DOI: 10.5553/TCR/092986492023031001001

Tijdschrift voor Civiele RechtsplegingAccess_open

Artikel

Conclusies in civiele cassatiezaken: een systematische analyse

Trefwoorden conclusie, parket bij de Hoge Raad, cassatie, advocaat-generaal, empirisch-juridisch onderzoek
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Jarmo Oppatja, 'Conclusies in civiele cassatiezaken: een systematische analyse', TCR 2023, p. 1-12

    In deze bijdrage analyseert de auteur op systematische wijze 131 conclusies van het civiele parket bij de Hoge Raad. Daardoor ontstaat een empirisch onderbouwd beeld van verschillende aspecten van conclusies in civiele cassatiezaken, zoals omvang, structuur, klachtbehandeling en afdoeningswijze. De analyse beoogt het huidige beeld van de conclusie in de literatuur aan te vullen, te substantiëren en/of te nuanceren.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • 1. Het ‘individuele karakter’ van de conclusie

      De conclusie van het parket bij de Hoge Raad. Wie de boeken uit de recente geschiedenis op het gebied van het burgerlijk procesrecht erop naslaat, leest niets dan lovende woorden over haar waarde voor de rechtsbeoefenaar.1x Dat is niet altijd zo geweest, zie E. Korthals Altes & H.A. Groen, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Procesrecht. 7. Cassatie in burgerlijke zaken, Deventer: Wolters Kluwer 2015/248. Zo kan Asser, zelf advocaat-generaal in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw, zijn enthousiasme moeilijk bedwingen: ‘Het individuele karakter van de conclusie maakt haar tot een kostelijk en kostbaar stuk. Terecht wordt de conclusie gekoesterd door allen die ermee te maken hebben.’2x W.D.H. Asser, Civiele cassatie, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2018, p. 111 en met hetzelfde enthousiasme p. 112. Zie ook positief: A.S. ­Rueb/­E. Gras, R.G. Hendrikse & A.W. Jongbloed, Compendium Burgerlijk procesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021/10.4.3; H.J. Snijders, C.J.M. Klaassen & G.J. Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2022/283; A. Hammerstein, ‘Wat maakt een conclusie goed?’, in: M. Bosma e.a. (red.), De conclusie voorbij. Liber amicorum aangeboden aan Jaap Polak, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2017, p. 7-8; A.G.F. Ancery & C.S. Avendaño Canto, ‘Een list van Themis. De bijdrage van het parket en het wetenschappelijk bureau bij de Hoge Raad aan rechtsvorming in cassatie’, in: R. de Graaff e.a. (red.), Rechtsvorming door de Hoge Raad, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2016, p. 27-29; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/248; M.W.C. Feteris, Beroep in cassatie in belastingzaken (Fiscale Monografieën nr. 142), Deventer: Kluwer 2014/10.3.2; P.P.T. Bovend’Eert, Rechterlijke organisatie, rechters en rechtspraak, Deventer: Kluwer 2013, p. 101; Kamerstukken II 2009/10, 32450, nr. 3, p. 17; C.H. Sieburgh, ‘Het civiele parket bij de Hoge Raad. Het juiste midden?’, AA 2005, afl. 11, p. 909; F.B. Bakels, ‘Het civiele parket bij de Hoge Raad’, in: C.W.M. van Ballegooijen & P. Ingelse (red.), Het Hof van boven (Prinsengrachtsreeks 2002/2), Nijmegen: Ars Aequi Libri 2002, p. 16-17. Ik moet Asser echter enigszins teleurstellen. Gedurende een groot deel van mijn studie heb ik conclusies vooral als hinderlijk ervaren. Haastig scrolde ik door de digitale Nederlandse Jurisprudentie om zo snel mogelijk bij de uitspraak van de Hoge Raad te komen. Toegegeven: soms sloeg ik ook de uitspraak over en begon ik bij de annotatie. Een aanpak die niet de schoonheidsprijs verdient, maar ­gelukkig ben ik met Hammerstein, voormalig raadsheer in de Hoge Raad, en ongetwijfeld nog vele anderen, in goed gezelschap.3x Hammerstein 2017, p. 7: ‘Ik vrees dat ik als student de waarde van conclusies niet heb onderkend. Dat is anders bij annotaties want daarin staat altijd een uitleg van de uitspraak van de Hoge Raad.’
