DOI: 10.5553/VSZ/2772673820210010010092

Voetbal- & Sportjuridische ZakenAccess_open

Internationaal CAS

VSZ 2021/13

CAS 23 oktober 2020, CAS 2020/A/6807 (Blake Leeper v. International Association of Athletics Federations)

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Frans de Weger en Dolf Segaar, 'VSZ 2021/13', Voetbal- & Sportjuridische Zaken 2021-1, p. 45-46

Dit artikel wordt geciteerd in

      Regel die een para-atleet opdraagt aan te tonen dat hij geen concurrentievoordeel heeft door zijn prothesen is onwettig, maar para-atleet wordt wel verboden deel te nemen aan reguliere hardloopwedstrijden.

      Blake Leeper (Leeper) is een para-atleet uit de Verenigde Staten die is gespecialiseerd in de 400 meter. Leeper gebruikt zogenoemde ‘runningspecific prostheses’ (‘RSP’s’) omdat zijn beide benen zijn geamputeerd. Leeper nam sinds 2017 – naast paralympische atletiekwedstrijden – deel aan reguliere atletiekwedstrijden en wenste zich te kwalificeren voor de Olympische Spelen van Tokio. De internationale atletiekfederatie International Association of Athletics Federations, thans genoemd World Athletics (WA) oordeelde op 18 februari 2020 dat Leeper met de RSP’s die hij gebruikt niet mocht deelnemen aan de Olympische Spelen. De WA-reglementen verbieden immers om gebruik te maken van een mechanisch hulpmiddel, tenzij de atleet met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan aantonen dat het gebruik van een hulpmiddel hem geen algemeen concurrentievoordeel zou opleveren ten opzichte een atleet die een dergelijk hulpmiddel niet gebruikt (art. 6.3.4 WA Technical Rules). Volgens de WA had Leeper hier niet aan voldaan. Leeper stelt beroep tegen deze beslissing in bij het CAS en stelt dat het onwettig is om de bewijslast ten aanzien van voornoemde regel op de atleet te laten rusten alsmede dat hij geen concurrentievoordeel zou hebben door het gebruik van zijn RSP’s en daarom dient te worden toegelaten tot WA-wedstrijden en Olympische Spelen met deze RSP’s.
      Bij het onderzoek of de regel wat betreft de bewijslast op de atleet onwettig is, onderzoekt het CAS of (i) de regel discriminatoir is en (ii), zo ja, of de regel dan gerechtvaardigd is door een legitiem doel (iii) dat bereikt wordt op een noodzakelijke, redelijke en proportioneel wijze. Het CAS komt daarbij tot het oordeel dat de regel indirect discriminerend werkt omdat deze – hoewel van toepassing op alle atleten – in het bijzonder para-atleten treft die met mechanische hulpmiddelen deel (wensen) te nemen aan wedstrijden. De regel kent volgens het CAS wel een legitiem doel, nu deze is bedoeld om (i) para-atleten toe te staan te concurreren met niet para-atleten met gebruik van mechanische hulpmiddelen die het effect van hun handicap compenseren maar (ii) te voorkomen dat para-atleten concurreren met niet para-atleten met middelen die meer doen dan uitsluitend het effect van de handicap van para-atleten compenseren. Het CAS oordeelt dat de regel – wat betreft de bewijslast die op de atleet rust – echter niet proportioneel of redelijk is. Met name omdat dit een zware praktische belasting oplegt aan para-atleten om aan te tonen dat het hulpmiddel geen concurrentievoordeel oplevert. Uit deze procedure volgt volgens het CAS reeds dat het feitelijk en wetenschappelijk onderzoek dat noodzakelijkerwijs nodig is om dat aan te tonen veelzijdig en complex is. Ook acht het CAS relevant dat WA heeft nagelaten te bepalen wanneer en op welke wijze een atleet het succesvol zou aantonen dat hij geen concurrentievoordeel zou hebben van het hulpmiddel. Het CAS komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat art. 6.3.4 WA Technical Rules onwettig en ongeldig is voor wat betreft het feit dat deze regel bepaalt dat de bewijslast op de atleet rust. Het CAS gaat niet in op de (bredere) vraag of para-atleten mogen concurreren met niet para-atleten in internationale atletiekwedstrijden en, zo ja, op welke voorwaarden.
      Het CAS bepaalt vervolgens dat WA de bewijslast draagt om met een voldoende mate van waarschijnlijkheid aan te tonen dat Leeper een algemeen concurrentievoordeel ontleende aan het gebruik van de RSP’s. Op basis van het uitgebreide bewijsmateriaal dat door de deskundigen van de partijen is aangevoerd, concludeert het CAS dat de RSP’s die Leeper gebruikt inderdaad een algemeen concurrentievoordeel op de 400 meter opleveren ten opzichte van een atleet die geen dergelijk mechanisch hulpmiddel gebruikt. De RSP’s stellen Leeper immers in staat te lopen op een hoogte die enkele centimeters hoger is dan zijn maximaal mogelijke lengte als hij biologische benen had gehad. Het CAS komt om die reden tot het eindoordeel dat Leeper zijn specifieke RSP’s niet mag gebruiken bij door WA gesanctioneerde 400 meter-wedstrijden met inbegrip van de Olympische Spelen.

      NB. Hoewel WA uiteindelijk in het gelijk wordt gesteld en het Leeper wordt verboden om zijn RSP’s te dragen in wedstrijden, is de zaak een opsteker voor para-atleten in het algemeen omdat zij niet langer de bewijslast hoeven te dragen ter zake het gebruik van protheses en de afwezigheid van concurrentievoordeel.

Jurisprudentie Internationaal CAS wordt verzorgd door Frans de Weger en Dolf Segaar. De auteurs zijn tevens redactielid van het tijdschrift Voetbal- & Sportjuridische Zaken.

Print dit artikel