Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Prof. mr. J. Legemaate, Dr. J. Nuijen, Dr. Y. Voskes e.a. , 'De eerste evaluatie van de Wvggz en de Wzd: nog veel werk aan de winkel', TvGR 2022, p. 498-512

    Dit artikel geeft een samenvatting van de bevindingen van de eerste evaluatie van de Wet verplichte ggz en de Wet zorg en dwang. Met betrekking tot de uitvoerbaarheid en implementatie van beide wetten is sprake van aanzienlijke problemen, die worden veroorzaakt door de inhoud van beide regelingen, maar ook door problemen in de praktijk. Er zijn vooralsnog geen of beperkte aanwijzingen dat beoogde doelstellingen, zoals reductie van dwang en versterking van de positie van de patiënt/cliënt, daadwerkelijk worden gerealiseerd. In totaal worden op basis van de evaluatie zeventig aanbevelingen voor verbetering gedaan, waarvan een selectie in dit artikel wordt besproken.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • 1. Inleiding

      Op 1 januari 2020 traden, na een lang en complex parlementair traject, de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) in werking. Beide wetten bepalen dat binnen twee jaar na de inwerkingtreding een eerste evaluatie plaatsvindt. Eind 2020 werd besloten de eerste evaluatie van de Wvggz en de Wzd te faseren: een eerste rapportage eind 2021 en een tweede medio 2022. Daarvoor waren twee aanleidingen: de implementatie-achterstand in bepaalde sectoren door de coronacrisis, en het niet tijdig beschikbaar zijn van kwantitatieve gegevens over de verleende verplichte en onvrijwillige zorg. In de eerste fase is een brede juridische en kwalitatieve analyse gemaakt van de thema’s die de uitvoerbaarheid en de implementatie van beide wetten beïnvloeden. De tweede fase richtte zich vooral op de doeltreffendheid en de (neven)effecten van de nieuwe wetgeving. In het onderzoek is een combinatie van juridische, kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden gebruikt. Ook is een onderzoek naar de kosten van de Wvggz gedaan, met een focus op de procedure voor de zorgmachtiging, de centrale procedure in die wet.

      Het eerste deel van het evaluatierapport verscheen in december 20211x J. Legemaate e.a., Eerste evaluatie Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en Wet zorg en dwang, deel 1 – Implementatie en uitvoerbaarheid. Den Haag: ZonMw, 2021 (hierna: ‘deel 1’). en het tweede deel in oktober 2022.2x J. Legemaate e.a., Eerste evaluatie Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en Wet zorg en dwang, deel 2 – Doeltreffendheid en (neven)effecten. Den Haag: ZonMw, 2022 (hierna: ‘deel 2’). In dit artikel wordt een samenvatting gegeven van de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit deze beide rapporten. In paragraaf 2 wordt aandacht besteed aan een aantal algemene, wetsoverstijgende thema’s. In paragraaf 3 komen de belangrijkste bevindingen met betrekking tot de Wvggz aan de orde, en in paragraaf 4 die met betrekking tot de Wzd.3x De uitkomsten betreffende de Wzd uit deel 1 zijn eerder in dit tijdschrift becommentarieerd; zie B.J.M. Frederiks, ‘Eerste evaluatie van de Wet zorg en dwang’, TvGR 2022, p. 101-113. Paragraaf 5 gaat nader in op de ‘grensgeschillen’ tussen beide wetten. Paragraaf 6 bevat enkele afrondende beschouwingen.4x In de eerste fase van de evaluatie is ook de relatie tussen de Wvggz en de Wzd enerzijds en de Wet forensische zorg (Wfz) anderzijds onderzocht, in samenwerking met het WODC. Zie deel 1, p. 345-365. Dit onderdeel blijft in deze publicatie buiten beschouwing.

      In het evaluatierapport worden zeventig aanbevelingen gedaan tot verbetering van de inhoud of de uitvoering van de Wvggz en de Wzd. In dit artikel is een selectie van die aanbevelingen opgenomen. Deze worden cursief weergegeven.5x Bij het weergeven van de aanbevelingen in dit artikel wordt de oorspronkelijke nummering uit beide onderzoeksrapporten aangehouden.

    • 2. Algemene thema’s

      In het algemeen komt uit het evaluatieonderzoek naar voren dat talrijke onderdelen van de Wvggz en de Wzd de implementatie en de uitvoerbaarheid van beide wetten bemoeilijken. Op een aantal van die onderdelen komen wij hieronder terug. Daarnaast zijn er omstandigheden en ontwikkelingen van meer algemene aard die tot problemen leiden. In deze paragraaf bespreken wij de belangrijkste daarvan.

      Het proces van totstandkoming van beide wetten

      Veel van de knelpunten en problemen die in deze eerste evaluatie naar voren zijn gekomen, wortelen in het proces van totstandkoming van beide wetten, en met name in de vele wijzigingen tijdens de parlementaire behandeling. Dit heeft sterk bijgedragen aan een steeds verdere detaillering en formalisering van (onderdelen van) beide wetten, waarbij onvoldoende is gelet op de samenhang en verhouding tussen beide regelingen. Beide wetten zijn, ondanks pogingen dat te voorkomen, steeds meer uit elkaar gegroeid. Hierbij speelde ook een rol dat twee verschillende ministeries bij het proces betrokken waren en dat onvoldoende regie is gevoerd. Alle betrokken partijen (ministeries, veldpartijen en de Tweede Kamer) hebben keer op keer bijgedragen aan het wijzigen of toevoegen van elementen, waardoor een steeds complexer wetgevingsgeheel is ontstaan. Het adagium ‘het betere is de vijand van het goede’ is uit het oog verloren. Als het erom gaat dat een wet toegankelijk en werkbaar is, aansluit bij het terrein waarop deze van toepassing is en relatief makkelijk te implementeren is, dan zijn de Wvggz en de Wzd in belangrijke mate mislukt. Van heldere regelgeving die voldoende rekening houdt met de kenmerken van de domeinen waarin ze moet worden toegepast is geen sprake.

      Onjuiste verwachtingen

      Dit is nog versterkt doordat tijdens het parlementaire proces is uitgegaan van aannames die inmiddels onjuist blijken te zijn. Voorbeelden daarvan zijn:

      • er is een duidelijk onderscheid tussen de doelgroepen van beide wetten;

      • er zullen voldoende instellingen zijn die beide wetten willen/kunnen uitvoeren;

      • het zal makkelijk zijn om tussen beide wettelijke regimes te switchen;

      • het stappenplan Wzd sluit goed aan bij het primaire zorgproces.