      Toen ik in de laatste fase van mijn studie college kreeg van Hartlief en Valk, beiden advocaat-generaal, sloeg ook bij mij de stemming om. Het onderlinge verschil in concludeerstijl sprak mij aan. Hartlief uitgebreid, meer de wetenschapper. Valk puntig, meer de rechter. Dit is wat Asser bedoelt met het ‘individuele karakter’ van de conclusie: ieder lid van het parket heeft de vrijheid om zijn of haar conclusie zo in te richten als hem of haar goeddunkt.4x Asser 2018, p. 111. Zie ook Feteris 2014/10.2; Bakels 2002, p. 26-27; F. Bruinsma, Cassatierechtspraak in civiele zaken. Een rechtssociologisch verslag (diss. Utrecht), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 61-63; D.W.F. Verkade, ‘Advocaat-generaal bij de Hoge Raad en medewerk(st)er bij het Wetenschappelijk Bureau van de Hoge Raad’, AA 2005, afl. 9, p. 709; J.K. Franx, ‘Motivering van conclusies OM bij de Hoge Raad’, in: P.A. Wackie Eysten e.a. (red.), Gemotiveerd gehuldigd (Van Boeschoten-bundel), Zwolle: W.E.J. Tjeenk-Willink 1993, p. 124. Formeel is het overigens de procureur-generaal die conclusies neemt, maar materieel concludeert vrijwel altijd een advocaat-generaal of de plaatsvervangend procureur-generaal, vgl. art. 111 lid 5 RO. In het vervolg spreek ik kortheidshalve van ‘de advocaat-generaal’, ‘de leden van het parket’ of ‘het parket’. In civiele zaken bestaat weliswaar een concludeerplicht, maar de wet stelt geen inhoudelijke eisen aan conclusies.5x Zie voor wat betreft de concludeerplicht: art. 44 lid 2 jo. 418 lid 1 en 429 lid 1 Rv. Zie voor prejudiciële procedures: art. 393 lid 6 Rv. Ook in strafzaken is de conclusie verplicht, zie art. 439 Sv. In belastingzaken is de conclusie echter facultatief, zie art. 29d lid 1 AWR. In theorie is het dus denkbaar dat een advocaat-generaal optekent: ‘Ik ben gehoord, maar ik heb verder niets te zeggen.’6x Hammerstein 2017, p. 13 en Franx 1993, p. 122. Overigens gebeurt dit nog wel een enkele keer, zie bijv. HR 18 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1703, r.o. 1.1 (herstelarrest). Aan het andere uiterste van het spectrum staat de vrije wetenschappelijke verhandeling, met beschouwingen buiten de middelen om en met open eindjes.7x Veel auteurs keuren deze aanpak af, waarover later meer.
      Intussen is het de vraag hoe een conclusie er nu werkelijk uitziet. Verschillende auteurs hebben hierop – met meer of minder precisie – een antwoord gegeven, vaak in de vorm van ervaringsverhalen.8x Zie bijv. Asser 2018, p. 111-112; Hammerstein 2017, p. 14-15; L.A.D. Keus, ‘De conclusie beschouwd vanuit het civiele recht’, in: M. Bosma e.a. (red.), De conclusie voorbij. Liber amicorum aangeboden aan Jaap ­Polak, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2017, p. 51-68; Verkade 2005, p. 708-710; Bakels 2002, p. 25-26; Franx 1993, p. 121-131; Th.B. ten Kate, ‘De civiele sectie van het Parket’, in: J. van Soest e.a. (red.), De Hoge Raad der Nederlanden, 1838-1988: een portret, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 212-213. Bijzondere vermelding verdient Bruinsma 1988, p. 59-78 die door middel van interviews met de toenmalige leden van het parket hun werkwijze en filosofie in kaart heeft gebracht. Zijn studie biedt leerzame, maar bovenal vermakelijke inzichten. Korthals Altes en Groen schrijven bijvoorbeeld kernachtig dat een conclusie een analyse bevat van de in cassatie aan de orde zijnde vragen, gevolgd door beschouwingen over die vragen, vermelding van relevante jurisprudentie en literatuur en een gemotiveerd advies over de door de Hoge Raad te geven beslissing.9x Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/248. Andere auteurs zijn uitgebreider van stof, maar naar mijn observatie ontbreekt een systematische analyse van een grote(re) hoeveelheid conclusies.10x Zie evenwel de specifieke studies van T. van Malssen & C.F.N. van ­Schaijk, ‘Art. 81 Wet RO: de stand van zaken’, TCR 2021, afl. 1, p. 15-26 (over art. 81 RO) en Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 35 (over rechtsvergelijking). In dit artikel doe ik een poging om in die leemte te voorzien. Door middel van een systematische inhoudsanalyse geef ik een empi­risch onderbouwd beeld van verschillende aspecten van conclusies in civiele cassatiezaken. De analyse beoogt het huidige beeld in de literatuur aan te vullen, te substantiëren en/of te nuanceren. Zij is informatief en beschrijvend van aard; een normatieve analyse blijft achterwege.
      Het plan van aanpak is als volgt. Eerst zet ik – deels gedreven door hobbyisme, maar vooral voor extra context – kort de historische functie van de conclusie uiteen. Vervolgens besteed ik aandacht aan haar tegenwoordige functie en de wijze waarop zij tot stand komt. Daarmee is het referentiekader voor de systematische analyse gegeven. Na een methodologische verantwoording, presenteer ik de resultaten van die analyse aan de hand van een aantal onderwerpen: omvang, rechtsgebied, structuur, stijl, inhoud, klachtbehandeling en afdoeningswijzen.

