DOI: 10.5553/VSZ/277267382022002001006

Voetbal- & Sportjuridische ZakenAccess_open

Artikel

De Belgische topsportfiscaliteit onder druk

Een analyse van de ontwerpwetgeving in Europese context, met suggesties voor Europese alternatieven

Trefwoorden profvoetbal, fiscaliteit, EU, staatssteun
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Robby Houben, 'De Belgische topsportfiscaliteit onder druk', Voetbal- & Sportjuridische Zaken 2022-1, p. 35-44

    In België staat de (para)fiscaliteit van het profvoetbal momenteel onder druk. De ontwerpwetgeving is evenwel voor verbetering vatbaar, mee in functie van de Europese en mondiale context van het profvoetbal. De echte oplossingen voor het profvoetbal focussen op beter bestuur, meer transparantie en beter toezicht. Dat vergt actie op EU-niveau.

Dit artikel wordt geciteerd in

      In België staat de (para)fiscaliteit van het profvoetbal momenteel onder druk. De ontwerpwetgeving is evenwel voor verbetering vatbaar, mee in functie van de Europese en mondiale context van het profvoetbal. De echte oplossingen voor het profvoetbal focussen op beter bestuur, meer transparantie en beter toezicht. Dat vergt actie op EU-niveau.

    • 1. Inleiding

      Dit artikel beschouwt de nationale aanpak van de fiscaliteit van het profvoetbal in zijn Europese context. De aandacht gaat in het bijzonder naar de Belgische regeling, die voorwerp is van hervorming. De pijnpunten van de voorgestelde Belgische normering worden geanalyseerd, en betere alternatieven worden overwogen. De Nederlandse fiscaliteit voor het profvoetbal komt zijdelings aan bod. De analyse over de Belgische fiscaliteit – en in het bijzonder de staatssteunrechtelijke beschouwingen, alsook de suggesties voor een alternatieve, Europese aanpak – zijn ruimer toepasbaar en dienen ook ter inspiratie van het Nederlandse, en ruimer, het Europese debat.

    • 2. De fiscaliteit van het profvoetbal in België

      De bestaande Belgische fiscale normering voor profvoet­ballers geldt sinds 2007.1x Wet van 4 mei 2007 betreffende het fiscaal statuut van de bezoldigde sportbeoefenaars, BS 15 mei 2007. Vóór 2007 gold een voordelig expat-regime.2x Technisch betrof het een individuele aanvraag tot erkenning als niet-inwoner. Hierna wordt voor de leesbaarheid verwezen naar ‘expat-regime’. Meer bepaald gold voor profsporters, waaronder profvoet­ballers, die fiscaal als niet-inwoner konden gezien worden, een bevrijdende bedrijfsvoorheffing van 18% in plaats van de normale opklimmende tarieven in de personenbelasting voor inwoners.3x Over de ratio van deze normering, in de context van dubbelbelastingverdragen, zie meer uitgebreid R. Houben, A. Van De Vijver, N. Appermont & G. Verachtert, Taxing professional football in the EU. A comparative and EU analysis of a sector with tax gaps, 2021, p. 25-26 (beschikbaar via www.europarl.europa.eu/thinktank/en/document.html?reference=IPOL_STU%282021%29695451). Het politieke aanvoelen in 2007 was dat profvoetballers te gemakkelijk in aanmerking kwamen voor dit voordelig regime. Beleidsmakers meenden dat dit leidde tot een belangrijke instroom van buitenlandse spelers, ten nadele van spelers opgeleid in de eigen jeugd.
      Sinds de hervorming van 2007 staat het expat-regime niet meer open voor profvoetballers in België. Zij worden sindsdien op hun inkomen belast zoals elke Belgische fiscale inwoner. Dit betekent dat hun wereldwijde inkomen wordt belast conform de opklimmende tarieven die gelden voor alle inwoners.4x Dit is inkomen tot en met EUR 13.540: 25%; inkomen tussen EUR 13.541 en EUR 23.900: 40%; inkomen tussen EUR 23.901 en EUR 41.360: 45%; inkomen vanaf EUR 41.360: 50%.
      Onder meer om tegemoet te komen aan de urgente liquiditeitsproblemen waarmee het Belgische profvoetbal werd geconfronteerd door de afschaffing van het expat-regime voor de profsport, werd een uitzonderingsregime op het vlak van de bedrijfsvoorheffing geïntroduceerd. Normaal moeten de werkgevers de ingehouden bedrijfsvoorheffing op lonen integraal doorstorten aan de Belgische staat, maar profclubs wordt toegestaan 80% van de bedrijfsvoorheffing in te houden indien het gaat om sportbeoefenaars die niet de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt, of indien het gaat om sportbeoefenaars die de leeftijd van 26 jaar reeds hebben bereikt, op voorwaarde dat de helft van deze vrijstelling wordt besteed aan de opleiding van jonge sportbeoefenaars die de leeftijd van 23 jaar nog niet hebben bereikt. Deze regeling zorgt voor liquiditeit, maar stuurt de besteding van de middelen meteen in een door de wetgever bepaalde richting, met name de opleiding van jeugdspelers.
      De mogelijkheid tot inhouding van bedrijfsvoorheffing voor de profsport, waaronder – en dus niet alleen – het profvoetbal, is niet uniek. Voor tal van sectoren bepaalt de Belgische wetgever een gelijksoortige regeling: voor overuren, voor de koopvaardij, de baggervaart en de sleepvaart, voor onderzoek en ontwikkeling, voor de zeevisserij, voor nacht- en ploegenwerk, voor de looncorrectie (interprofessioneel akkoord), voor de steunzones, voor startende ondernemingen, en voor jonge werknemers.5x Rekenhof, Vrijstellingen van storting van bedrijfsvoorheffing – een complexe regeling ter ondersteuning van werkgevers, 27 maart 2019, p. 10.

    • 3. De fiscaliteit van het profvoetbal in Nederland

      Voor het Nederlandse profvoetbal is de zogenoemde ‘30%-regeling’ van belang. Op grond van deze regeling is het inkomen van buitenlandse hoogopgeleide werknemers die tijdelijk in Nederland werken voor maximum 30% fiscaal vrijgesteld. Belangrijke voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling zijn dat:

      • het gaat om een buitenlandse werknemer tewerkgesteld in Nederland door een werkgever onderhevig aan bedrijfsvoorheffing, waarbij de werknemer gedurende twee derde van de laatste 24 maanden vóór de tewerkstelling in Nederland geen inwoner was van een plaats binnen de 150 km van de Nederlandse grens;

      • de werknemer specifieke knowhow heeft die schaars is in Nederland op het moment van contractsluiting.

      De toepassing van de 30%-regeling is belangrijk als fiscale stimulus voor het Nederlandse profvoetbal. Daarom sloot KNVB een overeenkomst met de Nederlandse fiscale autoriteiten over de toepassing van de 30%-regeling door voetbalclubs.6x Mededeling invulling criterium deskundigheid profvoetballers, www.rijksoverheid.nl. Deze overeenkomst zou geldig zijn tot 1 juli 2021: M.M.L. Willems & B.J. Mestrom, Fiscaliteit en sport, in: S. Jellinghaus (red.), Capita Sportrecht, ’s-Hertogenbosch: Gompel&Svacina 2018, p. 415-460. Op grond van deze regeling gelden er voetbal specifieke criteria om invulling te geven aan de voorwaarden voor de toepassing van de 30%-regeling. Deze voorwaarden hebben betrekking op sportieve performantie en significantie van het loon.
      In 2017 werd de 30%-regeling geëvalueerd. KNVB maakte toen duidelijk dat de 30%-regeling van vitaal belang is voor het Nederlands profvoetbal, dat een aanpassing de competitiviteit van het Nederlands profvoetbal aanzienlijk zou aantasten in vergelijking met de buurlanden, die alle het voetbal fiscaal incentiveren en dat een verminderde aantrekkingskracht van de Nederlandse voetbalcompetitie een maatschappelijke impact zou hebben en zou leiden tot verminderde omzet voor de vele bedrijven actief in of afhankelijk van de voetbalindustrie.7x Zie: www.tweedekamer.nl/debat_en_vergadering/commissievergaderingen/details?id=2017A02118.
      Op vandaag is de 30%-regeling nog steeds in voege, zowel in de voetbalsector, als daarbuiten. Sinds 1 januari 2019 is de duurtijd van het fiscaal voordeel wel verminderd van acht tot vijf jaar.
      In België is het bestaande expat-stelsel momenteel voorwerp van hervorming, om het te schoeien op Nederlandse leest. Het is evenwel weinig waarschijnlijk dat het in de bedoeling van de Belgische wetgever ligt om het expat-regime open te stellen voor profvoetballers.

