DOI: 10.5553/TvRRB/187977842015006003005

Tijdschrift voor Religie, Recht en BeleidAccess_open

Artikel

Theologie, universiteit en kerk

Over de discutabele positie van de theologie aan de Nederlandse universiteiten

Trefwoorden Theology, religious studies, theological faculties, ministry formation
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Dr. Gerrit Immink, 'Theologie, universiteit en kerk', TvRRB 2015-3, p.

    The Dutch universities founded in the 16th and 17th century were public state universities with theological faculties. During the 19th century the debate about the status of theology as an academic discipline resulted in the so-called duplex ordo arrangement: the public state university followed the design of religious studies and the ‘ecclesial chairs’ in the university (systematic and practical theology) followed a Christian perspective. In the last two decades a major shift has taken place: many faculties of theology were closed and new arrangements for the academic education of the ministry were created. This article describes these developments.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Lange tijd hebben faculteiten Godgeleerdheid deel uitgemaakt van de openbare universiteiten. De terugloop van het studentenaantal en de ontwikkelingen in universiteit en kerk hebben de positie van de theologie drastisch gewijzigd. De reductie van kerkelijke ambtsopleidingen was er mede oorzaak van dat faculteiten Godgeleerdheid werden opgeheven. Op de achtergrond was er ook een voortdurende discussie over de aard van de theologie als wetenschap. Hoort de theologie wel thuis aan een openbare universiteit, of is die plaats voorbehouden aan de godsdienstwetenschap? In dit artikel worden de achtergronden beschreven en komen de overwegingen en motieven die bij de reductie een rol speelden aan de orde.

    • Aan de Nederlandse universiteiten hebben zich grote verschuivingen voorgedaan op het gebied van de theologiebeoefening. Aan twee eeuwenoude openbare instellingen, de universiteiten van Leiden en Utrecht, zijn recentelijk de faculteiten Godgeleerdheid opgeheven. Een tiental jaren geleden is dat ook gebeurd aan de Universiteit van Amsterdam. Overigens betekent dit niet dat op deze universiteiten religiestudie van het toneel is verdwenen. Het heeft een plek gekregen binnen Geesteswetenschappen, en ook onderdelen van de theologie (bijvoorbeeld literaire en historische componenten) hebben daar onderdak gevonden. Zo heeft de Universiteit Leiden een Centre for the Study of Religion als onderdeel van de faculteit Geesteswetenschappen.
      De discussie over de theologie als zelfstandige faculteit aan een openbare universiteit begint halverwege de negentiende eeuw. Vanwege de scheiding van kerk en staat werd sinds 1876 in Nederland aan de openbare universiteiten de theologie ingericht via het zogenoemde duplex ordo-model. Vanouds was dat een samenwerkingsvorm tussen de openbare universiteiten en de Nederlandse Hervormde Kerk. Met de oprichting van de Protestantse Theologische Universiteit in 2007 is er een einde gekomen aan deze structuur.
      In dit artikel ligt de nadruk op de organisatorische en bestuurlijke ontwikkelingen in de universitaire vormgeving van de theologiebeoefening.1xMet dank aan mevr. mr. Th.C. Geelkerken en aan mr. drs. D.J. de Boer, ambtelijk secretaris van de PThU, voor het kritisch meelezen van dit artikel. Tevens dank ik eerstgenoemde voor haar bijdrage aan de beschrijving van de wetshistorische achtergronden. Twee zaken krijgen daarbij bijzondere aandacht: (1) de discussie over de status van de theologie in het universitaire bestel, en (2) de kerkelijke ontwikkelingen en de noodzaak van de concentratie van ambtsopleidingen. Aangezien de duplex ordo een wettelijke regeling was waarbij openbare universiteiten en de toenmalige Nederlandse Hervormde Kerk betrokken waren (bijzondere universiteiten bestonden in 1876 nog niet), ligt de nadruk in dit artikel op ontwikkelingen in de protestantse traditie. Volledigheidshalve geef ik ook een korte schets van de samenvoeging van ambtsopleidingen aan rooms-katholieke zijde.

    • Korte schets van de achtergrond van de duplex ordo

      Gedurende bijna anderhalve eeuw werd aan de openbare universiteiten in Nederland het onderwijs in de theologie verzorgd in een duale structuur: duplex ordo unius facultatis. In de faculteiten Godgeleerdheid waren ‘kerkelijke hoogleraren’ werkzaam (benoemd door de synode als het hoogste kerkelijke bestuursorgaan); zij verzorgden een deel van het vakkenpakket van de theologische encyclopedie en maakten deel uit van de faculteit. Het theologisch onderwijs was zo ingericht dat de literaire, historische, wijsgerige en later de sociaalwetenschappelijke vakken verzorgd werden onder de verantwoordelijkheid van de universiteit, terwijl de systematische vakken dogmatiek, christelijke ethiek en praktische theologie onder de verantwoordelijkheid van kerkelijk hoogleraren werden gedoceerd. Deze inrichting van het theologisch onderwijs werd van kracht in 1876 en werd geregeld door de positie van de kerkelijk hoogleraar te verankeren in de toenmalige Wet op het Hoger Onderwijs.

      Wat speelde er rond 1876? Toen was in de politiek de vraag aan de orde of theologie wel een wetenschap is die aan de universiteit thuishoort. En dat hing weer samen met de vraag hoe de vorming van predikanten (kwekelingen voor de hervormde godsdienst) geregeld moest worden. Zouden de bestaande faculteiten Godgeleerdheid eventueel omgevormd moeten worden tot faculteiten van godsdienstwetenschap of zouden ze zelfs moeten worden opgeheven? Nu volgt er eerst een summiere schets van de achtergronden.
      Na de Franse overheersing herstelde koning Willem I met het Organiek Besluit van 1815 de status van de universiteiten van Groningen, Leiden en Utrecht. Het Organiek Besluit regelde in detail welke opleidingen aan deze ‘hoogescholen’ aangeboden werden. Alle drie de ‘hoogescholen’ bestonden uit vijf faculteiten, waaronder ‘die van godgeleerdheid tot vorming der kweekelingen voor den hervormden godsdienst’.2xOrganiek Besluit 2 augsutus 1815, Stb. 1815, 14, art. 55. In het Organiek Besluit werd vastgesteld dat er ‘voor de seminaria van de Katholieke Godsdienst en het hooger onderwijs in de godsdienst bij de Lutherse, doopsgezinde en remonstrantse gezindheid subsidie ter beschikking werd gesteld’.3xIdem, art. 58 en 59. In het Organiek Besluit werd precies geregeld aan welke eisen de kwekelingen van de hervormde godsdienst moesten voldoen om proponent te worden binnen de Nederlandse Hervormde Kerk.4xIdem, art. 116.