    • 2. Historische schets

      De geschiedenis van de conclusie in Nederland begint op 1 oktober 1838. Op die dag trad niet alleen ons eerste eigen Burgerlijk Wetboek in werking, maar zag ook de nieuwe Wet op de rechterlijke organisatie het levenslicht.11x Wet van 18 april 1827 op de zamenstelling der Regterlijke magt en het beleid der Justitie, Stb. 1827, 20, in werking getreden op 1 oktober 1838, Stb. 1838, 12 (hierna: RO 1838). Laatstgenoemde wet belastte het openbaar ministerie met ‘de handhaving der wetten’.12x Art. 4 RO 1838. Ook de procureur-generaal bij de Hoge Raad behoorde formeel tot het openbaar ministerie.13x Art. 3 RO 1838. De feitelijke leiding over het openbaar ministerie verloor hij echter per 1838, zie Bovend’Eert 2013, p. 98; J.W. Fokkens, ‘Veranderingen in taak en positie van de Procureur-Generaal en het parket bij de Hoge Raad der Nederlanden tussen 1988 en 2013’, in: M.S. Groenhuijsen, T. Kooijmans & J.W. Ouwerkerk, Roosachtig strafrecht. Liber amicorum Theo de Roos, Deventer: Kluwer 2013, p. 219; M.E. de Meijer, Het openbaar ministerie in civiele zaken (diss. Rotterdam), Deventer: Kluwer 2003, p. 47. Volgens de Wet op de rechterlijke organisatie moest het openbaar ministerie worden gehoord in alle gevallen bij de wet voorzien.14x Art. 4 RO 1838. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat eveneens in werking trad op 1 oktober 1838, bevatte een opsomming van dergelijke gevallen. Zo moest het openbaar ministerie worden gehoord in zaken over de openbare orde, minderjarigen, echtscheidingen, maar ook: beroep in cassatie.15x Art. 134 van de wet van 19 maart 1828, inhoudende den derden titel van het eerste boek van het wetboek van burgerlijke regtsvordering, Stb. 1828, 19, in werking getreden op 1 oktober 1838, Stb. 1838, 12 (hierna: Rv 1838). Daarnaast gaf art. 135 Rv 1828 het openbaar ministerie de mogelijkheid om ambtshalve op te treden. Het openbaar ministerie vulde dit hoorrecht vervolgens in met het nemen van ‘conclusien’.16x Vgl. art. 137 en 138 Rv 1838.
      De hiervoor geschetste regels uit 1838 zijn te herleiden tot de Franse Wet op de rechterlijke organisatie van 1790.17x De Meijer 2003, p. 45-46. Zij gaat ook in op de regelgeving onder het ­bewind van Napoleon. Op grond van deze wet kregen de leden van het openbaar ministerie de titel commissaires du Roi, oftewel: agenten van de uitvoerende macht bij de rechterlijke macht. Zij moesten erop toezien dat rechters in hun vonnissen gehoor gaven aan wetten betreffende het algemeen belang.18x Art. I, Titre VIII (Du Ministère public), Loi sur l’organisation judiciaire des 16-24 août 1790 (hierna: L-1790): ‘Les officiers du ministère public sont agens du pouvoir exécutif auprès des tribunaux. Leurs fonctions consistent à faire observer, dans les jugemens à rendre, les loix qui intéressent l’ordre général, & à faire exécuter les jugemens rendus. Ils porteront le titre de commissaires du roi.’ Het openbaar ministerie belichaamde aldus het wantrouwen van de uitvoerende macht in de rechterlijke macht.19x Vgl. De Meijer 2003, p. 46. In civiele zaken oefenden de leden van het openbaar ministerie hun ambt uit, niet bij wijze van rechtsvordering (als procespartij), maar bij wijze van réquisi­tion, oftewel: conclusie.20x Art. II, Titre VIII, L-1790: ‘Au civil, les commissaires du roi exerceront leur ministère, non par voie d’action, mais seulement par celle de réquisition, dans les procès dont les juges auront été saisis.’ Zie over de verhouding tussen de termen ‘requisitoir’ en ‘conclusie’: J.D. Meijer, Over de noodzakelijkheid van eenen provisionelen Hoogen Raad in het Koninkrijk der Nederlanden, ’s-Gravenhage: Nederlandsche Drukkerij 1817, p. 90. De wet gaf een opsomming van ­zaken waarin het openbaar ministerie in ieder geval moest worden gehoord, waaronder zaken betreffende minderjarigen en ongehuwde vrouwen.21x Art. III, Titre VIII, L-1790: ‘Ils seront entendus dans toutes les causes des pupilles, des mineurs, des interdits, des femmes mariées, & dans celles où les propriétés & les droits, soit de la nation, soit d’une commune, seront intéressés. Ils seront chargés en outre de veiller pour les absens indéfendus.’ Vgl. ook Meijer 1817, p. 87-89. De Nederlandse codificaties uit 1838 vertoonden dus veel gelijkenissen met de Franse regeling uit 1790. De geschiedenis van de conclusie gaat echter naar alle waarschijnlijkheid nog veel verder terug. Het openbaar ­ministerie heeft immers diepe historische wortels, die reiken tot in de late middeleeuwen.22x Zie hierover uitgebreid: De Meijer 2003, p. 27 en G. Leyte, ‘Les origines médiévales du ministère public’, in: J.M. Carbasse (red.), Histoire du parquet, Parijs: P.U.F. 2000, p. 23-54. Vgl. ook het woordenboek van Fure­tière waarin conclusies reeds staan gedefinieerd, A. Furetière, Diction­naire universel, contenant généralement tous les mots François, tant vieux que modernes, et les termes de toutes les sciences et des arts, divisé en trois ­tomes. Volume 1, Rotterdam: Arnout en Reinier Leers 1690, p. 607.
