DOI: 10.5553/TvJr/259035002019001001004

Tijdschrift voor JeugdrechtAccess_open

Actualia

Kinderbeschermingsmaatregelen

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Mr. T. de Vette, 'Kinderbeschermingsmaatregelen', Tijdschrift voor Jeugdrecht 2019-1, p. 4-7

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Nieuws

      Promotie: Legitimiteit en rechtswaarborgen bij gesloten plaatsingen van kinderen: de externe rechtspositie van kinderen in gesloten jeugdhulp bezien vanuit kinder- en mensenrechten

      Op 7 maart 2019 promoveerde Maria de Jong op een onderzoek naar de externe rechtspositie van kinderen in gesloten jeugdhulp. Met dit onderzoek beoogt De Jong om een kinder- en mensenrechtentoetsingskader op te stellen, waaraan de Nederlandse wet en de toepassing getoetst wordt. Het onderzoek biedt ook inzicht in tweehonderd jaar historie. Verder zijn 586 rechterlijke uitspraken over een periode van tien jaar (2008-2017) geanalyseerd. Hieruit blijkt dat een plaatsing vaak gebaseerd is op het inzetten van acute hulp in een situatie waarin niets anders mogelijk lijkt te zijn. Doorgaans wordt daarbij onvoldoende gekeken naar het doel van deze plaatsing en de vrijheidsbeperkingen die dit met zich meebrengt. In het onderzoek komen ten slotte 23 kinderen aan het woord die te maken kregen met een gesloten uithuisplaatsing. Uit het onderzoek blijkt dat de legitimiteit van het op grote schaal toepassen van deze maatregel onder druk staat, met name omdat het nogal eens ontbreekt aan passende zorg. De Jong doet verschillende aanbevelingen om de legitimiteit te verbeteren, onder meer door middel van verdieping van het juridische toetsingskader en verkorting van de maximale duur van een plaatsing.
      (Universiteit Leiden)

      Zorgen om vrijheidsbeperkende maatregelen in jeugdinstellingen

      Op 5 maart 2019 heeft Defence for Children het onderzoek ‘Uithuisgeplaatst. En dan?’ gepubliceerd. In het onderzoek is gekeken naar de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen ten aanzien van kinderen die in residentiële instellingen verblijven. Regels en definities over de toepassing daarvan blijken onduidelijk. Ook ontbreekt goed toezicht. Zowel in gesloten als in open instellingen worden vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast, maar hoe vaak en op welke grond, dat staat niet vast. Gevolg is dat kinderen maatregelen kunnen krijgen opgelegd waar dat niet mag of niet nodig is. Dit signaal en de klachten van kinderen over deze maatregelen bij de Kinderrechtenhelpdesk van Defence for Children zijn volgens de organisatie in strijd met het VN-Kinderrechtenverdrag.
      (Defence for Children)

    • Jurisprudentie

      RvdK kan verzoek kinderbeschermingsmaatregel niet mondeling intrekken

      Rechtbank Noord-Nederland 29 januari 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:320 (datum publicatie: 12 februari 2019

      De RvdK verzoekt de kinderrechter een voor de moeder onwelgevallige kinderbeschermingsmaatregel te nemen, te weten een OTS, omdat haar minderjarige dochter volgens de RvdK belast wordt door de verstoorde relatie tussen haar ouders en geen ruimte voelt om contact met haar vader te hebben. De moeder dient daarop een klacht in tegen de RvdK. De RvdK trekt beleidsmatig het onderzoeksrapport in en wil het verzoek tot oplegging van de maatregel ter zitting, mondeling, intrekken. De kinderrechter oordeelt dat mondeling intrekken niet mogelijk is en dat de belangen van het kind met zich brengen dat de maatregel wordt genomen en doet daarom direct mondeling uitspraak. Het verzoek van de RvdK wordt toegewezen en de minderjarige wordt onder toezicht gesteld van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering tot 29 januari 2020.

