-
NTS 2020/2
-
1. Inleiding
De aanleiding van dit artikel had kunnen zijn dat het vijfentwintig jaar geleden is dat de Wet-Terwee in werking trad. Daarmee werden de mogelijkheden voor het slachtoffer om zich te voegen in het strafproces verruimd en werd de schadevergoedingsmaatregel geïntroduceerd. De werkelijke aanleiding was een andere, te weten een conferentie die de socioloog Bas van Stokkom heeft georganiseerd met de titel ‘Genoegdoening & redelijkheid; over de grenzen van slachtofferemancipatie’.1xDat gebeurde ter gelegenheid van zijn afscheid van de Radboud Universiteit, waarbij een boek uitkwam. Bas van Stokkom (red.), Genoegdoening & redelijkheid; over de grenzen van slachtofferemancipatie, Boomcriminologie 2019. Daar werd de vraag behandeld of de aandacht voor slachtoffers inmiddels is doorgeschoten. Niet alleen kwamen daarbij vragen aan de orde over de juridische praktijk, maar ook werden grote verbanden gelegd, bijvoorbeeld tussen wat Boutellier de ontwikkeling van een seculiere slachtoffermoraal noemt en de doorwerkingen daarvan. Die twee verschillende perspectieven, het juridische en het sociologische, geven mij aanleiding om een korte mentaliteitsgeschiedenis te schetsen van de versterkte positie van het slachtoffer in strafrecht en samenleving sinds de Tweede Wereldoorlog. Zo’n beschouwing doet ons beseffen dat het woord slachtoffer niet alleen in verschillende tijden maar ook in verschillende contexten een andere lading heeft: de jurist heeft de persoon met een gezicht die achterin de zittingszaal zit voor ogen of de diep getroffen nabestaande; de socioloog denkt aan de witte marsen en politici die zich uitspreken in naam van slachtoffers. Beide werkelijkheden – want dat zijn het – beïnvloeden elkaar, maar vertonen ook een autonome dynamiek. Tegen de achtergrond van die dynamieken behandel ik de vraag waar de theoretische en praktische grenzen van de emancipatie van het slachtoffer in het strafrecht liggen.
Ik richt mijn beschouwing in door achtereenvolgens drie periodes te bespreken: wederopbouw (1950-1970), culturele revolutie (1970-1995) en risicomaatschappij (1995-heden). Ik schets elk van die tijdvakken in enkele karikaturale streken, zeg iets over de politiek-sociologische betekenis van slachtoffers en ga kort in op de belangrijkste juridische ontwikkelingen.
-
2. Wederopbouw
Na de Tweede Wereldoorlog was Nederland – in de woorden van Kees Schuyt – een arm en ontluisterd land.2xKees Schuyt, Het spoor terug. J.B. Charles / W.H. Nagel 1910-1983, Balans 2010, p. 176 en 178. Er vielen 230.000 slachtoffers te betreuren, van wie 102.000 landgenoten van Joodse oorsprong. Aan het eind van 1945 had tien procent van de bevolking geen dak boven zijn hoofd, om van alle andere materiële schade niet te spreken. Zeer velen waren dus direct of indirect slachtoffer. En zeer velen waren ook dader geweest of werden daarmee gelijk gesteld. In juni 1945 zaten meer dan 100.000 politieke delinquenten vast in 130 kampen: NSB’ers, Oostfrontstrijders, zwarthandelaren, profiteurs en oorlogswinstmakers. De zuivering en berechting die volgden, stelden velen teleur. Maar als er iemand berecht werd, ging het erom wat hij had gedaan of juist niet had gedaan en niet wat het slachtoffer was overkomen. Dat komt indrukwekkend tot uitdrukking in het verslag van Hannah Arendt van het proces tegen Adolf Eichmann, de organisator van de ‘Endlösung’, de moord op de Joodse bevolking in Europa. Zij haalt eerst de aanklager aan, Gideon Hausner, die zijn requisitoir was begonnen met de woorden:
‘When I stand before you, judges of Israel, in this court, to accuse Adolf Eichmann, I do not stand alone. Here with me stand six million prosecutors.’
En vervolgens bekritiseert Arendt, een beroemde filosofe en zelf Jodin, deze woorden:
‘The wrongdoer is brought to justice because his act has disturbed and gravely endangered the community as a whole, and not as in civil suits, because damage has been done to individuals who are entitled to reparation. The reparation effected in criminal cases is of an altogether different nature: it is the body politic itself that stands in the need of being “repaired”, and it is the general public order that has been thrown out of gear and must be restored, as it were. It is, in other words, the law, not the plaintiff, that must prevail.’3xHannah Arendt, Eichmann in Jerusalem, Penguin 1992 (1964), p. 261.
Het is nu – in een tijd waarin dit inzicht bijna niet meer wordt nagevoeld – belangrijk om te beseffen hoe vanzelfsprekend deze opvatting toen was. Ze gaat terug tot Immanuel Kant en eigenlijk al tot de oude Griekse schrijvers. In de Oresteia van Aeschylus is het ‘natuurlijke recht’ op wraak al een halt toegeroepen: de wraakgodinnen werden terechtgewezen door de godin Pallas Athene, omdat hun weliswaar een plaats toekomt bij de beoordeling van een misdaad, maar ze moeten weten dat de beslissing uiteindelijk niet bij hen hoort te liggen maar bij de rechter – en dat was in de vijfde eeuw voor Christus een jury die besliste in naam van de stad. De door Arendt verwoorde opvatting moet ook worden begrepen tegen de achtergrond van haar wens dat de bestraffing van Eichmann niet zou worden beschouwd als wraakneming (door overwinnaars), maar als voldoening aan de eisen van het recht.
Ook rechters in gewonere zaken volgen deze opvatting. Daarbij zijn zij naar de geest van de tijd tevens doordrongen van de gedachte dat een misdadiger een tweede kans moet krijgen – zoals Ciske de Rat, de jonge moedermoordenaar, een tweede kans krijgt en de held van het verhaal wordt. Het is een opvatting die goed aansluit bij de ervaringen uit de oorlog en bij de geloofsopvattingen van die tijd: bereid de afgedwaalde zondaar, de verloren zoon een warm welkom als hij thuiskomt. Zo komt resocialisatie niet alleen als doel in de Gevangenismaatregel van 1951 terecht, maar tempert het geloof in dat strafdoel de potentieel strenge gevolgen van de traditionele strafrechtelijke opvattingen.