      Sommige van deze aannames waren mogelijk van meet af aan onjuist, andere zijn onvoldoende bewaakt of (vooraf) onderzocht. In elk geval zijn tijdens het parlementaire proces onvoldoende ‘realitychecks’ uitgevoerd.

      Onvoorziene belemmerende omstandigheden in de periode 2020-2021

      Kort na de formele inwerkingtreding van de Wvggz en de Wzd brak de coronapandemie uit. De gevolgen van deze pandemie waren in beide sectoren duidelijk merkbaar. In het voorjaar van 2020 werd in het bijzonder de verpleeghuissector door de coronapandemie sterk getroffen. Was al besloten dat 2020 voor de Wzd-sector een overgangsjaar zou zijn, waarin het veld stap voor stap deze wet zou kunnen gaan toepassen, door de coronapandemie kwam de implementatie op een laag pitje te staan. In maart 2020 kreeg de sector te horen dat van de regels van de Wzd mocht worden afgeweken, als de omstandigheden dat nodig maakten. Op www.dwangindezorg.nl werd een speciale pagina aangemaakt met informatie over de coronacrisis in relatie tot de Wzd. Door deze ontwikkelingen is in de PG, en in mindere mate in de VG, de implementatie van de Wzd aanzienlijk vertraagd.

      Proces van implementatie: veelheid aan ontwikkelingen en activiteiten

      Er was zowel in de jaren voor de formele inwerkingtreding als in de twee jaren daarna sprake van een omvangrijke stroom van activiteiten, waarmee werd beoogd de implementatie en uitvoerbaarheid te bevorderen:

      • de ontwikkelingen van een zeer groot aantal ondersteunende en verhelderende producten (bijeengebracht op de website www.dwangindezorg.nl);

      • het opstellen en invoeren van twee vrij omvangrijke reparatiewetten;

      • activiteiten ter bevordering van de implementatie en uitvoerbaarheid van beide wetten, alsook het monitoren van de uitvoering van beide wetten. Voor de Wvggz gebeurt dit door het Ketencoördinatieteam (KCT), terwijl voor de Wzd onder andere organisaties als Vilans en PwC hier een rol in hebben.

      Dat deze veelheid aan activiteiten nodig was en is, onderstreept dat de Wvggz en de Wzd bijzonder complexe wetten zijn, die lastig te implementeren en toe te passen zijn. Waar het in het algemeen al de nodige tijd en energie vraagt om complexe wettelijke regelingen goed te implementeren, is dat bij de Wvggz en de Wzd nog in veel sterkere mate het geval. De beschikbare ondersteunende producten zijn echter lang niet altijd in het veld bekend. Een belangrijke vraag is: is wetgeving die zo veel ‘begeleiding’ noodzakelijk maakt wel goede wetgeving? De vraag stellen is hem beantwoorden. Bezien vanuit de optiek van ‘kwaliteit van wetgeving’ roepen de Wvggz en de Wzd veel vragen op.6x Zie www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/wetgeving/kwaliteit-wetten-en-regels. De aldaar door de overheid zelf genoemde kwaliteitseisen voor wetgeving zijn bij het maken van de Wvggz en de Wzd duidelijk uit het oog verloren.

      Gebrek aan kennis onder uitvoerders

      De ingewikkeldheid van beide wetten heeft tal van implicaties, onder meer waar het gaat om de kennis over de wetgeving bij de mensen die de Wvggz en de Wzd moeten uitvoeren. Bij die uitvoering is een groot aantal organisaties en functionarissen betrokken. In het kader van deze evaluatie is geen onderzoek gedaan naar het kennisniveau van betrokkenen over beide wetten, maar uit de gehouden interviews en groepsgesprekken is wel duidelijk geworden dat in de praktijk nog tal van kennislacunes bestaan, zowel waar het gaat om de Wvggz als de Wzd. Betrokkenen zijn lang niet altijd op de hoogte van de inhoud van de wet of denken soms dat de wet van toepassing is terwijl dat niet het geval is (en omgekeerd). Gebrek aan kennis over de wetgeving kan in de uitvoeringspraktijk tot vragen en fouten leiden en een goede implementatie van de wetgeving belemmeren. In het Wzd-domein vraagt dit extra aandacht, omdat bepaalde Wzd-functies worden uitgeoefend door professionals die een lagere opleiding hebben genoten dan professionals uit het Wvggz-domein.

      Aanbeveling 1: Intensiveer de voorlichting aan en de scholing over de Wvggz en de Wzd onder de personen die bij de toepassing van deze wetten betrokken zijn (overheid i.s.m. de veldpartijen).

      Ontbrekende randvoorwaarden

      Een goede implementatie van wetgeving vereist vaak buiten de wet gelegen randvoorwaarden. Ontbreken een of meer van die randvoorwaarden, dan kunnen niet alleen de uitvoerbaarheid en implementatie van de wetgeving, maar ook de kwaliteit van de geleverde zorg ernstig onder druk komen te staan. Daarbij gaat het, naast het zojuist besproken belang van voldoende kennis onder de uitvoerders van de wet, ook om voldoende financiering en beschikbaarheid van capaciteit, zowel wat betreft plaatsen en bedden als personeel. Het onderzoek levert tal van indicaties op voor het (nog) ontbreken van noodzakelijke randvoorwaarden. Te denken valt aan het tekort aan crisisbedden in het Wzd-domein, het ontbreken van beveiligde bedden/plaatsen in beide sectoren, allerlei geschillen over de beschikbaarheid of de hoogte van financiering, personeelstekorten en dergelijke. Bezien vanuit de optiek van benodigde randvoorwaarden was het veld begin 2020 bepaald nog niet klaar voor de inwerkingtreding van Wvggz en Wzd. Nog lang niet alle knelpunten op dat gebied zijn opgelost. Ook met betrekking tot specifieke onderdelen van beide wetten blijken noodzakelijke randvoorwaarden nog verre van optimaal te zijn. Een voorbeeld is het wederkerigheidsprincipe van artikel 2:1 lid 4 Wvggz (de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van de betrokkene aan het maatschappelijke leven te bevorderen). Naast onduidelijkheid over de precieze strekking van deze wetsbepaling, wordt met name uit de hoek van de gemeenten gerapporteerd dat lang niet altijd voldoende middelen en voorzieningen beschikbaar zijn.

      Aanbeveling 2: Laat gericht onderzoek doen naar de discrepantie tussen de wettelijke eisen en de beschikbaarheid van daarvoor benodigde middelen en voorzieningen (personeel, financieel, beddencapaciteit) (overheid).