      Kinderrechter kan machtiging tot uithuisplaatsing gegeven op de voet van artikel 1:265b lid 1 BW niet beperken tot een type voorziening

      Rechtbank Noord-Nederland 12 februari 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:498 (datum publicatie: 13 februari 2019

      In deze zaak gaat het om de vraag of de kinderrechter bij het geven van de beschikking van 27 november 2018 de machtiging tot uithuisplaatsing zo heeft geredigeerd dat een machtiging is gegeven voor een specifiek type voorziening, zodat de GI op grond van die machtiging de beide kinderen nu niet kan plaatsen in een gezinshuis. De kinderrechter neemt bij de beoordeling van het verzoek van de GI tot uitgangspunt dat de wet sinds 1 januari 2015 geen categorieën uithuisplaatsing meer kent. Tot 1 januari 2015 was dat anders. Voor zover geen sprake was van een vrijwillige plaatsing, was plaatsing mogelijk in het kader van de OTS en maakte de kinderrechter een keuze voor een type voorziening (residentieel, pleegzorg, gesloten jeugdzorg). De thans geldende regeling maakt het mogelijk dat op grond van artikel 1:265b lid 1 BW een machtiging wordt gegeven op grond waarvan een minderjarige dag en nacht uit huis wordt geplaatst. Onder het bereik van deze machtiging vallen in ieder geval de volgende uithuisplaatsingscategorieën: pleegzorg (bestandspleegzorg en netwerkpleegzorg), gezinsgerichte zorg (bijv. gezinshuizen, logeerhuizen, zorgboerderijen), accommodatie jeugdhulpaanbieder (bijv. behandelinstelling regulier/GGZ/Lvb, waaronder kan worden begrepen de leefgroepen, behandelgroepen, fasegroepen en kamertrainingen) en verblijf in Wlz-instelling en overig (bijv. andere ouder al dan niet met gezag, op adres, ziekenhuis, zelfstandige kamerbewoning). In het algemeen zal er geen reden kunnen zijn om een machtiging te beperken door daarin een type voorziening op te nemen. Daarvoor is redengevend dat in de Jeugdwet is geregeld dat de minderjarige bij een uithuisplaatsing bij voorkeur in een pleeggezin of in een gezinshuis wordt geplaatst en dat alleen als dit aantoonbaar niet in zijn belang is, een residentiële plaatsing in beeld komt (art. 2.3 lid 6 Jeugdwet). Het in artikel 2.3 lid 6 van de Jeugdwet neergelegde uitgangspunt is het gevolg van een amendement dat is gericht op artikel 20 IVRK (Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 80, amendement Ypma). Het zesde lid verplicht de Staat extra bescherming te bieden aan kinderen die niet in hun eigen gezin kunnen verblijven. Die bescherming bestaat hieruit dat als kwaliteitseis aan (onder meer) de GI wordt gesteld dat gewerkt wordt volgens het principe dat bij een uithuisplaatsing een minderjarige wordt geplaatst in een gezinsomgeving en niet in een instelling. Plaatsing van de jeugdige in een instelling is ten gevolge van dit amendement alleen mogelijk als dit aantoonbaar in het belang van de jeugdige is. Het voorgaande sluit niet zonder meer uit dat specifieke feiten en omstandigheden redengevend kunnen zijn een machtiging te geven die strekt tot plaatsing in een specifieke voorziening. In de beschikking van de kinderrechter van 27 november 2018 is echter geen aanknopingspunt te vinden dat op grond van bijzondere feiten of omstandigheden een andere machtiging werd beoogd te geven dan de algemene machtiging zoals bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW. Dit betekent dat de GI op grond van die machtiging ook kan plaatsen in een gezinshuis, omdat dit – zoals ter zitting is gebleken – aantoonbaar in het belang is van de minderjarige. Dat laatste brengt met zich dat het verzoek wegens gemis aan belang moet worden afgewezen.

      Voor de GI stond – naast de weg van artikel 1:265g BW – ook de weg van artikel 1:263 lid 3 BW open

      Rechtbank Noord-Holland 30 januari 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:746 (datum publicatie: 15 februari 2019)

