DOI: 10.5553/TvJr/259035002022004003012

Tijdschrift voor JeugdrechtAccess_open

Artikel

Actieve levensbeëindiging bij 1- tot 12-jarigen

Trefwoorden Actieve levensbeëindiging, Ondraaglijk en uitzichtloos lijden, 1 tot 12 jaar, Strafuitsluitingsgrond, Wilsonbekwaam
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Mr. C.E. Parree, 'Actieve levensbeëindiging bij 1- tot 12-jarigen', Tijdschrift voor Jeugdrecht 2022-3, p. 94-100

    Door invoering van de voorgestelde ministeriële regeling zal actieve levensbeëindiging ook voor 1- tot 12-jarige kinderen een reële mogelijkheid worden. Échte veranderingen in hun – zwakke – rechtspositie en de positie van hun wettelijk vertegenwoordigers zullen echter uitblijven, wat het gevolg lijkt te zijn van het niet vooropstellen van het kinderrechtenperspectief.

Dit artikel wordt geciteerd in

      Voor dit artikel werd onderzoek gedaan naar het voorstel van De Jonge, de voormalig minister van VWS, om de strafuitsluitingsgrond voor artsen bij actieve levensbeëindiging bij 1- tot 12-jarige kinderen op te rekken. De Jonge leek het voorstel vooral te hebben ingekleed vanuit het perspectief van de arts. Dit artikel beziet het vanuit het kinderrechtenperspectief. Inmiddels heeft Kuipers, de nieuwe minister van VWS, het voorstel uitgewerkt, waarbij ook hij het perspectief van de arts als uitgangspunt lijkt te hebben genomen.1x Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid, houdende wijziging van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen in verband met de uitbreiding van de taken van de beoordelingscommissie met de beoordeling van de zorgvuldigheid van levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32647, nr. 92.
      Het voorstel knelt op ten minste drie punten met de rechten van het kind die voortvloeien uit de artikelen 5, 6, 12 en 18 IVRK. De drie knelpunten die in deze bijdrage worden besproken, zijn: 1) het per definitie aanmerken van kinderen tot 12 jaar als wilsonbekwaam, 2) de eenvoud waarmee hun wettelijk vertegenwoordigers buitenspel worden gezet2x Met de wettelijk vertegenwoordigers worden in deze bijdrage de ouders met gezag bedoeld. Zie artikel 1:247 BW voor het ouderlijk gezag. en 3) het negeren van de mogelijkheid tot voorafgaande rechterlijke toetsing van het besluit inzake actieve levensbeëindiging. Alvorens op die knelpunten wordt ingegaan, wordt ter beeldvorming een casus voorgelegd en wordt de rechtspositie van 1- tot 12-jarige kinderen met betrekking tot besluiten inzake actieve levensbeëindiging en de positie van hun wettelijk vertegenwoordigers daarbij, in de huidige wet- en regelgeving én in het voorstel, uiteengezet.

    • Inleiding

      Ongeneeslijke ziektes komen niet alleen voor bij volwassenen, maar ook bij kinderen. Het ondraaglijk en uitzichtloos lijden dat met die ziektes gepaard kan gaan, houdt evenmin rekening met leeftijd. Zo blijkt uit de casus van de 11-jarige Tom.3x De casus van Tom is fictief. Tom werd twee jaar geleden gediagnosticeerd met leverkanker. Vijf maanden later werden uitzaaiingen in zijn longen ontdekt. Vele behandelingen volgden, maar het mocht niet baten. Twee jaar na de diagnose hoort Tom dat de kanker ongeneeslijk is. De artsen kunnen niets meer voor hem doen. Hij zal overlijden aan de gevolgen van zijn ziekte, maar het is onduidelijk wanneer. Tom wil daarop niet wachten en vraagt zijn arts om actieve levensbeëindiging. Zijn wettelijk vertegenwoordigers steunen hem in dat verzoek en vertellen de arts dat zij, indien nodig, bereid zijn tot het indienen van een verzoek namens Tom. Tom lijkt zich bewust van zijn uitzichtloze situatie, het ondraaglijk lijden dat nog komen gaat en de onomkeerbaarheid van de levensbeëindiging. Dat kunnen signalen zijn voor Toms wilsbekwaamheid ter zake, waarmee wordt bedoeld dat hij een besluit over actieve levensbeëindiging zou kunnen nemen.4x F.M. de Kievit, ‘Wie beslist? De autonomie van minderjarigen in het geven van toestemming voor een medische behandeling’, FJR 2018/16, afl. 3, p. 67. Voor het antwoord op de vraag of zijn verzoek om actieve levensbeëindiging rechtsgeldig is, is zijn mogelijke wilsbekwaamheid ter zake echter irrelevant, omdat in de huidige wet- en regelgeving voor de rechtsgeldigheid van een dergelijk verzoek een leeftijdsgrens van minimaal 12 jaar geldt.

      Overzicht actieve levensbeëindiging
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TvJr/TvJr_2022_3