      Met de wijziging van de Grondwet in 1848 ontstond er een discussie in de Tweede Kamer over de godgeleerde faculteiten en werd de commissie-Opzoomer/Hofstede de Groot c.s. ingesteld, die in 1849 een ontwerp van wet met een memorie van toelichting opleverde waarin zij de godgeleerde faculteit nog steeds een hervormde signatuur gaf, maar adviseerde: ‘voor alle andere kerkgenootschappen, die het verlangen, worden aan een of meerdere hoogescholen hetzij ene bijzonder faculteit hetzij een of meer leerstoelen opgerigt’.5xO.J. de Jong, ‘De wetgever van 1876 en de theologie’, Nederlands archief voor kerkgeschiedenis / Dutch Review of Church History, Nieuwe Serie 1968, . 2, p. 315. Opeenvolgende ministers kregen het niet voor elkaar om een nieuwe Wet op het Hooger Onderwijs door de Tweede Kamer te krijgen. Wel kwam er in 1868 een voorstel van minister Heemskerk om de theologische faculteiten op te heffen en de Nederlandse Hervormde Kerk subsidie te geven om zelf kweekscholen voor haar predikantsopleiding te stichten. Maar ook dit plan struikelde vanwege een kabinetscrisis.6xO.J. de Jong, ‘Theologie als taak van staat en kerk’, in: F.G.M. Broeyer & H. Noordegraaf (red.), Duplex Ordo 125 jaar, Utrecht: Utrechtse Theologische Reeks 2002, 44, p. 17.18. Dezelfde minister Heemskerk diende in 1874 opnieuw een wetsvoorstel in bij de Tweede Kamer. Een groot deel van de discussie ging over de vraag of er een theologische faculteit zou moeten zijn en hoe deze dan zou moeten heten, Godsdienstwetenschap of Godgeleerdheid? Uiteindelijk werd besloten tot een aparte faculteit die Godgeleerdheid bleef heten, zij het zonder de toevoeging ‘der hervormden godsdienst’. Maar hoe moest dan de opleiding van de hervormde predikanten geregeld worden? Moest dat ook via een seminarium – gelijk de doopsgezinde en remonstrantse predikantsopleidingen? Uiteindelijk werd in de wet van 18767xWet op het Hooger Onderwijs, Stb. 1876, 102. gekozen voor het advies van de commissie-Opzoomer/Hofstede de Groot c.s. en kreeg de Nederlandse Hervormde Kerk de mogelijkheid om kerkelijk hoogleraren binnen de Faculteiten der Godgeleerdheid te benoemen.8xZie voor een uitgebreide bespreking van de wetsgeschiedenis: De Jong 1968, p. 313-332. Het begin van de zogenoemde duplex ordo.

      Niet alleen binnen de Kamer was er discussie over de positie van de faculteiten Godgeleerdheid, ook de godgeleerden zelf discussieerden over de aard van de theologie als wetenschap. Volgens sommigen (met name Leidse hoogleraren) zou het op de universiteit om puur wetenschappelijke kennis van het verschijnsel godsdienst gaan en zou de benaming van de faculteit ‘Godsdienstwetenschap’ moeten worden. Voor de opleiding van predikanten voor de Nederlandse Hervormde Kerk zou er dan een aanvullende seminarieopleiding kunnen komen, overigens wel betaald uit rijksgelden. Anderen vroegen zich zelfs af of er wel een faculteit Godsdienstwetenschap zou moeten blijven. Zouden de vakgebieden van de theologie niet beter ondergebracht kunnen worden bij letteren, geschiedenis, wijsbegeerte enzovoort? Andere theologen, onder wie J.H. Gunning Jr., pleitten voor het behoud van de theologische faculteit.9xDe Groninger hoogleraar D. Chantepie de la Saussaye pleitte voor het behoud van de theologische faculteiten. Toen het wetsvoorstel was ingediend, was Chantepie onverwacht overleden. Gunning voelt zich verplicht om in de geest van zijn overleden leermeester een brochure te publiceren: J.H. Gunning Jr., ‘D. Chantepie de la Saussaye over de theologische faculteit aan de hogeschool’, Verzameld Werk (deel 1), Zoetermeer: Boekencentrum 2012, p. 433-441. De samenhang van de theologie, zo schreef Gunning, heeft niet alleen een praktische strekking vanwege de opleiding van predikanten. Want de theologie, die inderdaad verbonden is met de kerk, heeft ook de taak om zelfbewustzijn te geven aan de kerk. Door dat zelfbewustzijn kan de kerk zichzelf verstaan, zich voortdurend zuiveren en zich verder ontwikkelen.10xGunning 2012, p. 437. Volgens Gunning is de theologie niet alleen een wetenschap die godsdienstige verschijnselen bestudeert, maar gaat het ook om de samenhang en de diepste grond van het geloof. In deze positiebepaling, uitgedrukt in het theologisch jargon van de negentiende eeuw, klinkt door dat de theologie als kritische wetenschap van belang is voor de voortgang van de christelijke traditie, waarbij een systematische (c.q. normatieve) plaatsbepaling niet kan ontbreken. Een godsdienstwetenschappelijke benadering, die ‘alleen het verschijnsel van de godsdienst in het menselijk leven’ bestudeert en God buiten beschouwing laat, acht Gunning ontoereikend. Volgens hem is een theologische faculteit niet strijdig is met de vrijheid van godsdienst, noch in tegenspraak met de gelijkheid van alle godsdiensten. ‘Mits evenredig subsidie gegeven wordt aan elke kerkgemeenschap, die het voor haar soortgelijke instellingen begeert, is het aanhouden van de godgeleerde faculteit aan onze academiën geen onrechtmatig bevoordelen van de gereformeerde kerk.’11xGunning 2012, p. 439.
      Het is interessant om te zien dat de standpunten en overwegingen die rond 1876 een rol speelden bij de inrichting van het hoger onderwijs, steeds opnieuw de kop opsteken als de positie van de theologie aan de universiteit in het geding is.