    • 4. De Europese context: verschillende aanpakken van de fiscaliteit van spelers­verloning in België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Portugal en Spanje

      De Belgische en Nederlandse voorbeelden wijzen op een tendens: fiscaliteit is een beleidsinstrument dat door staten wordt gebruikt om de sector van het profvoetbal te ondersteunen. Deze tendens wordt bevestigd door een recent rechtsvergelijkend onderzoek in opdracht van het subcomité fiscaliteit van het Europees Parlement.8x R. Houben, A. Van De Vijver, N. Appermont & G. Verachtert, 2021. Voorwerp van dit onderzoek was de fiscale behandeling van spelersloon in België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Portugal en Spanje.
      Uit het onderzoek blijkt dat profvoetballers, in vergelijking met andere, gelijksoortig betaalde professionelen, in de regel onderworpen zijn aan normale niveaus van taxatie. Zij genieten niet in het bijzonder van fiscale incentivering in vergelijking met andere belastingbetalers. In de lidstaten waar voetbalspelers wel fiscaal ondersteund worden, moet worden opgemerkt dat andere belastingbetalers (vaak geschoolde expats of sectoren zoals onderzoek en ontwikkeling en start-ups, of meer algemeen de sportindustrie) ook toegang hebben tot fiscale stimuli. Finaal lijkt het dat (de veel verdienende) spelers steeds onderworpen zijn aan de hoogste fiscale tarieven. Landen hanteren wel een verschillende benadering voor het bepalen van de belastbare basis. Bijvoorbeeld lijkt het erop dat Nederland, Frankrijk en vooral Italië de grootste mogelijkheden bieden om de belastbare basis te optimaliseren in het voordeel van de speler. De meeste landen treden op tegen bovenmatige fiscale voordelen afkomstig van een abusievelijk gebruik van fiscale planning.
      In de meeste van de onderzochte lidstaten bestaat een specifiek regime dat ertoe strekt het inkomen van een profvoetbalspeler (of van een profsporter meer algemeen) fiscaal gunstig te behandelen, was er in het verleden zo een regime of overweegt men de invoering van zo een regime. De onderzochte lidstaten zijn daarmee verbonden in verscheidenheid, maar wel in functie van een gezamenlijk doel: zij benaderen de fiscaliteit van profvoetbal weliswaar anders, maar de meeste zijn zich bewust van het belang van een aantrekkelijk regime voor een continu groeiende sector. De volgende categoriën kunnen worden onderscheiden:

      • Landen met fiscale ondersteuning voor (onder meer) het inkomen van voetbalspelers: Nederland, Frankrijk, Italië en België. Nederland, Frankrijk en Italië kennen geen fiscale ondersteuning die specifiek de voetbalindustrie viseert, maar staan wel aan voetbalspelers toe om gebruik te maken van een eerder voordelig fiscaal regime voor expats. Op grond van deze regimes is een deel van het inkomen van voetbalspelers fiscaal vrijgesteld, waardoor spelers hun belastbare basis kunnen optimaliseren. Indirect werkt dit ook in het voordeel van de clubs. Nederland en Frankrijk laten een 30% vrijstelling toe, terwijl Italië zelfs een 50% vrijstelling bepaalt. België kent ook een expat-regime, maar staat het gebruik door voetbalspelers niet toe.9x Zoals aangegeven, wordt dit regime momenteel hervormd. Het is weinig waarschijnlijk dat het in de bedoeling van de wetgever ligt om profvoetballers, naar analogie met het Nederlandse voorbeeld, van het systeem te laten genieten. Wel bestaat, zoals voormeld, een bijzonder regime op grond waarvan sportclubs onder voorwaarden 80% van de bedrijfsvoorheffing kunnen inhouden.

      • Landen die fiscale ondersteuning kenden: Spanje. Spanje introduceerde een expat-regime in 2004, gekend als de ‘Beckham-wet’. Dit regime liet de kwalificatie als ‘fiscaal niet-inwoner’ toe van voetbalspelers die migreerden naar Spanje alsook het gebruik van voordelige belastingtarieven. Sinds 2015 kan dit regime niet langer worden toegepast door voetbalspelers.

      • Landen met specifieke belastingregimes, zij het niet toepasselijk op voetbalspelers: Portugal. Portugal voerde in 2009 een ‘fiscaal niet-gewoonlijke inwoner’ regeling in. Deze regeling stond geschoolde werknemers toe om te genieten van een voordelig 20% belastingtarief voor werknemersinkomen. Hoewel betreurd in de rechtsleer,10x S. Cabrito Neto, D. Tracana & J. Rodrigues, Taxation of artists and sportspersons in Portugal, Sports Law & Taxation, Nolot, 53. staat dit erg voordelig fiscaal regime niet open voor voetbalspelers.

      • Landen zonder enig bijzonder fiscaal regime: Duitsland. Duitsland kent geen specifiek inkomensbelastingregime waarvan voetbalspelers zouden kunnen genieten.

    • 5. De specificiteit van het profvoetbal als rechtvaardiging voor een specifieke fiscale aanpak

      De tendens om het profvoetbal en/of de profsport fiscaal te ondersteunen is beleidsmatig te situeren in de door artikel 165 VWEU gewaarborgde specificiteit van de sport.11x Zie over de specificiteit van de sport op basis van art. 165 VWEU onder meer: A. Cattaneo & R. Parrish, Sports Law in the European Union: Wolters Kluwer 2020, p. 44 e.v.; An Vermeersch, Specificity of sport, in: J. Anderson, R. Parrish & B. Garcia (red.), EU Sports law and Policy, Cheltenham: Edward Elgar Publishing 2018, p. 307-325.
      De loopbaan van een profvoetballer is inderdaad specifiek, met name is die kort en bestaat het risico van carrière onderbrekende of carrière beëindigende blessures. Vaak heeft de profvoetballer bovendien geen diploma, waardoor hij na het einde van zijn carrière van nul opnieuw moet starten. Dit is de realiteit voor de bulk van de profvoetballers; slechts een kleine minderheid van de profvoetballers verdient tijdens haar carrière voldoende om nadien te rentenieren. Dit zijn overigens argumenten die wellicht in grote mate voor de meeste (fysieke) profsporttakken kunnen opgaan.
      Bovendien staat de profvoetbalsector in voor nogal wat maatschappelijk waardevolle initiatieven (zogenoemde corporate social responsibility), zoals de promotie van jeugdsport, ondersteuning van amateurvoetbal, van vrouwenvoetbal en wetenschappelijk onderzoek.
      Ook moet worden onderkend dat sport een grote en sterk groeiende sector van de economie is.12x Zoals ook weer bleek uit het meest recente beleidrapport van het Europees Parlement: European Parliament resolution of 23 November 2021 on EU sports policy: assessment and possible ways forward (2021/2058(INI)), beschikbaar via www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-9-2021-0463_EN.html. Sport is al verantwoordelijk voor meer dan 2% van het totale BBP van Europa en voor ongeveer 3% van de tewerkstelling in de EU.13x EC, Sport in the European Union, https://ec.europa.eu/assets/eac/sport/library/documents/eu-sport-factsheet_en.pdf (geraadpleegd 26 januari 2021); European Platform for Sport Innovation, Position paper on the impact of the COVID-19 crisis on the sport sector, https://euoffice.eurolympic.org/files/position_paper_COVID-19%20final_revision.pdf, 1 (geraadpleegd 26 januari 2021). Binnen de sporteconomie neemt het voetbal, als ’s werelds leidende, meest gecommercialiseerde en gemediatiseerde sport, de meest prominente plaats in. Bovendien is de voetbalindustrie aan continue groei onderhevig.14x Zie met verdere verwijzingen: R. Houben, A. Van De Vijver, N. Appermont & G. Verachtert, 2021, p. 13.

    • 6. De voorgenomen hervorming van de Belgische ­profsportfiscaliteit

      6.1 De Belgische fiscaliteit van de profsport onder druk

      De Belgische fiscaliteit van de profsport staat onder druk en zal worden hervormd. Dit is geen verrassing. Het regeerakkoord van 30 september 2020 gaf duidelijk aan: ‘De regering hervormt de huidige fiscale en parafiscale voordelen van beroepssporters en sportclubs met het oog op meer billijkheid, waarbij gegarandeerd wordt dat iedereen een eerlijke bijdrage levert, afhankelijk van de draagkracht van de sport. Tevens zal de controle op de sportmakelaars versterkt worden.’15x www.belgium.be/sites/default/files/Regeerakkoord_2020.pdf, p. 52.
      In zijn beleidsverklaring van 12 oktober 2021, naar aanleiding van de begrotingsopmaak, liet de premier optekenen: ‘Nous poussons plus loin la lutte contre la fraude fiscale et sociale. Le pouvoir fédéral fera aussi des efforts au niveau de ses coûts de fonctionnement. Et nous demandons aux sportifs professionnels d’apporter une contribution sociale juste, en épargnant les petits clubs sportifs.’16x Beleidsverklaring eerste minister Alexander De Croo, 12 oktober 2021 (https://www.premier.be/nl/federale-beleidsverklaring-nieuwe-groei-hervormen-investeren).
      Een dag later berichtte de pers, mee op basis van verklaringen van de bevoegde ministers, dat er in totaal EUR 43 miljoen zou worden bespaard op de voordelen die (vooral) profvoetballers krijgen.17x Bijvoorbeeld: Profvoetbal moet 43 miljoen euro in het laatje brengen, www.standaard.be/cnt/dmf20211012_97879439. Aan de lagere bedrijfsvoorheffing voor de clubs zou er niet fundamenteel worden geraakt, zij het dat de modaliteiten zouden worden verstrengd: goed voor EUR 10 miljoen. Veelverdienende spelers zouden wel meer socialezekerheidsbijdragen moeten betalen. Dat zou EUR 30 miljoen moeten opbrengen. De resterende EUR 3 miljoen zou, aldus de pers, worden gehaald bij de makelaars.
      Inmiddels circuleert er (niet-publiek) een voorontwerp van wet over de fiscale hervorming van de profsport. Over de hervorming van het socialezekerheidsrecht voor de profsport zijn er nog geen ontwerpmaatregelen bekend. We belichten hierna enkele kernpunten van de voorgenomen fiscale hervorming.