    • Huidige wet- en regelgeving

      De arts die levensbeëindigend handelt bij een kind is strafbaar voor moord,5x Zie art. 289 Sr. tenzij hij zich succesvol op een algemene óf bijzondere strafuitsluitingsgrond kan beroepen. Welke strafuitsluitingsgrond dat is, is afhankelijk van de leeftijd van het kind (zie figuur 1). Voor actieve levensbeëindiging bij kinderen vanaf 12 jaar geldt de bijzondere strafuitsluitingsgrond van artikel 293 lid 2 Sr, waarin wordt verwezen naar de zorgvuldigheidseisen van artikel 2 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL) conform welke de arts moet handelen en op grond waarvan het kind rechtsgeldig om actieve levensbeëindiging kan verzoeken. Voor actieve levensbeëindiging bij kinderen van 0 tot 1 jaar, die binnen afzienbare tijd zullen overlijden, geldt de algemene strafuitsluitingsgrond van artikel 40 Sr, ter invulling waarvan in de bijzondere strafuitsluitingsgrond van artikel 7 Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen (Regeling LZA/LP) zorgvuldigheidseisen zijn vastgelegd. Op actieve levensbeëindiging bij kinderen van 1 tot 12 jaar zijn de WTL en de Regeling LZA/LP niet van toepassing. Evenmin bestaat een specifiek op deze groep toegespitste strafuitsluitingsgrond. Doordat kinderen tot 12 jaar buiten de WTL vallen, kunnen zij of hun wettelijk vertegenwoordigers nooit rechtsgeldig om actieve levensbeëindiging verzoeken. De kans dat een arts een niet rechtsgeldig verzoek tot actieve levensbeëindiging uitvoert, is klein. Hij kan zich namelijk alleen beroepen op artikel 40 Sr, een beroep dat slechts bij hoge uitzondering wordt gehonoreerd.6x HR 9 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1493, r.o. 3.7.3.
      Terug naar Tom. Zijn verzoek is door zijn te lage leeftijd niet rechtsgeldig. Zijn mogelijke wilsbekwaamheid ter zake verandert daaraan niets. Het verzoek van zijn wettelijk vertegenwoordigers namens hem is evenmin rechtsgeldig. Aangezien ook andere beslissingen rondom het levenseinde, zoals pijn- en symptoombestrijding, versterving en palliatieve sedatie, geen redelijke uitweg bieden,7x Pijn- en symptoombestrijding kunnen in de laatste levensfase onvoldoende effect hebben (zie Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, Richtlijn Palliatieve Zorg voor Kinderen, 2013, p. 136). Versterving verloopt nauwelijks waardig, omdat kinderen gemiddeld pas zestien dagen na aanvang van de versterving overlijden. Bovendien heeft het proces grote psychologische invloed op hun wettelijk vertegenwoordigers (zie T. Vink, ‘Keuzewegen naar de dood: levensbeëindiging en eigen regie’, Tijdschrift voor Humanistiek 2010/42, p. 112; Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, Richtlijn Palliatieve Zorg voor Kinderen, 2013, p. 147). Palliatieve sedatie kan pas plaatsvinden als de dood binnen twee weken te verwachten is. Bovendien kan het kind tussentijds wakker worden en kunnen ­symptomen verergeren of nieuwe symptomen ontstaan, zoals Cheyne-­Stokes-ademhaling, slijmophoping en zuurstoftekort (zie Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, Richtlijn Palliatieve sedatie, 2009, p. 8, 18 en 50). zal Tom moeten wachten op een natuurlijke dood of zijn twaalfde verjaardag. Totdat een van die situaties zich voordoet, zal hij ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Hoewel actieve levensbeëindiging de laatste waardige optie is om dat lijden te stoppen, is dat voor Tom en andere 1- tot 12-jarigen in een soortgelijke situatie, geen reële mogelijkheid.

    • Het voorstel

      De zwakke rechtspositie van deze groep kinderen staat al jarenlang ter discussie. In 2015 stelde de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) dat actieve levensbeëindiging bij 1- tot 12-jarigen ook in de wet- en regelgeving moest worden vastgelegd.8x Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, Standpunt Levensbeëindiging kinderen 1-12 jaar: een pleidooi voor onderzoek, Utrecht: NVK 2015, p. 3. In 2016 gaf de toenmalig minister van VWS, Schippers, de NVK de opdracht om beslissingen rondom het levenseinde van kinderen te onderzoeken.9x M. Brouwer e.a., Medische beslissingen rond het levenseinde van kinderen (1-12), Utrecht: NVK 2019, p. 4; Kamerstukken II 2015/16, 32647, nr. 53. De NVK publiceerde de onderzoeksresultaten in 2019 in het rapport ‘Medische beslissingen rond het levenseinde bij kinderen (1-12 jaar)’ en adviseerde om de wet- en regelgeving inzake actieve levensbeëindiging bij kinderen te verduidelijken en na te gaan of nadere regulering nodig zou zijn.10x M. Brouwer e.a., Medische beslissingen rond het levenseinde van kinderen (1-12), Utrecht: NVK 2019, p. 39. In oktober 2020 reageerde De Jonge daarop met het voorstel om een regeling in te voeren die artsen meer juridische waarborgen biedt voor levensbeëindigend handelen bij 1- tot 12-jarigen.11x Brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 13 oktober 2020 inzake beleidsreactie Medische beslissingen rond het levenseinde van kinderen 1-12 jaar (Kamerstukken II 2020/21, 32647, nr. 82). In juni 2022 stuurde Kuipers de conceptversie van de uitwerking van dat voorstel, in de vorm van een uitbreiding van de Regeling LZA/LP, naar de Tweede Kamer.12x Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid, houdende wijziging van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen in verband met de uitbreiding van de taken van de beoordelingscommissie met de beoordeling van de zorgvuldigheid van levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32647, nr. 92. De nieuwe titel van de regeling wordt Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen en kinderen (Regeling LZA/LP/KI).
      In het voorstel blijft de arts die levensbeëindigend handelt bij 1- tot 12-jarigen strafbaar voor moord, tenzij hij zich succesvol op artikel 40 Sr kan beroepen. Nieuw is dat ter invulling daarvan zorgvuldigheidseisen worden vastgelegd in de bijzondere strafuitsluitingsgrond van artikel 7a Regeling LZA/LP/KI. De toetsing van de naleving daarvan komt te liggen bij de beoordelingscommissie LZA/LP/KI.13x Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid, houdende wijziging van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen in verband met de uitbreiding van de taken van de beoordelingscommissie met de beoordeling van de zorgvuldigheid van levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, p. 4, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32647, nr. 92. Het initiatiefrecht voor actieve levensbeëindiging bij 1- tot 12-jarige kinderen komt exclusief toe aan de arts. Zijn autonomie wordt versterkt. De rechtspositie van de kinderen blijft onveranderd. Ook blijft onveranderd dat hun wettelijk vertegenwoordigers niet namens hen om actieve levensbeëindiging kunnen verzoeken, al is hun toestemming wel vereist als de arts de levensbeëindiging initieert.14x Zie art. 7 sub c Regeling LZA/LP/KI. Kortom, met de komst van de Regeling LZA/LP/KI krijgen artsen de mogelijkheid om zich bij actief levensbeëindigend handelen bij 1- tot 12-jarigen op een bijzondere strafuitsluitingsgrond te beroepen.
      Dit voorstel knelt op drie – in de volgende paragrafen te bespreken – punten met de artikelen 5, 6, 12 en 18 IVRK. Dat is problematisch, omdat de wetgever zich door ratificatie van het IVRK heeft verplicht om nationale wet- en regelgeving tot stand te brengen die met de verdragsbepalingen overeenstemt, zodat de daaruit voortvloeiende kinderrechten worden geëerbiedigd.15x M. Blaak e.a., Handboek Internationaal Jeugdrecht, Leiden: Defence for Children 2012, p. 176; hof Den Haag 27 juli 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2164, r.o. 3.6.