De straffende logica van Arendt waarbij het kwaad wordt vergolden dat de rechtsgemeenschap is aangedaan, wordt gekenmerkt door een rechtsopvatting die dicht aanligt tegen de morele veroordeling van een individuele dader terwijl het slachtoffer buiten beeld blijft. Te onderscheiden hiervan is een andere rechtsopvatting. Deze wordt gekenmerkt door de ook al heel oude compenserende logica die we tegenkomen bij Hammurabi, in de Bijbel, in oude Noorse mythen en in de Oud-Engelse en Salische wetten uit de middeleeuwen. In de eenvoudigste vorm gaat het om een oog voor een oog, maar veelal gaat het ook om exact vastgestelde betalingen waarmee de ene familie of clan de andere clan genoegdoening geeft voor het leed dat aan een van hen is aangedaan, opdat bloedwraak kan uitblijven (zoen- en weergeld). De bedragen worden heel precies omschreven: als het slachtoffer aan een oor niet meer kon horen was compensatie van 25 shilling nodig, was het oor afgesneden dan 12 shilling en was de oorschelp doorboord 3 shilling – zo leerde de wet van de Britse koning Aethelberth.4xW.I. Miller, Eye for an eye, Cambridge UP 2006, p. 114. Bij die compenserende logica wordt vanwege het publiek belang om de rechtsvrede te herstellen vergoeding gegeven voor de schade die een individu is aangedaan.5xZie ook M. Hildebrandt, Straf(begrip) en procesbeginsel, Kluwer 2002, hoofdstuk 3. Maar deze benadering speelde na de oorlog niet. Zelfs het rechtsherstel, onder meer met betrekking tot de teruggave van geroofde eigendommen, verliep moeizaam. Het lot van de vervolgingsslachtoffers, in het bijzonder de Joden onder hen, werd toen ondergeschikt geacht aan algemeen nationale belangen, zoals de wederopbouw van het land.6xAldus het Eindrapport van de Contactgroep tegoeden WO II (Commissie-Van Kemenade), Tweede Wereldoorlog: Roof en Rechtsherstel, Amsterdam 12 januari 2000. Het rapport leidde tot scherpe kritiek omdat de berekende bedragen te laag geacht werden.
Het is tegen deze achtergrond te begrijpen dat we in de strafrechtelijke literatuur van die dagen het slachtoffer zelden tegenkomen. Het strafrecht kent maar één hoofdrolspeler, de verdachte, zo u wilt de dader. Toegegeven, de Groningse hoogleraar M.P. Vrij noemt het leed dat het slachtoffer is aangedaan als een van de factoren die kan worden meegewogen om de ‘subsocialiteit’ van de daad te bepalen, zoals ook de navolgingsdrang van derden en de ontzetting van vierden.7xM.P. Vrij, Ter Effening. Het subsociale als het derde element van het delict, afscheidsrede 1947. Die subsocialiteit bepaalt of een feit straf- of vervolgenswaardig is. Zijn promotus, de latere hoogleraar Willem Nagel, gaat hier in de late jaren vijftig dieper op in en munt het woord victimologie. Hij ziet in dat schade aan de rechtsorde altijd abstract blijft en meent dat de ‘victimologische notie’ ons moet terugbrengen naar het concrete slachtoffer: ‘De gelaedeerde moet zo veel mogelijk betrokken worden in het strafgeding, de laesie tussen dader en slachtoffer moet zo goed mogelijk worden vastgesteld en de schadevergoeding behoort zo veel mogelijk mee te worden nagestreefd in dat geding.’8xW.H. Nagel, ‘Victimologie’, Tijdschrift voor strafrecht 1959, p. 1-26. Hij schrijft echter ook dat als het slachtoffer de strafneiging overdrijft, er geen sprake meer is van gerechtvaardigde strafzucht, maar van wraakzucht en die moet de rechter ‘slechts met strenge matiging honoreren’. Maar Nagel was een voorloper en een uitzondering.
-
3. Culturele revolutie
Vanaf het midden van de jaren zestig gaan de babyboomers – de kinderen die kort na de oorlog zijn geboren – studeren, komt de televisie in alle huishoudens en draagt de anticonceptiepil bij aan het losser worden van traditionele normen. Het zijn veranderingen die bijdragen aan een culturele revolutie die niet alleen in Nederland plaatsvindt. Van Parijs tot Praag en Berkeley worden de autoriteiten uitgedaagd en wordt de persoonlijke vrijheid beleden. Politieagenten mogen de lange lat niet langer gebruiken en de rechtspraak wordt van klassenjustitie beticht. De ten tijde van deze veranderingen ontstane crisis in de rechtspleging wordt te boven gekomen door een aangescherpte opvatting over de trias politica. De rechter is er niet alleen om recht te doen aan de verdachte, maar ook om te toetsen of de autoriteiten zich wel aan de wet houden (policing the police) en om rechten te geven aan de zwakkeren in de samenleving. Een impuls daarvoor is de eerste veroordeling van Nederland door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in een militaire zaak (1976). Maar het gaat niet alleen om soldatenrechten. Het broeit evenzeer bij vrouwen, patiënten, kinderen, stakers, consumenten, verdachten, gedetineerden en nog vele anderen. Tegen die achtergrond vinden de eerste erkenningen van de rechten van slachtoffers plaats. Ik noem het ontstaan van Blijf van mijn lijf (1974), dat onderdak biedt aan slachtoffers van huiselijk geweld, en het Schadefonds geweldsmisdrijven (1975). De criminoloog J.J.M. van Dijk is een van de oprichters van Slachtofferhulp Nederland (1984) en vijf jaar later richt de echtgenoot van prinses Margriet, mr. Pieter van Vollenhoven, het Fonds slachtofferhulp op. In rechte werd in 1985 het persoonlijke belang van de belanghebbende geaccentueerd met de aanpassing van de regeling van het beklag over het niet vervolgen van strafbare feiten (art. 12 Sv). Wetenschappers laten zich niet onbetuigd, waarbij ik vooral denk aan de dissertatie van de jurist Marc Groenhuijsen (1985) en die van de socioloog Hans Boutellier (1993).9xM.S. Groenhuijsen, Schadevergoeding voor slachtoffers van delicten in het strafgeding, Ars Aequi Libri 1985; Solidariteit en slachtofferschap; de morele betekenis van criminaliteit in een postmoderne cultuur, Sun 1993.
