Tijdschrift voor Religie, Recht en BeleidAccess_open

Diversen

Godsdienstige tekens op het werk - de zaak Eweida en Chaplin vs. United Kingdom

Auteurs
Toon PDF Toon volledige grootte
Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Carla Zoethout, 'Godsdienstige tekens op het werk - de zaak Eweida en Chaplin vs. United Kingdom', TvRRB 2013-1, p. 3-4

Dit artikel wordt geciteerd in

      Mogen godsdienstige tekens over het uniform worden gedragen? Twee jaar geleden deed zich die vraag voor in Amsterdam. Een trambestuurder (een koptische christen) verzocht het vervoerbedrijf waar hij werkzaam was om een kruis over zijn uniform te mogen blijven dragen.1xZie voor deze uitspraak ‘Trambestuurder en kruisbeeld’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2010-3, p. 92-95. Het gaat hier om een diensttak van de gemeente Amsterdam die per 1 januari 2007 is geprivatiseerd. Sindsdien heet het bedrijf ‘GVB’. Met de invoering van nieuwe bedrijfskleding was dit niet meer geoorloofd, maar werd tegelijkertijd de hoofddoek – als onderdeel van het nieuwe uniform – wél toegestaan. Het gerechtshof in Amsterdam was van oordeel dat de bedrijfsinstructie van het vervoerbedrijf dat kettingen niet over de bedrijfskleding mogen worden gedragen, een legitiem doel diende en bovendien passend en noodzakelijk was. Er was dan ook geen sprake van een verboden indirect onderscheid naar godsdienst, zoals de terminologie van de Algemene wet gelijke behandeling luidt. Maar de vraag die niettemin rees was onontkoombaar. Nu het GVB in deze multireligieuze samenleving bereid was een uitzondering te maken ten behoeve van de hoofddoek, zou dan ook een kruis op het uniform niet geoorloofd moeten zijn? De vraag was bovendien of hier niet verschillende religies verschillend werden behandeld.
      Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft zich onlangs uitgesproken in een zaak die inhoudelijk lijkt op het Amsterdamse geschil. Mevrouw Eweida (eveneens een koptische christen) beschouwt het dragen van een klein zilveren kruis aan een ketting om haar nek als een uiting van haar godsdienst en kwam hierover in conflict met haar werkgever. Sinds 1999 werkte zij als lid van de check-in staf bij British Airways Plc (BA), een private organisatie. Tijdens het werk werd zij geacht een uniform te dragen, waarmee (volgens BA) de professionele uitstraling en herkenbaarheid van het bedrijf zouden worden versterkt.
      Volgens de kledingvoorschriften die in 2004 werden geïntroduceerd, zou een werknemer die een kledingstuk of ander item draagt dat niet aan de voorschriften voldoet, worden gevraagd dit te verwijderen of naar huis worden gestuurd om zich om te kleden. Praktijk van BA was dat sikhs werd toegestaan een tulband te dragen, zolang deze maar blauw of wit was. Bovendien mochten zij een kirpan (een ceremonieel zwaard) onder hun kleding dragen, evenals een armband. Moslima’s mochten op hun beurt (als zij tot het grondpersoneel behoorden) een hoofddoek dragen.
      De problemen begonnen toen mevrouw Eweida in mei 2006 besloot voortaan openlijk haar kruis te gaan dragen. Zij werd naar huis gestuurd en gedurende deze periode werd zij niet uitbetaald. In januari 2007 veranderde BA zijn beleid, waardoor het dragen van religieuze tekens voortaan geoorloofd is, mits permissie is verleend. Bepaalde symbolen, zoals het kruis en de davidsster, zijn zonder meer toegestaan. Mevrouw Eweida keerde vervolgens terug naar het werk, met het kruis zichtbaar op de uniformkleding. BA weigerde echter het salaris dat zij had moeten derven in de periode dat zij niet op het werk verscheen alsnog uit te betalen. Zij werd vervolgens door twee gerechtelijke instanties in het ongelijk gesteld – geen indirecte discriminatie.
      Het Hof heeft mevrouw Eweida in zijn uitspraak van januari 2013 wel in het gelijk gesteld − en terecht. Juist het punt dat het andere werknemers van BA eerder wel was toegestaan om religieuze sieraden of kledingstukken te dragen (zoals hidjabs en tulbanden), zonder dat dit een negatieve impact op het image of merk van BA bleek te hebben, speelde in de overwegingen van het Hof een belangrijke rol. Het feit dat het bedrijf de uniformvoorschriften had gewijzigd en voortaan het zichtbaar dragen van ‘religious symbolic jewellery’ toestond, toonde volgens het Hof aan dat het eerdere verbod niet erg belangrijk was geweest.
      In reactie op de uitspraak stelde prime minister David Cameron op Twitter: ‘Delighted that principle of wearing religious symbols at work has been upheld − people shouldn’t suffer discrimination due to religious beliefs.’ In juli 2012 had Cameron – in reactie op de zaak Eweida – al gepleit voor wetgeving waarbij het individuen zou zijn toegestaan religieuze symbolen op het werk te dragen. Mevrouw Chaplin echter, een verpleegkundige die in dezelfde zaak wenste te worden erkend in haar recht een kruisje te dragen, werd niet in het gelijk gesteld. De bescherming van de gezondheid en veiligheid in het ziekenhuis werd in dit geval van groter belang geacht dan het uitdragen van de religie.
      Het is zeer waarschijnlijk dat het aantal verzoeken om de godsdienst ook tijdens het werk te kunnen uitdragen geleidelijk aan zal toenemen. Er is immers in het algemeen sprake van een toenemende aanwezigheid van godsdienst in het openbaar. Maar daarmee is het ook van belang een aantal vragen aan de orde te stellen. Is deze ontwikkeling wenselijk? Zou het uiteindelijk voor de werkverhoudingen niet bevorderlijk zijn wanneer iedereen een (in godsdienstig en politiek opzicht) neutrale uitstraling heeft en dus de oorspronkelijke bedoeling van het uniform wordt hersteld? Het uniform in bedrijven is ingevoerd om de professionaliteit en herkenbaarheid van het bedrijf te vergroten én om duidelijk te maken dat de drager van het uniform een functionaris van het bedrijf is en geen privépersoon. Een klant hoeft toch niet te worden geconfronteerd met de geloofsovertuiging van het personeel van een bedrijf? Maar aan de andere kant: áls ervoor wordt gekozen geloofsuitingen bij het uniform toe te staan, dan ook alle. Is dat niet een consequentie van het gelijkheidsbeginsel?

    Noten

    • * Zaak Eweida e.a. vs. the United Kingdom (Appl.nrs. 48420/10, 59842/10, 51671/10 en 36516/10), judgment Strasbourg 15 januari 2013.
    • 1 Zie voor deze uitspraak ‘Trambestuurder en kruisbeeld’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2010-3, p. 92-95. Het gaat hier om een diensttak van de gemeente Amsterdam die per 1 januari 2007 is geprivatiseerd. Sindsdien heet het bedrijf ‘GVB’.

Zaak Eweida e.a. vs. the United Kingdom (Appl.nrs. 48420/10, 59842/10, 51671/10 en 36516/10), judgment Strasbourg 15 januari 2013.

Print dit artikel