    • Knelpunten van het voorstel

      Wilsonbekwaamheid kinderen tot 12 jaar

      Kuipers houdt met de introductie van de Regeling LZA/LP/KI en de uitsluiting van de mogelijkheid om het toepassingsgebied van de WTL uit te breiden, vast aan het eerder in de MvT bij de WTL aangenomen uitgangspunt dat kinderen onder de 12 jaar per definitie wilsonbekwaam zijn. De wetgever gebruikte dat uitgangspunt destijds als verantwoording voor zijn keuze om voor de toepasselijkheid van de WTL een leeftijdsondergrens van 12 jaar in te stellen.16x Kamerstukken II 1998/99, 26691, nr. 3, p. 12 (MvT). Dat in die wet geen bepaling werd vastgelegd op grond waarvan artsen de wilsbekwaamheid van kinderen tot 12 jaar kunnen toetsen, impliceert dat het niet hebben bereikt van die leeftijd werd beschouwd als onweerlegbaar vermoeden van wils­onbekwaamheid. Wilsonbekwaamheid is het niet kunnen maken van een beslissing. Dat wordt onderscheiden van handelingsonbekwaamheid, dat ziet op het volgens de wet niet mogen maken van een beslissing.17x F.M. de Kievit, ‘Wie beslist? De autonomie van minderjarigen in het geven van toestemming voor een medische behandeling’, FJR 2018/16, afl. 3, p. 67.
      Wils- en handelingsonbekwaamheid zijn in het voorstel onlosmakelijk met elkaar verbonden. Doordat kinderen tot 12 jaar wilsonbekwaam worden geacht, ontlenen zij aan de WTL en de Regeling LZA/LP/KI geen handelingsbekwaamheid tot het indienen van een verzoek om actieve levensbeëindiging. Uitbreiding van het toepassingsgebied van de WTL – zodanig dat kinderen onder de 12 jaar daaraan handelingsbekwaamheid kunnen ontlenen – is volgens De Jonge en Kuipers onmogelijk, omdat het vertrekpunt van die wet wilsbekwaamheid is en kinderen tot 12 jaar dat niet zouden zijn.18x Kamerstukken II 2019/20, 34990, nr. 6, p. 47; Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid, houdende wijziging van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen in verband met de uitbreiding van de taken van de beoordelingscommissie met de beoordeling van de zorgvuldigheid van levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, p. 4, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32647, nr. 92. Voorts benadrukte De Jonge dat de NVK niet heeft aanbevolen om het toepassingsgebied van de WTL uit te breiden, maar om te bezien of nadere regelgeving nodig is.19x Kamerstukken II 2019/20, 34990, nr. 6, p. 48. Hoewel de NVK de uitbreiding van het toepassingsgebied van de WTL inderdaad heeft bestempeld als niet noodzakelijk, is de daarvoor gegeven reden, namelijk dat zij geen casus was tegengekomen waarin een kind tot 12 jaar om levensbeëindiging had gevraagd, voor discussie vatbaar.20x M. Brouwer e.a., Medische beslissingen rond het levenseinde van kinderen (1-12), Utrecht: NVK 2019, p. 40. De NVK zou een bestaande casus over het hoofd kunnen hebben gezien en bovendien is het niet ondenkbaar dat dergelijke casussen pas ontstaan, nadat het toepassingsgebied van de WTL is aangepast.
      Dat Kuipers de mogelijkheid tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de WTL direct heeft afgewezen, is niet verenigbaar met de participatierechten van het kind die voortvloeien uit de artikelen 5 en 12 lid 1 IVRK. Uit artikel 12 lid 1 IVRK volgt dat het kind zijn mening moet kunnen vormen en vrijelijk moet kunnen uiten in alle aangelegenheden die hem aangaan en dat aan die mening, overeenkomstig zijn leeftijd en rijpheid, passend belang moet worden gehecht. Dat laatste toont de samenhang met artikel 5 IVRK, dat uitgaat van de zich ontwikkelende vermogens van het kind en het in toenemende mate zelfstandig kunnen uitoefenen van zijn rechten. Met rijpheid wordt volgens het Kinderrechtencomité bedoeld de mate waarin het kind een redelijke, onafhankelijke mening kan geven.21x General Comment, CRC/C/GC/12 2009, § 30. Dat moet per kind worden beoordeeld.22x General Comment, CRC/C/GC/12 2009, § 29. Niet de leeftijd van het kind, maar zijn capaciteiten zouden bepalend moeten zijn voor het gewicht dat aan zijn mening wordt toegekend. Dat blijkt ook uit de meest recente Concluding Observations aan de Nederlandse staat, waarin het Kinderrechtencomité betreurt dat de ondergrens voor participatie nog steeds vaak 12 jaar is en heeft aanbevolen tot afschaffing van alle leeftijdsgrenzen met betrekking tot het recht van het kind om zijn