      6.2 Aftrekbaarheid makelaarsvergoedingen

      Ten eerste wil de Belgische wetgever excessieve makelaarsvergoedingen aanpakken door de aftrekbaarheid van door clubs betaalde makelaarsvergoedingen in de vennootschaps- of rechtspersonenbelasting te beperken tot 3% van het brutoloon van de profspeler. Het surplus wordt meegenomen in de minimale belastbare winst van de club en aangemerkt als verworpen uitgave, om te vermijden dat het aftrekverbod amper impact zou hebben op verlieslatende clubs.
      Deze maatregel heeft mogelijk een averechts effect. In plaats van excessieve makelaarsvergoedingen aan te pakken, bestaat de kans dat de maatregel in de werkelijkheid een bijkomende belasting voor clubs wordt. Als een Belgische club immers een (gegeerde) speler wil contracteren, zal zij daarvoor de fiscale penalisatie moeten ondergaan wanneer een makelaar een commissie vraagt van meer dan 3%; bij gebreke is de kans reëel dat de speler naar een buitenland wordt getransfereerd waar de beperkingen op de makelaarscommissie niet bestaan. Daarbij speelt ook dat de Belgische competitie maar een subtopcompetitie is, en er in dat marktsegment meerdere keuzes bestaan voor een makelaar en een speler. De keuze om België te passeren kan dan snel worden gemaakt.
      Uiteraard kan een en ander in bepaalde – maar niet alle – gevallen worden ondervangen door het principe client pays agent, op grond waarvan de speler zijn eigen makelaar betaalt. Voor die hypothese laat de ontwerpwet commissies onbegrensd toe, zonder fiscale penalisatie. Men kan daarin vanwege de wetgever een aansporing lezen om transfers conform dit principe te laten verlopen. De idee is daarbij dat wanneer een speler zijn makelaar zelf betaalt, hij meer doordrongen zal zijn van de omvang van die vergoeding, en dit hem ertoe zou aanzetten die vergoeding te drukken. Het principe client pays agent is thans nog te weinig ingeburgerd in het profvoetbal, al zijn er ook positieve voorbeelden van clubs die dit wel al als beleid voeren.