      Na 1838 is de wettelijke taak van de procureur-generaal in civiele zaken nauwelijks gewijzigd. De procureur-generaal concludeert nog altijd in alle bij de wet geregelde gevallen, met name in cassatiezaken.23x Art. 111 lid 2 onder b RO jo. art. 44 lid 2 Rv. De opsomming uit art. 134 Rv 1838, en later art. 324 Rv, is per 1 januari 2002 komen te vervallen en vervangen door art. 44 lid 2 Rv, zie Stb. 2001, 580 en Stb. 2001, 623. Met het voorgaande zeg ik overigens niet dat conclusies inhoudelijk niet zijn veranderd. Een historische vergelijking op dit punt valt echter buiten het bestek van dit artikel. De ratio van zijn rol in cassatieprocedures is echter wel veranderd. Niet langer is de procureur-generaal bij de Hoge Raad zaakwaarnemer van de uitvoerende macht, maar raadgever van het hoogste rechtscollege zelf.24x Vgl. Bruinsma 1988, p. 59-60. Het ambt van procureur-generaal is eind twintigste eeuw zelfs volledig losgemaakt van het openbaar ministerie.25x Wet reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket, Stb. 1999, 194, in werking getreden op 1 juni 1999, Stb. 1999, 198. Sindsdien is aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad een apart hoofdstuk ­gewijd in de Wet op de rechterlijke organisatie. Het parket bij de Hoge Raad en zijn conclusies vervullen nu een eigen functie in de Nederlandse rechtsorde.

    • 3. Hedendaagse functie

      De conclusie staat tegenwoordig te boek als een onpartijdig, onafhankelijk en niet-bindend advies aan de Hoge Raad over de afdoening van een concrete zaak.26x Vgl. o.m. B.T.M. van der Wiel e.a., Cassatie (Burgerlijk Proces & Praktijk nr. 20), Deventer: Wolters Kluwer 2019/12; Asser 2018, p. 110 en 112; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/248; Feteris 2014/10.3.2. Zij heeft vaak een hoog wetenschappelijk gehalte.27x Van der Wiel e.a. 2019/299; Asser 2018, p. 110 en 112; Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 28; Bruinsma 1988, p. 67; Ontwerp tot vaststelling van een Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Der koningin aangeboden door de staatscommissie voor de herziening van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 4 november 1911, no. 40. Deel II. Toelichting, Den Haag: Algemeene Landsdrukkerij 1920 (Toelichting commissie-Gratama), p. 233. De advocaat-generaal moet in kaart brengen welke (rechts)vragen aan de orde zijn en deze beantwoorden op basis van een gedegen onderzoek, daarbij ondersteund door het wetenschappelijk bureau (waarover ­later meer). Dit voorbereidende werk draagt vervolgens niet alleen bij aan de kwaliteit van de uitspraak, maar neemt de ­Hoge Raad ook tijdrovend werk uit handen. Zonder conclusies zou de civiele kamer nooit de productie kunnen halen die zij nu haalt.28x Zie o.m. Rueb/Gras, Hendrikse & Jongbloed 2021/10.4.3; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/24; F.B. Bakels, ‘Totstandkoming en uitleg van uitspraken van de Hoge Raad’, AA 2015, afl. 11, p. 928; ­Bovend’Eert 2013, p. 101; Sieburgh 2005, p. 909. Volgens Bakels is de rol van de conclusie het grootst in de eerste raadkamer, waarin de raadsheren een voorlopige koers bepalen.29x Bakels 2015, p. 930. Tijdens het concipiëren van de uitspraak wordt die rol kleiner, maar in het algemeen is de invloed van de advocaat-generaal op de uitspraak groter dan die van een raadsheer die niet de concipiënt is.30x Ibidem. De conclusie bevat ­immers vaak alle elementen om tot een beslissing te komen.31x Hammerstein 2017, p. 7, Verkade 2005, p. 709 (‘concept-arrest’) en Franx 1993, p. 126.