      Centraal staat de vraag naar de bevoegdheid van de GI om zaken die de omgang tussen vader en kind betreffen in een schriftelijke aanwijzing vast te leggen in het licht van de recente uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321). Hierin is onder andere bepaald dat de GI niet langer aan artikel 1:263 BW de bevoegdheid kan ontlenen tot het geven van contactbeperkende aanwijzingen. In onderhavig geval was geen sprake van uithuisplaatsing en heeft de GI de schriftelijke aanwijzing ter bekrachtiging aan de kinderrechter voorgelegd (art. 1:263 lid 3 BW) en niet de weg van artikel 1:265g BW gekozen. In de aanwijzing werd aan de moeder opgedragen zich te houden aan een eerdere beschikking van de rechtbank en aldus mee te werken aan een – in tijd en plaats – uitgewerkt breng- en haalschema van eens per veertien dagen. De rechtbank had in bedoelde beschikking bepaald dat de vader het kind bij zich zou hebben een weekend in de veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur, waarbij partijen in overleg met de GI de plaats van overdracht van de minderjarige nader zullen bepalen. De kinderrechter stelt vast dat in het onderhavige geval geen sprake is van een aanwijzing die een eerdere rechterlijke beschikking opzijzet, noch sprake is van een door de GI vastgestelde of gewijzigde zorgregeling zoals door de HR bedoeld. Nu het hier enkel de door de rechter aan de GI reeds opgedragen nadere uitvoering van diens beslissing betreft, stond voor de GI – naast de weg van artikel 1:265g BW – ook de weg van 1:263 lid 3 BW open. De kinderrechter bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing en legt tevens een dwangsom op, nu de bekrachtiging van een eerdere soortgelijke schriftelijke aanwijzing geen verandering heeft gebracht in de houding van de moeder.

      Geen machtiging gesloten jeugdhulp maar BOPZ

      Rechtbank Noord-Nederland 19 december 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:5534 (datum publicatie: 5 maart 2019)

      Bij beschikking van 27 juni 2018 is een machtiging gesloten jeugdzorg verleend tot uiterlijk de datum dat de jongmeerderjarige meerderjarig werd. Zij woont in instelling Schakenbosch en heeft de verstandelijke vermogens van een zevenjarige. Het college van de gemeente Assen verzoekt op grond van artikel 6.1.2 eerste en vierde lid van de Jeugdwet een machtiging om de jongmeerderjarige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden in instelling ’s Heerenloo. Zij staat daar echter op een wachtlijst. Bovendien staat zij niet achter die plaatsing. Er volgen twee zittingen. De rechtbank overweegt dat een machtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van een jeugdige die al achttien jaar is en voor wie reeds een dergelijke machtiging gold, alleen kan worden verleend als sprake is van een al aangevangen behandeling en er concreet uitzicht is op afronding van die behandeling binnen een korte en afzienbare tijd na het bereiken van de achttienjarige leeftijd. Hieraan is in casu niet voldaan. Ondanks de uitvoerige uitleg van de kinderrechter ten tijde van de eerste zitting over aan welke eisen een verzoek, maar ook de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper, moet voldoen, laat ook de tweede verklaring van de gedragswetenschapper aan duidelijkheid te wensen over. Na overleg met het college zijn de twijfels die de jongmeerderjarige heeft geuit over een plaatsing bij ’s Heerenloo niet letterlijk door de gedragswetenschapper overgenomen, maar heeft deze voor een middenweg gekozen. Dit acht de kinderrechter een zeer zorgelijke gang van zaken. De gedragswetenschapper dient een onafhankelijk onderzoek te verrichten en de mening van de jeugdige mee te nemen in de verklaring. Enige ambivalentie van de jeugdige dient door de gedragswetenschapper op de juiste waarde geschat te worden en indien nodig mag van de gedragswetenschapper verwacht worden dat deze twijfels worden weerlegd dan wel weersproken. Alles overwegende stelt de kinderrechter vast dat de jongmeerderjarige beschermd moet worden tegen zichzelf en de maatschappij, maar vastgesteld kan worden dat een machtiging gesloten jeugdhulp 18+ niet de geëigende maatregel is. De kinderrechter acht het aangewezen dat de resterende tijd van de maatregel wordt gebruikt om in het kader van de Wet BOPZ een voorwaardelijke machtiging aan te vragen, waarmee de jongmeerderjarige haar huidige plek binnen Schakenbosch veilig kan stellen, dan wel een plek binnen een beschermde/gesloten woonplek kan worden gerealiseerd waarbij vrijheid beperkende maatregelen kunnen worden toegepast. De kinderrechter verlengt de maatregel daartoe tot uiterlijk 19 januari 2019.

