DOI: 10.5553/NTS/266665532020035002027

Nederlands Tijdschrift voor StrafrechtAccess_open

Actualiteiten rechtspraak

NTS 2020/50

HR 7 januari 2020, 19/00929, ECLI:NL:HR:2020:6

DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
, 'NTS 2020/50', Nederlands Tijdschrift voor Strafrecht 2020-2, p. 129-130

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Medeplegen van moord te Axel. Professioneel verschoningsrecht van humanistisch resp. boeddhistisch geestelijk verzorger verbonden aan een PI.

    • Aantekening redactie

      In deze gruwelijke zaak (afpersing en moord op een 86-jarige man) ging het (o.m.) om de vraag of aan een boeddhistische en humanistische geestelijke verzorger in een PI een verschoningsrecht toekomt. De verdachte werd ervan beschuldigd in de nacht van 23 oktober 2012 samen met een medeverdachte een bejaarde man van 86 jaar oud te hebben opgewacht in een park in Axel, waar die man zijn hond uitliet. Het slachtoffer is daar ernstig mishandeld en is vervolgens in de kofferbak van zijn eigen personenauto gelegd. Onderweg zijn de verdachte en zijn medeverdachte naar verluidt op verschillende plekken gestopt waarbij het latere slachtoffer steeds op zeer gewelddadige wijze is mishandeld teneinde zijn pincode te verkrijgen. Daarbij is ook een deel van zijn oor afgesneden en is zijn wijsvinger achterovergedrukt. Uiteindelijk is het slachtoffer door vele messteken door het hart en andere vitale organen om het leven gekomen en is het slachtoffer achtergelaten in een sloot. Daarna is er in het huis van het slachtoffer gezocht naar zijn pincode en zijn enkele vergeefse pogingen gedaan om geld op te nemen. Hiervoor is de verdachte door het hof veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf.
      In het middel werd opgekomen tegen de beslissing van het hof om aan twee geestelijk verzorgers uit een penitentiaire inrichting een beroep op het verschoningsrecht toe te kennen. De medeverdachte zou volgens de verdediging hebben gelogen over de rol van verdachte in deze zaak en tegen die geestelijk verzorgers hebben verklaard dat hij de moord alleen heeft gepleegd. Het hof heeft de geestelijk verzorgers opgeroepen als getuige te verschijnen ter terechtzitting van 16 november 2018 en ter terechtzitting van 14 januari 2019. Zij hebben zich beide keren op hun verschoningsrecht beroepen. Zij zijn daarvoor ook opgeroepen door de raadsheer-commissaris, maar hebben ook toen geen verklaring afgelegd. De verdediging was van mening dat deze getuigen niet zijn aan te merken als geestelijken, dat hun daarom geen beroep op het verschoningsrecht als bedoeld in artikel 218 Sv toekomt. In de toelichting op het middel werd betoogd dat een wezenlijk verschil is dat zij geen biecht afnemen. Het hof heeft de in het middel bedoelde beslissing als volgt gemotiveerd:

      ‘Zoals het hof reeds ter terechtzitting van 16 november 2018 heeft overwogen en beslist, is het hof van oordeel dat de beide getuigen, als geestelijk verzorgers, gelet op de aard en de inhoud van die functie, gelijk moeten worden gesteld met een geestelijke. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de getuigen als humanistisch respectievelijk boeddhistisch geestelijk verzorger zijn benoemd. De getuigen kunnen zich daarom op grond van de wet beroepen op het verschoningsrecht als bedoeld in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering. Als verschoningsgerechtigden moet de getuigen daarbij een eigen afweging van belangen verrichten. De getuigen hebben ervoor gekozen het verschoningsrecht niet te doorbreken en geen enkele inhoudelijke vraag in deze zaak te beantwoorden. Het hof dient die beslissing te respecteren. Het maakt voor het oordeel van het hof geen verschil of in dit geval de betreffende wetenschap is verkregen tijdens een persoonlijk of een groepsgesprek. Ook aan het groepsgesprek neemt de geestelijk verzorger uit dien hoofde deel. Hetgeen de geestelijk verzorger tijdens een groepsgesprek is toevertrouwd, valt daarom eveneens onder het verschoningsrecht.’