Nu moge het zo zijn dat de tijdgeest rijp was voor het ontstaan van slachtofferrechten, maar slachtoffers zijn moeilijker te organiseren dan soldaten of stakers en ze hebben geen vanzelfsprekende woordvoerders zoals verdachten. Het heeft dan ook wel even geduurd voordat wettelijke slachtofferrechten tot stand kwamen. Daarbij speelt een rol dat in de strafrechtpraktijk eerst de aandacht uitging naar een versterking van de rechten van de aangeklaagde partij: het zwijgrecht van de verdachte werd weer ingevoerd en er bestond grote belangstelling voor de vraag of de overheid zich bij de opsporing en vervolging aan de regels heeft gehouden. Bewijsuitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal en niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging wegens schending van beginselen van een goede procesorde komen in de loop van de jaren zeventig tot ontwikkeling. Deze uitingen van een streven naar procedurele rechtvaardigheid worden gedragen door het diepe besef dat iedereen verdachte kan zijn: de hasjroker, de pornografieconsument, de Maagdenhuisbezetter, de zwartwerker en ja, ook het toenemend aantal lieden dat zich schuldig maakt aan kleine criminaliteit zoals het stelen van fietsen.
Er zijn ten onzent wel andere geluiden te vernemen, bijvoorbeeld van de zijde van Louk Hulsman, hoogleraar te Rotterdam en een belangrijke voorstander van het zogenoemde abolitionisme. Vanuit een maatschappijkritische opvatting – waarin inzichten van onder meer Michel Foucault over de disciplinerende staat een belangrijke rol spelen – bepleit hij de afschaffing van het strafrecht. Zijn opvattingen komen tot uiting in de rapporten van de Commissie vermogensstraffen waarvan vooral in het tweede interim-rapport (1971) het herstel van schade en aandacht voor de positie van het slachtoffer worden benadrukt. De door hem verder uitgewerkte herstelrechtelijke benadering plaatst het hiervoor genoemde compenserende denken weer scherp in het licht. Daarbij gaat het overigens niet alleen om het herstellen van schade aan het slachtoffer, maar ook om het herstel van vrede in de microgemeenschap waarvan dader en slachtoffer deel uitmaken. Maar hoewel Hulsman zeker aanhangers had, zet het herstelrecht hier te lande in die dagen toch minder door dan bijvoorbeeld bij onze zuiderburen.
Geleidelijk aan wordt de positie van het slachtoffer in strafzaken sterker. Daaraan heeft ongetwijfeld compassie met de slachtoffers van zwaardere delicten bijgedragen. Maar er is ook een andere factor van belang. Waar slachtoffers in de jaren vijftig nog figuranten waren in een abstract schouwtoneel over goed en kwaad, wordt slachtofferschap steeds meer beschouwd als een gemeenschappelijk kenmerk van diverse emanciperende groepen. Dat ging niet vanzelf, omdat bijvoorbeeld in de vrouwenbeweging de nadruk op slachtofferschap van verkrachting, ongelijke behandeling en dergelijke zich moeilijk verdraagt met de ‘agency’ (het eigen handelingsvermogen) en de waardigheid van vrouwen. Zo schrijft Bettie Friedan (1981): ‘Obsession with rape, even offering Band-Aids to its victims, is a kind of wallowing in that victim state, that impotent rage, that sterile polarization.’10xAangehaald in Martha Nussbaum, Upheavals of Thought, Cambridge UP 2001, p. 406. Het leidt ertoe dat sommigen liever het woord ‘victim’ – met de associatie van hulpeloosheid – vervangen door het woord ‘survivor’.11xJ.J.M. van Dijk, Slachtoffers als zondebokken, Maklu 2008, p. 388. Toch is het precies die complexe verhouding tussen onmacht en het zo in de tijdgeest passende verlangen dat mensen greep op hun eigen leven kunnen hernemen die ook door anderen wordt herkend. Deze complexe verhouding geldt immers evenzeer voor Afro-Amerikanen, homoseksuelen en gehandicapten, om maar eens enkele grote gediscrimineerde groepen te noemen. Geleidelijk aan wint het inzicht dat juridische garanties het kader kunnen bieden om slachtoffergroepen de gelegenheid te geven verder te emanciperen. Het onschuldige slachtoffer heeft zo een paradigmatische betekenis gekregen voor emancipatiebewegingen die zich slachtoffer van achterstelling en onrecht voelen. En omgekeerd heeft de combinatie van compassie en een breder emancipatiestreven bijgedragen aan de ontwikkeling van de rechten van de slachtoffers van misdrijven.
-
4. Risicosamenleving
De inwerkingtreding in 1995 van de Wet-Terwee, die leidde tot een verbeterde positie van de benadeelde partij bij diens civiele vordering in de strafprocedure en de invoering van de schadevergoedingsmaatregel, is een vrucht van de rechtenrevolutie. Maar deze markeert ook de opkomst van een meer slachtoffergericht strafrecht. Het is de tijd waarin de risicosamenleving (het woord is van de Duitse socioloog Ulrich Beck) tot stand komt. Tsjernobyl (1986) had – na eerdere milieurampen in Seveso (1976), Three Mile Island (1979) en Bhopal (1984) – het bewustzijn doen postvatten van het bestaan van bijna onzichtbare gevaren die ons allen slachtoffer kunnen maken. Het existentiële gevaar is niet langer een derde wereldoorlog; het komt voortaan van binnen uit de samenleving. In deze tijd leiden de wandaden van Marcel Dutroux die in België tot zogenoemde Witte Marsen (1996) en wordt in Nederland het begrip ‘zinloos geweld’ gemunt dat in de beeldvorming wordt gekenmerkt door de willekeurigheid van dat geweld. Mede als gevolg van de stijgende misdaadcijfers en de na 11 september 2001 breed verbreide angst voor terroristische aanslagen, neemt het besef toe dat iedereen slachtoffer kan worden. Tegen die achtergrond wordt de vanzelfsprekendheid van zorgen met betrekking tot bescherming tegen een overmatig optredende overheid vervangen door de vanzelfsprekendheid van zorgen over een tekortschietende overheid met betrekking tot het recht op bescherming. Tegelijkertijd wordt de belangstelling voor wat slachtoffers te zeggen hebben groter: de herwaardering van het slachtoffer lijkt na het verschijnen van indringende egodocumenten over de Holocaust en de Goelag niet meer te stuiten, waarheidscommissies en tribunalen lenen slachtoffers hun oor en politici bieden nabestaanden van slachtoffers hun verontschuldigingen aan voor wat eeuwen geleden is gebeurd. Het slachtoffer verheft zijn stem en dat brengt de Nederlandse Juristen Vereniging tot een jaarvergadering onder de titel ‘Het opstandige slachtoffer’ (2003).