      Rechtbank gelast GI mee te werken aan verlofplan

      Rechtbank Midden-Nederland 4 december 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:6682 (datum publicatie: 6 maart 2018)

      Geschillenregeling ex artikel 1:262b BW. De ouders van een minderjarige die in een gesloten instelling is geplaatst, hebben een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de voorlopige OTS. De advocaat van ouders heeft verzocht te bepalen dat – samengevat – de GI per direct instemt met het verlof naar huis en meewerkt aan het opstellen van randvoorwaarden aan dat verlof van de minderjarige dat de GI per direct een plan van aanpak opstelt en alle mogelijke moeite zal doen om ambulante hulp te starten. De GI heeft de ouders laten weten niet akkoord te gaan met de verlofmomenten. De kinderrechter honoreert het verzoek van de ouders en gelast de GI om mee te werken aan het verlofplan van de gesloten instelling, inhoudende dat de minderjarige thuis zal verblijven met de gesloten instelling als time out plek.

      Rechtbank bezoekt locatie jeugdhulp via descente

      Rechtbank Noord-Holland 20 februari 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:1606 (datum publicatie: 11 maart 2019)

      Machtiging gesloten jeugdhulp. De kinderrechter heeft op 7 februari 2019 een voorlopige machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van vier weken, waarna de minderjarige is geplaatst bij locatie Antonius van Horizon. Een medewerker van de RvdK heeft ter zitting namens de RvdK een mondeling verzoek gedaan tot voorlopige OTS van de minderjarige, voor de duur van drie maanden. Daarnaast heeft de RvdK verzocht een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen, maximaal voor de duur van de voorlopige OTS. Wat betreft de locatie Antonius van Horizon heeft de medewerker van de RvdK aangegeven dat er vanuit de RvdK zorgen bestaan over de zorg en veiligheid die op deze locatie op dit moment kan worden geboden en dat de RvdK het van belang acht dat de rechtbank zich over de plaatsing van jongeren op de locatie Antonius uitlaat. Ook de raadsvrouw heeft zich wat betreft de locatie Antonius van Horizon op het standpunt gesteld dat hier nog geen (kwetsbare) jongeren geplaatst hadden mogen worden, omdat niet voldaan is aan de nodige gezondheids- en veiligheidseisen. De rechtbank stelt de indruk te hebben gekregen dat de start voor de locatie Antonius van Horizon op 4 februari 2019 te vroeg is geweest. De locatie was toen nog niet op orde, omdat er nog ingrijpende (ver)bouw- en opknapwerkzaamheden plaatsvonden die veel overlast voor de bewoners hebben veroorzaakt. Sinds de opening zijn er echter op meerdere vlakken wezenlijke verbeteringen aangebracht wat betreft de staat van het pand en de voor gesloten jeugdhulp vereiste veiligheid. De rechtbank heeft de locatie op 19 februari 2019 nu echter zelf bezocht en is van oordeel dat op de locatie vooralsnog is voldaan aan de minimumvereisten voor zorg en veiligheid en dat het traject van de minderjarige op Antonius kan worden voortgezet.
      De rechtbank stelt de minderjarige voorlopig onder toezicht van de Jeugd- en Gezinsbeschermers, voor de duur van drie maanden, te weten tot 20 mei 2019 en verleent een machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van twee maanden, te weten tot 20 april 2019. De zaak wordt voor het overige aangehouden.

      Niet alle zes kinderen kunnen weer thuis worden geplaatst

      Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 maart 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2155 (datum publicatie: 12 maart 2019)

      Een moeder heeft uit verschillende relaties in totaal zes (nu nog minderjarige) kinderen gekregen. In 2015 zijn alle kinderen uit huis geplaatst. Inmiddels wonen twee van de zes kinderen weer thuis, de rest in pleeggezinnen. De moeder verzoekt haar andere kinderen ook weer thuis te laten wonen. De rechtbank wijst dit verzoek echter af. Ook het hof besluit in hoger beroep dat de andere kinderen niet thuis geplaatst kunnen worden. Er is wat het hof betreft op dit moment geen ruimte om meer kinderen thuis te plaatsen. De benodigde hulpverlening is niet realiseerbaar, de acceptatie van hulpverlening is te onzeker voor de langere termijn en de kinderen zijn te kwetsbaar.


Print dit artikel