      Advocaten-generaal zijn dus in zekere zin ook rechters. In de kern wordt van hen gevraagd hoe zij zouden beslissen als ze op de stoel van de Hoge Raad zaten.32x Bruinsma 1988, p. 69 noemt de advocaat-generaal een ‘pseudo-rechter’. Asser 2018, p. 112 en Bakels 2002, p. 17, voetnoot 10 stellen dat tussen het ambt van advocaat-generaal en raadsheer geen wezenlijk verschil ­bestaat. De advocaat-generaal manoeuvreert daarom bij voorkeur binnen de grenzen van het geding en bepaalt een duidelijke koers. Klachten uit eigen ­koker, beschouwingen die loszingen van de middelen en open eindjes zijn niet verboden, maar missen veelal goede zin.33x Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/248 en Asser 2018, p. 111-112. Zie ook Van der Wiel e.a. 2019/299, Hammerstein 2017, p. 8 en Keus 2017, p. 64. Zie voor een voorbeeld van een behandeling van klachten die niet zijn aangevoerd: concl. A-G Bakels, ECLI:NL:PHR:2002:AE4392, randnrs. 2.1-2.3, voor HR 21 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4392, NJ 2004/128, m.nt. W.M. Kleijn. Zie tot slot Bruinsma 1988, p. 61 waarin voormalig A-G Ten Kate stelt dat de uitkomst van zijn afweging niet zo belangrijk meer is, als hij de Hoge Raad heeft geconfronteerd met zijn eigen uitspraken en de oppositie daartegen: ‘Eigenlijk zou je dan tot referte moeten kunnen concluderen.’ ­Tegelijkertijd draagt de advocaat-generaal niet de verantwoordelijkheid van een eindbeslissing. Dit biedt meer vrijheid om op verkenning uit te gaan, proefballonnetjes op te laten, hier en daar een persoonlijke noot te kraken en soms de plank volledig mis te slaan. Dit kan het recht juist verder helpen.34x Vgl. Asser 2018, p. 111; Hammerstein 2017, p. 9-10; Bakels 2002, p. 27 en 30; C. Lindo, ‘Jan Leijten, een betrokken buitenstaander. Interview’, NJB 1996, afl. 4, p. 118; Franx 1993, p. 124. In het ideale geval vindt de advocaat-generaal dus een balans tussen de vrijheid van een wetenschapper en de zaaksgebondenheid van een rechter.
      Het parket vervult bij het nemen van conclusies dezelfde taken als de Hoge Raad: het bevorderen van rechtseenheid en rechtsontwikkeling, en het bieden van rechtsbescherming.35x ‘Hoge Raad der Nederlanden. Jaarverslag 2021’, https://2021.jaarverslaghogeraad.nl/, onder het tabblad ‘De Hoge Raad’ en vervolgens ‘Kerntaken’. Zie ook Bovend’Eert 2013, p. 100; Sieburgh 2005, p. 910; Th.B. ten Kate, ‘De civiele sectie van het Parket’, in: J. van Soest e.a. (red.), De Hoge Raad der Nederlanden, 1838-1988: een portret, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 214; Bruinsma 1988, p. 63. De advocaat-generaal draagt bij aan de rechtseenheid door bijvoorbeeld eerdere rechtspraak in soortgelijke gevallen in kaart te brengen, tweespalt in de feitenrechtspraak te signaleren of verschillende regels uit diverse lagen van de (internationale) rechtsorde inzichtelijk te maken.36x Vgl. m.b.t. laatstgenoemd geval Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 31-39. De advocaat-generaal ­bevordert de rechtsontwikkeling door bijvoorbeeld een standpunt in te nemen over wenselijk recht en de Hoge Raad tot dat standpunt te verleiden. Dit kan bovendien het wetenschappelijk debat aanzwengelen en cassatieadvocaten stimuleren om een nieuwe zaak aan te brengen.37x Sieburgh 2005, p. 910. Zie ook Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 28-29 en Feteris 2014/10.3.2. Vgl. verder de literatuur als genoemd in voetnoot 34. De advocaat-generaal biedt ten slotte rechtsbescherming door de aangevoerde klachten gemotiveerd te volgen of te verwerpen.38x Vgl. J. Paulussen & G. Reisenstadt, ‘“Bij het woord generalist voel ik me thuis”. Interview met Advocaat-generaal F.B. Bakels’, AA 2001, afl. 9, p. 631. Als de Hoge Raad tot een ander oordeel komt dan de advocaat-generaal, kan de verliezende partij (en vooral ook diens cassatieadvocaat) zich troosten met de gedachte dat ten minste één weldenkend mens het met haar eens was.39x Asser 2018, p. 111 en Feteris 2014/10.3.2. Daarnaast kan de conclusie partijen voorzien van enige motivering, als de Hoge Raad bepaalde klachten buiten behandeling laat of toepassing geeft aan art. 81 RO.40x Zie o.m. Keus 2017, p. 63 en 65-66; Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 27 en Sieburgh 2005, p. 909. Om deze redenen behandelt de advocaat-generaal bij voorkeur alle klachten en volstaat hij of zij niet met een verwijzing naar art. 81 RO.41x A.J.A. van Dorst, ‘Cassatie in strafzaken’, in: M.F. Attinger e.a./P.A.M. Mevis e.a., Handboek Strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018/45.4.6.2; Keus 2017, p. 53; Fokkens 2013, p. 223; Bakels 2002, p. 22. Volledigheid is overigens niet alleen prettig voor partijen, maar ook voor de Hoge Raad. Denk bijvoorbeeld aan het geval dat hij bepaalde klachten, anders dan de advocaat-generaal, toch de moeite waard vindt.42x Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/248. Tot slot kan volledigheid ook van belang zijn voor de verwijzingsprocedure of onderhandelingen na cassatie, zie Asser 2018, p. 111.