      Administratieve belasting

      Alle betrokkenen ervaren door de komst van de Wvggz en de Wzd een sterke toename van administratieve lasten. In vergelijking met de Wet Bopz hebben de Wvggz en de Wzd geleid, zo is de ervaring, tot een sterke toename van ‘papierwerk’. Het nut daarvan is voor veel betrokkenen lang niet altijd duidelijk. Aan het ervaren ‘papierwerk’ wordt ook in sterke mate bijgedragen door de talrijke momenten waarop, met name in de Wvggz en in iets mindere mate in de Wzd, gegevensuitwisseling tussen bepaalde partijen of functionarissen noodzakelijk is. Al met al is op dit terrein sprake van aanzienlijke uitvoeringsproblemen, zo melden respondenten. Zij zoeken dan ook naar praktische oplossingen: ‘als het niet volgens de letter kan, dan maar volgens de geest’. Een breed gedeelde mening is dat beide wetten tot een zeer sterke stijging van de regeldruk hebben geleid, dat het accent te veel op formele vereisten en op ‘vastleggen en verantwoorden’ wordt gelegd, en dat het belang van vertrouwen en van cliëntcontacten voor het bereiken van bepaalde doelstellingen wordt onderschat.

      De afzonderlijke verplichtingen uit beide wetten zijn veelal niet onzinnig, maar het geheel ervan leidt tot werkdruk die de vraag doet rijzen of er nog sprake is van een reële verhouding tussen kosten en baten.7x Waar vergeleken kon worden met de Wet Bopz (de werkzaamheden van de geneesheer-directeuren) laat het kostenonderzoek naar de Wvggz een toename van kosten zien (deel 2, hoofdstuk 5). Al eerder berekende de NZa dat de Wzd heeft geleid tot omvangrijke structurele meerkosten: NZa, Kostenonderzoek Wet zorg en dwang. Utrecht, 2021. Het is belangrijk om beide wetten vanuit deze specifieke optiek goed te screenen, door telkens de vraag te stellen: is deze administratieve verplichting noodzakelijk en proportioneel?

      Aanbeveling 3: Richt een taskforce in die de opdracht krijgt de Wvggz en de Wzd te screenen op onnodige administratieve belasting, om te komen tot concrete aanbevelingen ter vereenvoudiging van de uitvoerbaarheid van de wetgeving (overheid).

      Meer accent op ambulante verplichte en onvrijwillige zorg

      Een belangrijke doelstelling van beide wetten is dat verplichte (Wvggz) of onvrijwillige (Wzd) zorg zo veel mogelijk ambulant wordt verleend. Waar de Wet Bopz vooral werd gezien als een ‘opnamewet’, zou dat met betrekking tot de Wvggz en de Wzd veel minder het geval moeten zijn. Die beweging valt nog niet echt waar te nemen. Het onderzoek laat zien dat, om uiteenlopende redenen, ambulante toepassing van verplichte of onvrijwillige zorg nog maar in zeer beperkte mate van de grond is gekomen.8x Zie daarover samenvattend m.b.t. de Wvggz deel 1, p. 377-378 en m.b.t. de Wzd deel 2, p. 300-301. In verschillende hoofdstukken van beide onderzoeksrapporten wordt hier nader op ingegaan. Zie met name de hoofdstukken 4 en 7 uit deel 2.

    • 3. Belangrijkste knelpunten met betrekking tot de Wvggz

      De belangrijkste knelpunten met betrekking tot de Wvggz zijn de volgende.

      Voorlichting aan de patiënt over zijn rechtspositie

      De Wvggz besteedt op tal van plaatsen aandacht aan het informeren van de patiënt over zijn rechtspositie. Over het belang daarvan bestaat geen enkele discussie, maar over de vormgeving die de wet kiest des te meer. Veel respondenten zijn van mening dat de wet op dit punt te gedetailleerde bepalingen bevat, waarbij voornamelijk geleund wordt op schriftelijke informatievoorziening. Bovendien is de inhoud daarvan, zo wordt gesteld, vaak niet afgestemd op het begripsvermogen van de mensen om wie het gaat. ‘Overdaad schaadt’, zo wordt ook regelmatig betoogd. Er wordt ernstig betwijfeld of de huidige insteek van de wet wel leidt tot het daadwerkelijk (beter) informeren van patiënten, en in het verlengde daarvan, betrekken van hun wensen en voorkeuren bij verplichte zorg. Verschillende malen is opgemerkt dat patiënten de vele brieven die zij krijgen niet openen of niet lezen, temeer daar patiënten die informatiebrieven niet zelden ontvangen op momenten dat zij daar, als een gevolg van hun (crisis)situatie, niet toe in staat zijn. De formele wettelijke benadering van het informeren van patiënten wordt gezien als een inefficiënt systeem, dat vooral leidt tot administratieve belasting en niet tot beter geïnformeerde patiënten, hetgeen de wetgever wel beoogt. Het grote belang van informatie wordt door alle betrokken partijen onderschreven, maar er wordt breed gepleit voor een eenvoudiger systeem, waarin minder de nadruk ligt op omvangrijke en formele schriftelijke informatie. Betoogd wordt dat er meer aandacht moet zijn voor het belang van goed mondeling informeren op daarvoor geschikte momenten, en dat ten aanzien daarvan meer moet worden ingezet op de taken en verantwoordelijkheden van de advocaat, de patiëntenvertrouwenspersoon (pvp) en de zorgaanbieder.

      Aanbeveling 6: Vereenvoudig de informatievoorziening aan patiënten, zowel waar het gaat om de inhoud als om de wettelijke vormgeving; zet meer in op informatieverstrekking door middel van persoonlijk contact op een moment dat de patiënt daarvoor openstaat. Voeg er aan toe dat een maximale inspanning moet worden geleverd om te vergewissen dat de betrokkene de informatie naar haar inhoud heeft begrepen (wetgever).