      6.3 Gedeeltelijke doorstorting bedrijfsvoorheffing

      Ten tweede beoogt de ontwerpwet de inhouding van de bedrijfsvoorheffing te hervormen. De mogelijkheid om 80% van de bedrijfsvoorheffing in te houden blijft weliswaar bestaan, maar de besteding ervan wordt begrensd en aan strikte voorwaarden onderworpen. De initiële kernredenering hierachter was dat de bestaande regeling staatssteun zou zijn, en moet worden aangepast om verenigbaar met het staatssteunrecht te kunnen zijn. De ontwerpwet bepaalt twee opties om de ingehouden bedrijfsvoorheffing te besteden: de opleiding van spelers jonger dan 23 jaar en de steun voor sportinfrastructuur. Wat betreft de opleiding van jonge spelers werd in een eerste versie van het wetsontwerp bepaald dat kosten voor een speler die meespeelt bij de A-kern niet in aanmerking komen. Wat betreft steun voor sportinfrastructuur wordt verduidelijkt dat kosten gemaakt in functie van sportieve prestaties worden uitgesloten, zoals uitbetaling van lonen van trainers, sporters en verzorgers. De aanwending van ingehouden voorheffing voor sportinfrastructuur veronderstelt in het ontwerp dat die ook openstaat voor andere sporters dan die door de club bezoldigd worden en meer algemeen voor meerdere gebruikers open moet staan. In een eerste ontwerp van wet werd de besteding van de ingehouden bedrijfsvoorheffing voor opleidingssteun en steun voor sportinfrastructuur beperkt tot EUR 2 miljoen per categorie per kalenderjaar. Deze beperkingen op de besteding zijn een direct gevolg van de initieel door de wetgever gekozen optie om de regels over de inhouding van de bedrijfsvoorheffing binnen het toepassingsgebied van de Europese groepsvrijstellingsverordening te brengen.18x Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, PbEU 26 juni 2014, afl. 187, 1. Deze verordening laat de overheid toe om bedrijven te ondersteunen zonder dat eerst een staatssteunaanmelding bij de Europese Commissie moet gebeuren, mits althans aan alle criteria van de verordening is voldaan, zoals voormelde bestedingsbeperkingen. Tot de voor de verordening in aanmerking komende steun behoren opleidingssteun en steun voor sportinfrastructuur. In een tweede versie van het wetsontwerp werden de bestedingsdrempels verhoogd tot EUR 6 miljoen per categorie, waardoor de wetgever de link met de groepsvrijstellingsverordening schijnbaar losser invult, maar die toch niet verlaat, getuige bijvoorbeeld de criteria voor publiek gebruik van de sportinfrastructuur, die behouden bleven. De noodzaak tot aanpassing van het bestaande regime omwille van het staatssteunrecht wordt in de tweede versie van het ontwerp in elk geval minder nadrukkelijk gelegd.
      Hierbij kunnen een aantal bedenkingen worden geformuleerd, zowel beleidsmatig als meer inhoudelijk.
      Beleidsmatig staat de Belgische aanpak haaks op die van Europa. Op 23 november 2021 keurde het Europees Parlement in plenaire zitting zijn beleidsplan over sport goed.19x European Parliament resolution of 23 November 2021 on EU sports pol­icy: assessment and possible ways forward. Het parlement overweegt dat sport een almaar groeiende sector is die bijdraagt tot groei en jobs in de EU en daardoor tot de creatie van welvaart, maar ook dat de coronacrisis een nefaste economische en sociale impact heeft gehad op de sportsector. Opvallend is dat het parlement aandringt op ondersteuning van de sportsector in de nasleep van de coronacrisis, onder meer via overheidssteun. Landen die al actie ondernamen om sport op die manier te ondersteunen worden geprezen. Nederland behoort tot die landen. Ondertussen zit in België de hervorming van de fiscaliteit en parafiscaliteit van de topsport in de laatste rechte lijn. Zoals aangegeven, is de bedoeling om de ondersteuning voor topsport terug te schroeven en daarmee EUR 43 miljoen op te halen. België doet daarmee exact het tegenovergestelde van wat Europa bepleit: op het moment dat de steun het hoogstnodig is, die verminderen.
      De voorgestelde normering is beleidsmatig bovendien moeilijk te verzoenen met de na het begrotingsconclaaf van 12 oktober 2021 door de regering aangekondigde maatregelen. De budgettaire impact van een eerste versie van het wetsontwerp werd recurrent ver boven de EUR 100 miljoen ingeschat,20x Zie de open brief van de zes grootste Belgische clubs van 10 november 2021, intergaal te lezen via https://www.hln.be/belgisch-voetbal/g6-reageert-in-open-brief-scherp-op-fiscale-hervorming-per-definitie-het-failliet-van-de-sector~a163d69a/. terwijl de door de regering aangekondigde budgettaire impact van de hervorming van de fiscaliteit én sociale zekerheid van het profvoetbal op EUR 43 miljoen ligt. Ook op het tweede ontwerp komt nog kritiek dat de budgetaire impact groter zal zijn dan begroot, al bestaat er over de cijfers betwisting.
      Een volgend beleidsmatig punt is dat de regeling inzake inhouding van de bedrijfsvoorheffing bestaat in tal van sectoren, zoals voormeld. Als de wetgever daadwerkelijk meent dat er een risico op onverenigbaarheid met het staatssteunrecht bestaat, moet de regeling in die andere sectoren, in de mate die niet al werd aangemeld, wellicht ook tegen het licht worden gehouden.
      Een laatste beleidsmatig punt betreft de door de wetgever geponeerde stelling dat de doelstelling van de huidige normering, in het bijzonder de opleiding van jonge Belgische sportbeoefenaars, niet zou zijn gehaald. Daarvoor ontbreekt de onderbouwing. Op het eerste gezicht lijkt deze stelling ook op gespannen voet te staan met de vaststelling dat sinds de invoering van de bestaande regeling de Belgische clubs op de UEFA-rangschikking van plaats veertien naar acht zijn gestegen en op de FIFA ranking België al enige tijd de eerste plaats bezet, alsook dat er, bijvoorbeeld wat de Rode Duivels betreft, steeds meer jongeren opgeleid door Belgische clubs doorstromen naar de A-kern.
      Meer inhoudelijk gaat de wetgever er, minstens in de eerste ontwerpwetgeving, nogal gemakkelijk van uit dat de bestaande regeling inzake de bedrijfsvoorheffing verboden staatssteun is.21x Zie over de verhouding tussen de ondersteuning van sport en het staatssteunrecht onder meer: A. Cattaneo & R. Parrish, 2020, p. 171-180; A. Cat­taneo, State aid and sport, in: J. Anderson, R. Parrish & B. Garcia (red.), EU Sports law and Policy, Cheltenham: Edward Elgar Publishing 2018, p. 197-227; E. Huisman, Staatssteun en aanbesteding in de sport, in: S. Jellinghaus (red.), Capita Sportrecht, ’s-Hertogenbosch: Gompel&Svacina 2018, p. 337-367. Dat is te kort door de bocht. Uit recent onderzoek bleek dat in nagenoeg alle landen waarin fiscale stimuli voor de profsport bestaan, het staatssteunvraagstuk bestaat.22x R. Houben, A. Van De Vijver, N. Appermont & G. Verachtert, 2021. De analyse is genuanceerd: het bestaan van een fiscale stimulus voor de profsport leidt niet noodzakelijk tot de conclusie dat er sprake is van staatssteun.23x Zie bijvoorbeeld ook een beslissing van de Europese Commissie over Frankrijk, waarbij een bestaande subsidiëring van profclubs niet werd gesanctioneerd: https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/IP_01_599. Kort samengevat gaat het hier over. Van staatssteun is sprake wanneer staatsmiddelen worden ingezet om bepaalde ondernemingen een selectief, niet marktconform voordeel te verschaffen waardoor de mededinging dreigt te worden vervalst en de tussenstaatse handel ongunstig kan worden beïnvloed (art. 107 lid 1 VWEU). Wanneer EU-lidstaten in die optiek selectief het profvoetbal of de profsport ondersteunen, ligt de staatssteunvraag voor de hand. Staatssteun is verboden, tenzij die met de interne markt verenigbaar is.
      Met betrekking tot de Belgische regeling zijn er goede argumenten pro de verenigbaarheid met het Europese staatssteunrecht, met name gelet op de bestedingsverplichting in functie van de opleiding van jeugdspelers, die in andere landen niet of in veel mindere mate bestaat.24x R. Houben, A. Van De Vijver, N. Appermont & G. Verachtert, 2021. De opleiding van jeugd streeft namelijk een doelstelling van algemeen belang na in de zin van artikel 107 lid 3c VWEU.25x Zie de uitwerking van dit concept in de sport: B. Van Rompuy, Sports, in: L. Hancher, T. Ottervanger & P.J. Slot (red.), EU State Aids, Fifth Edition, Londen: Sweet & Maxwell 2016, p. 788. Zie de concrete toepassing door de Commissie: Europese Commissie, 9 november 2011, SA.31722, Hongarije: sports infrastructure development scheme. Zie in dezelfde lijn: J. Almunia, brief aan UEFA president Michel Platini, 21 maart 2012, https://ec.europa.eu/competition/sectors/sports/letter_almunia_en.pdf; J. Almunia & M. Platini, Joint Statement on Financial Fair Play (FFP) rules and ­state aid control in professional football, 21 maart 2012, https://ec.europa.eu/competition/sectors/sports/joint_statement_en.pdf. en het persbericht van de Europese Commissie, 25 april 2001, IP/01/599, Commission does not object to subsidies for French professional sports clubs. De noodzaak om dit regime aan te passen omwille van het staatssteunrecht is dus niet zo zwart-wit als wordt voorgesteld. Opmerkelijk in dit verband is ook dat de Europese Commissie al sinds 2012 op de hoogte is van de Belgische regeling.26x De Europese Commissie stuurde namelijk op 1 oktober 2012 een brief naar alle lidstaten met de bedoeling om een overzicht te krijgen van de financiering van voetbal in de EU. In een antwoord op deze brief heeft België de Commissie vervolgens op de hoogte gesteld van het toepasselijke fiscale regime op voetbalclubs. Zie desbetreffend het antwoord van 12 juni 2013 van Europees Commissaris Almunia op een vraag van 16 april 2013, Marc Tarabella, E-004261/13. Tot op vandaag is er tegen België evenwel niet opgetreden, terwijl dit wel gebeurde ten aanzien van andere lidstaten, zij het in de specifieke context van het bevoordelen van een selectie van clubs in die lidstaat.27x Europese Commissie 4 juli 2016, SA.29769, Spanje: aid to certain football clubs (aid to FC Barcelona); Europese Commissie 4 juli 2016, SA.33754, Spanje: aid to Real Madrid; Europese Commissie, 4 juli 2016, SA.36387, Spanje: aid to Valencia football clubs. Aan dit argument mag evenwel niet te veel waarde worden gehecht: de Commissie vertoont gewoon weinig appetijt om sportgerelateerde dossiers ex officio te onderzoeken buiten de context van een klacht of een aanmelding. Maar dan nog, in het algemeen is de Europese Commissie welwillend bij het toepassen van de staatssteunregels op de sportsector.28x A. Cattaneo & R. Parrish, 2020, p. 180, nr. 480; O. Van Maren, EU State Aid Law and Professional Football: A Threat or a Blessing?, EStAL 2016, p. 37. De soep is dus waarschijnlijk minder heet dan ze wordt opgediend.
      Subsidiair is de aanvliegroute van de Belgische wetgever vatbaar voor kritiek. De Belgische wetgever opteert er namelijk voor om de groepsvrijstellingsverordening toe te passen, met als gevolg de toepassing van strikte voorwaarden, inclusief de caps tot EUR 2 miljoen per jaar voor operationele steun enerzijds en voor steun voor sportinfrastructuur anderzijds, waardoor de voorgestelde regeling een significante impact zal hebben op met name de Belgische topclubs, die naar verluidt tot EUR 11 miljoen per jaar zullen moeten inleveren. De wetgever heeft dit ten dele ingezien en tijdens het wetgevingsproces de caps op EUR 6 miljoen per jaar geplaatst. Op andere punten laat de wetgever de groepsvrijstellingsverordening dan weer niet los, aangezien andere elementen eigen aan die verordening wel nog overeind blijven in de ontwerpwetgeving, zoals het publiek gebruik van de infrastructuur.
      Hoewel het optrekken van de caps tijdens het wetgevend proces al een verbetering is, zal het gebruik van de caps nog steeds een neerwaartse impact kunnen hebben op de competitiviteit van het Belgisch clubvoetbal in Europa29x Terwijl in het vooruitzicht van hervormingen van de Europese competitieformats, de voortdurende dreiging van breakawayleagues en het idee van transnationale competities en die competitiviteit van clubs het nu meer dan ooit van groot belang is om de trein van de toekomst niet te missen. alsook op de kwaliteit van de nationale com­petitie,30x Zoals ook onderkend door de Hoge Raad van Financiën, een Belgisch overheidsorgaan: ‘Een wijziging van het fiscaal en parafiscaal systeem kan tot gevolg hebben dat bijvoorbeeld de Belgische voetbal- en wielerploegen een competitief nadeel zullen hebben ten opzichte van buitenlandse ploegen. De Afdeling pleit er dan ook voor om bij een eventuele afschaffing van deze stelsels gefaseerd te werk te gaan. De afschaffing van het fiscale stelsel voor sporters heeft zowel op het federale als op het gewestelijke niveau een impact op de ontvangsten uit de personenbelasting. Wat de vrijstelling in de bedrijfsvoorheffing betreft is enkel het federale niveau geïmpacteerd.’ (www.hogeraadvanfinancien.be/sites/default/files/public/publications/hrf_fisc_2021_07.pdf.) met druppeleffect naar inkomsten in de profvoetbalsector,31x Verminderde matchdaginkomsten, minder tot geen prijzengeld voor Europese wedstrijden, verminderde sponsoringinkomsten, mediarechten, enzovoorts. maar ook naar inkomsten in de perifere sectoren van de economie.32x Horeca, veiligheid, media, enzovoorts. Gelet op deze negatieve effecten is een legitieme vraag of de voorgestelde normering op termijn zelfs niet verlieslatend kan zijn voor de staat. De budgettaire beperkingen op grond van de caps zijn in elk geval perfect vermijdbaar: ze gelden niet wanneer men de aanpassing van de profsportfiscaliteit zou benaderen op grond van de algemene rechtvaardigingsgrond van artikel 107 lid 3c VWEU.33x Waarschijnlijk opteer(t)(de) de wetgever voor de aanpak via de groepsvrijstellingsverordening omdat de wijziging dan niet moet worden aangemeld, maar het is onduidelijk welk concreet voordeel de wetgever daarmee beoogt dat niet onevenredig is met het nadeel dat de clubs erdoor lijden. Het niet toepassen van de groepsvrijstellingsverordening is in elk geval perfect mogelijk: B. Van Rompuy & O. Van Maren, EU Control of ­State Aid to Professional Sport: Why Now?, in: A. Duval & B. Van Rompuy (red.), The Legacy of Bosman, Den Haag: T.M.C. Asser Press 2016, p. 166. Als de wetgever toch de verenigbaarheid van de huidige normering met het staatssteunrecht nog wil versterken, dan is laaghangend fruit om de bestedingsverplichting van de ingehouden voorheffing nog aan te scherpen in functie van het algemeen belang in de zin van dit artikel 107 lid 3c VWEU. De ingrediënten daarvoor zijn voor de hand liggend: uitbreiding van de schijf die voor jeugd moet worden ingezet, verlaging van de leeftijdsvereiste voor wie jeugdspeler is, verruiming van de bestedingsmogelijkheden naar maatschappelijk waardevolle initiatieven, zoals publiek toegankelijk wetenschappelijk onderzoek, promotie van het vrouwenvoetbal, ondersteuning van amateurvoetbal, enzovoorts, en als sluitstuk een actieve overheidscontrole op de juiste aanwending van de middelen.
      Een detail in verband met het eerste wetsontwerp is dat de voorgestelde regeling bepaalde dat een jeugdspeler niet langer kan worden vergoed via opleidingssteun als hij voor het eerste elftal speelt. Die maatregel miskende dat een deel van het opleidingstraject er net in bestaat met de A-kern mee te trainen en te spelen. De maatregel had bovendien als mogelijk pervers effect dat Belgische clubs ertoe werden aangezet om niet de eigen jeugd te laten doorstromen, maar in de plaats daarvan goedkopere buitenlandse spelers in te zetten. Dit staat haaks op de ganse opzet van de regeling. Men zou eerder een omgekeerde maatregel verwachten, die de doorstroming van eigen jeugd zou bevoordelen ten aanzien van het aantrekken van goedkope buitenlandse voetballers, bijvoorbeeld het optrekken van het minimumsalaris voor niet EER-voetballers, zoals beleidsmatig in het verleden ook al is voorgesteld.34x Zie bijvoorbeeld: Meer kansen voor talent van eigen bodem, 30 november 2019, www.standaard.be/cnt/dmf20191129_04744139. In een tweede versie van het wetsontwerp werd deze maatregel blijkbaar geschrapt, en dat is terecht.