      Zoals ik zojuist al aanstipte, kan de conclusie meer inzicht geven in de vaak korte, ietwat apodictische uitspraak van de Hoge Raad.43x Zie o.m. Asser 2018, p. 111; Van Dorst 2018/45.4.6.2; Keus 2017, p. 64; Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 28; Feteris 2014/10.3.2. Bestudering van de conclusie is zelfs noodzakelijk voor een goed begrip van die uitspraak.44x Bakels 2015, p. 930-931 en Franx 1993, p. 126. Vgl. ook Van Dorst 2018/45.4.6.2 (‘communicerende vaten’); Ten Kate, in: Bruinsma 1988, p. 67 (‘twee-luik’); Franx 1993, p. 129 (‘impliciet dialoog’); Sieburgh 2005, p. 910 (‘wederhelften’); Bakels 2002, p. 16, voetnoot 9 (vormen ­samen ‘het eindproduct’). Zo biedt zij meer ruimte om de voorliggende problematiek in een breder perspectief te plaatsen en kan zij laten zien dat er meerdere denkbare oplossingen zijn. Als de Hoge Raad vervolgens kort en bondig kiest voor dezelfde oplossing als de advocaat-generaal, geeft de conclusie tot op zekere hoogte inzicht in de achtergrond van die keuze.45x Zie de literatuur als genoemd in voetnoot 43. Tot op zekere hoogte, want de interactie tussen conclusie en uitspraak is veelal impliciet.46x De Hoge Raad reageert in principe niet openlijk op de conclusie, zie Bruinsma 1988, p. 67. Zie voor een zeldzame uitzondering bijv.: HR 11 augustus 2017, ECLI:NL:HR:2017:1609. Wel verwijst de Hoge Raad soms naar de opvatting van de advocaat-generaal in de conclusie zie R. van Dijken, ‘Expliciet gebruik van de literatuur door de Hoge Raad: een typologie’, AA 2019, afl. 10, p. 758-759. Dat de Hoge Raad de conclusie onderaan de streep volgt, betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat hij het volledig eens is met alles bóven de streep. Omgekeerd zegt een contraire beslissing niet zo veel over de kwaliteit van de conclusie.47x Vgl. Asser 2018, p. 111. Overigens vervult de conclusie in dat geval volgens veel auteurs feitelijk de functie van een dissenting opinion, zie Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/248; Hammerstein 2017, p. 9; Keus 2017, p. 64; Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 28; Van Dorst 2018/45.4.6.2; Bruinsma 1988, p. 68. Anders: Bovend’Eert 2013, p. 100 en Leijten, in: Bruinsma 1988, p. 68. Toch zien advocaten-generaal hun conclusies (stiekem) liever gevolgd.48x Vgl. I. Mol & N. Eeken-Amiel, ‘Interview met AG M.H. Wissink – Een kijkje in de keuken van advocaat-generaal en hoogleraar M.H. Wissink’, TvHB 2014, afl. 5, p. 270, Leijten, in: Bruinsma 1988, p. 70 en Franx 1993, p. 128. Zo vertelde Hartlief tijdens het college dat hij verzorgde in het kader van de Nijmeegse opleiding Onderneming & Recht, dat hij op de voor zijn team relevante vrijdagen altijd dezelfde vraag stelt: ‘Gebak of geen gebak?’49x Zoals opgemerkt in de eerste voetnoot (asterisk), heeft Hartlief ingestemd met het gebruik van dit citaat. Dit geldt ook voor de uitspraken van Valk verderop in deze bijdrage.
      Resumerend, de belangrijkste functie van de conclusie is het adviseren van de Hoge Raad. In het kielzog draagt de conclusie bij aan rechtseenheid, rechtsontwikkeling en rechts­bescherming. Daarmee bedient zij niet alleen de Hoge Raad, maar ook partijen, de wetenschap en de (cassatie)advocatuur. Nog niet genoemd, maar wel van belang, zijn verder de rechter in vorige instantie, de verwijzingsrechter en het niet-juridische publiek. De rechter in vorige instantie kan uit de conclusie ­leren wat goed of fout is gegaan.50x Vgl. Hammerstein 2017, p. 8. De verwijzingsrechter kan zijn voordeel doen met de beschouwingen van de advocaat-­generaal, met name als de Hoge Raad bepaalde klachten onbehandeld laat.51x Vgl. HR 22 december 1995, NJ 1997/118, m.nt. H.J. Snijders & P.J. Slot, r.o. 3.17 en Asser 2018, p. 111. Tot slot geniet de conclusie belangstelling van het niet-juridische publiek, althans de publieke media, in zaken met veel maatschappelijke impact.52x Vgl. Hammerstein 2017, p. 8. Al met al doen we de conclusie meer recht door haar te typeren als een voorlichting die in de eerste plaats – maar niet uitsluitend – is gericht aan de Hoge Raad.