      Wensen en voorkeuren van de patiënt

      Een belangrijke doelstelling van de Wvggz is bevorderen dat waar mogelijk rekening wordt gehouden met de wensen en voorkeuren van de patiënt met betrekking tot het toepassen van (verplichte) zorg. De Wvggz bevat verschillende instrumenten om rekening te houden met de wensen en voorkeuren van patiënten: het plan van aanpak, de zorgkaart, de zelfbindingsverklaring en de inbreng van de patiënt in het zorgplan. Uit het onderzoek komt naar voren dat alle respondenten het zo veel mogelijk honoreren van de wensen en voorkeuren van de patiënt als een belangrijk uitgangspunt van de Wvggz zien. Uit het onderzoek blijkt echter ook dat van de genoemde wettelijke instrumenten maar relatief weinig gebruik wordt gemaakt. Waar dat wel gebeurt, is het betreffende instrument minder effectief dan beoogd. Dit wordt vooral geweten aan de ingewikkeldheid van de wettelijke regeling, aan het bureaucratische karakter daarvan (‘veel en nodeloos ingewikkelde formulieren’), aan de soms ongelukkige wettelijke positionering van bepaalde instrumenten en aan een gebrek aan voorlichting aan en ondersteuning van patiënten. Essentieel is dat alle partijen die daarbij een rol kunnen spelen (zorgverleners, naasten, pvp-en, ervaringsdeskundigen, advocaten) eerst en vooral met de patiënt in gesprek gaan over diens wensen en voorkeuren dan wel hem stimuleren daarover na te denken en diens wensen/voorkeuren kenbaar te maken.

      Er zijn veel twijfels over het moment waarop de wensen en voorkeuren van de patiënt het beste besproken kunnen worden; zo is men bijvoorbeeld van mening dat het plan van aanpak te laat in het proces aan de orde komt. Ook is er kritiek op het naast elkaar bestaan van verschillende wettelijke instrumenten om wensen en voorkeuren van patiënten te inventariseren en is er onduidelijkheid over hun onderlinge verhouding. Aan dat laatste draagt bij dat het plan van aanpak meerdere doelen heeft: niet alleen inzicht krijgen in de wensen en voorkeuren van patiënten, maar ook het voorkómen van verplichte zorg.

      Aanbeveling 49: Pas de Wvggz zodanig aan dat wordt voorzien in één instrument dat waarborgt dat wensen en voorkeuren van de patiënt tijdig worden geïnventariseerd en kenbaar zijn (wetgever).

      Rechtsbescherming en de zorgmachtiging

      Een belangrijke vraag is wanneer gesproken moet worden van een situatie waarin een zogenoemde artikel 8:9-beslissing nodig is. Zo’n beslissing gaat vooraf aan het toepassen van verplichte zorg zoals voorzien in een zorgmachtiging (ZM). Zolang een patiënt zich niet verzet tegen een beslissing over het toepassen van een in de ZM genoemde vorm van verplichte zorg is een dergelijke artikel 8:9-beslissing niet nodig: de patiënt wordt dan geacht met de betreffende zorgvorm (bijv. medicatie) in te stemmen of deze in elk geval te gedogen.

      Verzet van de patiënt vereist echter een beslissing op grond van artikel 8:9 Wvggz. Zo’n beslissing is voor de rechtspositie van de patiënt belangrijk, onder meer vanwege informatie over en toegang tot het klachtrecht. Daarom is het in dit systeem van cruciaal belang dat verzet van de patiënt als zodanig wordt herkend en erkend. Gebeurt dat niet, dan blijft een artikel 8:9-beslissing ten onrechte achterwege en krijgt de patiënt mogelijk niet alle rechtsbescherming die hem toekomt. Er is niets mis mee dat onder de vlag van een ZM wordt geprobeerd een artikel 8:9-beslissing niet te nemen of uit te stellen, omdat de patiënt zich uiteindelijk toch coöperatief opstelt, maar voorkomen moet worden dat een artikel 8:9-beslissing uitblijft waar deze wel genomen had moeten worden. De mogelijkheid bestaat zelfs dat langs deze weg de Wvggz eerder en tot meer ‘verstopte dwang’ leidt dan onder de Wet Bopz het geval was. Te denken valt aan situaties van ‘vrijwillige‘ ambulante depottoedieningen waarbij, in afwijking van wat de wet bedoelt, verbaal verzet van de patiënt wordt genegeerd. Dat vergt onder meer duidelijkheid over het begrip verzet, alsmede helderheid over het onderscheid in de praktijk tussen assertieve, maar nog steeds vrijwillige zorg (die niet onder de Wvggz valt) en verplichte zorg (die wel onder de Wvggz valt). De al bestaande Generieke module ‘assertieve en verplichte zorg’ voorziet daar maar ten dele in omdat zij bijvoorbeeld weinig aandacht besteedt aan het onderscheid tussen assertieve en verplichte zorg.9x Zie ook E. Plomp & T.P. Widdershoven, ‘Dwang, drang of vrijwillig: psychiatrische zorg in juridisch perspectief’, TvGR 2022, p. 205-223.

      Aanbeveling 47: Beschrijf in een breed gedragen multidisciplinaire richtlijn als bedoeld in artikel 8:5 Wvggz hoe op een verantwoorde manier met de toepassing van verplichte zorg kan worden omgegaan, onder meer waar het gaat om de interpretatie van het begrip verzet en om een richtinggevend kader voor het wel of niet nemen van een artikel 8:9 beslissing (veldpartijen).

      De hoorplicht van de burgemeester bij de crisismaatregel

      Het meest in het oog springende verschil met de Wet Bopz is de hoorplicht van de burgemeester voorafgaand aan het nemen van een crisismaatregel (in de Wet Bopz: inbewaringstelling), te vinden in artikel 7:1 lid 3 onder b Wvggz: de burgemeester stelt betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid om te worden gehoord. Deze hoorplicht wordt wel gezien als een uitvloeisel van artikel 4:8 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb).10x Art. 4:8 lid 1 Awb: ‘Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende (…) naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.’ Het onderzoek wijst uit dat zo rond de 40% van de patiënten aan wie een crisismaatregel was opgelegd daadwerkelijk is gehoord.

      Over de hoorplicht van de burgemeester bestaan uiteenlopende opvattingen. Er zijn respondenten die de hoorplicht een logische wettelijke verplichting vinden, gelet op het ingrijpende karakter van de door de burgemeester te nemen beslissing. Een aanzienlijk grotere groep respondenten heeft echter stevige bedenkingen bij de hoorplicht. Daarbij wordt onder andere het volgende naar voren gebracht:

      • de hoorplicht is in veel gevallen niet of lastig uit te voeren, en heeft een vertragend effect op het kunnen verlenen van acute zorg, waardoor soms noodzakelijkerwijs meer ingrijpende interventies bij de betrokkene in beeld komen;

      • het horen van de patiënt vindt slechts zelden door de burgemeester zelf plaats; het horen wordt uitbesteed aan andere personen of instanties; dit creëert een extra moment van informatieoverdracht met een vertragend effect;

      • het horen vindt plaats op een moment waarop de patiënt in een crisis verkeert, hetgeen de ‘opbrengst’ van het horen gering doet zijn.