Juridisch krijgt de positie van het slachtoffer een krachtige impuls met het Kaderbesluit van de Europese Unie (2001/220). Voorafgaand aan de echte implementatie daarvan zijn de schriftelijke slachtofferverklaring (2004) en de invoering van het spreekrecht (2005) al duidelijke vormen van erkenning en een en ander culmineert in de Wet versterking positie slachtoffer (2010). Voortaan is het slachtoffer niet langer slechts aangever, getuige, belanghebbende in de zin van artikel 12 Sv of benadeelde partij, maar krijgt hij of zij zelfstandig eigen rechten. Dat ging wel schoorvoetend. Zo is pas in 2017 het spreekrecht niet langer beperkt tot verklaringen over de gevolgen van het strafbare feit, maar wordt aanvaard dat het slachtoffer ook over het bewijs en de beoogde strafmaat spreekt, terwijl de kring van spreekgerechtigden dan wordt uitgebreid. Inmiddels is in 2018 met het rapport ‘Recht doen, kansen bieden’ weer een stap verder gezet. Voorgesteld wordt slachtofferbelangen ‘zwaarder dan nu’ mee te wegen bij het nemen van beslissingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dat kan door bijvoorbeeld locatieverboden of contactverboden op te leggen, of door van de toekenning van een v.i. af te zien als er risico’s bij de terugkeer zijn geïdentificeerd gerelateerd aan slachtoffers, die door het stellen van voorwaarden onvoldoende kunnen worden beheerst.
Ik schetste zojuist de samenhang tussen de versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces en de versterking van rechten van allerlei andere emanciperende groepen. In dit nieuwe tijdvak zijn ‘slachtoffermoraal en identiteitspolitiek’ keerzijden van dezelfde medaille geworden.12xHans Boutellier, ‘Identitaire razernij. Een actuele sociologie van slachtofferschap’, in: Van Stokkom (2019). Daarop komt van verschillende kanten kritiek. Ter linkerzijde wordt erop gewezen dat daders en slachtoffers niet twee verschillende klassen vormen, en dat het vergroten van de tegenstelling tussen slachtoffers en daders aan het oog onttrekt dat het vooral maatschappelijk onrecht is waardoor daders tot hun handelen komen en dat de daders van vandaag de slachtoffers van gisteren zijn. In die lijn schrijft Verrijn Stuart dat ‘slachtofferisme’ ook de voedingsbodem is voor een criminaliteitsbestrijding waarbinnen preventie steeds belangrijker werd.13xH.M. Verrijn Stuart, ‘Van slachtofferisme naar veiligheidspopulisme’, Justitiële Verkenningen 2007/3, p. 92-106. Ter rechterzijde wordt de identiteitspolitiek van emanciperende groepen bekritiseerd. Daarbij is steen des aanstoots dat mensen hun persoonlijke verantwoordelijkheid ontkennen door het slachtofferschap van hun gelijken als rechtvaardiging aan te voeren. Zo zei (de Afro-Amerikaanse) Justice Clarence Thomas van de Amerikaanse Supreme Court in 1994 dat ingeval zwarte en arme mensen sympathie krijgen vanwege hun achtergrond als zij misdaden plegen, ze als kinderen worden behandeld ‘or even worse treated like animals without a soul’.14xAangehaald in Nussbaum, p. 406-407. Ondanks de hoge politieke lading van dergelijke uitspraken is er wel enige grond voor de waarschuwingen, zowel wat betreft vrees voor een doorgeschoten geloof in preventie (met het oog op mogelijke slachtoffers), als wat betreft het wegredeneren van eigen verantwoordelijkheid van daders (omdat zij zelf slachtoffer zijn). Daaraan doet niet af dat beide ongewenste effecten zich slecht met elkaar verhouden: de stelling dat het nu veel moeilijker is voor (diverse categorieën) veroordeelden om na de straf een nieuwe kans in te samenleving te krijgen dan bijvoorbeeld in de jaren vijftig, is even waar als de stelling dat de eigen verantwoordelijkheid van Eichmann naar huidige maatstaven onvoldoende werd onderkend met wat Arendt de ‘banaliteit van het kwaad’ noemde, alsof de hoogste bureaucraat van de nazi-moordmachine niet meer was dan een radertje in het systeem of een slachtoffer van de omstandigheden.15xD. Cesarani, Eichmann, His Life and Crimes, London 2005; Thomas Mertens, Hannah Arendt en het Eichmann-proces, Kluwer 2010.
Enkele neveneffecten van de grotere rol van het slachtoffer
De toegenomen aandacht voor slachtoffers lijkt het veiligheidsdenken dus te hebben versterkt, maar men moet oppassen te simpele verbanden te leggen. Empirisch is bijvoorbeeld niet vol te houden dat de erkenning van de positie van het slachtoffer ertoe heeft geleid dat de straffen in Nederland strenger werden, al was het maar omdat die laatste tendens sinds 2008 weer is afgebogen, maar de belangstelling voor slachtoffers niet.