    • 4. Totstandkoming van conclusies

      Het totstandkomingsproces van conclusies begint op vrijdagochtend. Iedere vrijdag om 10.00 uur vindt de rolzitting van de civiele kamer plaats.53x Art. 1.2.2 Procesreglement Hoge Raad 2017. Strikt genomen is het sinds de invoering van het KEI-procesrecht in cassatie geen rolzitting meer (KEI kent geen rol), maar in de praktijk wordt de wekelijkse behandeling van zaken op vrijdagochtend nog steeds als ‘rolzitting’ aangeduid. Na de rolzitting rubriceert een van de advocaten-generaal, de zogeheten ‘indeler’, de nieuwe zaken naar onderwerp en zwaarte.54x Bakels 2002, p. 19. Navraag leert dat de in deze paragraaf geschetste gang van zaken nog altijd actueel is. Opmerking verdient evenwel dat de indeler wat betreft het onderwerp (de samenvatting van de zaak) tegenwoordig kan voortbouwen op een voorstel van een groepje medewerkers van het wetenschappelijk bureau, die alle nieuw binnengekomen zaken doornemen. Het onderwerp is van belang, omdat iedere advocaat-generaal een zekere specialisatie heeft.55x Bakels 2002, p. 20. Zie ook Bruinsma 1988, p. 64-65 en Ten Kate 1988, p. 214. De zwaarte van een zaak duidt de indeler van oudsher aan met kruisjes: één kruisje voor kleine zaken, twee voor middelgrote en drie voor grote.56x In het verleden vroeg de president aan de advocaat wat voor soort zaak het was: groot, middelgroot of klein. Op donderdag stonden de kleine zaken op de agenda, zodat na afloop nog geraadkamerd kon worden; vrijdag was dan bestemd voor de grote zaken, aldus Bruinsma 1988, p. 65. Iedere zaak heeft standaard twee kruisjes. Afwijkingen naar boven leveren meer kruisjes op (of halve kruisjes: streepjes); afwijkingen naar beneden minder. Uitgangspunt is dat een advocaat-generaal zes kruisjes afdoet per twee weken.57x Bakels 2002, p. 19. Het opstellen van een conclusie in kleine zaken neemt ongeveer vier uur in beslag, in middelgrote drie à vier dagen en in grote zaken kan dit oplopen tot zo’n vier weken.58x Wissink, in: Mol & Eeken-Amiel 2014, p. 269. Een en ander heeft logischerwijs ook invloed op de inhoud van de conclusie. Zo zal een advocaat-generaal een betrekkelijk eenvoudige zaak strakker af kunnen doen dan een zaak met veel precedentwaarde.59x Aldus Bakels 2002, p. 25.
      Het geschetste werktempo is haalbaar dankzij het grondige voorbereidende werk van het wetenschappelijk bureau.60x Zie over het grote belang van het wetenschappelijk bureau o.m. W.E. Haak, ‘25 jaar WB: een succesverhaal’, in: WB der Nederlanden: 25 jaar wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad, Nijmegen: Wolf Legal Pub­lish­ers 2003, p. 4; A. Hartkamp, ‘De functies van het wetenschappelijk bureau’, in: WB der Nederlanden: 25 jaar wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2003, p. 5; G.J.M. Corstens & J.W. Fokkens, ‘Voorwoord’, in: T.C. Gerverdinck e.a. (red.), Wetenschappelijk Bijdragen. Bundel ter gelegenheid van het 35-jarig bestaan van het wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad der Nederlanden, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2014, p. 9. Zie verder over het ­wetenschappelijk bureau in het algemeen o.m. A.J.A. van Dorst, ‘Het ­wetenschappelijk bureau’, in: J. van Soest e.a. (red.), De Hoge Raad der ­Nederlanden, 1838-1988: een portret, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 319-335; Bakels 2002, p. 23-26; Sieburgh 2005, p. 907-908; Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 29-30. Een korps van zo’n honderd jonge juristen met (enige) ervaring in de wetenschap of advocatuur.61x Dit aantal ziet overigens niet alleen op civiel, maar ook op straf en fiscaal. Over het algemeen analyseren zij het dossier, signaleren de relevante (rechts)vragen en verrichten jurisprudentie-, literatuur- en wetsgeschiedenisonderzoek.62x ‘Veelgestelde vragen wetenschappelijk bureau’, https://www.hogeraad.nl/bedrijfsvoering/wetenschappelijk-bureau/veelgestelde-vragen/. Vgl. ook o.m. Asser 2018, p. 110; Sieburgh 2005, p. 908 en Bakels 2002, p. 24. De wijze van voorbereiding is verder afhankelijk van de wensen van de advocaat-generaal in kwestie.63x Bakels 2002, p. 24. Ieder advocaat-generaal heeft ten minste één medewerker, vgl. Wissink, in: Mol & Eeken-Amiel 2014 p. 269 en Franx 1993, p. 125. Hartlief werkt bijvoorbeeld, zo vertelde hij tijdens zijn onderwijs aan studenten, intensief samen met zijn medewerkers. Zij wisselen met grote regelmaat concepten en feedback uit, wat kan resulteren in tientallen conceptversies. Valk hanteert een andere aanpak. Hij vertelde veel te hebben aan de voorbereiding door zijn ­medewerkers en daarover ook contact met hen te hebben, maar het schrijven van de conclusies in eigen hand te houden. Wissink zegt ten slotte de zaak altijd eerst te bespreken met zijn medewerkers en regelmatig met hen te sparren. De medewerkers schrijven een concept-conclusie, tenzij zij liever een nota opstellen. In dat geval giet Wissink het materiaal zelf in de vorm van een conclusie.64x Wissink, in: Mol & Eeken-Amiel 2014, p. 269. Kortom, advocaten-generaal brengen hun conclusies op geheel eigen wijze tot stand.