      Ook wordt erop gewezen dat relatief snel na de start van de crisismaatregel de rechter over de noodzaak tot voortzetting van een crisismaatregel oordeelt, in welk kader de patiënt ook wordt gehoord. Het is, alles overziend en afwegend, zeer twijfelachtig of de hoorplicht van de burgemeester reële meerwaarde heeft. De genoemde bezwaren daartegen worden breed gedeeld.

      Aanbeveling 15: Schrap de in artikel 7:1 lid 3 onder b Wvggz opgenomen hoorplicht van de burgemeester (wetgever).

    • 4. Belangrijkste knelpunten met betrekking tot de Wzd

      Ook waar het gaat om de Wzd is sprake van een aantal knelpunten.

      Rechtsbescherming en het stappenplan

      Het ‘stappenplan’ is de inmiddels gangbare benaming voor de procedure die aan de orde is in de gevallen waarin op grond van de Wzd onvrijwillige zorg moet worden toegepast (art. 10 e.v. Wzd). In algemene zin wordt de waarde van het stappenplan (h)erkend: de procedure draagt bij aan bewustwording over het zo veel mogelijk beperken van onvrijwillige zorg. Maar er worden ook tal van bezwaren geuit. Een belangrijke aanname ten tijde van de voorbereiding van de wet was dat het stappenplan goed zou aansluiten bij het reguliere zorgproces. Dat blijkt vaak niet het geval te zijn. Het stappenplan is te zeer als een afzonderlijk proces gepositioneerd en wordt in de praktijk ervaren als iets dat naast het reguliere zorgproces staat. Een ander kritiekpunt is dat het stappenplan ‘one size fits all’ is en geen of te weinig ruimte laat voor differentiatie en maatwerk. Uit het onderzoek komt naar voren dat men het stappenplan op zich van betekenis acht voor de bescherming van de cliënt tegen onterecht verleende onvrijwillige zorg. Tegelijkertijd wordt gesignaleerd dat het in de wet opgenomen model flexibiliteit mist en geen variatie toelaat, terwijl de praktijk van de zorgverlening juist divers en veelvormig is. Daardoor komt de besluitvorming over onvrijwillige zorg in de praktijk te veel los te staan van het primaire zorgproces, met het risico dat het toepassen van het stappenplan een ritueel karakter krijgt. De betrokkenen zijn dan meer bezig met het legitimeren van reeds genomen besluiten over onvrijwillige zorg dan met reflectie op mogelijkheden om die zo veel mogelijk te beperken.

      Het stappenplan is bedoeld om de vrijheid van de cliënt om het eigen leven in te richten zo veel mogelijk te beschermen en om onvrijwillige zorg zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. Het onderzoek laat zien dat het stappenplan in de praktijk niet altijd zo werkt, en nogal eens wordt gebruikt om onvrijwillige zorg te legitimeren.11x Zie ook al KPMG, Rapportage opzet monitor Wet zorg en dwang, inzicht in de huidige praktijk. KPMG, 2020. Als het stappenplan op die manier wordt toegepast, pakken zowel het brede scala aan interventies die onder het stappenplan vallen als de onmogelijkheid om het stappenplan te differentiëren voor de rechtspositie van cliënten eerder vrijheidsbeperkend dan vrijheidsbevorderend uit. De wijze waarop de wet hier wordt toegepast kan dan in de praktijk leiden tot het tegendeel van wat de wet beoogt. Op dit punt is de komende jaren nadere monitoring geboden.

      Alles afwegend laat het onderzoek zien dat er alle reden is voor bijstelling van de regeling van het stappenplan zoals nu opgenomen in de Wzd, niet zozeer door het bijschaven van het daarin opgenomen vaste standaardmodel, maar veeleer door het flexibeler maken van dat model, zodat meer ruimte ontstaat voor situatie- en cliëntgericht professioneel handelen.12x De partijen uit de Wzd-sector hebben inmiddels ook zelf een plan voor aanpassing van de wettelijke regeling van het stappenplan gedaan (Voorlopig advies: van Stappenplan naar maatwerk in dialoog, september 2022).

      Aanbeveling 61: Maak het stappenplan in de Wzd minder rigide en schep ruimte voor professionals om door maatwerk recht te doen aan de omstandigheden van individuele cliënten. Beperk de wettelijke regeling tot de materiële uitgangspunten (zoals noodzaak, proportionaliteit, subsidiariteit) en de hoofdlijnen van de bij de besluitvorming rond onvrijwillige zorg te volgen procedure (wetgever).

      Cliënten die zich niet verzetten

      Over de betekenis van artikel 2 lid 2 Wzd voor de rechtsbescherming van wilsonbekwame, zich niet verzettende cliënten bij de drie in die bepaling genoemde vormen van zorg (gedrag beïnvloedende medicatie indien niet richtlijnconform toegediend, beperking van de bewegingsvrijheid, insluiting), wordt blijkens de uitkomsten van het onderzoek verschillend gedacht. Wel vindt een meerderheid van de respondenten, zowel uit de PG-sector als uit de VG-sector dat, anders dan artikel 2 lid 2 nu regelt, toepassing van het stappenplan niet noodzakelijk is bij het ontbreken van verzet. Daarbij wordt met name de vraag gesteld of niet zou kunnen worden volstaan met een (eventueel aangescherpte) rol van de vertegenwoordiger. Die heeft immers juist de opdracht, verantwoordelijkheid en bevoegdheid om bij wilsonbekwaamheid voor de cliënt op te treden. Stemt de vertegenwoordiger in, dan zou dat volgens de regels van de WGBO (art. 7:465 BW) voldoende moeten zijn om de betreffende vorm van zorg uit te voeren (en kan dit worden opgenomen in het zorgleefplan). Anderzijds blijken velen van opvatting dat er – ook bij instemming van de vertegenwoordiger – extra waarborgen moeten zijn; over de vraag welke dan precies wordt verschillend gedacht. Een optie is van de zorgaanbieder te verlangen dat deze in het beleidsplan ex artikel 19 Wzd expliciet de benodigde waarborgen formuleert.

      Aanbeveling 63: Laat artikel 2 lid 2 Wzd in de huidige vorm vervallen voor situaties waarin de vertegenwoordiger instemt, maar regel dat in het door de zorgaanbieder op te stellen beleidsplan ex artikel 19 Wzd wordt aangegeven in welke extra waarborgen zal worden voorzien met het oog op zorgvuldige besluitvorming en evaluatie van de in artikel 2 lid 2 bedoelde situaties (wetgever).

