat de juridische kant betreft: het is niet op basis van louter abstracties of hypothetische bespiegelingen dat het recht met betrekking tot godsdienst(vrijheid) in Nederland in de loop van de tijd vorm heeft gekregen. Dat is historisch gezien gebeurd in relatie tot de zojuist genoemde stromingen en de maatschappelijke verschijningsvormen ervan. Het (christelijk) geloof in Nederland heeft door de eeuwen heen mede vormgegeven aan de cultuur, en datzelfde geloof was en is een belangrijke inspiratiebron voor burgers, kerken en door het geloof geïnspireerde organisaties om zich in te zetten voor bijvoorbeeld zorg en welzijn en onderwijs.
      Natuurlijk is de inhoud van juridische begrippen als ‘godsdienst’ of ‘kerk’ niet in steen gebeiteld. Net zo goed als de betekenis van begrippen als ‘familie’ of ‘privéleven’ in de loop van de tijd verandert, is dit bij die begrippen het geval. Religieuze uitingswijzen evolueren en religieuze stromingen uit andere delen van de wereld doen hun intrede.
      De concrete ervaring van godsdienst en geloof in de loop van de tijd geeft ons een ankerpunt om realistische oordelen te geven over wat wij juridisch en bestuurlijk wel of niet onder godsdienst kunnen of moeten begrijpen. Die ervaring voedt ook de zelfstandige betekenis van godsdienstvrijheid.
      De Zweedse registratie van het ‘Kopimisme’ vloeide direct voort uit het daarop toepasselijke recht dat nogal formalistisch is ingericht. In Nederland kennen wij een dergelijk registratiesysteem en een dergelijk formele benadering van het begrip godsdienst niet. Wij moeten ons daartoe ook niet laten verleiden. Wanneer het basale onderscheidend vermogen verdwijnt, komen wij namelijk al snel in karikaturale discussies terecht. En wanneer die juridisch gesanctioneerd worden, streeft het recht op dit punt zijn doel voorbij.

    Noten


Print dit artikel