mening te geven in besluiten die hem aangaan.23x Concluding Observations, CRC/C/NLD/CO/5-6 2022, § 17. Het toetsingskader van het voorstel sluit aldus niet aan bij de zich ontwikkelende vermogens en rijpheid van het kind, zoals de artikelen 5 en 12 lid 1 IVRK en het Kinderrechtencomité verlangen, maar bij een harde leeftijdsondergrens van 12 jaar op grond waarvan de wilsonbekwaamheid van alle kinderen onder die leeftijd wordt aangenomen. Die aanname is onterecht, zo blijkt uit empirisch onderzoek van Hein. Daarin werd geconcludeerd dat kinderen gemiddeld wilsbekwaam zijn bij een leeftijd van 10,4 jaar, met uitschieters naar 9,6 en 11,2 jaar.24x I. Hein, Children’s competence to consent to treatment or research (diss. Amsterdam UvA), Amsterdam: Amsterdam University Press 2015, p. 130-131. De bevinding dat kinderen onder de 12 jaar wilsbekwaam kunnen zijn, wordt ondersteund door internationaal onderzoek, waaruit een significante toename van executieve functies tussen de 10 en 15 jaar volgt.25x Executieve functies staan in verbinding tot de capaciteit om beslissingen te nemen en consequenties te overzien (zie J.S. Peper & D.J.H. Smeets, ‘Inzichten vanuit de pedagogische wetenschappen en de neuropsychologie’ in: M.R. Bruning e.a. (red.), Kind in proces: van communicatie naar effectieve participatie (Meijers-reeks, 335), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2020, p. 140). Ook het onderzoeksrapport van de NVK ondersteunt die bevinding. Daaruit bleek dat artsen en wettelijk vertegenwoordigers menen dat kinderen vanaf 7 à 9 jaar over hun levenseinde kunnen meebeslissen.26x M. Brouwer e.a., Medische beslissingen rond het levenseinde van kinderen (1-12), Utrecht: NVK 2019, p. 23. Hoewel hieruit volgt dat de koppeling tussen de leeftijd van 12 jaar en wilsbekwaamheid niet langer houdbaar is, houdt Kuipers daaraan vast. Mijns inziens is het uiteenlopen van de feitelijke en juridische werkelijkheid moeilijk te rechtvaardigen bij een ingrijpend besluit als dat van leven en dood. Kuipers zou niet alleen gewicht moeten toekennen aan de afhankelijkheid en kwetsbaarheid van kinderen tot 12 jaar, maar ook aan hun mogelijkheid tot participatie.
      Om het voorstel meer in lijn te brengen met de artikelen 5 en 12 lid 1 IVRK zou naar mijn mening op basis van een individuele toets van wilsbekwaamheid, uitgevoerd door een onafhankelijke kinderpsychiater, die daarbij uitgaat van het ontwikkelingsniveau, de rijpheid én de leeftijd van het kind, moeten worden vastgesteld of een kind tussen de 1 en 12 jaar onder het toepassingsgebied van de WTL valt. Indien Kuipers dit voorstel opvolgt, vallen wilsbekwame kinderen van 1 tot 12 jaar onder de WTL en wilsonbekwame kinderen in die leeftijdsgroep onder de Regeling LZA/LP/KI. Volgt Kuipers dit voorstel niet op, dan vallen alle kinderen van 1 tot 12 jaar onder de Regeling LZA/LP/KI. Binnen die regeling zijn kinderen dubbel afhankelijk: van de bereidheid van de arts om actieve levensbeëindiging te initiëren en van hun wettelijk vertegenwoordigers om toestemming te geven.
      Het verdient aandacht dat Kuipers binnen de Regeling LZA/LP/KI wél tegemoetkomt aan de participatierechten van de kinderen, omdat hij een zorgvuldigheidseis opneemt, op grond waarvan artsen de diagnose en prognose met het kind, op een bij zijn bevattingsvermogen passende wijze, moeten bespreken en zij niet mogen vermoeden dat levensbeëindiging tegen de wil van het kind in is.27x Zie art. 7a sub d Regeling LZA/LP/KI. Sterker nog, artsen mogen de wil van het kind dat de situatie voldoende begrijpt en bevat niet negeren. Wil het kind geen actieve levensbeëindiging, dan mag hij daartoe niet overgaan.28x Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid, houdende wijziging van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen in verband met de uitbreiding van de taken van de beoordelingscommissie met de beoordeling van de zorgvuldigheid van levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, p. 7, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32647, nr. 92. Dat is merkwaardig, omdat Kuipers daarmee, binnen de context van de Regeling LZA/LP/KI, erkent dat kinderen onder de 12 jaar de situatie voldoende kunnen begrijpen en bevatten, terwijl hij de tegengestelde aanname gebruikt om uitbreiding van het toepassingsgebied van de WTL af te wijzen.