      De Wzd-functionaris

      In het systeem van de Wzd vervult de Wzd-functionaris een spilfunctie. Belangrijke taken van deze functionaris zijn het informeren van betrokkenen over het doel en inhoud van de wet en het functioneren als vraagbaak en klankbord. De Wzd-functionaris blijkt in de praktijk vaak nog een bredere taakinvulling te krijgen. Een knelpunt is de rol van de Wzd-functionaris in de ambulante setting. Deze lijkt daar niet goed van de grond te komen, mede door het gebrek aan professionals die deze functie kunnen vervullen. Inkoop bij grotere organisaties kan soms een oplossing bieden, maar dan is de vraag of de betreffende Wzd-functionaris voldoende zicht heeft op de situatie om verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Meer algemeen geldt dat toezicht op onvrijwillige zorg in de ambulante setting moeilijk is. Ook in dat licht verdient de implementatie van de Wzd-functionaris in de ambulante setting meer aandacht.

      Gezien de schaarste aan professionals die binnen de huidige wettelijke context de rol van Wzd-functionaris kunnen vervullen, is uitbreiding van beroepsgroepen die hiervoor in aanmerking komen wenselijk. Deze uitbreiding wordt breed gedragen door respondenten. Een voldoende opleidingsniveau blijft daarbij wel een belangrijke voorwaarde. Als het gaat om de verhouding tussen de Wzd-functionaris en de zorgverantwoordelijke, dan is de verantwoordelijkheid van eerstgenoemde het aangeven van de kaders en het toetsen daaraan, en de verantwoordelijkheid van laatstgenoemde de uitvoering. Deze taakverdeling wordt door respondenten in het empirisch onderzoek als passend omschreven. In de praktijk ontbreekt het overigens bij de zorgverantwoordelijken vaak aan voldoende deskundigheid.

      Aanbeveling 67: Breid, al dan niet onder voorwaarden, de beroepsgroepen die als Wzd-functionaris kunnen optreden uit en verhelder de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de Wzd-functionaris en de zorgverantwoordelijke (overheid, veldpartijen).

      De cliëntenvertrouwenspersoon

      Nieuw in de Wzd is dat elke zorgaanbieder ervoor zorg moet dragen dat cliënten en hun vertegenwoordigers een beroep kunnen doen op een cliëntenvertrouwenspersoon (cvp). Het kost tijd voordat een dergelijke nieuwe functionaris een eigen plek heeft veroverd. In die periode zullen er vragen en onduidelijkheden blijven over diens taken en bevoegdheden en over de organisatorische inbedding van de cvp. Respondenten wezen erop dat het ook een aantal jaren duurde, in de jaren tachtig van de vorige eeuw, voordat de pvp in de psychiatrie zijn plek had gevonden. Te verwachten valt dat de cvp de komende jaren een steeds grotere rol zal gaan spelen in het Wzd-domein.

      In de praktijk is sprake van problemen en onduidelijkheden over rol en bevoegdheden van de cvp. Niet elke zorgaanbieder past de bevoegdheden van de cvp ruimhartig toe. Er doen zich situaties voor waarin de cvp ten onrechte (algemene) toegang tot een locatie geweigerd wordt of daarin wordt belemmerd. Vragen zijn er ook over de mate waarin de cvp kan handelen op verzoek van de vertegenwoordiger of familie van de cliënt. Daarover zal geleidelijk aan meer duidelijkheid moeten worden gecreëerd. Gelet op het belang van de functie van de cvp, en het daaruit voortvloeiende belang van adequate mogelijkheden om zich bekend te maken, is het cruciaal dat deze functionaris ook in algemene zin toegang tot locaties heeft. Het ligt voor de hand dit expliciet in de wet te regelen.

      Aanbeveling 32: Pas artikel 58 Wzd in die zin aan dat de cvp altijd in staat moet worden gesteld tot een algemeen locatiebezoek (wetgever).

    • 5. De verhouding tussen de Wvggz en de Wzd: terug naar één wet?

      Al vele jaren speelt de vraag of het juist en verstandig was de Wet Bopz te vervangen door twee aparte regelingen. In de thematische wetsevaluatie gedwongen zorg uit 2014 werd aanbevolen om toch voor één wet te kiezen (met mogelijkheden voor sectorale differentiatie).13x J. Legemaate e.a., Thematische wetsevaluatie gedwongen zorg. Den Haag; ZonMw, 2014, p. 341. De regering nam deze aanbeveling niet over.14x Kamerstukken II 2014/15, 25424, nr. 270, p. 1-2 en Kamerstukken II 2015/16, 25424, nr. 323, p. 9-10. De evaluatie wijst uit dat het naast elkaar bestaan van twee wetten, die qua opzet van elkaar verschillen, tot allerlei vragen en ‘grensgeschillen’ leidt. De overlap tussen de doelgroepen van beide wetten is groter dan gedacht, waardoor de omvang en complexiteit van die grensgeschillen aanzienlijk zijn.

      Soms blijkt voor cliënten voor wie het Wvggz-regime aangewezen lijkt, het Wzd-regime toch beter te passen, al dan niet tijdelijk; het omgekeerde kan natuurlijk ook het geval zijn. Als er sprake is van meervoudige problematiek, kan het beeld van wat het meest bepalend is voor de problemen van de cliënt gemakkelijk verschuiven. Elk van beide wetten richt zich op een eigen populatie; bij de Wvggz zijn dat patiënten met een psychiatrische stoornis, bij de Wzd cliënten met PG- of VG-problematiek dan wel een daarmee gelijkstelde aandoening. Dat is op zich een duidelijk onderscheid, maar het is nogal theoretisch. Het gaat erom welke problematiek ‘voorliggend’ is, maar dat is in de praktijk niet altijd zonder meer duidelijk en kan ook wisselen in de tijd.

      Respondenten geven aan dat de doorgeleidingsbepalingen tussen beide wetten aangevuld zouden moeten worden. Waar nu het CIZ in het kader van een aanvraag voor een rechterlijke machtiging Wzd kan oordelen dat een zorgmachtiging Wvggz meer aangewezen is en de zaak kan doorsturen naar de betreffende officier van justitie, regelt de Wvggz het omgekeerde traject niet. Respondenten uit de juridische hoek wijzen meer in het algemeen op de mogelijke zinvolheid van een flexibele machtiging in ruimere zin, die in beide domeinen (Wvggz en Wzd) ten uitvoer gelegd zou moeten kunnen worden. Zij tekenden daarbij aan dat problemen worden veroorzaakt door de verschillen tussen een zorgmachtiging Wvggz (waarin meerdere vormen van verplichte zorg kunnen zijn opgenomen) en een rechterlijke machtiging Wzd (die slechts op onvrijwillige opname betrekking heeft). Dat zou kunnen worden opgelost door een optie die de systemen van beide wetten meer naar elkaar toe trekt: in gevallen waarin in het Wzd-domein wegens verzet van betrokkene een rechterlijk besluit tot opname en verblijf nodig is, oordeelt de rechter ook over de andere noodzakelijke vormen van onvrijwillige zorg (zoals ook bij de zorgmachtiging Wvggz het geval is). Dat geldt dan voor de duur van de opname en het verblijf. Een dergelijke machtiging Wzd zou de uitwisselbaarheid met de Wvggz aanzienlijk kunnen vergemakkelijken en heeft ook als mogelijk voordeel dat de systemen van beide wetten iets meer naar elkaar toe worden getrokken.15x Zie voor de aanbevelingen met betrekking tot ‘grensgeschillen’ tussen de Wvggz en de Wzd: deel 1, p. 403.