      Volgens de Hoge Raad heeft niet iedereen die een geheimhoudingsplicht heeft, ook een verschoningsrecht als bedoeld in artikel 218 Sv.1x HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205, NJ 2018/92 m.nt. Vellinga-Schootstra. Artikel 218 Sv heeft het oog op personen tot wier taak het behoort aan anderen hulp te verlenen, doch die deze taak slechts dan naar behoren kunnen vervullen indien zij zich kunnen verschonen ten aanzien van geheimen die hun zijn toevertrouwd door hulpzoekenden die zonder de zekerheid van geheimhouding tegenover justitie aan deze beroepsbeoefenaren geen hulp zouden vragen. Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de betreffende beroepsbeoefenaren moet kunnen wenden. In de literatuur wordt de groep die een algemeen erkend verschoningsrecht heeft ook wel ‘het klassieke kwartet’ genoemd: de advocaat, de geneeskundige, de geestelijke en de notaris. De Hoge Raad is terughoudend met het toekennen van een verschoningsrecht aan anderen dan de leden van het kwartet van verschoningsgerechtigden. Geen verschoningsrecht werd bijvoorbeeld toegekend aan een politieambtenaar, een registeraccountant, een socioloog-onderzoeker en een belastingadviseur. Een verschoningsrecht is wel toegekend aan onder meer een verpleegkundig centralist van de meldkamer voor ambulancezorg en ook aan een reclasseringswerker komt een beperkt verschoningsrecht toe. P-G Harteveld stelt dat de geheimhoudingsplicht van geestelijken vaak is vastgelegd in eigen genootschappelijke regelingen, waarin veelal is opgenomen dat disciplinaire maatregelen kunnen worden opgelegd ingeval die geheimhoudingsplicht wordt geschonden. Zo heeft het Humanistisch Verbond bijvoorbeeld een beroepscode voor humanistisch geestelijk verzorgers opgesteld. Hij meent dan ook – anders dan de raadsman betoogde – dat het verschoningsrecht niet is beperkt tot bedienaren (van een godsdienst). Die opvatting gaat uit van een te beperkte uitleg van het begrip ‘geestelijke’. Dat begrip moet worden uitgelegd in het licht van de huidige tijdsgeest, aldus de P-G. De Hoge Raad is het met zijn P-G eens:

      ‘Art. 218 Sv heeft het oog op personen tot wier taak het behoort aan anderen hulp te verlenen doch die deze taak slechts dan naar behoren kunnen vervullen indien zij zich kunnen verschonen ten aanzien van geheimen welke hun zijn toevertrouwd door hulpzoekenden die zonder de zekerheid van geheimhouding tegenover justitie aan deze beroepsbeoefenaren geen hulp zouden vragen (vgl. HR 25 oktober 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4685). Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden (vgl. HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066).
      Tot de beroepsbeoefenaren die op grond van art. 218 Sv een verschoningsrecht hebben, behoren de arts, de advocaat en de notaris. Ook de geestelijke stand komt dat verschoningsrecht toe (vgl. Kamerstukken II 1913/14, 286, nr. 3, p. 90, 93, 94, Kamerstukken II 1917/18, 77, nr. 1, p. 48 en HR 14 december 1948, NJ 1949/95). Het verschoningsrecht geldt daarbij voor wetenschap die hun als zodanig is toevertrouwd. Het Hof heeft vastgesteld dat de getuigen ‘[getuige 1]’ en ‘[getuige 2]’ als humanistisch respectievelijk boeddhistisch geestelijk verzorger aan de penitentiaire inrichting PI Zuid West – De Dordtse Poorten zijn verbonden, overeenkomstig de onder 2.3 weergegeven penitentiaire regelgeving. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat deze getuigen zich, gelet op de aard en de inhoud van hun functie, als geestelijk verzorgers kunnen beroepen op het verschoningsrecht als bedoeld in art. 218 Sv. Mede gelet op wat hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld, getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Voor zover het middel daarover klaagt, is het tevergeefs voorgesteld.’

    Noten


Print dit artikel