    • De duplex ordo en de scheiding van kerk en staat

      Het spanningsveld tussen godsdienstwetenschap en theologie is kenmerkend gebleven voor de duplex ordo. Kerkelijk hoogleraren beklemtoonden de meer inhoudelijke dimensie van de christelijke theologie, en de staatshoogleraren ontwikkelden hun vakgebieden primair via een godsdienstwetenschappelijke methode en hebben op die manier onmiskenbaar bijgedragen aan de academische status van de theologie. De drie Rijksuniversiteiten Leiden, Groningen en Utrecht en de (gemeentelijke) Universiteit van Amsterdam (UvA) hebben tot in het begin van de 21e eeuw langs de lijn van de duplex ordo theologie beoefend en predikanten opgeleid voor de Nederlandse Hervormde Kerk. De predikantsopleiding van de Evangelisch-Lutherse Kerk was eveneens ingericht in een duplex ordo-structuur bij de UvA; de doopsgezinde en remonstrantse opleidingen kenden een seminarium met kerkelijk hoogleraren, in een nauwe samenwerking met de Universiteit Leiden.
      In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek was tot 1 september 2010 in een paragraaf over het ‘bijzonder onderwijs aan openbare universiteiten’ de volgende bepaling opgenomen omtrent de kerkelijk hoogleraar:

      ‘Artikel 9.52. Kerkelijke hoogleraren (vervallen per 1-9-2010)
      1. De hoogleraren aan de bij het in werking treden van de wet van 28 april 1876 (Stb. 102) bestaande kerkelijke kweekscholen en seminaria tot opleiding van leraren voor enig kerkgenootschap of kwekelingen voor de geestelijke stand alsmede zij, die een na die inwerkingtreding vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk tot hetzelfde doel gevestigde leerstoel bekleden, hebben, voor zover die kweekscholen, seminaria of leerstoelen op 1 januari 1904 waren gevestigd in gemeenten waar een rijksuniversiteit is, tot het einde van de maand waarin zij de voor de openbare dienst geldende functionele leeftijdsgrens hebben bereikt, toegang met raadgevende stem in de vergaderingen van de examencommissies van de faculteit die het onderwijs in opleidingen in de godgeleerdheid verzorgt. Bij de examens in die faculteit mogen zij examineren in de door hen onderwezen vakken. De hoogleraren aan de op 1 september 1986 te Amsterdam gevestigde kerkelijke kweekscholen en seminaria tot opleiding van leraren voor enig kerkgenootschap of kwekelingen voor de geestelijke stand alsmede zij, die een op dat tijdstip vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk tot hetzelfde doel te Amsterdam gevestigde leerstoel bekleden, hebben dezelfde rechten.
      2. De kerkelijke hoogleraren kunnen onder door het college van bestuur te stellen voorwaarden gebruikmaken van de collegelokalen, inrichtingen, verzamelingen en hulpmiddelen voor het onderwijs.’12xWet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, wet van 8 oktober 1992, art. 9.52.

      Hoewel er op de werkvloer complementair werd samengewerkt, met inachtneming van de onderscheiden verantwoordelijkheden, waren er ook wel onderhuidse spanningen en openlijke conflicten. Zo was prof. Smit Sibinga van mening dat bij benoemingen aan de UvA het onderscheid tussen kerkelijke en universitaire benoemingen vervaagde. De ruzie liep zo hoog op dat de Tweede Kamer op zich er op 29 augustus 1985 over uit moest spreken.

      ‘(…) dat adressant ten slotte stelt dat de leeropdrachten voor gewone hoogleraren veelal identiek zijn aan die van kerkelijke hoogleraren;
      dat deze constatering van adressant juist is en dat er onduidelijkheden zijn ontstaan ten gevolge van de omstandigheid dat in de leeropdrachten niet uitdrukkelijk rekening is gehouden met het onderscheid tussen enerzijds de vakken van de faculteit en anderzijds kerkelijke vakken;
      dat de minister heeft toegezegd te bevorderen dat in het vervolg in de leeropdracht van een hoogleraar die tevens een aanstelling als kerkelijk hoogleraar zal verkrijgen, het wettelijk stelsel van de duplex ordo tot uitdrukking komt (…)’13xVerslagen van de Commissie voor de verzoekschriften, vergaderjaar 1984-1985, nr. 263, http://resourcessgd.kb.nl/SGD/19841985/PDF/SGD_19841985_0006198.pdf.

      Dat de bepaling in het wetsartikel geen gelijke tred hield met de ontwikkelingen in het hoger onderwijs, was ook evident. Meestal werden er goede oplossingen gevonden. Zo werd er in 1992 een ‘akkoord op hoofdlijnen’ gesloten tussen de toenmalige minister Ritzen en de kerkgenootschappen. Het betrof een aanpassing van de vormgeving van de duplex ordo met het oog op de mogelijkheid om in een ‘kerkelijk vak’ af te kunnen studeren in de doctoraalopleiding. In dat akkoord werd uitgegaan van het principe van de complementariteit. ‘Hiermee wordt aangegeven dat de theologische encyclopedie wordt gevormd door een geheel van vakken die enerzijds vanwege de universiteit en anderzijds vanwege de kerken worden onderwezen. Er is een principiële gelijkwaardigheid van alle vakken.’ Om het mogelijk te maken dat een kerkelijk vak officieel gegeven werd onder de verantwoordelijkheid van de openbare universiteit moest het eerst komen tot ‘een eventueel tweede benoeming tot universitair hoogleraar van degene die als kerkelijk hoogleraar is benoemd’. En de leeropdracht moest dan globaal genomen op hetzelfde vakgebied betrekking hebben. In het akkoord wordt expliciet verwezen naar de scheiding van kerk en staat. ‘Deze scheiding van verantwoordelijkheden van de universiteit en van de kerken dient, mede gegeven het principe van de scheiding van kerk en staat, ondubbelzinnig gehandhaafd te worden.’14x‘Akkoord op hoofdlijnen inzake aanpassing van de vormgeving van de duplex ordo tussen de betrokken universiteiten en kerkgenootschappen’. Op 8 november 1991 heeft er een bestuurlijk overleg tussen de betrokken universiteiten en kerken plaatsgevonden en is er ingestemd met het akkoord. Het akkoord gaat vergezeld van een toelichting.