      6.4 Overgangsmaatregelen

      De voorgestelde regeling zou in werking treden op 1 januari 2022, zonder overgangsrechtelijke maatregelen.
      De vraag rijst of dat proportioneel is. De voordelen voor de Belgische profsport op grond van de regeling voor de bedrijfsvoorheffing bedroegen in 2020 EUR 111,61 miljoen.35x www.hogeraadvanfinancien.be/sites/default/files/public/publications/hrf_fisc_2021_07.pdf, 54. De voordelen in de parafiscaliteit zijn daar nog niet bijgeteld. Dat is significant. Het risico op faillissementen op korte termijn is reëel wanneer de kraan per 1 januari 2022 in grote mate zou worden dichtgedraaid, zeker gezien het Belgisch profvoetbal gecumuleerd een verlies van rond de EUR 100 miljoen te torsen heeft, en de impact van COVID-19 zich daarbij nog moet doen gevoelen.
      Een gefaseerde invoering van nieuwe normering kan dit probleem oplossen. Men mag hierbij ook niet uit het oog verliezen dat het profvoetbal thans investeert in maatschappelijk waardevolle initiatieven, zoals de promotie van jeugd, op amateurvoetbal gerichte initiatieven, het vrouwenvoetbal, wetenschappelijk onderzoek en meer algemeen corporate social responsibility-initiatieven, die niet meteen een return on investment genereren. Het lijdt weinig twijfel dat bij liquiditeitstekorten voor de kernwerking van de club op deze posten het eerst zal worden bespaard.
      Meer fundamenteel is de vraag legitiem of de ganse regeling niet gewoon op pauze moet, mee in het licht van het eerder aangehaalde beleidsplan van het Europees Parlement van 23 november 2021, dat oproept tot ondersteuning van de sector. Die tijd is er. Er is geen urgentie voor de voorgenomen hervorming, noch vanuit staatssteunrechtelijk perspectief, noch op basis van het regeerakkoord. Die tijd kan dan ook nuttig worden gebruikt voor reflectie over de echte oplossing voor het Europees profvoetbal, zoals die hierna verder zal worden uiteengezet.36x Zie hierna par. 7.

      6.5 De tussenstand: het kernkabinet van 26 november 2021

      Op 26 november 2021 besliste het kernkabinet van de Belgische federale regering om gehoor te geven aan de beleidsmatige en juridische besognes in verband met de fiscaliteit van de profsport. Vooreerst werd de besluitvorming over dit dossier effectief uitgesteld naar maart 2022. Bovendien zouden, zo bericht de pers, de bestedingsdrempels voor de ingehouden bedrijfsvoorheffing geen deel meer uitmaken van het hervormingspakket, zou het percentage van de bedrijfsvoorheffing dat kan worden ingehouden worden verlaagd van 80% naar 75% en zou de herinvesteringsplicht in functie van de opleiding van jeugd worden opgetrokken van 50% naar 55%.37x Zie: www.tijd.be/ondernemen/sport/topvoetballers-betalen-vanaf-volgend-jaar-meer-rsz/10349802.html (27 november 2021).

    • 7. De echte oplossing: een ­EU-licentie voor makelaars en clubs

      7.1 Het voorstel

      De Belgische ontwerpwetgeving is een typisch voorbeeld van goed bedoelde normering met nadelige uitwerking, fundamenteel omdat de Belgische wetgever een mondiaal probleem wil aanpakken via nationale normering. Dat is erg moeilijk. De oplossing voor de excessieve makelaarsvergoedingen, en het misbruik dat daar soms mee gepaard gaat, kan enkel adequaat mondiaal (en in Europa: Europees) worden aangepakt. Fiscale normering kan daar deel van uitmaken, maar moet worden ingebed in een meer holistische aanpak, gericht op preventie van misbruik, het inbouwen van hoge standaarden van goed bestuur, meer transparantie en een performant overheidstoezicht op het juiste niveau. Een door de EU uitgebouwd licentiesysteem voor makelaars is de echte oplossing, zoals dat ook de beste oplossing is voor profclubs. Hoe beter clubs (financieel) worden geleid en hoe beter het toezicht daarop is, hoe (financieel) gezonder het profvoetbal wordt. De paar rotte appels worden uit het systeem verwijderd: zij zullen geen licentie behalen, of zullen die verliezen. Voor de overheid betekent een gezond profvoetbal, een profvoetbal dat winstgevend is; winst die kan worden belast. Deze oplossing is constructief, zowel voor de sector als voor overheid en maatschappij. Zij vergt een blik op de langere termijn, en moed, beleidsmatig en sectorieel.
      Vanuit beleidsperspectief zou zo een aanpak neerkomen op een mentaliteitswijziging. Nu is het beleidsdenken nog te vaak geïnspireerd door negatieve actie: het repressief reageren op misbruik en wanpraktijken door sommigen. Uiteraard is het belangrijk om in te zetten op compliance en sanctionering van wie de wetten of reglementen overtreedt, maar een totaalaanpak vergt meer dan repressie alleen. Beleidsactie moet ook gericht zijn op preventie van misbruik en wanpraktijken door het creëren van een rechtszekere omgeving met voldoende hoge standaarden van goed bestuur en compliance, en, uiteraard, als sluitstuk een adequaat sanctieapparaat voor wie niet horen wil.