      Beperkte positie wettelijk vertegenwoordigers

      Kuipers kent aan de wettelijk vertegenwoordigers een tamelijk beperkte positie toe, die inhoudt dat zij toestemming moeten geven voor het door de arts geïnitieerde levensbeëindigend handelen bij hun 1- tot 12-jarige kind.29x Zie art. 7 sub e Regeling LZA/LP/KI. Voorafgaand daaraan moet de arts hen inlichten over de diagnose en prognose en met hen bespreken dat levensbeëindiging de enige redelijke optie is om het lijden weg te nemen.30x Zie art. 7 sub c Regeling LZA/LP/KI. Echter, aan de Regeling LZA/LP/KI en de WTL ontlenen zij niet de bevoegdheid om rechtsgeldig namens hun kind om actieve levensbeëindiging te verzoeken. Kuipers besteedde geen aandacht aan de mogelijkheid om de wettelijk vertegenwoordigers tevens een initiërende positie te geven, bijvoorbeeld door in de WTL een bepaling op te nemen op grond waarvan zij namens hun 1- tot 12-jarige kind – dat zelf wilsonbekwaam ter zake is – om actieve levensbeëindiging kunnen verzoeken. Dat is opvallend in de bredere context van het rechtssysteem, waarin wettelijk vertegenwoordigers bijvoorbeeld bevoegd zijn om voor hun 1- tot 12-jarige kind een geneeskundige behandelingsovereenkomst te sluiten.31x Zie art. 7:450 lid 1 in verbinding met art. 7:465 lid 1 WGBO.
      Dat Kuipers de positie van de wettelijk vertegenwoordigers beperkt tot het geven van toestemming, komt mogelijk onvoldoende tegemoet aan de prominente positie die zij ontlenen aan de artikelen 5 en 18 lid 1 IVRK. Uit artikel 5 IVRK volgt dat verdragsstaten de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de wettelijk vertegenwoordigers voor het bieden van leiding en begeleiding aan hun kind bij de uitoefening van zijn rechten, moeten eerbiedigen. De wettelijk vertegenwoordigers moeten die leiding en begeleiding kunnen bieden op een bij de ontwikkelende vermogens van het kind aansluitende manier. De ‘verantwoordelijkheid’ uit artikel 5 IVRK is uitgewerkt in artikel 18 lid 1 IVRK. Daaruit volgt dat wettelijk vertegenwoordigers de eerstverantwoordelijken zijn voor de opvoeding en ontwikkeling van hun kind, waarbij het belang van het kind hun allereerste zorg is. Volgens het Kinderrechtencomité moeten verdragsstaten die primaire verantwoordelijkheid respecteren.32x General Comment, CRC/C/GC/7/Rev.1 2005, § 18.
      Het is lastig eenduidig te antwoorden op de vraag of de positie van de wettelijk vertegenwoordigers in de voorgestelde regeling voldoende aan deze prominente positie tegemoetkomt. Enerzijds kan het voor ouders zeer ingrijpend en daarmee bezwaarlijk zijn als zij zelf het initiatief moeten of kunnen nemen om een verzoek tot actieve levensbeëindiging te doen. Niet kan worden gegarandeerd dat zij in het belang van hun kind handelen, ook al zijn zij daartoe gehouden, omdat ook hun eigen belangen en emoties een rol spelen. Bovendien kan niet uit de literatuur worden afgeleid of het besluit inzake actieve levensbeëindiging binnen de reikwijdte van het ouderlijk gezag valt.33x De enige auteur die zich hierover, naar mijn weten, heeft uitgelaten is Bij de Vaate. Zij stelt dat het ouderlijk gezag niet zo ver gaat dat over actieve levensbeëindiging bij het kind mag worden beslist, maar beargumenteert dat niet (zie I. Bij de Vaate, ‘Levensbeëindiging bij pasgeborenen: een heroverweging’, in: T. Gerverdinck e.a. (red.), Wetenschappelijk Bijdragen. Bundel ter gelegenheid van het 35-jarig bestaan van het wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad der Nederlanden, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2014, p. 75). Wel verwijst zij naar ‘Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 168’, maar die bron is voor mij niet raadpleegbaar. Anderzijds geldt dat de wettelijk vertegenwoordigers, indien levensbeëindiging in het belang van hun kind is, voor dat belang moeten kunnen opkomen. Dat is immers hun allereerste zorg. Bovendien is evident dat de arts een verzoek tot actieve levensbeëindiging van de wettelijk vertegenwoordigers niet zomaar uitvoert, omdat hij moet handelen conform de zorgvuldigheidseisen. Daarbij kunnen extra waarborgen worden ingevoerd, zoals voorafgaande rechterlijke toetsing, waarover later in deze bijdrage meer, zodat komt vast te staan dat het verzoek van de wettelijk vertegenwoordigers in het belang van het kind is. Voorts blijkt uit onderzoek van de NVK dat wettelijk vertegenwoordigers het lijden van het kind beter kunnen inschatten dan artsen.34x Het betreft wettelijk vertegenwoordigers die een kind hebben tussen de 1 en 12 jaar dat lijdt aan een levensbedreigende aandoening of een kind hadden dat daaraan na een medisch traject is overleden (zie M. Brouwer e.a., Medische beslissingen rond het levenseinde van kinderen (1-12), Utrecht: NVK 2019, p. 22). Ook blijkt dat veel van de geïnterviewde wettelijk vertegenwoordigers graag de keuze tot actieve levensbeëindiging hadden gehad.35x M. Brouwer e.a., Medische beslissingen rond het levenseinde van kinderen (1-12), Utrecht: NVK 2019, p. 10 en 30. Kuipers heeft nagelaten dergelijke voor- en tegenargumenten te inventariseren, waardoor een zorgvuldige afweging van die argumenten ontbreekt en niet duidelijk is waarom ervoor is gekozen om de wettelijk vertegenwoordigers deze en geen sterkere positie te geven. Kuipers had bijvoorbeeld kunnen beargumenteren dat wettelijk vertegenwoordigers het besluit tot actieve levensbeëindiging niet mogen nemen vanwege de persoonlijke aard van dat besluit.36x Kamerstukken II 1999/2000, 26691, nr. 6, p. 11 en 96 (MvA II).
      Om het voorstel meer in lijn te brengen met de artikelen 5 en 18 lid 1 IVRK, zou de positie van de wettelijk vertegenwoordigers moeten worden heroverwogen. Het laten verrichten van onderzoek naar de vraag hoe ver het ouderlijk gezag ten aanzien van actieve levensbeëindiging bij 1- tot 12-jarige kinderen reikt en zou moeten reiken, zou daarvoor zinvol kunnen zijn. Indien de conclusie van dat onderzoek is dat een besluit tot actieve levensbeëindiging daaronder valt, zou in de WTL een bepaling moeten worden opgenomen op grond waarvan wettelijk vertegenwoordigers bij de arts, namens hun kind tot 12 jaar, om actieve levensbeëindiging kunnen verzoeken. Indien Kuipers mijn eerder in deze bijdrage gedane voorstel overneemt, zouden wettelijk vertegenwoordigers daartoe alleen kunnen verzoeken namens hun wils­onbekwame kind tot 12 jaar. Het wilsbekwame kind tot 12 jaar zou het verzoek dan namelijk zelf moeten kunnen indienen.