    • Wat is theologie?

      In de discussies over de plaats van de theologie aan de universiteit duikt steeds weer de vraag op wat theologie eigenlijk is. Door de eeuwen heen was de theologie samengesteld uit een aantal vakgebieden die samen de encyclopedie van de godgeleerdheid vormen. Die beredeneerde samenhang tussen de deeldisciplines bood de faculteiten een zekere legitimiteit. In de main line protestantse traditie van theologiebeoefening (en dat geldt met name voor de hervormde en de lutherse traditie) zijn theologie en godsdienstwetenschap, mede dankzij de duplex ordo, nauw met elkaar verbonden gebleven. Wel was voortdurend de vraag aan de orde waarin het eigensoortige van de theologie is gelegen. Theologie is toch meer dan de encyclopedische samenhang van een aantal vakken? Dat de staatsfaculteiten zich zo sterk godsdienstwetenschappelijk konden profileren, hing naar mijn overtuiging samen met de aanwezigheid van ‘kerkelijk hoogleraren’ die zich vooral theologisch profileerden. Met het wegvallen van de ‘kerkelijk hoogleraar’ deed zich een nieuwe situatie voor. Is godgeleerdheid zonder verbinding met een vorm van kerkelijke theologie in feite toch godsdienstwetenschap? Ik breng twee gezichtspunten in die samenhangen met het kerkelijke karakter van de theologie.

      1 De theologie is als academische discipline verbonden met praktijken van geloofsgemeenschappen en zij leidt academische professionals op die in die praktijken een leidinggevende functie vervullen. Wat dit punt betreft verwijs ik naar de ook in Nederland invloedrijke Duitse theoloog Friedrich Schleiermacher. Hij brengt de theologische studie in verband met de ‘Kirchenleitung’. Bij hem is dat een vrij breed begrip: het gaat om professionals die leidinggeven aan geloofsgemeenschappen. Hij denkt dus vanuit het eindproduct: de afgestudeerde theoloog. Wat is er voor nodig om een goed opgeleide professional te worden? Daarvoor is onder andere Praktische Theologie nodig, zo zegt Schleiermacher. Hij noemt dat ‘die Krone des theologisches Studium’.15xF. Schleiermacher, Kurze Darstellung des theologischen Studiums zum Behuf einleitender Vorlesungen, Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft 1993 (Kritische Ausgabe Heinrich Scholz), voetnoot bij § 24. De praktische theologie legt de verbinding met het concrete leven in het hier en nu. Daarnaast noemt hij twee andere aandachtsgebieden: de wijsgerige theologie en de historische theologie. De praktische theologie is de kroon, de wijsgerige theologie de wortel, en de historische theologie het eigenlijke lichaam.16xSchleiermacher 1993, § 28. De wijsgerige theologie legt de verbinding met de andere wetenschappen in de universiteit, en de praktische theologie verbindt de theologie met concrete praktijken.
      De kerken van de Reformatie hebben bewust gekozen voor academisch gevormde predikanten, en de oudste Nederlandse universiteiten hadden een theologische faculteit. Dat in het curriculum de Bijbelse bronnen (Oude en Nieuwe Testament) een belangrijke plaats innamen, is dan ook niet verwonderlijk. Opvallend in de visie van Schleiermacher is verder dat niet de dogmatiek, maar de wijsgerige theologie garant moet staan voor de academische inbedding. Bij de openbare universiteiten in Nederland heeft de godsdienstwijsbegeerte die rol inderdaad vervuld.