      Betekent het bovenstaande dat de wetgever weer zou moeten kiezen voor één wettelijk kader in plaats van de huidige twee regelingen? Een feit is dat veel respondenten ontevreden zijn over de gevolgen van de keuze voor twee aparte wetten. Zij pleiten voor een verdergaande harmonisatie van beide wetten, met name om de problemen bij de overgang van het ene naar het andere systeem zo veel mogelijk weg te nemen. De partijen in het veld maken evenwel duidelijk dat zij op dit moment niet zitten te wachten op een heropening van de discussie over de vraag ‘één wet of twee wetten?’, niet alleen vanwege de energie die al is gestopt in het implementeren van de Wvggz en de Wzd, of omdat zij de praktijk meer tijd willen gunnen om met de wetten te leren werken, maar ook omdat zij vrezen voor weer een langdurig en onzeker wetgevingstraject.

      Aanbeveling 44: Sta in de periode tot de tweede evaluatie expliciet stil bij de vraag of de ontwikkelingen in wetgeving en praktijk tot een voldoende werkbare verhouding tussen Wvggz en Wzd leiden; zo niet, overweeg dan beide wetten samen te voegen tot een wettelijk systeem waarin voldoende rekening wordt gehouden met de karakteristieken van de GGZ- en de PG/VG-sector (overheid/wetgever i.s.m. veldpartijen).

    • 6. Slotbeschouwing

      In vergelijking met de Wet Bopz maken de Wvggz en de Wzd op tal van punten (ingrijpende) andere keuzen. Gesproken kan worden van een ‘stelselwijziging’, waar het gaat om de regulering van verplichte en onvrijwillige zorg. Het implementeren van een dergelijke ‘stelselwijziging’ vergt tijd. Het verbaast dan niet dat twee jaar na de inwerkingtreding bepaald nog geen optimale situatie is bereikt. Op grond van deze evaluatie is onze conclusie dat de implementatie van de Wvggz en de Wzd op gang is gekomen, maar tegelijkertijd op tal van punten nog moeizaam verloopt, zeker waar het gaat om de Wzd. De sinds 2020 in de praktijk naar voren gekomen knelpunten en problemen hangen samen met tekortkomingen in beide wetten, met gebrekkige omstandigheden op het vlak van de benodigde randvoorwaarden en met verschillen (zowel binnen sectoren als tussen zorgaanbieders) waar het gaat om het toepassen van beide wetten en om de intensiteit van het implementatietraject. Er is met betrekking tot de invoering van beide wetten in de praktijk al behoorlijke vooruitgang geboekt, maar het zal nog een behoorlijke tijd duren voor het implementatieproces is voltooid.

      De relatie tussen de Wvggz en de Wzd is ingewikkeld, en roept in de uitvoeringspraktijk veel vragen op. Die vragen hangen in belangrijke mate samen met de keuze om twee separate wetten tot stand te brengen in een situatie van overlappende domeinen. De mate van overlap tussen de doelgroepen blijkt groter te zijn dan ten tijde van de totstandbrenging van beide wetten werd gedacht, waardoor de omvang en complexiteit van allerlei ‘grensgeschillen’ aanzienlijk is. Hoewel partijen de keuze voor twee separate wetten aanvaarden en proberen er het beste van te maken, is in de huidige praktijk vrijwel niemand echt gelukkig met de gevolgen van die keuze. Een belangrijke vraag voor de toekomst is daardoor ook of de thans bestaande problemen in de verhouding tussen de twee wetten in voldoende mate kunnen worden weggenomen door aanpassingen binnen beide regelingen.

      De vraag of resultaten van de invoering van de Wvggz en de Wzd zich in de richting van de met beide wetten beoogde doelstellingen bewegen, kan in het algemeen bevestigend worden beantwoord, maar het gaat veelal om kleine stappen. Beide wetten dragen bij aan meer bewustwording onder zorgverleners. Op belangrijke terreinen zijn evenwel nog nauwelijks ontwikkelingen te zien. Dat geldt met name voor de doelstelling van beide wetten om dwang terug te dringen. Er zijn vooralsnog geen duidelijke aanwijzingen dat de invoering van de Wvggz heeft geleid tot een trendbreuk, oftewel een daling of stabilisatie van het aantal patiënten dat te maken kreeg met een zorgmachtiging en daarop gebaseerde vormen van verplichte zorg. Ook de Wzd heeft niet geleid tot zichtbare reductie van dwang. Daar moet wel bij worden aangetekend dat kan worden betwijfeld of een wet een geschikt instrument is om een structurele vermindering van dwang te realiseren. Daar zijn, zo wordt betoogd, heel andere dingen voor nodig (zoals een cultuurverandering, verbeteren van de financiering en kwaliteit van de zorg, beschikbaarheid van voldoende deskundig personeel e.d.). Een wet kan daar maar een zeer beperkte rol bij spelen. Ook op andere gebieden dan het terugdringen van dwang gaan de ontwikkelingen langzaam. Tot een wezenlijke verschuiving van intramurale naar ambulante zorg, zowel in het domein van de Wvggz als dat van de Wzd, is het nog niet gekomen. Ook een andere belangrijke doelstelling van de nieuwe wetgeving, het bij de besluitvorming betrekken van de wensen en voorkeuren van patiënten en cliënten, wordt nog maar in beperkte mate bereikt. Hier speelt vooral een rol dat de betreffende wettelijke bepalingen van de Wvggz ingewikkeld zijn, dat de wet termijnen hanteert die niet altijd kunnen worden gehaald, dat patiënten te weinig worden ondersteund en dat verwarring bestaat doordat de wet meerdere instrumenten ter zake bevat. Voor de Wzd geldt dat de rigiditeit van het stappenplan bezwaarlijk is en dat de mogelijke rol van de cvp niet ten volle wordt benut.