      Geen voorafgaande rechterlijke toetsing

      Kuipers legt de toetsing van levensbeëindigend handelen door artsen bij 1- tot 12-jarigen aan de zorgvuldigheidseisen neer bij de beoordelingscommissie LZA/LP, zonder andere toetsingsmogelijkheden te overwegen. De werkingssfeer van die beoordelingscommissie wordt uitgebreid, zodat zij voortaan oordeelt over levensbeëindigend handelen van artsen bij 0- tot 12-jarigen.37x Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid, houdende wijziging van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen in verband met de uitbreiding van de taken van de beoordelingscommissie met de beoordeling van de zorgvuldigheid van levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, p. 8, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32647, nr. 92. De beoordelingscommissie overlegt haar oordeel altijd aan het OM.38x Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid, houdende wijziging van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen in verband met de uitbreiding van de taken van de beoordelingscommissie met de beoordeling van de zorgvuldigheid van levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, p. 9, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32647, nr. 92. De keuze voor de toetsing door een beoordelingscommissie is merkwaardig, omdat uit de evaluatie van de Regeling LZA/LP in 2013 bleek dat niet alle gevallen waarin artsen levensbeëindigend hadden gehandeld bij 0- tot 1-jarigen aan de beoordelingscommissie waren gemeld.39x S. van de Vathorst e.a., Evaluatie. Regeling centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen (Reeks evaluatie regelgeving, deel 36), Den Haag: ZonMw 2013, p. 11 en 102; J.H.H.M. Dorscheidt, ‘Euthanasia and the Minor patient: Recognizing ­a Child’s Interest in Dying’, in: Dorscheidt, J.H.H.M. & J.E. Doek (red.), ­Children’s rights in health care, Leiden: Brill/Nijhoff 2018, p. 225-274, p. 259-260; I. Bij de Vaate, ‘Levensbeëindiging bij pasgeborenen: een heroverweging’, in: T. Gerverdinck e.a. (red.), Wetenschappelijk Bijdragen. Bundel ter gelegenheid van het 35-jarig bestaan van het wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad der Nederlanden, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2014, p. 69. Zonder melding kan de beoordelingscommissie geen oordeel vellen en niets aan het OM overleggen. Uit de evaluatie van de Regeling LZA/LP uit 2022 bleek dat artsen het belang van de melding begrijpen, maar het melden stressvol vinden, omdat de beoordelingscommissie haar oordeel aan het OM moet overleggen.40x M.C. Ploem e.a., Evaluatie. Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen (Evaluatie regelgeving, 52), Den Haag: ZonMw 2022, p. 133.
      Het – zonder andere mogelijkheden te overwegen – kiezen voor een systeem van toetsing dat niet naar behoren lijkt te functioneren, is niet verenigbaar met artikel 6 IVRK, waaruit het recht van het kind op leven, overleven en ontwikkeling voortvloeit. In het kader van die verdragsbepaling heeft het Kinderrechtencomité aan Nederland meerdere keren zorgen geuit over de mogelijkheid van actieve levensbeëindiging bij kinderen vanaf 12 jaar. Die zorgen leken vooral geworteld in de ontoereikende transparantie van en het ontoereikende toezicht op de euthanasiepraktijk.41x Concluding Observations, CRC/C/NDL/CO/4 2015, § 28-29; Observa­tions, CRC/C/NLD/CO/3 2009, § 30-31; Concluding Observations, ­CRC/C/15/Add.227 2004, § 33-34; Het Kinderrechtencomité heeft niet gesteld dat actieve levensbeëindiging in strijd is met artikel 6 IVRK. Voorts stelde het Kinderrechtencomité in 2019 in zijn Concluding Observations aan België uitdrukkelijk dat de verdragsstaten ervoor moeten zorgen dat het besluit van de arts tot uitvoering van een verzoek tot actieve levensbeëindiging zo volledig mogelijk wordt getoetst en gecontroleerd, ook door de rechter, zodat evident is dat het besluit niet tot stand is gekomen door ongepaste beïnvloeding of misverstanden.42x Concluding Observations, ­CRC/C/BEL/CO/5-6 2019, § 18. Hoewel die aanbeveling de situatie betreft dat een kind boven de 12 jaar tot actieve levensbeëindiging verzoekt, is het gezien de kwetsbaarheid en afhankelijkheid van kinderen vreemd dat Kuipers zonder enige onderbouwing aan de mogelijkheid van voorafgaande rechterlijke toetsing van het besluit van de arts tot actieve levensbeëindiging bij kinderen tot 12 jaar voorbijgaat, ongeacht wie het daaraan ten grondslag liggende verzoek doet/kan doen. Dat wordt gekozen voor het systeem van toetsing door de beoordelingscommissie achteraf in plaats van voor rechterlijke toetsing vooraf, is voorts opmerkelijk omdat ‘transparantie en zorgvuldigheid’ zijn genoemd als een van de doelen van de voorgestelde regeling.43x Kamerstukken II 2020/21, 32647, nr. 82, p. 4.
      Om het voorstel meer in lijn te brengen met artikel 6 IVRK, zou het besluit van de arts tot actieve levensbeëindiging bij 1- tot 12-jarigen vooraf door de kinderrechter moeten worden getoetst.44x De voorwaarden die aan die rechterlijke toetsing zullen worden gesteld, zoals de tijdsperiode waarbinnen de rechter moet beslissen, moeten nog worden uitgedacht. Gezien de urgentie van deze situatie, moet die tijds­periode mijns inziens zo kort mogelijk zijn. Dat betekent dat de arts de levensbeëindigende handeling pas kan uitvoeren nadat de kinderrechter daarvoor toestemming heeft gegeven. Hoewel toetsing achteraf in het kader van het strafrecht logischer zou zijn, is toetsing vooraf gezien het onomkeerbare gevolg van de handeling effectiever.