      2 Naast de gerichtheid op praktijken is er nog een belangrijke dimensie die eigen is aan de theologiebeoefening: het spreken over God. Faculteiten Theologie heten officieel faculteit der Godgeleerdheid. Zoals er faculteiten Rechtsgeleerdheid zijn, zo zijn er ook faculteiten Godgeleerdheid. Theologie als wetenschap van God dus. Volgens Pannenberg is dat niet zo verwonderlijk: ‘Dass Gott der eigentliche Gegenstand der Theologie ist, lässt sich schon aus der Geschichte ihres Begriffs entnehmen.’17xW. Pannenberg, Wissenschaftstheorie und Theologie, Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag 1973, p. 300. Maar kan dat wel, God als voorwerp van wetenschap? Zou dat niet moeten zijn: wetenschap van menselijke ervaringen van God? Of nog terughoudender: van menselijke ervaringen die achteraf geïnterpreteerd worden als ervaringen van God? Reeds in de theologiebeoefening van de achttiende en negentiende eeuw waren er, vooral op het protestantse erf, ontwikkelingen die er toe leidden dat het object van de theologie verschoof van God naar de religieuze ervaring van mensen. Wetenschappelijke gerichtheid op het verschijnsel religie. Weliswaar de christelijke religie, maar toch religie. Zo werd gaandeweg het Godsbegrip teruggelegd in de antropologie. Als geen ander heeft Feuerbach de godsdienstkritiek scherp op formule gebracht: ‘Das Bewußtsein Gottes ist das Selbstbewußtsein des Menschen…’.18xL. Feuerbach, Das Wesen des Christentums, Leipzig: Otto Wigand 1841, p. 18. Op deze manier wordt de mens de bakermat van de religie. Daar bleef het echter niet bij, want de Godsvoorstelling werd vervolgens opgevat als een projectie van de mens. God als Gegenstand is slechts projectie. De mens objectiveert of extrapoleert het goddelijke, maar in feite is dat iets subjectiefs, een product van het gemoed. God wordt weliswaar vereerd als een ‘andres von ihm unterschiednes, eignes Wesen’, maar dat is in feite een objectivering van het menselijke zelf.19xFeuerbach 1841, p. 20.
      De theologie thematiseert het spreken over God. In de theologiegeschiedenis heeft dat uiteenlopende visies opgeleverd. In een godsdienstwetenschappelijke benadering wordt ‘God’ tussen haakjes gezet, en sociologisch of psychologisch onderzoek zal Godsvoorstellingen binnen het theoretisch kader van de eigen discipline behandelen. Maar de theologie thematiseert het inhoudelijke spreken over God juist wel. En als de theologie de gedachte van de Godgeleerdheid – hoe lastig en complex die ook is – loslaat, dan komt haar bestaansrecht als zelfstandig wetenschapsgebied snel ter discussie te staan. Het verschijnsel religie, religieuze ervaringen en rituelen – dat alles kan toch ook prima bestudeerd worden door antropologen, psychologen en sociologen? Pannenberg heeft terecht opgemerkt dat de theologie van het toneel zal verdwijnen zodra we het Godsbegrip louter opvatten als een projectie vanuit de antropologie.20xPannenberg 1973, p. 302. Dat wil beslist niet zeggen dat de theologie geen oog heeft voor religie als projectie en voor de antropologische dimensies van het Godsbegrip. De theologie heeft echter wel de taak om het geloof denkend te verstaan en publiekelijk te verantwoorden.
      In het westerse christendom is de slogan Geloof op zoek naar inzicht (Fides quaerens intellectum) eeuwenlang de motor geweest voor academische theologiebeoefening. De Vroege Kerk heeft het geloof willen doordenken in samenhang met de Grieks-Romeinse cultuur, en vervolgens hebben zowel de Middeleeuwen als de Verlichting eigentijdse theologische concepten voortgebracht. Theologische reflectie vindt vandaag de dag plaats in een seculier milieu en in de directe nabijheid van niet-christelijke religies. De religieuze diversiteit en de soms conflictueuze spanning tussen godsdienstige groeperingen maakt de theologie beslist niet overbodig. Schwöbel heeft erop gewezen dat vrijheid van godsdienst onder andere inhoudt dat een godsdienstige gemeenschap het recht heeft op ‘die Selbstauslegung des religiösen Wahrheitsbewusstseins’.21xC. Schwöbel, ‘Wissenschaftliche Theologie. Ausbildung für die Praxis der Kirche an staatlichen Universitäten im religiös-weltanschaulichen Pluralismus’, in: S. Alkier & H. G. Heimbrock (red.), Evangelische Theologie an Staatlichen Universitäten. Konzepte und Konstellationen Evangelischer Theologie und Religionsforschung, Göttingen 2011, p. 66. Zelf-verstaan, zelfkritiek en publieke verantwoording zijn inherent aan de theologiebeoefening. Dat geluid hoorden we in de negentiende eeuw ook bij Gunning. Religieuze diversiteit, waar we in onze samenleving in toenemende mate mee te maken krijgen, wordt niet bij voorbaat in goede banen geleid door religie te onderwerpen aan seculiere verklaringen. Het is juist van belang dat de verschillen inzichtelijk gemaakt worden, dat de eigenheid van tradities en praktijken onderkend wordt. Daaraan kan juist de theologie een belangrijke bijdrage leveren.

    • Theologie – godsdienstwetenschap – religiestudies

      In de discussie over de plek van godgeleerdheid aan de universiteit gaat het voortdurend over het onderscheid tussen theologie en godsdienstwetenschap. Hoe wordt het verschil aangeduid? Is godsdienstwetenschap een ‘objectieve’ wetenschap en wordt theologie bedreven vanuit een gelovig vooroordeel? Deze tegenstelling wordt weinig meer gehanteerd. Wel het onderscheid tussen een buiten- en binnenperspectief, of tussen waarnemingsperspectief en deelnemersperspectief.22xIn Duitsland zijn er vergelijkbare discussies over de terminologie. Zie M. Moxter, ‘Wozu braucht Theologie Religionswissenschaft?’, in: S. Alkier & H.G. Heimbrock, Evangelische Theologie an staatlichen Universitäten. Konzepte und Konstellationen Evangelischer Theologie und Religionsforschung, Göttingen 2011, p. 262-291. De verkenningscommissie van de KNAW die in 2015 haar rapport Klaar om te wenden… uitbracht, hanteert de volgende definities:

      ‘Onder theologie wordt de kritische, systematische en methodische reflectie op het geloofsgoed van een religie verstaan, al dan niet vanuit een normatieve verbondenheid.
      Onder religiewetenschappen wordt de interdisciplinaire studie van religieuze teksten, opvattingen, praktijken, voorwerpen en ruimtes verstaan zonder dat de waarheidsclaim van het bestudeerde religieuze fenomeen daarin een normatieve rol speelt.’23xKNAW, Klaar om te wenden… De academische bestudering van religie in Nederland: een verkenning, Amsterdam, KNAW 2015.

      Als werkdefinitie is dat zeker bruikbaar, maar het onderscheid tussen beide wetenschapsgebieden is niet zo exclusief als hier wordt gesuggereerd. Interessant is in dit verband het commentaar van Piet Borst op een KNAW-rapport over de toekomst van de theologie uit het jaar 2000. Borst schrijft dan: ‘Uiteraard kan de theologie strikt wetenschappelijk beoefend worden, mits de beoefenaar enige afstand neemt van het geloof in God, Allah, Boeddha of andere goden. Voor wie afstand neemt van het geloof, valt er in de theologie interessante wetenschap te bedrijven, dat lijkt mij evident: Godsdienst en godsdiensttwisten hebben de geschiedenis van de mensheid geschreven. (…) Fascinerend is ook de psychologische vraag wat mensen er toe brengt in God te geloven, ondanks het overweldigend bewijs dat zo’n God niet bestaat en moet worden beschouwd als een menselijke projectie. Wat maakt godsdienst zo hardnekkig en succesvol?’24xVan God los? Theologie tussen godsdienst en wetenschap, publicaties van de Raad voor Geesteswetenschappen, nr. 8, Amsterdam 2004, p. 10. De formulering van Borst roept echter de vraag op: is wat hij beschrijft theologie, of is het godsdienstwetenschap, of wellicht sociologisch en psychologisch onderzoek naar religie?

      Ter voorbereiding op de verkenning die de KNAW uitvoerde in 2014 zijn er gesprekken gevoerd met verschillende stakeholders en op die bijeenkomsten kregen de deelnemers enkele prikkelende stellingen voorgeschoteld om de discussie op gang te brengen.