      In het evaluatieonderzoek wordt aanbevolen beide wetten op tal van plaatsen te wijzigen. Te verwachten valt dat het enige tijd zal duren voordat wetsaanpassingen naar aanleiding van deze evaluatie in werking zijn getreden.16x Het streven van de regering is om in het vierde kwartaal van 2023 een wetsvoorstel tot aanpassing van de Wvggz en de Wzd in te dienen bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2021/22, 35925 XVI, nr. 203). Waar de eerdere reparatiewetten relatief snel door het parlement werden afgehandeld, zal dat met wetsaanpassingen van meer fundamentele aard mogelijk minder vlot verlopen. Alle betrokkenen partijen dienen eraan bij te dragen dat een herhaling van de contra­productieve parlementaire trajecten van Wvggz en Wzd wordt voorkomen, zodat een komend wetsvoorstel dat strekt tot aanpassing van beide wetten een vlotte parlementaire behandeling krijgt.

      Op basis van het onderzoek kan aan partijen in het veld (zorgverleners, instellingen, branche- en belangenorganisaties) een compliment worden gemaakt voor de wijze waarop zij zich in de afgelopen jaren hebben ingespannen om er, ondanks alle gesignaleerde problemen en knelpunten met betrekking tot beide wetten, in de praktijk toch het beste van te maken. Door middel van tal van creatieve oplossingen en ondersteunende producten is en wordt getracht om in de praktijk de bedoelingen van de wet zo goed mogelijk te realiseren en zo dicht mogelijk bij de inhoud van de wet te blijven. In dit verband kan ook gewezen worden op activiteiten van MIND, het Wvggz-ketencoördinatieteam, Akwa GGZ, en op de proeftuinen binnen het Wzd-domein. Het veld heeft laten zien zeer betrokken te zijn en tot waardevolle gezamenlijke resultaten te kunnen komen. Maar er is, zo laat dit onderzoek zien, nog veel werk aan de winkel. Omdat wetsaanpassingen nog wel even op zich kunnen laten wachten, is het belangrijk dat alle betrokkenen op korte termijn bezien welke nadere stappen en activiteiten nog kunnen helpen om de werkbaarheid en uitvoerbaarheid van de Wvggz en de Wzd te verbeteren. De uitkomsten van deze evaluatie geven die ontwikkeling hopelijk een boost. Belangrijk is dat de overheid de partijen in het veld ondersteunt, financieel of anderszins, bij het nemen van initiatieven.

      Aanbeveling 69: Entameer op de kortst mogelijke termijn een gedragen actieprogramma dat zich richt op manieren om anders dan door wetsaanpassing te komen tot verbetering van de werkbaarheid, uitvoerbaarheid en effectiviteit van de Wvggz en de Wzd. Stimuleer daarbij de uitwisseling van ervaringen tussen zorgaanbieders, om van elkaar te leren (overheid, veldpartijen).

    Noten

    • 1 J. Legemaate e.a., Eerste evaluatie Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en Wet zorg en dwang, deel 1 – Implementatie en uitvoerbaarheid. Den Haag: ZonMw, 2021 (hierna: ‘deel 1’).

    • 2 J. Legemaate e.a., Eerste evaluatie Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en Wet zorg en dwang, deel 2 – Doeltreffendheid en (neven)effecten. Den Haag: ZonMw, 2022 (hierna: ‘deel 2’).

    • 3 De uitkomsten betreffende de Wzd uit deel 1 zijn eerder in dit tijdschrift becommentarieerd; zie B.J.M. Frederiks, ‘Eerste evaluatie van de Wet zorg en dwang’, TvGR 2022, p. 101-113.

    • 4 In de eerste fase van de evaluatie is ook de relatie tussen de Wvggz en de Wzd enerzijds en de Wet forensische zorg (Wfz) anderzijds onderzocht, in samenwerking met het WODC. Zie deel 1, p. 345-365. Dit onderdeel blijft in deze publicatie buiten beschouwing.

    • 5 Bij het weergeven van de aanbevelingen in dit artikel wordt de oorspronkelijke nummering uit beide onderzoeksrapporten aangehouden.

    • 6 Zie www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/wetgeving/kwaliteit-wetten-en-regels. De aldaar door de overheid zelf genoemde kwaliteitseisen voor wetgeving zijn bij het maken van de Wvggz en de Wzd duidelijk uit het oog verloren.

    • 7 Waar vergeleken kon worden met de Wet Bopz (de werkzaamheden van de geneesheer-directeuren) laat het kostenonderzoek naar de Wvggz een toename van kosten zien (deel 2, hoofdstuk 5). Al eerder berekende de NZa dat de Wzd heeft geleid tot omvangrijke structurele meerkosten: NZa, Kostenonderzoek Wet zorg en dwang. Utrecht, 2021.

    • 8 Zie daarover samenvattend m.b.t. de Wvggz deel 1, p. 377-378 en m.b.t. de Wzd deel 2, p. 300-301. In verschillende hoofdstukken van beide onderzoeksrapporten wordt hier nader op ingegaan. Zie met name de hoofdstukken 4 en 7 uit deel 2.

    • 9 Zie ook E. Plomp & T.P. Widdershoven, ‘Dwang, drang of vrijwillig: psychiatrische zorg in juridisch perspectief’, TvGR 2022, p. 205-223.

    • 10 Art. 4:8 lid 1 Awb: ‘Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende (…) naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.’

    • 11 Zie ook al KPMG, Rapportage opzet monitor Wet zorg en dwang, inzicht in de huidige praktijk. KPMG, 2020.

    • 12 De partijen uit de Wzd-sector hebben inmiddels ook zelf een plan voor aanpassing van de wettelijke regeling van het stappenplan gedaan (Voorlopig advies: van Stappenplan naar maatwerk in dialoog, september 2022).

    • 13 J. Legemaate e.a., Thematische wetsevaluatie gedwongen zorg. Den Haag; ZonMw, 2014, p. 341.

    • 14 Kamerstukken II 2014/15, 25424, nr. 270, p. 1-2 en Kamerstukken II 2015/16, 25424, nr. 323, p. 9-10.

    • 15 Zie voor de aanbevelingen met betrekking tot ‘grensgeschillen’ tussen de Wvggz en de Wzd: deel 1, p. 403.

    • 16 Het streven van de regering is om in het vierde kwartaal van 2023 een wetsvoorstel tot aanpassing van de Wvggz en de Wzd in te dienen bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2021/22, 35925 XVI, nr. 203).


Print dit artikel