    • Conclusie

      Hoewel het op zichzelf een stap in de goede richting is dat actieve levensbeëindiging voor 1- tot 12-jarige kinderen met de introductie van de Regeling LZA/LP/KI een reële mogelijkheid wordt, blijven échte veranderingen in hun rechtspositie en de positie van hun wettelijk vertegenwoordigers daarbij helaas uit. De oorzaak daarvan lijkt te zijn dat niet het perspectief van de rechten van het kind als uitgangspunt is genomen, maar het perspectief van de arts. Het voorstel berust op de gedachte dat kinderen tot 12 jaar per definitie wilsonbekwaam zijn, terwijl recente onderzoeksbevindingen het tegendeel bewijzen. Kinderen onder de 12 jaar kunnen wel degelijk wilsbekwaam zijn, op grond waarvan zij – mits wilsbekwaam – zelf de mogelijkheid zouden moeten krijgen om tot actieve levensbeëindiging te verzoeken. Ingevolge de artikelen 5 en 12 lid 1 IVRK moet voor de participatie van kinderen in het besluit tot actieve levensbeëindiging immers aansluiting worden gezocht bij hun leeftijd, rijpheid en ontwikkelingsniveau. Hoewel dat een individuele toets van wilsbekwaamheid vergt, houdt Kuipers vast aan een harde leeftijdsondergrens. Het kind heeft onvoldoende participatieruimte. Bovendien krijgen de wettelijk vertegenwoordigers, zonder enige onderbouwing, een positie die is beperkt tot het geven van toestemming voor de levensbeëindigende handeling. Zij kunnen daartoe niet zelf verzoeken. Dat is mogelijk onvoldoende in lijn met de prominente positie die hen toekomt op basis van de artikelen 5 en 18 lid 1 IVRK. De wettelijk vertegenwoordigers zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging van hun kind, niet de arts. Voorts komt de keuze voor toetsing door een beoordelingscommissie nadat het leven van het kind is beëindigd, niet overeen met artikel 6 IVRK en de in dat kader gedane aanbeveling van het Kinderrechtencomité om als extra waarborg voorafgaande rechterlijke toetsing in te voeren.
      Kortom, het voorstel komt onvoldoende tegemoet aan de rechten van het kind die voortvloeien uit de artikelen 5, 6, 12 en 18 IVRK. Om daaraan alsnog tegemoet te komen, zal het voorstel opnieuw moeten worden overdacht, dit keer vanuit het perspectief van de rechten van het kind. Gezocht moet worden naar een zorgvuldige balans tussen het recht van kinderen om te participeren en hun recht om te worden beschermd. Daarvoor is in ieder geval individuele toetsing van de wilsbekwaamheid van kinderen, ook als zij jonger zijn dan 12 jaar, noodzakelijk. Hetzelfde geldt voor rechterlijke toetsing voorafgaand aan de levensbeëindiging, omdat slechts op die wijze de bescherming van het leven van kinderen als kwetsbare personen kan worden gegarandeerd. Pas als het kinderrechtenperspectief voorop wordt gesteld, komen we écht verder. Laten we voor Tom en andere kinderen in een soortgelijke situatie hopen dat dit niet lang meer duurt.

    Noten

    • * Zij heeft dit artikel geschreven naar aanleiding van haar masterscriptie 'Lijden kent geen leeftijd, actieve levensbeëindiging wel'. De scriptie is geschreven binnen de Master Rechtsgeleerdheid met accent Privaatrecht aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en werd goedgekeurd op 2 juni 2022. Het proces werd begeleid door prof. mr. M.J. Vonk. Mr. dr. B.S. Laarman was de tweede lezer.
    • 1 Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid, houdende wijziging van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen in verband met de uitbreiding van de taken van de beoordelingscommissie met de beoordeling van de zorgvuldigheid van levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32647, nr. 92.

    • 2 Met de wettelijk vertegenwoordigers worden in deze bijdrage de ouders met gezag bedoeld. Zie artikel 1:247 BW voor het ouderlijk gezag.

    • 3 De casus van Tom is fictief.

    • 4 F.M. de Kievit, ‘Wie beslist? De autonomie van minderjarigen in het geven van toestemming voor een medische behandeling’, FJR 2018/16, afl. 3, p. 67.

    • 5 Zie art. 289 Sr.

    • 6 HR 9 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1493, r.o. 3.7.3.

    • 7 Pijn- en symptoombestrijding kunnen in de laatste levensfase onvoldoende effect hebben (zie Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, Richtlijn Palliatieve Zorg voor Kinderen, 2013, p. 136). Versterving verloopt nauwelijks waardig, omdat kinderen gemiddeld pas zestien dagen na aanvang van de versterving overlijden. Bovendien heeft het proces grote psychologische invloed op hun wettelijk vertegenwoordigers (zie T. Vink, ‘Keuzewegen naar de dood: levensbeëindiging en eigen regie’, Tijdschrift voor Humanistiek 2010/42, p. 112; Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, Richtlijn Palliatieve Zorg voor Kinderen, 2013, p. 147). Palliatieve sedatie kan pas plaatsvinden als de dood binnen twee weken te verwachten is. Bovendien kan het kind tussentijds wakker worden en kunnen ­symptomen verergeren of nieuwe symptomen ontstaan, zoals Cheyne-­Stokes-ademhaling, slijmophoping en zuurstoftekort (zie Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, Richtlijn Palliatieve sedatie, 2009, p. 8, 18 en 50).

    • 8 Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, Standpunt Levensbeëindiging kinderen 1-12 jaar: een pleidooi voor onderzoek, Utrecht: NVK 2015, p. 3.

    • 9 M. Brouwer e.a., Medische beslissingen rond het levenseinde van kinderen (1-12), Utrecht: NVK 2019, p. 4; Kamerstukken II 2015/16, 32647, nr. 53.

    • 10 M. Brouwer e.a., Medische beslissingen rond het levenseinde van kinderen (1-12), Utrecht: NVK 2019, p. 39.

    • 11 Brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 13 oktober 2020 inzake beleidsreactie Medische beslissingen rond het levenseinde van kinderen 1-12 jaar (Kamerstukken II 2020/21, 32647, nr. 82).

    • 12 Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid, houdende wijziging van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen in verband met de uitbreiding van de taken van de beoordelingscommissie met de beoordeling van de zorgvuldigheid van levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32647, nr. 92.

    • 13 Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid, houdende wijziging van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen in verband met de uitbreiding van de taken van de beoordelingscommissie met de beoordeling van de zorgvuldigheid van levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, p. 4, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32647, nr. 92.

    • 14 Zie art. 7 sub c Regeling LZA/LP/KI.

    • 15 M. Blaak e.a., Handboek Internationaal Jeugdrecht, Leiden: Defence for Children 2012, p. 176; hof Den Haag 27 juli 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2164, r.o. 3.6.

    • 16 Kamerstukken II 1998/99, 26691, nr. 3, p. 12 (MvT).

    • 17 F.M. de Kievit, ‘Wie beslist? De autonomie van minderjarigen in het geven van toestemming voor een medische behandeling’, FJR 2018/16, afl. 3, p. 67.

