DOI: 10.5553/NTS/266665532020035001001

Nederlands Tijdschrift voor StrafrechtAccess_open

Voorwoord

NTS 2020/1

DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
, 'NTS 2020/1', Nederlands Tijdschrift voor Strafrecht 2020-1, p. 1-2

Dit artikel wordt geciteerd in

      Voor u ligt de eerste editie van het Nederlands Tijdschrift voor Strafrecht (NTS), het nieuwe tijdschrift van de redactie van Tijdschrift Praktijkwijzer Strafrecht (TPWS). Evenals voorheen TPWS beoogt NTS zowel juristen uit de Nederlandse strafrechtpraktijk als academici te voorzien van interessante, inspirerende en waardevolle bijdragen. Van vooraanstaande gevestigde auteurs tot aanstormend talent, NTS biedt een forum voor strafrechtelijke auteurs van allerlei pluimage. Door middel van een stevige inhoudelijke toets waarborgt de redactie, die haar wortels heeft in de advocatuur, rechterlijke macht, uitvoerende macht, wetenschap en handhaving, dat bijdragen, naast dat zij van nut zijn voor de dagelijkse strafrechtelijke werkzaamheden van onze lezers, tevens een verrijking voor de wetenschap zijn. NTS zal vijf keer per jaar zowel op papier als in digitale vorm verschijnen, met in elke editie een aantal artikelen over uiteenlopende, actuele strafrechtelijke onderwerpen. Daarnaast wordt aandacht besteed aan recente jurisprudentie in een afzonderlijke rubriek.

      Deze eerste uitgave van NTS vangt aan met een beschouwing van Y. Buruma (raadsheer in de Hoge Raad en hoogleraar Rechtsstaat aan de Radboud Universiteit Nijmegen). Bij wijze van welkomstwoord schetst hij een korte mentaliteitsgeschiedenis van de versterkte positie van het slachtoffer in strafrecht en samenleving sinds de Tweede Wereldoorlog. De auteur behandelt de vraag waar de theoretische en praktische grenzen van de emancipatie van het slachtoffer in het strafrecht liggen. Hoewel echte conlusies op grond van het behandelde niet getrokken kunnen worden, blijkt wel dat het woord slachtoffer niet alleen in verschillende tijden maar ook in verschillende contexten een andere lading heeft gekregen, zo overweegt Buruma.

      De tweede bijdrage gaat over herziening ten voordele en is van de hand van J.S. Nan (universitair hoofddocent straf(proces)recht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en (cassatie)advocaat bij Wladimiroff Advocaten te Den Haag). Niet alleen de wetenschap, maar ook de politiek blijft zich de inrichting en uitvoering van herziening ten voordele aantrekken. Er blijven in de politiek stemmen opgaan om de drempel voor een novum als grond voor herziening verder te verlagen. De auteur laat zich uit over de vragen welk criterium moet worden gehanteerd om een zaak op grond van een novum voor herziening in aanmerking te laten komen en welke taakopvatting de Adviescommissie afgesloten strafzaken, als adviseur van de procureur-generaal over de wenselijkheid van een nader onderzoek, behoort te hebben. Na onder meer een blik over de landsgrenzen te hebben geworpen, komt de auteur tot de conclusie dat de in de bijdrage behandelde, door de oppositie voorgestane wijzigingen van de huidige regeling een delicaat evenwicht zullen verstoren. If it ain’t broke, don’t fix it, aldus Nan.

      Aansluitend schrijven J.H.J. Verbaan (wetenschappelijk docent en onderzoeker bij de afdeling Strafrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam) & L.E. Hollander (masterstudent aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en student-stagiaire bij Hertoghs Advocaten) over de rechtspositie van de raadsman tijdens het politieverhoor. Eerder werd door Dieben & Van ’t Hullenaar ingegaan op (de temporele reikwijdte van) het recht op verhoorbijstand in Nederland (TPWS 2019/63). In de onderhavige bijdrage spitsen de auteurs zich toe op de rechtspositie van de raadsman tijdens het politieverhoor. In het bijzonder wordt ingegaan op de vraag hoe het Besluit omtrent de rechtspositie van de raadsman tijdens het politieverhoor zich verhoudt tot artikel 6 EVRM. Ter beantwoording van die vraag wordt de rechtspositie van de raadsman tijdens het politieverhoor uiteengezet vanuit nationaal en Europees perspectief. De auteurs concluderen dat het Besluit te rigide is geformuleerd.