      ‘De Nederlandse academische wereld kan bestaan zonder opleidingen op het gebied van theologie en religiewetenschappen. Wie theologie wil studeren kan terecht bij kerkelijke (ambts)opleidingen en wie in religie geïnteresseerd is, kan terecht bij andere disciplines (antropologie, cultuurwetenschappen, geschiedenis, Midden-Oostenstudies).’

      Bij de deelnemers was er uiteindelijk weinig animo voor deze boedelscheiding. Want op deze manier zouden faculteiten Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap overbodig worden en dat zou de kwaliteit van de theologie beslist niet ten goede komen. Wel is het zo dat met het wegvallen van kerkelijke ambtsopleidingen het op de openbare universiteiten wel die kant is opgegaan. In Leiden en Utrecht en bij de Universiteit van Amsterdam is de theologie bij de bestudering van religie weggevallen en wordt religiewetenschappen in interdisciplinair verband beoefend.

    • Concentratie van opleidingsplaatsen: Protestantse Kerk Nederland

      Al in 1989 stelde de verkenningscommissie-Oberman-Smits vast dat er te veel instellingen voor het theologisch hoger onderwijs zijn. Pogingen om tot samenwerking en reductie te komen strandden steeds. Ondertussen waren er zowel aan kerkelijke zijde als bij de overheid ontwikkelingen die hun invloed deden gelden. Eerst sta ik stil bij een belangrijke ontwikkeling in de protestantse traditie. In de aanloop naar de fusie tussen de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken en de Evangelisch-Lutherse Kerk werd gaandeweg duidelijk dat in totaal zes opleidingsplaatsen voor predikanten gezien het studentenaantal niet meer reëel was. Vanouds werden gereformeerde predikanten opgeleid aan de theologische faculteit van de Vrije Universiteit in Amsterdam (VU) en aan de Theologische Universiteit Kampen (ThUK). Deze opleidingen werden simplex ordo-opleidingen genoemd, omdat het onderscheid tussen kerkelijke vakken en staatsvakken hier geen rol speelde. Hervormde predikanten werden opgeleid aan de universiteiten van Leiden, Utrecht, Groningen en Amsterdam, en lutherse predikanten aan de UvA.
      In 2004 werd de fusie van de kerken een feit door de oprichting van de Protestantse Kerk in Nederland. Echter reeds in 1999 koos de gezamenlijke synode van de zich verenigde kerken voor een stevige reductie van opleidingsplaatsen: van zes naar drie. De keuze viel op Leiden – Utrecht – Kampen. In de aanloop naar het synodebesluit was er overigens een andere voorkeur: Groningen – Amsterdam (VU) – Utrecht. Om meerdere redenen sneuvelde deze optie ter synode. Gevolg van het besluit van 1999 was dat de kerkelijke opleidingen bij de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en bij de UvA werden afgebouwd, dat de opleiding van de Evangelisch-Lutherse Kerk verplaatst werd naar Utrecht, en dat de opleiding van de faculteit Godgeleerdheid van de VU niet langer erkend werd als predikantsopleiding voor de kerken. Bij de UvA en de RUG werden de kerkelijk hoogleraren en docenten teruggetrokken en dat had directe gevolgen voor de instroom van studenten.

      Ondertussen kregen de kerkelijke opleidingen die in een duplex ordo-structuur samenwerkten met de openbare universiteiten van Utrecht en Leiden, in januari 2005 de mededeling dat de staatssecretaris, Rutte, een nieuwe Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in voorbereiding had genomen. Bij de voorgenomen wijzigingen in het bekostigingsstelsel en bij de wijziging van deze wet zou de figuur van de kerkelijk hoogleraar niet langer gehandhaafd worden in de wet. Het wegvallen van de kerkelijk hoogleraar betekende in feite het einde van de duplex ordo. De keuze was: ofwel een seminariemodel opgehangen aan de figuur van een bijzonder hoogleraar in de openbare universiteit, ofwel een verzelfstandiging van de kerkelijke opleiding tot een eigen driejarige masteropleiding (inclusief CROHO-registratie). Die verzelfstandigde opleiding zou dan in de vorm van een zogeheten ‘aangewezen instelling’ gegoten worden,25xUiteindelijk is in 2010 gekozen voor het opnemen van de levensbeschouwelijke universiteiten in de wet (art. 1.3 lid 2 WHW). Naast de PThU zijn dit de Universiteit voor Humanistiek en de Theologische Universiteiten Kampen en Apeldoorn. een juridische vorm die ook gold voor de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht (KThU) en voor de Theologische Universiteit Kampen (ThUK). Door deze nieuwe ontwikkeling werd aan kerkelijke zijde duidelijk dat er geen afzonderlijk instituut voor de opleidingen in Utrecht en Leiden zou komen. Immers, in 2004 was er één kerk ontstaan en de Protestantse Kerk in Nederland besloot dat de opleidingen in Utrecht, Leiden en Kampen zouden fuseren in één opleiding: de Protestantse Theologische Universiteit (PThU), die van start ging op 1 januari 2007.

      Het ontstaan van de PThU in 2007 bracht geen verandering teweeg in de vestigingsplaatsen. Dit gebeurde in 2010 wel; toen is het besluit genomen om de PThU te concentreren op twee plaatsen: Amsterdam en Groningen. In 2012 is dat geëffectueerd met de verhuizing van de locaties Leiden, Utrecht en Kampen naar een eigen pand in de binnenstad van Groningen en een eigen ruimte in de gebouwen van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Daarbij hebben meerdere overwegingen een rol gespeeld. (1) Een belangrijk uitgangspunt was de inbedding in en de samenwerking met brede universiteiten. Daartoe bood de locatie Kampen geen mogelijkheden. Daarom lag het voor de hand om met de VU te gaan praten; immers de VU heeft een faculteit Theologie die voortkomt uit dezelfde kerkelijke traditie. (2) De samenwerking met een brede openbare universiteit met een theologische faculteit om de sterke kanten van de duplex ordo-traditie te continueren was eveneens uitgangspunt. Regionale spreiding speelde daarbij ook een rol (en dan ligt Leiden toch wel erg dicht bij Amsterdam). Het oog viel op Groningen. (3) De ontwikkeling dat theologische faculteiten hun zelfstandigheid verloren en onderdeel werden van de faculteit Geesteswetenschappen, werd ook in ogenschouw genomen. (4) Mogelijkheden van samenwerking, zowel op het gebied van bedrijfsvoering als op het gebied van onderwijs en onderzoek, waren belangrijke aandachtspunten. Dit heeft erin geresulteerd dat er concrete afspraken gemaakt zijn met de VU en de RUG.