      7.2 Hoe kan dit juridisch worden onderbouwd?

      In Europa zijn de essentiële dienstverleners binnen de profvoetbalindustrie – spelers, clubs en makelaars – actief op de Europese interne markt en genieten zij daarom van de verdragsvrijheden. De Europese interne markt en de verdragsvrijheden vereisen gelijke regulatoire speelvelden voor de voetbaldienstverleners. Dit houdt vooral in dat in de EU voor profclubs en voetbalmakelaars gelijke standaarden van goed (financieel) bestuur moeten gelden, alsook een gelijk toezicht op die standaarden. In de praktijk zijn de speelvelden evenwel allerminst gelijk. Voor profclubs en voetbalmakelaars kunnen de regels over toegang tot de interne markt, en de regels over het verlenen van hun respectieve diensten binnen de interne markt, verschillen van lidstaat tot lidstaat.38x Zie in dit verband bijvoorbeeld de gevalstudie van de anti-witwasnormering in België, verder uitgewerkt in R. Houben, A. Van De Vijver, N. Appermont & G. Verachtert, 2021, p. 18-19. Hetzelfde geldt voor de toezichtspraktijk. Het is aannemelijk dat deze verschillende aanpakken de toegang tot de interne markt moeilijker of makkelijker maken naargelang de plaats waar de markt wordt betreden. Zodoende wordt de totstandkoming van een echte interne markt verhinderd.
      Dit is onwenselijk. De oplossing veronderstelt wetgeving, en wel op EU niveau. Het opleggen van normen inzake goed (financieel) bestuur aan profclubs en voetbalmakelaars kan enkel adequaat op Europees niveau gebeuren, via een door de EU geopereerd en gesuperviseerd licentiesysteem: de grensoverschrijdende aard van voetbaldienstverlening betekent immers dat een werkelijke interne markt niet kan worden bereikt door wetgevend ingrijpen van lidstaten alleen.39x Zie over de noodzaak van de EU om op te treden bij obstructies van de verdragsvrijheden, met verdere verwijzingen: R. Houben & S. Nuyts, A New Deal for Professional Football in the EU, Cambridge: Intersentia 2021, p. 28, vn. 46. Bij voorkeur wordt zulke wetgevende actie ondernomen in nauwe samenwerking met FIFA en UEFA, maar de EU is niet afhankelijk van FIFA en UEFA om actie te ondernemen. Onder meer omdat voor een doeltreffende harmonisering wetgeving nodig is, kan dit ook niet aan FIFA en UEFA worden overgelaten. De EU kan en moet zelf het voortouw nemen. De problematiek van de excessieve makelaarsvergoedingen toont dit mee aan. FIFA heeft de voetbalmakelaardij in 2015 in grote mate gedereguleerd, waardoor de toegang tot het beroep al te gemakkelijk openstond en er geen rem op de vergoedingen hoefde te staan.40x Zie over de proliferatie van verschillende aanpakken als gevolg van die deregulering: R. Parrish, A. Cattaneo, J. Lindholm, J. Mittag, C. Perez Gonzalez & V. Smokvina, Promoting and Supporting Good Governance in the European Football Agents Industry – National Association Intermediary Regulations, European Commission report, Augustus 2018. FIFA is thans dit systeem aan het hervormen, met onder meer een cap op commissies en een verplicht licentiesysteem in het vooruitzicht. Dat is een stap in de goede richting, maar er blijft belangrijk werk op de plank, zoals de introductie van het principe client pays agent. FIFA-actie blijft aanbevolen, mee omdat de EU territoriaal maar bevoegd is voor de EU, terwijl FIFA mondiale reikwijdte heeft. Dat is niet zonder belang, mee omdat het Verenigd Koninkrijk mondiaal wellicht de belangrijkste voetbalcompetitie huisvest en de EU heeft verlaten. Maar binnen de EU is wetgevende actie vereist voor een doeltreffende harmonisering, die ook niet zomaar vanuit de voetbalpiramide kan worden teruggeschroefd. Dat FIFA de afgelopen jaren nogal wat governance-schandalen te verduren kreeg, helpt ook niet om dit dossier volledig in handen van de voetbal­piramide te laten.41x Zie meer uitgebreid over waarom FIFA wellicht niet best geplaatst is: R. Houben & S. Nuyts, 2021, p. 21 e.v. en 45 e.v.
      Thans is de EU-wetgever te afwezig in het profvoetbal, nochtans een steeds belangrijker wordende economische sector.42x Zie ook onder meer A. Geeraert, The EU in international sports gover­nance – a principal agent perspective on EU control of FIFA and UEFA, London: Palgrave Macmillan 2016, p. 107; J. Arnaut, Independent European Sport Review, 1 oktober 2006, p. 131; European Parliament Resolution on the Future of Professional Football in Europe, 29 maart 2007, par. 44; European Parliament Resolution on the White Paper on Sport, 8 mei 2008, par. 100; EC, Report on the assessment of the risk of money laundering and terrorist financing affecting the internal market and relating to cross-border activities, 24 juli 2019, p. 240; R. Parrish, A. Cattaneo, J. Lindholm, J. Mittag, C. Perez-Gonzalez & V. Smokvina, Promoting and Supporting Good Governance in the European Football Agents Industry, European Commission report, oktober 2019, p. 63-64. De autonomie van de sport, zoals erkend door artikelen 6 en 165 van het Verdrag over de Werking van de EU (VWEU) staat wetgevend ingrijpen van de EU alleszins niet in de weg. De voorgestelde EU-interventie betreft namelijk de vrijheid van de voetbaldienstverleners tot het verlenen van economische diensten op de interne markt zonder dat hen ongerechtvaardigde beperkingen worden opgelegd, met andere woorden een verdragsvrijheid. Daarom kan de EU wetgevend ingrijpen baseren op artikel 59 VWEU en artikel 53 jo. artikel 62 VWEU, die het vrij verkeer van diensten in de EU betreffen. In ondergeschikte orde, als lex generalis voor de interne markt, kan artikel 114 VWEU functioneren als juridische basis.43x Over deze juridische grondslagen voor EU-interventie in het profvoetbal, zie R. Houben & S. Nuyts, 2021, p. 30 e.v.; zie specifiek in verband met art. 114 VWEU als grondslag: R. Parrish, B. Garcia, S. Miettinen & R. Siekmann, The Lisbon Treaty and EU sports policy, European Parliament ­Study, 2010, p. 7; R. Parrish, A. Cattaneo, J. Lindholm, J. Mittag, C. Perez-Gonzalez & V. Smokvina, 2019; R. Parrish, Sources and origins of EU sports pol­icy, in: J. Anderson, R. Parrish & B. Garcia (red.), EU Sports law and Pol­icy, Cheltenham: Edward Elgar Publishing 2018, p. 27-28; A. Geeraert, 2016, p. 125-126; K. Pijetlociv, EU Sports Law and Breakaway Leagues in Football, Den Haag: T.M.C. Asser Press, 2015, p. 21. Deze grondslagen hebben alle gemeen dat zij resulteren in Europese wetgeving aangenomen overeenkomstig de gewone wetgevende procedure.44x Zie art. 289 en art. 294 VWEU.
      De Europese wetgever moet daarbij wel zijn grenzen kennen: legifererend optreden moet zich beperken tot die elementen die in verband staan tot de verstoring van de interne markt en de verdragsvrijheden. De autonomie van de sport staat legifererend optreden immers niet in de weg, maar begrenst dat wel. Dat is duidelijk in het VWEU verankerd. In die zin zal de invoering van een EU-licentiesysteem voor profclubs en makelaars niet het einde van de autonomie van de (voetbal)sport mogen inluiden, ook al is het debat uitdagend: de bewaking van de grenslijn tussen voetbal als industrie en voetbal als sport is immers cruciaal, maar die grenslijn is in toenemende mate opschuivend en vervagend.

      7.3 Hoe verhoudt zich dit tot de fiscaliteit van het profvoetbal?

      Het antwoord is tweeledig.
      Vooreerst zou een preventieve aanpak op termijn moeten leiden tot een gezondere winstgevende profvoetbalsector. Dat kan vanuit overheidsbegrotingsperspectief netto een beter resultaat opleveren dan (fiscale) steekvlamwetgeving gericht op de korte termijn. Dat betekent evenwel niet dat de fiscaliteit van het profvoetbal intussen niet kritisch tegen het licht kan worden gehouden en worden aangepast in functie van een opschuivend maatschappelijk draagvlak, zolang er maar een goed evenwicht wordt bereikt tussen het maatschappelijk belang en de competitiviteit van de sector, mee vanuit rechtsvergelijkend perspectief en de vaststelling dat de markt van het profvoetbal mondiaal is.
      Kan de EU iets ondernemen?45x Zie uitgewerkt: R. Houben, A. Van De Vijver, N. Appermont & G. Verachtert, p. 65 e.v. In dit verband is een vaststelling dat fiscale competitie tussen lidstaten goed is voor de grensoverschrijdende mobiliteit van spelers, maar bijdraagt tot ongelijke speelvelden voor clubs. In tegenstelling tot spelers zijn clubs immers niet verplaatsbaar, waardoor zij, in tegenstelling tot spelers (althans zij die het niveau bereiken om in aanmerking te komen voor transfers naar het buitenland), niet de keuze hebben om binnen de EU op zoek te gaan naar de meest gunstige fiscale en socialezekerheidsrechtelijke normering, bijvoorbeeld in verband met spelersloon.46x Voor zover de spelersverloning (para)fiscaal een gunstig regime geniet in een lidstaat, kunnen spelers meer geneigd zijn in die lidstaat te gaan spelen dan in een andere lidstaat waarin de speler netto een lagere verloning zou ontvangen omwille van de (para)fiscale behandeling van het spelers­loon daar. Zie in die zin: H. Kleven, C. Landais & E. Saez, Taxation and International Migration of Superstars: Evidence from the European Football Market, American Economic Review 2013, p. 1892-1924; zie ook meer algemeen: H. Kleven, C. Landais, M. Munoz & S. Stantcheva, Taxation and Migration: Evidence and Policy Implications, Journal of Economic Perspectives 2020, p. 119-142. De (para)fiscale behandeling van spelersverloning impacteert – indirect, maar zeker – ook de mogelijkheid van clubs om (top)getalenteerde spelers aan te trekken. Clubs gelegen in een lidstaat met gunstig (para)fiscaal regime voor spelersverloning hebben door de band genomen meer kans om toptalent aan te trekken dan clubs die niet in zo’n lidstaat gelegen zijn. Er bestaan dus ongelijke fiscale speelvelden voor clubs in de EU.
      Kan de EU deze ongelijke speelvelden harmoniseren? Dat is wellicht te moeilijk. Op basis van artikel 115 VWEU vereist de harmonisatie van directe belastingen, zoals de belasting van spelerslonen, unanimiteit van de lidstaten, wat uiteraard niet eenvoudig te bewerkstelligen is. Bovendien moet worden vastgesteld dat de actie van de EU op grond van artikel 115 VWEU tot op heden in grote mate betrekking heeft op de vennootschapsbelasting en niet op de personenbelasting, waaronder de belasting van spelersloon. Wat betreft sociale zekerheid kan de EU, op grond van artikel 153 VWEU enkel ondersteunend en aanvullend optreden ten aanzien van lidstatelijke acties, waardoor de lidstaten primair aan zet blijven.
      Ook het benaderen van deze problematiek door de lens van het staatssteunrecht is niet de wenselijke optie. Zulke benadering zou een case-by-case-benadering zijn en geen fundamentele oplossing vanuit meer holistisch perspectief, waardoor ze noodzakelijk tekortschiet.
      Wel nuttig kan de inbedding van de fiscale competitie in het profvoetbal zijn in de bredere discussie over wat fiscaal nog fair is. Parallellen kunnen hierbij worden getrokken met de aanname van de soft law Code of Conduct for Business Taxation in 1997. Deze code reflecteert de intentie van de lidstaten om geen nieuwe fiscale maatregelen in te voeren die schadelijk zijn in de zin van de code en om hun bestaande regels en praktijken die schadelijk zijn tegen het licht te houden en af te schaffen – en ze is gezaghebbend. Deze code vertolkt een duidelijk politiek akkoord tegen unfaire fiscale competitie in de vennootschapsbelasting. De techniek van zulke code of conduct kan ook een valabele denkpiste zijn voor de personenbelasting en de fiscale behandeling van spelers­loon, om op die manier meer klaarheid te brengen over wat fair is en wat dat niet is, en in functie daarvan beleidsmatig inspirerend te kunnen zijn voor lidstaten om hun eigen beleid bij te sturen. Dat kan betrekking hebben op het terugschroeven van wat unfair zou zijn, maar kan evenzeer leiden tot het besef dat in Europese context een nationaal regime dat het profvoetbal fiscaal stimuleert helemaal niet unfair is.