    • 18 Kamerstukken II 2019/20, 34990, nr. 6, p. 47; Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid, houdende wijziging van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen in verband met de uitbreiding van de taken van de beoordelingscommissie met de beoordeling van de zorgvuldigheid van levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, p. 4, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32647, nr. 92.

    • 19 Kamerstukken II 2019/20, 34990, nr. 6, p. 48.

    • 20 M. Brouwer e.a., Medische beslissingen rond het levenseinde van kinderen (1-12), Utrecht: NVK 2019, p. 40.

    • 21 General Comment, CRC/C/GC/12 2009, § 30.

    • 22 General Comment, CRC/C/GC/12 2009, § 29.

    • 23 Concluding Observations, CRC/C/NLD/CO/5-6 2022, § 17.

    • 24 I. Hein, Children’s competence to consent to treatment or research (diss. Amsterdam UvA), Amsterdam: Amsterdam University Press 2015, p. 130-131.

    • 25 Executieve functies staan in verbinding tot de capaciteit om beslissingen te nemen en consequenties te overzien (zie J.S. Peper & D.J.H. Smeets, ‘Inzichten vanuit de pedagogische wetenschappen en de neuropsychologie’ in: M.R. Bruning e.a. (red.), Kind in proces: van communicatie naar effectieve participatie (Meijers-reeks, 335), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2020, p. 140).

    • 26 M. Brouwer e.a., Medische beslissingen rond het levenseinde van kinderen (1-12), Utrecht: NVK 2019, p. 23.

    • 27 Zie art. 7a sub d Regeling LZA/LP/KI.

    • 28 Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid, houdende wijziging van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen in verband met de uitbreiding van de taken van de beoordelingscommissie met de beoordeling van de zorgvuldigheid van levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, p. 7, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32647, nr. 92.

    • 29 Zie art. 7 sub e Regeling LZA/LP/KI.

    • 30 Zie art. 7 sub c Regeling LZA/LP/KI.

    • 31 Zie art. 7:450 lid 1 in verbinding met art. 7:465 lid 1 WGBO.

    • 32 General Comment, CRC/C/GC/7/Rev.1 2005, § 18.

    • 33 De enige auteur die zich hierover, naar mijn weten, heeft uitgelaten is Bij de Vaate. Zij stelt dat het ouderlijk gezag niet zo ver gaat dat over actieve levensbeëindiging bij het kind mag worden beslist, maar beargumenteert dat niet (zie I. Bij de Vaate, ‘Levensbeëindiging bij pasgeborenen: een heroverweging’, in: T. Gerverdinck e.a. (red.), Wetenschappelijk Bijdragen. Bundel ter gelegenheid van het 35-jarig bestaan van het wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad der Nederlanden, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2014, p. 75). Wel verwijst zij naar ‘Leenen, Gevers & Legemaate 2011, p. 168’, maar die bron is voor mij niet raadpleegbaar.

    • 34 Het betreft wettelijk vertegenwoordigers die een kind hebben tussen de 1 en 12 jaar dat lijdt aan een levensbedreigende aandoening of een kind hadden dat daaraan na een medisch traject is overleden (zie M. Brouwer e.a., Medische beslissingen rond het levenseinde van kinderen (1-12), Utrecht: NVK 2019, p. 22).

    • 35 M. Brouwer e.a., Medische beslissingen rond het levenseinde van kinderen (1-12), Utrecht: NVK 2019, p. 10 en 30.

    • 36 Kamerstukken II 1999/2000, 26691, nr. 6, p. 11 en 96 (MvA II).

    • 37 Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid, houdende wijziging van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen in verband met de uitbreiding van de taken van de beoordelingscommissie met de beoordeling van de zorgvuldigheid van levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, p. 8, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32647, nr. 92.

    • 38 Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid, houdende wijziging van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen in verband met de uitbreiding van de taken van de beoordelingscommissie met de beoordeling van de zorgvuldigheid van levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar, p. 9, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32647, nr. 92.

    • 39 S. van de Vathorst e.a., Evaluatie. Regeling centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen (Reeks evaluatie regelgeving, deel 36), Den Haag: ZonMw 2013, p. 11 en 102; J.H.H.M. Dorscheidt, ‘Euthanasia and the Minor patient: Recognizing ­a Child’s Interest in Dying’, in: Dorscheidt, J.H.H.M. & J.E. Doek (red.), ­Children’s rights in health care, Leiden: Brill/Nijhoff 2018, p. 225-274, p. 259-260; I. Bij de Vaate, ‘Levensbeëindiging bij pasgeborenen: een heroverweging’, in: T. Gerverdinck e.a. (red.), Wetenschappelijk Bijdragen. Bundel ter gelegenheid van het 35-jarig bestaan van het wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad der Nederlanden, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2014, p. 69.

    • 40 M.C. Ploem e.a., Evaluatie. Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen (Evaluatie regelgeving, 52), Den Haag: ZonMw 2022, p. 133.

    • 41 Concluding Observations, CRC/C/NDL/CO/4 2015, § 28-29; Observa­tions, CRC/C/NLD/CO/3 2009, § 30-31; Concluding Observations, ­CRC/C/15/Add.227 2004, § 33-34; Het Kinderrechtencomité heeft niet gesteld dat actieve levensbeëindiging in strijd is met artikel 6 IVRK.

    • 42 Concluding Observations, ­CRC/C/BEL/CO/5-6 2019, § 18.

    • 43 Kamerstukken II 2020/21, 32647, nr. 82, p. 4.

    • 44 De voorwaarden die aan die rechterlijke toetsing zullen worden gesteld, zoals de tijdsperiode waarbinnen de rechter moet beslissen, moeten nog worden uitgedacht. Gezien de urgentie van deze situatie, moet die tijds­periode mijns inziens zo kort mogelijk zijn.

Zij heeft dit artikel geschreven naar aanleiding van haar masterscriptie 'Lijden kent geen leeftijd, actieve levensbeëindiging wel'. De scriptie is geschreven binnen de Master Rechtsgeleerdheid met accent Privaatrecht aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en werd goedgekeurd op 2 juni 2022. Het proces werd begeleid door prof. mr. M.J. Vonk. Mr. dr. B.S. Laarman was de tweede lezer.

Print dit artikel