Toch dient de vraag onder ogen te worden gezien welke mogelijke neveneffecten voor de strafrechtspleging de aandacht voor het slachtoffer heeft gehad. Aanvankelijk werd gevreesd dat de grotere stem van het slachtoffer zou leiden tot emotionalisering van het strafproces, zeker toen in 2016 de wettelijke beperking van het spreekrecht werden opgeheven en het het slachtoffer voortaan was toegestaan als procesdeelnemer (niet: procespartij) te spreken over de gewenste strafmaat. Dat was waarschijnlijk koudwatervrees.16xKim Lens, Do these words give rise to doubts? Unraveling the effects of delivering a Victim Impact Statement, diss. Tilburg 2014. Een nauwkeurige registratie is er niet, maar naar schatting maken jaarlijks 400 tot 600 slachtoffers en nabestaanden gebruik van het spreekrecht.17xSonja Leferink, ‘Baas in eigen zaak? De emancipatie van het slachtoffer in het strafrecht’, in: Van Stokkom (2019). Dan kan het er inderdaad emotioneel aan toegaan, maar bepaald niet alleen vanwege opmerkingen over de strafmaat en een en ander rechtvaardigt nog niet het gebruik van de term ‘emotionalisering’. Het spreekrecht, dat niet is omschreven als een adviesrecht en waarop de rechter niet verplicht is te reageren, vergt weliswaar vanwege het verder ongereguleerde karakter ervan nogal wat van de zittingsvaardigheid van de rechter, maar deze lijkt zich te redden.18xJacco Janssen & Juan de Lange, ‘Spreekrecht. Een vanzelfsprekend recht van spreken’, NJB 2018/1425.
Een tweede neveneffect betreft de mogelijke invloed van het slachtoffer op de kernvragen van het strafproces. Een voorbeeld waaruit blijkt dat uitvoerige waarheidsvinding met betrekking tot het lot van de slachtoffers ten koste kan gaan van precies onderzoek naar de verwijten die de verdachte dienaangaande te maken zijn, is te lezen in het vonnis van 16 juli 2019 van het International Criminal Court in de zaak tegen oud-president Gbagbo van Ivoorkust.19x www.icc-cpi.int/RelatedRecords/CR2019_03857; appel is ingesteld. De aanklager had het leed van de slachtoffers uitgebreid gedocumenteerd, maar onvoldoende bewijs geleverd voor de rol van de verdachte daarbij. Een voorbeeld waarin daarentegen te geringe waarheidsvinding met het oog op het slachtoffer zou hebben plaatsgevonden deed zich voor toen in de strafzaak tegen enkele politiemensen over het overlijden van Mitch Henriquez bij diens arrestatie bleek dat het Openbaar Ministerie niet beschikte over filmopnames van de gang van zaken tijdens de aanhouding en deze vervolgens werden aangeboden van de zijde van de nabestaanden. Dit laatste voorbeeld illustreert het belang van de vraag wat burgeropsporing door of namens de slachtoffers het strafproces gaat brengen: dat een tendens daartoe (mede met digitale hulpmiddelen) gaande is, is een feit maar zal nieuwe vragen oproepen. Het betreft niet alleen de vaker gestelde vraag of het er wel netjes aan toegaat bij de burgeropsporing, maar ook de vraag welke invloed het actieve slachtoffer heeft op de vervolgingsbeslissing: hoe moeten politie en OM omgaan met keurig samengestelde door het slachtoffer aangeleverde dossiers waarop ze eigenlijk slechts een stempel hoeven te zetten? Men denke aan dossiers van banken of actiegroepen. Verdienen dergelijke zaken voorrang?
Met dergelijk optreden getuigt het slachtoffer van een meer dan passieve rol, een waarbij het zojuist genoemde begrip agency past – het vermogen in het strafproces met een zekere doelgerichtheid op te treden die verder gaat dan het geven van uitdrukking aan (soms heftige) emoties. Deze agency van het slachtoffer komt ook tot uitdrukking indien mediation plaatsvindt. In artikel 51h Sv zijn vormen van mediation binnen de kaders van het strafproces uitdrukkelijk mogelijk gemaakt. Het OM of de rechter verwijst de zaak dan naar een mediationbureau om te bezien of mediation haalbaar is. Dat gebeurt bijvoorbeeld als kan worden gedacht aan herstel of terugbetaling van relatief beperkte schade, en/of als dader en slachtoffer samen verder moeten of willen. In dergelijke zaken bestaat het besef dat niet alle misdaden in de praktijk straf ‘verdienen’; daarom worden aangiftes opgelegd, zaken geseponeerd en schuldigverklaringen zonder oplegging van straf uitgesproken. Juist in dergelijke zaken rijst de vraag wie dan eigenlijk moet beslissen of een (soms na een kostbaar en lang traject) geslaagde probleemoplossing belangrijker is dan strafoplegging. Zou de rechter, indien na een geslaagde mediation (waarbij het slachtoffer vindt dat ‘genoeg gedaan’ is) de vervolging wordt begonnen of hervat, de ruimte moeten krijgen toch de opportuniteit daarvan te beoordelen – of moet worden vastgehouden aan het dogma dat de rechter daarover niets te zeggen heeft en hooguit kan besluiten tot schuldigverklaring zonder strafoplegging?20xZie daarover R. Kool, ‘Subsidiair afdoen van strafzaken. Een pleidooi voor toetsing van de vervolgingsbeslissing door de rechter’, in: Van Stokkom (2019). De vraag stellen is hem beantwoorden, maar ook ik besef dat er dan nog wel wat obstakels liggen, zeker als we denken aan mediation bij ernstige zaken. Deze komt wel eens voor na verkeersongevallen met dodelijke afloop waarbij de ontmoeting tussen dader en nabestaande nader inzicht kan opleveren met betrekking tot de vraag hoe het ongeluk kon gebeuren. Te denken is ook aan gevallen van ernstig huiselijk geweld, waarbij blijkt dat het slachtoffer wel degelijk een actieve bijdrage levert aan de problemen. Omdat wat er besproken is tijdens de mediation in beginsel niet kan worden geopenbaard, is het voor de rechter op dit moment nog niet zo eenvoudig om te beoordelen of wat er uit de mediation in een gezamenlijk stuk naar buiten wordt gebracht werkelijk aan vervolging in de weg zou moeten staan. En dan zie ik nog af van de vraag of bij ernstigere feiten het doel van het straffen nu echt wel kan worden teruggebracht tot genoegdoening van het slachtoffer: zou een rechter niet moeten beoordelen of generale preventie voor andere verkeersdeelnemers of speciale preventie in de vorm van een cursus agressieregulatie voor de huiselijk geweldpleger op zijn plaats is?