    • 8. Conclusie

      In België staat de (para)fiscaliteit van het profvoetbal momenteel onder druk. De ontwerpwetgeving is vatbaar voor verbetering en kan beter worden ingebed in de Europese en mondiale context van het profvoetbal. De echte oplossingen voor de problemen van het profvoetbal zijn gericht op meer preventie, met sanctionering als sluitstuk. Dat vergt actie op EU-niveau. Dat heeft zijn impact voor België, maar uiteraard ook voor de andere Europese landen, waaronder Nederland. En de fiscus? Die zal in dit model winstgevende voetbalondernemingen kunnen belasten. En avant!
      Welke lessen zijn er nog voor Nederland te trekken? In tegenstelling tot in België staat de Nederlandse fiscale behandeling van het profvoetbal, voor zover bekend, beleidsmatig niet ter discussie. In Europees verband is de Nederlandse fiscale incentivering niet bijzonder: belangrijke andere voetballanden doen, al dan niet via ­verschillende methodes, iets gelijkaardigs. De EU laat daartoe ook de ruimte. In omstandigheden waarin de overheid via fiscale maatregelen selectief (topsport)ondernemingen steunt, loert wel de staatssteundiscussie om de hoek.47x Zie in dit verband kritisch over de Nederlandse regeling: E. Swaving Dijkstra, De 30%-regeling en het staatssteun verbod: voorkomen is beter dan genezen, Weekblad voor Fiscaal Recht 2019/152. Wanneer staatssteun kan worden verantwoord in functie van het algemeen belang, is die verenigbaar met het Europese staatssteunrecht. De beschouwingen die ter zake in deze bijdrage in verband met België werden gemaakt, kunnen mogelijk ook nuttig zijn voor de Nederlandse context, al maakt de herverdelingsverplichting van de steun in functie van de jeugdopleiding de Belgische context in zekere zin ook wel uniek.

    Noten

    • 1 Wet van 4 mei 2007 betreffende het fiscaal statuut van de bezoldigde sportbeoefenaars, BS 15 mei 2007.

    • 2 Technisch betrof het een individuele aanvraag tot erkenning als niet-inwoner. Hierna wordt voor de leesbaarheid verwezen naar ‘expat-regime’.

    • 3 Over de ratio van deze normering, in de context van dubbelbelastingverdragen, zie meer uitgebreid R. Houben, A. Van De Vijver, N. Appermont & G. Verachtert, Taxing professional football in the EU. A comparative and EU analysis of a sector with tax gaps, 2021, p. 25-26 (beschikbaar via www.europarl.europa.eu/thinktank/en/document.html?reference=IPOL_STU%282021%29695451).

    • 4 Dit is inkomen tot en met EUR 13.540: 25%; inkomen tussen EUR 13.541 en EUR 23.900: 40%; inkomen tussen EUR 23.901 en EUR 41.360: 45%; inkomen vanaf EUR 41.360: 50%.

    • 5 Rekenhof, Vrijstellingen van storting van bedrijfsvoorheffing – een complexe regeling ter ondersteuning van werkgevers, 27 maart 2019, p. 10.

    • 6 Mededeling invulling criterium deskundigheid profvoetballers, www.rijksoverheid.nl. Deze overeenkomst zou geldig zijn tot 1 juli 2021: M.M.L. Willems & B.J. Mestrom, Fiscaliteit en sport, in: S. Jellinghaus (red.), Capita Sportrecht, ’s-Hertogenbosch: Gompel&Svacina 2018, p. 415-460.

    • 7 Zie: www.tweedekamer.nl/debat_en_vergadering/commissievergaderingen/details?id=2017A02118.

    • 8 R. Houben, A. Van De Vijver, N. Appermont & G. Verachtert, 2021.

    • 9 Zoals aangegeven, wordt dit regime momenteel hervormd. Het is weinig waarschijnlijk dat het in de bedoeling van de wetgever ligt om profvoetballers, naar analogie met het Nederlandse voorbeeld, van het systeem te laten genieten.

    • 10 S. Cabrito Neto, D. Tracana & J. Rodrigues, Taxation of artists and sportspersons in Portugal, Sports Law & Taxation, Nolot, 53.

    • 11 Zie over de specificiteit van de sport op basis van art. 165 VWEU onder meer: A. Cattaneo & R. Parrish, Sports Law in the European Union: Wolters Kluwer 2020, p. 44 e.v.; An Vermeersch, Specificity of sport, in: J. Anderson, R. Parrish & B. Garcia (red.), EU Sports law and Policy, Cheltenham: Edward Elgar Publishing 2018, p. 307-325.

    • 12 Zoals ook weer bleek uit het meest recente beleidrapport van het Europees Parlement: European Parliament resolution of 23 November 2021 on EU sports policy: assessment and possible ways forward (2021/2058(INI)), beschikbaar via www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-9-2021-0463_EN.html.

    • 13 EC, Sport in the European Union, https://ec.europa.eu/assets/eac/sport/library/documents/eu-sport-factsheet_en.pdf (geraadpleegd 26 januari 2021); European Platform for Sport Innovation, Position paper on the impact of the COVID-19 crisis on the sport sector, https://euoffice.eurolympic.org/files/position_paper_COVID-19%20final_revision.pdf, 1 (geraadpleegd 26 januari 2021).

    • 14 Zie met verdere verwijzingen: R. Houben, A. Van De Vijver, N. Appermont & G. Verachtert, 2021, p. 13.

    • 15 www.belgium.be/sites/default/files/Regeerakkoord_2020.pdf, p. 52.

    • 16 Beleidsverklaring eerste minister Alexander De Croo, 12 oktober 2021 (https://www.premier.be/nl/federale-beleidsverklaring-nieuwe-groei-hervormen-investeren).

    • 17 Bijvoorbeeld: Profvoetbal moet 43 miljoen euro in het laatje brengen, www.standaard.be/cnt/dmf20211012_97879439.

    • 18 Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, PbEU 26 juni 2014, afl. 187, 1.

    • 19 European Parliament resolution of 23 November 2021 on EU sports pol­icy: assessment and possible ways forward.

    • 20 Zie de open brief van de zes grootste Belgische clubs van 10 november 2021, intergaal te lezen via https://www.hln.be/belgisch-voetbal/g6-reageert-in-open-brief-scherp-op-fiscale-hervorming-per-definitie-het-failliet-van-de-sector~a163d69a/.

    • 21 Zie over de verhouding tussen de ondersteuning van sport en het staatssteunrecht onder meer: A. Cattaneo & R. Parrish, 2020, p. 171-180; A. Cat­taneo, State aid and sport, in: J. Anderson, R. Parrish & B. Garcia (red.), EU Sports law and Policy, Cheltenham: Edward Elgar Publishing 2018, p. 197-227; E. Huisman, Staatssteun en aanbesteding in de sport, in: S. Jellinghaus (red.), Capita Sportrecht, ’s-Hertogenbosch: Gompel&Svacina 2018, p. 337-367.