      De situatie is nu zo dat de PThU haar bestuurlijke centrum heeft in Amsterdam en dat er zowel in Amsterdam als in Groningen op het gebied van de bedrijfsvoering samengewerkt wordt met de VU en de RUG. In Amsterdam biedt de PThU een bachelor joint degree aan met de theologische faculteit van de VU. In Groningen biedt de faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap van de RUG een bachelor theologie aan en verzorgt de PThU onderwijs in de bachelor van de RUG. Zowel in Amsterdam als in Groningen biedt de PThU een driejarige master aan voor de predikantsopleiding van de Protestantse Kerk in Nederland. Daarnaast is er in Groningen ook nog een eenjarige Engelstalige master die zich ook richt op buitenlandse studenten.

    • Concentratie van opleidingen: Rooms-Katholieke Kerk – een summiere schets

      In de eerste helft van de jaren zestig werden ingrijpende hervormingen doorgevoerd in de priesteropleidingen in Nederland.26xL. Winkeler, Om kerk en wetenschap. Geschiedenis van de Katholieke Theologische Universiteit Amsterdam en de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht 1967-1991, Utrecht: Katholieke Theologische Universiteit 1992, p. 11-50. Grootseminaries en studiehuizen werden geconcentreerd in vijf Katholieke Instellingen voor Wetenschappelijk Theologisch Onderwijs (de zogenoemde KIWTO’s). Zo ontstond de Katholieke Theologische Hogeschool in Amsterdam (KTHA), de Katholieke Theologische Hogeschool in Utrecht (KTHU), de Hogeschool voor Theologie en Pastoraat in Heerlen en de Theologische Faculteit Tilburg (toen nog geen onderdeel van de universiteit aldaar). De Katholieke Universiteit Nijmegen had sinds haar oprichting al een theologische faculteit. Met deze concentratie van opleidingen poogde men de kwaliteit van de priesteropleiding te verbeteren en de versnippering tegen te gaan (bij een teruglopend studentenaantal). In het kader van dit artikel is het (voor mij) onmogelijk om de verschillende gezichtspunten die een rol speelden goed in beeld te krijgen: kerkvernieuwing in de jaren zestig en zeventig, kwaliteitseisen in het theologisch onderwijs en onderzoek, de invloed van de Heilige Stoel en de bisschoppen, de bekostiging en criteria van overheidswege, enzovoort. Wel was duidelijk dat de opleidingen niet zouden kunnen leven van uitsluitend priesterstudenten; de vrije studierichtingen theologie zorgden voor de aanwas van studenten. Ondertussen stonden er ook weer bisschoppen op die een eigen seminarie opstartten. In de loop van de jaren bleek dat verdergaande samenwerking en samenvoeging onvermijdelijk waren. De verkenningscommissie Godgeleerdheid onder leiding van Oberman en Smits oordeelde in 1989 dat de kwaliteit van het onderzoek omhoog moest.27xWinkeler 1992, p. 110. Toch strandden allerlei fusiebesprekingen en lukte het niet om een soort van ‘theologisch consortium’ op te richten van de katholieke opleidingen, waarbij Nijmegen kon fungeren als een door Rome erkende opleiding. Uiteindelijk lukte het wel om de opleidingen in Utrecht en Amsterdam samen te voegen en zo ontstond in 1991 de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht (KThU).
      De drie overgebleven opleidingen (de theologische faculteit van Nijmegen, de KThU en de Theologische Faculteit Tilburg) hebben, elk op een eigen wijze, een belangrijke bijdrage geleverd aan de academische theologiebeoefening in Nederland, zo blijkt onder andere uit de achtereenvolgende visitatierapporten. Bovendien heeft de samenwerking van de verschillende theologische en godsdienstwetenschappelijke tradities in de onderzoekschool NOSTER (Nederlandse Onderzoekschool voor Theologie en Religiewetenschap) bijgedragen aan de verbreding van het theologische pallet van de theologie in Nederland.
      Toch liep ook aan rooms-katholieke zijde het studentenaantal verder terug en was er, vanuit de Heilige Stoel gezien, slechts plaats voor één theologische faculteit met canonieke erkenning.28xT. Leesen, Tussen hamer en aambeeld. De Theologische Faculteit Tilburg op het snijvlak van wetenschap, kerk en samenleving, Nijmegen: Valkhof Pers 2014, p. 309. Dit heeft ertoe geleid dat uiteindelijk de KThU en de Theologische Faculteit Tilburg gefuseerd zijn in een nieuwe Faculteit Katholieke Theologie (2007). Deze faculteit is bestuurlijk opgenomen in de Tilburg University (een bijzondere universiteit met rooms-katholieke wortels) als een gewone faculteit van de universiteit. Het onderwijs voldoet aan de criteria van Sapientia Christiana, en de docenten hebben een nihil obstat van Rome. Bijzonder is dat de faculteit een bilocatie heeft in Utrecht en daar ook onderwijs verzorgt. Bij de opname in de Tilburg University als faculteit Katholieke Theologie heeft er een zodanige opsplitsing plaatsgevonden dat de onderdelen religiestudies werden ondergebracht bij de faculteit Geesteswetenschappen. Trouwens, ook de Radboud Universiteit in Nijmegen heeft nog steeds een faculteit Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen, en binnen dat verband heeft de subfaculteit Theologie een bijzondere status.