Naast vragen met betrekking tot de emotionalisering van het strafproces en de invloed van het slachtoffer op kernbeslissingen in de strafrechtelijke procedure, roept het serieus nemen van het slachtofferschap vragen op over de behandeling van de vordering van de benadeelde partij. Dienaangaande volgt de rechter de wens van de wetgever om de vordering van benadeelde partijen ook ter zake van personenschade zo veel mogelijk in het strafgeding te beoordelen. De tendens is veranderd van ‘nee, want een onevenredige belasting voor het strafgeding, tenzij’ naar ‘ja, al is het maar ten dele, mits’. Men hoeft echter slechts het recente overzichtsarrest van de Hoge Raad te lezen om te beseffen dat deze materie knap lastig is.21xHR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793; zie ook de noot van Lindenbergh onder HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016: 2201, NJ 2017/88. De vordering benadeelde partij betreft een vordering naar burgerlijk recht op grond van onrechtmatige daad, waarbij het vooral aankomt op de vaststelling van de vergoedingsplicht. Maar anders dan in een civiele procedure komen in de marge van het strafproces de stelplicht en de bewijslastverdeling niet fraai tot hun recht en volstaat een voldoende verband tussen het bewezenverklaarde strafbare handelen en de te vergoeden schade.22xIlou Felix & Alexander Schild, ‘Stelplicht, bewijslastverdeling en de civiele vordering van de benadeelde partij in het strafproces’, NJB 2019/686. Idem, ‘Rechtstreekse schade en causaal verband bij de vordering van de benadeelde partij in het strafproces’, NJB 2019/1317. Het is dan ook niet verwonderlijk dat met het oog op complexere vorderingen inmiddels een conceptwetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid de vordering al in een vroeg stadium van het strafproces los te koppelen van de strafzaak.23xOver kritiek daarop met betrekking tot het schrappen van de zogenoemde voorschotregeling zie Arlette Schijns, ‘Voorstel innovatiewet strafvordering. Misdrijfslachtoffers van klapluik naar valluik’, NJB 2019/2109. Niettemin zal de ruimere toepassing van de vorderingen van de benadeelde partij de rechter vaker confronteren met het verschijnsel dat bizarre claims worden gedaan, bijvoorbeeld op het vlak van de immateriële schadevergoedingen.24xEen willekeurig gekozen voorbeeld lijkt ECLI:NL:RBOVE:2016:4603. Daar kan de rechter wel mee omgaan, maar het verandert de aard van het strafproces. Dat zal evenzeer het geval zijn als verdachten in het kader van de vordering een beroep doen op de medeschuld van het slachtoffer. De rechtspraak kon tot voor kort de ogen sluiten voor dergelijke problemen die een ‘onevenredige belasting’ opleveren, maar als de vorderingen werkelijk zo veel mogelijk in het strafproces moeten worden behandeld is dat niet steeds meer vol te houden.
-
5. De grenzen van de slachtofferemancipatie
Ondanks de oorlogservaringen van vele slachtoffers en nabestaanden werd tijdens de Wederopbouw vastgehouden aan een straffende logica die weinig ruimte bood aan het slachtoffer. Die beperkte ruimte veranderde niet wezenlijk tijdens de culturele revolutie toen – in het besef dat iedereen verdachte kan worden – pas vrij laat ook de rechten van slachtoffers werden erkend. En hoewel in de samenleving regelmatig het emancipatiestreven van diverse groepen werd geframed in termen van slachtofferschap, bleef de rechtspositie van het slachtoffer zwak in vergelijking met die van de verdachte. Pas met de komst van de risicosamenleving die het besef deed voelen dat iedereen slachtoffer kan worden, komen die rechten tot bloei. Ten aanzien van het slachtoffer bestaat niet langer alleen compassie – blijkend uit het verlenen van zorg en ondersteuning en uit het bieden van gelegenheid om emoties te uiten – maar er vinden ook ontwikkelingen plaats die hem of haar de kans geven de eigen agency vorm te geven.
Het slachtoffer heeft zijn plaats gekregen in het strafproces en geleidelijk aan rijst de vraag naar de gevolgen daarvan. In de theorievorming lijkt het denken over slachtofferemancipatie zich zover te hebben geëvolueerd dat aan de klassieke strafdoelen – vergelding, generale en speciale preventie – de gedachte kan worden toegevoegd dat de samenleving een reactie op een strafbaar feit, een genoegdoening,25xIk gebruik het woord genoegdoening toch maar in de betekenis van: het recht doen aan slachtoffers. Anders C.P.M. Cleiren, Het opstandige slachtoffer, preadvies NJV 2003. verschuldigd is aan het slachtoffer. De uitwerking van die gedachte verschilt. Sommigen koesteren het herstelrechtelijk denken waarbij de nadruk ligt op het mogelijk maken van schadevergoeding en herstel van de relatie tussen dader, slachtoffer en de micro-gemeenschap waarvan zij deel uitmaken.26xVgl. Jacques Claessen, Misdaad en straf. Een herbezinning op het strafrecht vanuit mystiek perspectief, diss. Maastricht 2010. Anderen benadrukken dat de wraakbehoefte van het slachtoffer – in gevallen waarin berouw, boetedoening, vergeving en verzoening niet haalbaar zijn – serieus genomen moet worden: ‘[e]rkenning van de gedupeerde partij betekent in mijn visie’, schrijft Van Dijk, ‘erkenning dat achter elk slachtoffer een wraakgodin staat die, zoals de Erinyen aan het einde van de Oresteia, respect eisen voor hun eeuwenoude rechten’.27xJ.J.M. van Dijk, Slachtoffers als zondebokken, Maklu 2008. De oude vergeldingsgedachte (waarbij het ging om de inbreuk op de rechtsorde) is dan op zich onvoldoende om het leed dat het slachtoffer is aangedaan te compenseren. Derden benadrukken het belang van de eventuele angst van het slachtoffer voor herhaling en vinden dat het slachtoffer een stem moet hebben, bijvoorbeeld over het lot van de dader na de strafexecutie. Waar de drie traditionele strafdoelen zich al moeilijk tot elkaar verhouden, compliceert de genoegdoening van het slachtoffer dit nog meer. Herstel verdraagt zich immers lastig met de gelijkheidswens die onder meer vergelding en generale preventie schraagt: de ene vernieling wordt bestraft, de andere leidt tot compensatie. Voor wraak geldt hetzelfde, terwijl daar ook de proportionaliteit in het geding kan komen:28xVgl. J.M. ten Voorde, Slachtoffers en straf, oratie RUG 2015. de klap die aan een mondig slachtoffer wordt gegeven leidt tot een (veel) hogere straf dan de klap aan een over minder agency beschikkend slachtoffer. En de angstgevoelens roepen de vraag op of de angst van het slachtoffer nu echt de bron moet zijn van de beslissing tot voorwaardelijke invrijheidstelling in plaats van de risico-inschatting van een deskundige. Het zijn slechts enkele kanttekeningen om te illustreren dat zelfs als wordt erkend dat genoegdoening een strafrechtelijk doel kan zijn, dit nog veel nader denkwerk kost.