    • 22 R. Houben, A. Van De Vijver, N. Appermont & G. Verachtert, 2021.

    • 23 Zie bijvoorbeeld ook een beslissing van de Europese Commissie over Frankrijk, waarbij een bestaande subsidiëring van profclubs niet werd gesanctioneerd: https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/IP_01_599.

    • 24 R. Houben, A. Van De Vijver, N. Appermont & G. Verachtert, 2021.

    • 25 Zie de uitwerking van dit concept in de sport: B. Van Rompuy, Sports, in: L. Hancher, T. Ottervanger & P.J. Slot (red.), EU State Aids, Fifth Edition, Londen: Sweet & Maxwell 2016, p. 788. Zie de concrete toepassing door de Commissie: Europese Commissie, 9 november 2011, SA.31722, Hongarije: sports infrastructure development scheme. Zie in dezelfde lijn: J. Almunia, brief aan UEFA president Michel Platini, 21 maart 2012, https://ec.europa.eu/competition/sectors/sports/letter_almunia_en.pdf; J. Almunia & M. Platini, Joint Statement on Financial Fair Play (FFP) rules and ­state aid control in professional football, 21 maart 2012, https://ec.europa.eu/competition/sectors/sports/joint_statement_en.pdf. en het persbericht van de Europese Commissie, 25 april 2001, IP/01/599, Commission does not object to subsidies for French professional sports clubs.

    • 26 De Europese Commissie stuurde namelijk op 1 oktober 2012 een brief naar alle lidstaten met de bedoeling om een overzicht te krijgen van de financiering van voetbal in de EU. In een antwoord op deze brief heeft België de Commissie vervolgens op de hoogte gesteld van het toepasselijke fiscale regime op voetbalclubs. Zie desbetreffend het antwoord van 12 juni 2013 van Europees Commissaris Almunia op een vraag van 16 april 2013, Marc Tarabella, E-004261/13.

    • 27 Europese Commissie 4 juli 2016, SA.29769, Spanje: aid to certain football clubs (aid to FC Barcelona); Europese Commissie 4 juli 2016, SA.33754, Spanje: aid to Real Madrid; Europese Commissie, 4 juli 2016, SA.36387, Spanje: aid to Valencia football clubs.

    • 28 A. Cattaneo & R. Parrish, 2020, p. 180, nr. 480; O. Van Maren, EU State Aid Law and Professional Football: A Threat or a Blessing?, EStAL 2016, p. 37.

    • 29 Terwijl in het vooruitzicht van hervormingen van de Europese competitieformats, de voortdurende dreiging van breakawayleagues en het idee van transnationale competities en die competitiviteit van clubs het nu meer dan ooit van groot belang is om de trein van de toekomst niet te missen.

    • 30 Zoals ook onderkend door de Hoge Raad van Financiën, een Belgisch overheidsorgaan: ‘Een wijziging van het fiscaal en parafiscaal systeem kan tot gevolg hebben dat bijvoorbeeld de Belgische voetbal- en wielerploegen een competitief nadeel zullen hebben ten opzichte van buitenlandse ploegen. De Afdeling pleit er dan ook voor om bij een eventuele afschaffing van deze stelsels gefaseerd te werk te gaan. De afschaffing van het fiscale stelsel voor sporters heeft zowel op het federale als op het gewestelijke niveau een impact op de ontvangsten uit de personenbelasting. Wat de vrijstelling in de bedrijfsvoorheffing betreft is enkel het federale niveau geïmpacteerd.’ (www.hogeraadvanfinancien.be/sites/default/files/public/publications/hrf_fisc_2021_07.pdf.)

    • 31 Verminderde matchdaginkomsten, minder tot geen prijzengeld voor Europese wedstrijden, verminderde sponsoringinkomsten, mediarechten, enzovoorts.

    • 32 Horeca, veiligheid, media, enzovoorts.

    • 33 Waarschijnlijk opteer(t)(de) de wetgever voor de aanpak via de groepsvrijstellingsverordening omdat de wijziging dan niet moet worden aangemeld, maar het is onduidelijk welk concreet voordeel de wetgever daarmee beoogt dat niet onevenredig is met het nadeel dat de clubs erdoor lijden. Het niet toepassen van de groepsvrijstellingsverordening is in elk geval perfect mogelijk: B. Van Rompuy & O. Van Maren, EU Control of ­State Aid to Professional Sport: Why Now?, in: A. Duval & B. Van Rompuy (red.), The Legacy of Bosman, Den Haag: T.M.C. Asser Press 2016, p. 166.

    • 34 Zie bijvoorbeeld: Meer kansen voor talent van eigen bodem, 30 november 2019, www.standaard.be/cnt/dmf20191129_04744139.

    • 35 www.hogeraadvanfinancien.be/sites/default/files/public/publications/hrf_fisc_2021_07.pdf, 54.

    • 36 Zie hierna par. 7.

    • 37 Zie: www.tijd.be/ondernemen/sport/topvoetballers-betalen-vanaf-volgend-jaar-meer-rsz/10349802.html (27 november 2021).

    • 38 Zie in dit verband bijvoorbeeld de gevalstudie van de anti-witwasnormering in België, verder uitgewerkt in R. Houben, A. Van De Vijver, N. Appermont & G. Verachtert, 2021, p. 18-19.

    • 39 Zie over de noodzaak van de EU om op te treden bij obstructies van de verdragsvrijheden, met verdere verwijzingen: R. Houben & S. Nuyts, A New Deal for Professional Football in the EU, Cambridge: Intersentia 2021, p. 28, vn. 46.

    • 40 Zie over de proliferatie van verschillende aanpakken als gevolg van die deregulering: R. Parrish, A. Cattaneo, J. Lindholm, J. Mittag, C. Perez Gonzalez & V. Smokvina, Promoting and Supporting Good Governance in the European Football Agents Industry – National Association Intermediary Regulations, European Commission report, Augustus 2018.

    • 41 Zie meer uitgebreid over waarom FIFA wellicht niet best geplaatst is: R. Houben & S. Nuyts, 2021, p. 21 e.v. en 45 e.v.

    • 42 Zie ook onder meer A. Geeraert, The EU in international sports gover­nance – a principal agent perspective on EU control of FIFA and UEFA, London: Palgrave Macmillan 2016, p. 107; J. Arnaut, Independent European Sport Review, 1 oktober 2006, p. 131; European Parliament Resolution on the Future of Professional Football in Europe, 29 maart 2007, par. 44; European Parliament Resolution on the White Paper on Sport, 8 mei 2008, par. 100; EC, Report on the assessment of the risk of money laundering and terrorist financing affecting the internal market and relating to cross-border activities, 24 juli 2019, p. 240; R. Parrish, A. Cattaneo, J. Lindholm, J. Mittag, C. Perez-Gonzalez & V. Smokvina, Promoting and Supporting Good Governance in the European Football Agents Industry, European Commission report, oktober 2019, p. 63-64.

    • 43 Over deze juridische grondslagen voor EU-interventie in het profvoetbal, zie R. Houben & S. Nuyts, 2021, p. 30 e.v.; zie specifiek in verband met art. 114 VWEU als grondslag: R. Parrish, B. Garcia, S. Miettinen & R. Siekmann, The Lisbon Treaty and EU sports policy, European Parliament ­Study, 2010, p. 7; R. Parrish, A. Cattaneo, J. Lindholm, J. Mittag, C. Perez-Gonzalez & V. Smokvina, 2019; R. Parrish, Sources and origins of EU sports pol­icy, in: J. Anderson, R. Parrish & B. Garcia (red.), EU Sports law and Pol­icy, Cheltenham: Edward Elgar Publishing 2018, p. 27-28; A. Geeraert, 2016, p. 125-126; K. Pijetlociv, EU Sports Law and Breakaway Leagues in Football, Den Haag: T.M.C. Asser Press, 2015, p. 21.

    • 44 Zie art. 289 en art. 294 VWEU.

    • 45 Zie uitgewerkt: R. Houben, A. Van De Vijver, N. Appermont & G. Verachtert, p. 65 e.v.

    • 46 Voor zover de spelersverloning (para)fiscaal een gunstig regime geniet in een lidstaat, kunnen spelers meer geneigd zijn in die lidstaat te gaan spelen dan in een andere lidstaat waarin de speler netto een lagere verloning zou ontvangen omwille van de (para)fiscale behandeling van het spelers­loon daar. Zie in die zin: H. Kleven, C. Landais & E. Saez, Taxation and International Migration of Superstars: Evidence from the European Football Market, American Economic Review 2013, p. 1892-1924; zie ook meer algemeen: H. Kleven, C. Landais, M. Munoz & S. Stantcheva, Taxation and Migration: Evidence and Policy Implications, Journal of Economic Perspectives 2020, p. 119-142.

    • 47 Zie in dit verband kritisch over de Nederlandse regeling: E. Swaving Dijkstra, De 30%-regeling en het staatssteun verbod: voorkomen is beter dan genezen, Weekblad voor Fiscaal Recht 2019/152.