    • Slotopmerking

      De reductie van het aantal universitaire opleidingsplaatsen in de christelijke theologie heeft gevolgen gehad voor de klassieke faculteiten Godgeleerdheid. Dat de openbare universiteiten Leiden, Utrecht en Amsterdam hun faculteiten Godgeleerdheid hebben opgeheven en dat zij religiestudies in stand houden binnen de faculteit Geesteswetenschappen is alleszins begrijpelijk. Dat de bijzondere universiteiten van protestantse en rooms-katholieke origine, zoals de Vrije Universiteit Amsterdam en de Radboud Universiteit Nijmegen, hun theologische faculteit blijven steunen, is eveneens begrijpelijk. Het is wel bijzonder dat uitgerekend de Universiteit van Tilburg nu een faculteit Katholieke Theologie heeft. Voor het feit dat de Rijksuniversiteit Groningen als enige openbare universiteit een zelfstandige faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap heeft, zijn twee redenen aan te wijzen: (1) de aanwezigheid van de PThU in Groningen zorgt voor de aanwas van studenten, en (2) de faculteit heeft een sterke wetenschappelijke traditie. De aanwezigheid van de PThU in Amsterdam en de samenwerking met de VU betekent een versterking van de positie van de faculteit binnen de VU.
      Aan protestantse zijde moet er nog één knoop doorgehakt worden. De twee kleinere theologische universiteiten in Apeldoorn (Christelijk-Gereformeerde Kerken) en Kampen (Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt) zijn in fusiebespreking over de vorming van een Gereformeerde Theologische Universiteit. Inbedding in en samenwerking met een brede universiteit zou naar mijn overtuiging de theologiebeoefening in Nederland ten goede komen.

    Noten

    • 1 Met dank aan mevr. mr. Th.C. Geelkerken en aan mr. drs. D.J. de Boer, ambtelijk secretaris van de PThU, voor het kritisch meelezen van dit artikel. Tevens dank ik eerstgenoemde voor haar bijdrage aan de beschrijving van de wetshistorische achtergronden.

    • 2 Organiek Besluit 2 augsutus 1815, Stb. 1815, 14, art. 55.

    • 3 Idem, art. 58 en 59.

    • 4 Idem, art. 116.

    • 5 O.J. de Jong, ‘De wetgever van 1876 en de theologie’, Nederlands archief voor kerkgeschiedenis / Dutch Review of Church History, Nieuwe Serie 1968, . 2, p. 315.

    • 6 O.J. de Jong, ‘Theologie als taak van staat en kerk’, in: F.G.M. Broeyer & H. Noordegraaf (red.), Duplex Ordo 125 jaar, Utrecht: Utrechtse Theologische Reeks 2002, 44, p. 17.18.

    • 7 Wet op het Hooger Onderwijs, Stb. 1876, 102.

    • 8 Zie voor een uitgebreide bespreking van de wetsgeschiedenis: De Jong 1968, p. 313-332.

    • 9 De Groninger hoogleraar D. Chantepie de la Saussaye pleitte voor het behoud van de theologische faculteiten. Toen het wetsvoorstel was ingediend, was Chantepie onverwacht overleden. Gunning voelt zich verplicht om in de geest van zijn overleden leermeester een brochure te publiceren: J.H. Gunning Jr., ‘D. Chantepie de la Saussaye over de theologische faculteit aan de hogeschool’, Verzameld Werk (deel 1), Zoetermeer: Boekencentrum 2012, p. 433-441.

    • 10 Gunning 2012, p. 437.

    • 11 Gunning 2012, p. 439.

    • 12 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, wet van 8 oktober 1992, art. 9.52.

    • 13 Verslagen van de Commissie voor de verzoekschriften, vergaderjaar 1984-1985, nr. 263, http://resourcessgd.kb.nl/SGD/19841985/PDF/SGD_19841985_0006198.pdf.

    • 14 ‘Akkoord op hoofdlijnen inzake aanpassing van de vormgeving van de duplex ordo tussen de betrokken universiteiten en kerkgenootschappen’. Op 8 november 1991 heeft er een bestuurlijk overleg tussen de betrokken universiteiten en kerken plaatsgevonden en is er ingestemd met het akkoord. Het akkoord gaat vergezeld van een toelichting.

    • 15 F. Schleiermacher, Kurze Darstellung des theologischen Studiums zum Behuf einleitender Vorlesungen, Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft 1993 (Kritische Ausgabe Heinrich Scholz), voetnoot bij § 24.

    • 16 Schleiermacher 1993, § 28.

    • 17 W. Pannenberg, Wissenschaftstheorie und Theologie, Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag 1973, p. 300.

    • 18 L. Feuerbach, Das Wesen des Christentums, Leipzig: Otto Wigand 1841, p. 18.

    • 19 Feuerbach 1841, p. 20.

    • 20 Pannenberg 1973, p. 302.

    • 21 C. Schwöbel, ‘Wissenschaftliche Theologie. Ausbildung für die Praxis der Kirche an staatlichen Universitäten im religiös-weltanschaulichen Pluralismus’, in: S. Alkier & H. G. Heimbrock (red.), Evangelische Theologie an Staatlichen Universitäten. Konzepte und Konstellationen Evangelischer Theologie und Religionsforschung, Göttingen 2011, p. 66.

    • 22 In Duitsland zijn er vergelijkbare discussies over de terminologie. Zie M. Moxter, ‘Wozu braucht Theologie Religionswissenschaft?’, in: S. Alkier & H.G. Heimbrock, Evangelische Theologie an staatlichen Universitäten. Konzepte und Konstellationen Evangelischer Theologie und Religionsforschung, Göttingen 2011, p. 262-291.

    • 23 KNAW, Klaar om te wenden… De academische bestudering van religie in Nederland: een verkenning, Amsterdam, KNAW 2015.

    • 24 Van God los? Theologie tussen godsdienst en wetenschap, publicaties van de Raad voor Geesteswetenschappen, nr. 8, Amsterdam 2004, p. 10.

    • 25 Uiteindelijk is in 2010 gekozen voor het opnemen van de levensbeschouwelijke universiteiten in de wet (art. 1.3 lid 2 WHW). Naast de PThU zijn dit de Universiteit voor Humanistiek en de Theologische Universiteiten Kampen en Apeldoorn.

    • 26 L. Winkeler, Om kerk en wetenschap. Geschiedenis van de Katholieke Theologische Universiteit Amsterdam en de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht 1967-1991, Utrecht: Katholieke Theologische Universiteit 1992, p. 11-50.

    • 27 Winkeler 1992, p. 110.

    • 28 T. Leesen, Tussen hamer en aambeeld. De Theologische Faculteit Tilburg op het snijvlak van wetenschap, kerk en samenleving, Nijmegen: Valkhof Pers 2014, p. 309.