Wat er ook van die theoretische noties zij, in de praktijk toont de nadruk op de positie van het slachtoffer een wisselend beeld met betrekking tot de grenzen van de slachtofferemancipatie. Zeker is dat het slachtoffer in sommige zaken een daadwerkelijke rol speelt, die verder gaat dan het tot uitdrukking brengen van verdriet en boosheid. En dat roept vragen op over de grenzen daarvan. Het dichtst bij de theorie ligt de vraag of en, zo ja, hoe mildheid, boosheid en vrees van het slachtoffer serieus kunnen worden genomen zonder tekort te doen aan de geldigheid van de andere strafdoelen die aanhaken bij de individuele schuld van de dader en de ernst van het feit. Praktische uitwerkingen van die fundamentele vraag zijn eenvoudig te bedenken. Is het echt handig om wat tijdens een strafrechtelijke mediation wordt besproken geheim te houden – zoals nu een kenmerkend uitgangspunt van mediation is? Een rechter zal immers niet snel geneigd zijn de uitkomst van de mediation echt serieus te nemen als hij over de totstandkoming daarvan niets mag weten. Een tweede praktische kwestie: zou er met het oog op de via de vordering benadeelde partij te bewerkstelligen compensatie voor het slachtoffer niet opnieuw moeten worden nagedacht over de verhouding tussen schadevergoeding en strafmaat? Zoals nu het draagkrachtbeginsel (zeker in de praktijk van de ontnemingsmaatregelen) vaak pas bij de executie een serieuze rol speelt, zo roept ook het opleggen van een plicht tot schadevergoeding de vraag op naar de werkelijke gevolgen daarvan voor de veroordeelde (en zijn gezin), zeker als we daar ook de mogelijkheid van vervangende hechtenis in geval van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel bij betrekken.29xW.H. Jebbink, ‘Betalingsonmacht verdient geen vervangende hechtenis’, NJB 2019/1928. En als derde praktische vraag: zou met het oog op de angstgevoelens van het slachtoffer nu echt geheel voorbijgegaan moeten worden aan het advies van een behandelteam om de veroordeelde geleidelijk aan te laten wennen in de samenleving – dat kon vanuit speciaal preventief oogpunt wel eens heel onverstandig zijn? Het zijn vragen die lastig te beantwoorden zijn, maar wel degelijk de grenzen van de rol van het slachtoffer in beeld brengen.
Daarnaast is er natuurlijk nog de procespraktijk. We zijn nog lang niet klaar met de discussie wat de grenzen zijn van het spreekrecht en het inzagerecht van het slachtoffer. Dat deze rechten bestaan is onomstreden en met de gevreesde emotionalisering van het strafrecht lijkt het wel mee te vallen. Het gevaar bestaat niettemin dat uit goede bedoelingen met het oog op het slachtoffer de voortgang van de procedure wordt vertraagd en de mogelijkheden om tot een bevredigende afdoening te komen worden verkleind. Het is in dat verband maar de vraag of het wel een goed idee is om het slachtoffer tijdens het vooronderzoek de wettelijke bevoegdheid te geven de officier van justitie te verzoeken bepaalde onderzoekhandelingen te laten verrichten.30xM.S. Groenhuijsen, ‘Van de regen in de drup. Van een kennisgestuurde slachtofferemancipatie in het strafrecht naar een “goede bedoelingen slachtofferpolitiek” anno 2018’, DD 2018/14. Dat is niet anders als we beseffen dat de roep om inbreng van de kant van het slachtoffer groter zal worden, ingeval twijfel bestaat over de kwaliteit van het door politie en OM aangeleverde materiaal. Dat herinnert eraan dat het onderzoek door slachtoffers of hun sympathisanten fundamentele veranderingen van het strafproces kan opleveren. Voorshands hebben we het dan echter over uitzonderingsgevallen waar de praktijk een oplossing voor zal vinden. Dan gaat het niet om de grenzen van de slachtofferemancipatie, maar om het noeste werk in de praktijk, waarbij ook aan het slachtoffer een serieuze plaats wordt toegekend.
-
Nawoord
Een echte conclusie met betrekking tot de theoretische en praktische grenzen van de emancipatie van het slachtoffer in het strafrecht is uit het voorgaande niet te trekken. De geschiedenis leert ons slechts dat wat vandaag vanzelf spreekt dat morgen niet meer doet. De lading van het begrip slachtoffer is veranderd: dat zagen we wel. Na de oorlog werd menig dader als een slachtoffer van gisteren beschouwd; tijdens de culturele revolutie verdiende elk slachtoffer rechten; en inmiddels denken we allemaal het risico van slachtofferschap te lopen. Dat betekent niet dat hetgeen voorbij is zijn betekenis verliest. De vanzelfsprekendheid van na de oorlog om naar de jeugd van de dader te informeren ging voorbij, maar niemand zal het in zijn hoofd halen het belang van de persoon van de dader te bagatelliseren. Soms betrap ik me nu op verbazing wanneer met een beroep op een onnozele inbreuk op enig recht van de dader de grootste gevolgen worden bepleit, maar ik zal echt het belang van het recht op een fair trial niet betwisten. En zo zal het waarschijnlijk ook gaan met de slachtofferrechten: er zijn grenzen, maar de toekomst zal leren waar die liggen.
-
1 Dat gebeurde ter gelegenheid van zijn afscheid van de Radboud Universiteit, waarbij een boek uitkwam. Bas van Stokkom (red.), Genoegdoening & redelijkheid; over de grenzen van slachtofferemancipatie, Boomcriminologie 2019.
