DOI: 10.5553/TvGR/016508742022046001005

Tijdschrift voor GezondheidsrechtAccess_open

In Memoriam

Prof. mr. Wim van der Mijn: a ‘BIG’ man

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Prof. mr. J. Legemaate, 'Prof. mr. Wim van der Mijn: a ‘BIG’ man', TvGR 2022, p. 38-39

Dit artikel wordt geciteerd in

      Op 13 december 2021 overleed, op 91-jarige leeftijd, prof. mr. W.B. van der Mijn, oud-secretaris-jurist van de KNMG en emeritus-hoogleraar gezondheidsrecht aan de Erasmus Universiteit. Wim van de Mijn speelde tot ver in de jaren negentig van de vorige eeuw in het gezondheidsrecht een belangrijke rol. Zijn naam is vooral verbonden met de totstandkoming van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).
      Na een aanvankelijke carrière buiten de gezondheidszorg trad Van der Mijn begin jaren zestig van de vorige eeuw als secretaris-jurist in dienst van de KNMG, met in zijn portefeuille, naast algemene juridische zaken, de gezondheidszorgwetgeving. Enkele jaren nadien verschenen in Medisch Contact van zijn hand de eerste kritische publicaties over de toenmalige beroepenregulering. In 1967 werd Van der Mijn namens de KNMG benoemd in de Staatscommissie medische beroepsuitoefening (Commissie-De Vreeze). Deze staatscommissie bracht in 1973 een eindrapport uit, waarin gepleit werd voor een op een geheel andere leest geschoeide beroepenwetgeving. Dit leidde uiteindelijk in 1997 tot de inwerkingtreding van de Wet BIG. In de periode 1973-1997 speelde Van der Mijn in het proces dat leidde tot deze wet een zeer belangrijke rol, in nauwe samenwerking met de ambtenaren van het ministerie (door hem consequent ‘de zwoegers in het vooronder’ genoemd). Het werd een proces dat veel tijd in beslag nam, tijdens welke periode het wetsontwerp BIG regelmatig werd aangepast. In 1993 verscheen de Wet BIG uiteindelijk in het Staatsblad.
      Van der Mijn was ondertussen benoemd tot hoogleraar gezondheidsrecht aan de Erasmus Universiteit (EUR), ten behoeve van de studierichting algemene gezondheidszorg (nadien: Beleid en Management Gezondheidszorg). Deze leerstoel vervulde hij van 1982 tot 1991, waarna ik hem in 1993 op die plek opvolgde. De overdracht van die leerstoel verliep op een manier die typerend was voor Van der Mijn: tijdens een lunchafspraak van een klein uur, onder het genot van een glas melk en een broodje gegrild gehakt.
      Enkele jaren na zijn emeritaat werd Van der Mijn benoemd tot voorzitter van de Raad BIG, een instantie die in de periode 1994-1997 op verzoek van de overheid de inwerkingtreding van de Wet BIG voorbereidde, door het opstellen van tal van adviezen (over hoe het veld over de wet voor te lichten, over de criteria voor het selecteren van art. 34-beroepen, over de voorbehouden handelingen e.d.). Zo was hij nauw betrokken bij het slotstuk van de ontwikkeling die hij dertig jaar eerder zelf had geïnitieerd. Na de inwerkingtreding van de Wet BIG kwam stilaan een einde aan de actieve bemoeienis van Van der Mijn met het gezondheidsrecht.

      Als KNMG-jurist en EUR-hoogleraar hield Van der Mijn zich vooral bezig met vraagstukken rond de beroepenregulering. In de jaren tachtig van de vorige eeuw beleefde zijn bekende boek Beroepenwetgeving in de gezondheidszorg drie drukken. Maar ook over tal van andere gezondheidsrechtelijke onderwerpen verschenen in de loop der jaren publicaties van zijn hand: over de rechten van de patiënt, over het tuchtrecht, over alternatieve geneeswijzen, over het zorgstelsel, over experimenten met pre-embryo’s en over vrouwen en gezondheidsrecht. In dit tijdschrift publiceerde hij onder meer over kansen en bedreigingen voor beroepsbeoefenaren en over rechtvaardigheid in de gezondheidszorg. Zijn afscheidscollege uit 1991 droeg als titel De WET van WETen en geWETen. In dit nummer van het tijdschrift publiceren we de integrale versie van een artikel dat Van der Mijn in 1973 schreef in Medisch Contact, onder de titel Het tuchtrecht op de tocht. Dit is niet zo maar een eerbetoon aan Van der Mijn. Ten tijde van het schrijven van dit artikel was van een geheel andere context sprake (de Medische Tuchtwet van 1928, nog geen wettelijke regeling van het klachtrecht), maar de kernboodschap van het artikel uit 1973 is onverminderd actueel: in het tuchtrecht wordt een zodanig hoog aantal klachten ongegrond verklaard, dat vragen ontstaan over de doelbereiking van het tuchtrecht. In de week dat Van der Mijn overleed, verscheen in Medisch Contact een artikel van mijn hand over precies dat thema.1x J. Legemaate, ‘Hervorm het tuchtrecht’, Medisch Contact 2021, nr. 50, p. 14-15. Het onderwerp komt ook prominent aan de orde in het recente kerstnummer van het NTvG over tuchtrecht en in het in april 2021 verschenen proefschrift van Caressa Bol2x C.A. Bol, Het wettelijk tuchtrecht voor de gezondheidszorg – Een kwaliteitsinstrument op tegenspraak. Radboud Universiteit Nijmegen, 2021. (waarover elders in de nummer een recensie te vinden is). In haar proefschrift toont Bol zich een voorstander van het voorstel om de IGJ in het tuchtrecht een procesmonopolie te geven. Dat voorstel werd in 1973 al gedaan door de Staatscommissie medische beroepsuitoefening, met Van der Mijn als lid. Ook daarover publiceerde Van der Mijn in 1973.3x W.B. van der Mijn, ‘Herziening wetgeving beroepsuitoefening gezondheidszorg – Tuchtrecht’, Medisch Contact 1973, nr. 35, p. 999-1002. Het lijkt alsof er met betrekking tot bepaalde onderwerpen in vijftig jaar tijd niets veranderd is.

    Noten

    • 1 J. Legemaate, ‘Hervorm het tuchtrecht’, Medisch Contact 2021, nr. 50, p. 14-15.

    • 2 C.A. Bol, Het wettelijk tuchtrecht voor de gezondheidszorg – Een kwaliteitsinstrument op tegenspraak. Radboud Universiteit Nijmegen, 2021.

    • 3 W.B. van der Mijn, ‘Herziening wetgeving beroepsuitoefening gezondheidszorg – Tuchtrecht’, Medisch Contact 1973, nr. 35, p. 999-1002.


Print dit artikel