      De vierde bijdrage is van L.B. Esser (universitair docent straf- en strafprocesrecht aan het Instituut voor Strafrecht & Criminologie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden en rechter-plaatsvervanger in de Rechtbank Rotterdam). De auteur promoveerde op 25 september 2019 op een proefschrift over de strafbaarstelling van mensenhandel. Deze bijdrage komt daaruit voort. De Hoge Raad heeft de laatste vier jaar een belangrijk stempel op de reikwijdte van de strafbaarstelling van mensenhandel gedrukt, aldus Esser. Zo heeft hij artikel 273f Sr in belangrijke mate afgebakend door in een deel van de delictsomschrijvingen het bestanddeel ‘uitbuiting’ in te lezen. Volgens de auteur is het te prijzen dat de Hoge Raad binnen de strafbaarstelling van mensenhandel op zoek is gegaan naar een nieuw evenwicht, maar moet in zijn jurisprudentie vooral een uitnodiging aan de wetgever worden gelezen om de strafbaarstelling van mensenhandel opnieuw te doordenken.

      Daaropvolgend schrijft P.C. Quak (senior rechter in de Rechtbank Gelderland) over noodweer bij eenvoudige mishandeling en poneert hij een aloude vraag: moet dit leiden tot vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging? In strafzaken waarbij ‘eenvoudige mishandeling’ ten laste is gelegd, leidt een geslaagd beroep op noodweer nogal eens tot verschillende uitkomsten, zo schrijft Quak. Hij acht dit onwenselijk, naar zijn mening moet niet de kwalificatie ‘mishandeling’, maar het ten laste gelegde gedrag van de verdachte bewezen worden. Een dergelijke verschillende toepassing van het recht werkt onbegrip voor de strafrechtspleging in de hand en dat doet afbreuk aan het gezag van de strafrechter. Eenheid van rechtstoepassing is dringend gewenst, aldus Quak.

      Als sluitstuk van deze editie is een artikel opgenomen van W. Albers (docent Straf(proces)recht bij het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen aan de Universiteit Utrecht) & T.M. de Groot (wetenschappelijk medewerker bij de Hoge Raad der Nederlanden). Zij bespreken recente rechtspraak van de Hoge Raad inzake het ne bis in idem-beginsel na het Alcoholslotprogramma-arrest. De auteurs beschouwen en waarderen deze rechtspraak in het licht van de ratio van het ne bis in idem-beginsel en vanuit Europees perspectief. Geconcludeerd wordt dat de nadruk, zowel in nationale als in Europese context, (steeds meer) lijkt te liggen op evenredige bestraffing bij cumulatie van procedures, zodat recht wordt gedaan aan de materiële grondslag van het ne bis in idem-beginsel.

      In dit nummer treft u ten slotte onze vaste jurisprudentierubriek aan met daarin een door de redactie van NTS gemaakte selectie van de meest relevante uitspraken van de Hoge Raad van de afgelopen maanden. Deze arresten worden door de redactie van aantekeningen voorzien. Het doel van de redactie is om u op een effectieve wijze op de hoogte te stellen van belangrijke (jurisprudentiële) ontwikkelingen op het gebied van zowel het materiële als het formele strafrecht.

      Willem Jan Ausma
      Sabine van den Brink
      Rob ter Haar
      Douwe Herbrink
      Mark Hornman
      Jasper de Jong
      Menco Rasterhoff
      Nieke Verschaeren


Print dit artikel