-
2 Kees Schuyt, Het spoor terug. J.B. Charles / W.H. Nagel 1910-1983, Balans 2010, p. 176 en 178.
-
3 Hannah Arendt, Eichmann in Jerusalem, Penguin 1992 (1964), p. 261.
-
4 W.I. Miller, Eye for an eye, Cambridge UP 2006, p. 114.
-
5 Zie ook M. Hildebrandt, Straf(begrip) en procesbeginsel, Kluwer 2002, hoofdstuk 3.
-
6 Aldus het Eindrapport van de Contactgroep tegoeden WO II (Commissie-Van Kemenade), Tweede Wereldoorlog: Roof en Rechtsherstel, Amsterdam 12 januari 2000. Het rapport leidde tot scherpe kritiek omdat de berekende bedragen te laag geacht werden.
-
7 M.P. Vrij, Ter Effening. Het subsociale als het derde element van het delict, afscheidsrede 1947.
-
8 W.H. Nagel, ‘Victimologie’, Tijdschrift voor strafrecht 1959, p. 1-26.
-
9 M.S. Groenhuijsen, Schadevergoeding voor slachtoffers van delicten in het strafgeding, Ars Aequi Libri 1985; Solidariteit en slachtofferschap; de morele betekenis van criminaliteit in een postmoderne cultuur, Sun 1993.
-
10 Aangehaald in Martha Nussbaum, Upheavals of Thought, Cambridge UP 2001, p. 406.
-
11 J.J.M. van Dijk, Slachtoffers als zondebokken, Maklu 2008, p. 388.
-
12 Hans Boutellier, ‘Identitaire razernij. Een actuele sociologie van slachtofferschap’, in: Van Stokkom (2019).
-
13 H.M. Verrijn Stuart, ‘Van slachtofferisme naar veiligheidspopulisme’, Justitiële Verkenningen 2007/3, p. 92-106.
-
14 Aangehaald in Nussbaum, p. 406-407.
-
15 D. Cesarani, Eichmann, His Life and Crimes, London 2005; Thomas Mertens, Hannah Arendt en het Eichmann-proces, Kluwer 2010.
-
16 Kim Lens, Do these words give rise to doubts? Unraveling the effects of delivering a Victim Impact Statement, diss. Tilburg 2014.
-
17 Sonja Leferink, ‘Baas in eigen zaak? De emancipatie van het slachtoffer in het strafrecht’, in: Van Stokkom (2019).
-
18 Jacco Janssen & Juan de Lange, ‘Spreekrecht. Een vanzelfsprekend recht van spreken’, NJB 2018/1425.
-
19 www.icc-cpi.int/RelatedRecords/CR2019_03857; appel is ingesteld.
-
20 Zie daarover R. Kool, ‘Subsidiair afdoen van strafzaken. Een pleidooi voor toetsing van de vervolgingsbeslissing door de rechter’, in: Van Stokkom (2019).
-
21 HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793; zie ook de noot van Lindenbergh onder HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016: 2201, NJ 2017/88.
-
22 Ilou Felix & Alexander Schild, ‘Stelplicht, bewijslastverdeling en de civiele vordering van de benadeelde partij in het strafproces’, NJB 2019/686. Idem, ‘Rechtstreekse schade en causaal verband bij de vordering van de benadeelde partij in het strafproces’, NJB 2019/1317.
-
23 Over kritiek daarop met betrekking tot het schrappen van de zogenoemde voorschotregeling zie Arlette Schijns, ‘Voorstel innovatiewet strafvordering. Misdrijfslachtoffers van klapluik naar valluik’, NJB 2019/2109.
-
24 Een willekeurig gekozen voorbeeld lijkt ECLI:NL:RBOVE:2016:4603.
-
25 Ik gebruik het woord genoegdoening toch maar in de betekenis van: het recht doen aan slachtoffers. Anders C.P.M. Cleiren, Het opstandige slachtoffer, preadvies NJV 2003.
-
26 Vgl. Jacques Claessen, Misdaad en straf. Een herbezinning op het strafrecht vanuit mystiek perspectief, diss. Maastricht 2010.
-
27 J.J.M. van Dijk, Slachtoffers als zondebokken, Maklu 2008.
-
28 Vgl. J.M. ten Voorde, Slachtoffers en straf, oratie RUG 2015.
-
29 W.H. Jebbink, ‘Betalingsonmacht verdient geen vervangende hechtenis’, NJB 2019/1928.
-
30 M.S. Groenhuijsen, ‘Van de regen in de drup. Van een kennisgestuurde slachtofferemancipatie in het strafrecht naar een “goede bedoelingen slachtofferpolitiek” anno 2018’, DD 2018/14.
DOI: 10.5553/NTS/266665532020035001002
Nederlands Tijdschrift voor Strafrecht |
|
Artikel | Een mentaliteitsgeschiedenis van slachtofferemancipatie |
Trefwoorden | slachtofferrechten, spreekrecht, genoegdoening, slachtofferemancipatie, benadeelde partij |
Auteurs | Prof. mr. Y. (Ybo) Buruma |
DOI | 10.5553/NTS/266665532020035001002 |
Toon PDF Toon volledige grootte Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze |
Dit artikel is keer geraadpleegd. |
Dit artikel is 0 keer gedownload. |
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Prof. mr. Y. (Ybo) Buruma, 'Een mentaliteitsgeschiedenis van slachtofferemancipatie', Nederlands Tijdschrift voor Strafrecht 2020-1, p. 3-10
Prof. mr. Y. (Ybo) Buruma, 'Een mentaliteitsgeschiedenis van slachtofferemancipatie', Nederlands Tijdschrift voor Strafrecht 2020-1, p. 3-10
Naar aanleiding van een door socioloog Bas van Stokkom georganiseerde conferentie over de grenzen van slachtofferemancipatie schetst de auteur een korte mentaliteitsgeschiedenis van de versterkte positie van het slachtoffer in strafrecht en samenleving sinds de Tweede Wereldoorlog. Het woord slachtoffer heeft niet alleen in verschillende tijden maar ook in verschillende contexten een andere lading gekregen. De auteur behandelt de vraag waar de theoretische en praktische grenzen van de emancipatie van het slachtoffer in het strafrecht liggen. |