    • 5. Methodologische verantwoording

      Uit de literatuur rijst het beeld van de conclusie als een waardevol, multifunctioneel en grondig voorbereid stuk. Het vervolg staat in het teken van de aangekondigde systematische analyse. Als gezegd, biedt die analyse een empirisch onderbouwd beeld van verschillende aspecten van conclusies in ­civiele cassatiezaken, met als uiteindelijke doel om het zojuist geschetste beeld aan te vullen, te substantiëren en/of te nuanceren. Maar voordat ik mijn resultaten presenteer, leg ik verantwoording af voor de toegepaste methode: een systematische inhoudsanalyse.65x A. Hall & R.F. Wright, ‘Systematic Content Analysis of Judicial Opin­ions’, California Law Review (96) 2008, afl. 1, p. 63-122 en M. Sale­hijam, ‘The Value of Systematic Content Analysis in Legal Research’, Tilburg Law Review 2018, afl. 1, p. 34-41. Daarnaast heb ik kennisgenomen van de bundel over methoden van systematische rechtspraakanalyse, zie P.W.J. Verbruggen (red.), Methoden van systematische rechtspraakanalyse, Den Haag: Boom juridisch 2021. Deze methode kent drie fasen, die ik hierna zal toelichten: selectie, codering en analyse.66x Hall & Wright 2008, p. 79. In de literatuur treft men ook wel een fijnmaziger vijffasenmodel aan, zie Salheijam 2018, p. 36. Daarbij verwijs ik op verschillende plaatsen naar bijlagen bij dit artikel. Deze zijn online te raadplegen.67x Zie https://doi.org/10.34973/acny-fp45.
      Over de selectie het volgende. Mijn selectie beperkt zich tot conclusies die in 2021 zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl. Niet alle conclusies die het parket in een bepaald jaar neemt, worden nog in datzelfde jaar gepubliceerd.68x In beginsel worden alle conclusies gepubliceerd, meestal binnen enkele weken nadat de conclusie is genomen, zie ‘Publicatie civiele conclusies na intrekken zaak’, 21 april 2022, https://www.hogeraad.nl/actueel/nieuwsoverzicht/2022/april/publicatie-civiele-conclusies-intrekken-zaak/. Buiten het bereik van het onderzoek vallen dus conclusies uit 2021 die pas in 2022 zijn gepubliceerd. Binnen het bereik vallen evenwel conclusies uit 2020 die pas in 2021 zijn verschenen. Ten tweede richt het onderzoek zich uitsluitend op conclusies van de leden van het civiele parket in zijn samenstelling op 31 december 2021. Het civiele parket bestond op die datum uit veertien leden.69x Zie Bijlage 1. In 2021 deden zich enkele personele mutaties voor die eveneens staan omschreven in genoemde bijlage. Tot slot is de selectie beperkt tot conclusies waarin het parket reguliere cassatiezaken ten gronde behandelt.70x De civiele kamer en het civiele parket hielden zich in 2021 voornamelijk bezig met cassatiezaken, zie ‘Hoge Raad der Nederlanden. Jaarverslag 2021’, https://2021.jaarverslaghogeraad.nl/, onder het tabblad ‘Annual Report 2021’ en zie vervolgens p. 63 van dat rapport. In twee gevallen ging het om een cassatie in het belang der wet, zie https://2021.jaarverslaghogeraad.nl/het-parket/cassatie-in-het-belang-der-wet/. Conclusies in incidenten, prejudiciële procedures en cassaties in het belang der wet vallen bijvoorbeeld buiten de selectie. Met ­inachtneming van deze drie beperkingen én met behulp van ­Legal Intelligence, kwam ik tot een selectiekader van 374 conclusies.71x Zie voor een voorbeeld van een zoekopdracht Bijlage 2. Het selectiekader is opgenomen in Bijlage 3. Let op: dit kader is nog niet geschoond van andersoortige procedures. Wel staan zij daarin duidelijk gemarkeerd, zie de toelichting bij het selectiekader in genoemde bijlage. Hieruit heb ik per lid van het parket tien willekeurige conclusies geselecteerd, wat resulteerde in een eindselectie van 131 conclusies.72x Zie Bijlage 4. Advocaat-generaal S.D. Lindenbergh is (pas) per 1 november 2021 benoemd. Van hem heb ik slechts één in 2021 gepubliceerde conclusie gevonden, vandaar het getal 131. Het is belangrijk te vermelden dat dit aantal in absolute zin aanzienlijk is, maar niet voldoende om representatieve uitspraken te doen over álle conclusies.73x Een systematische inhoudsanalyse hoeft overigens niet per se representatief te zijn, vgl. Hall & Wright 2008, p. 101 e.v. en Salheijam 2018, p. 40. De gepresenteerde resultaten zien dus slechts op de onderzochte gevallen en kunnen niet (zonder meer) worden gegeneraliseerd. Omwille van de leesbaarheid zal ik deze kanttekening niet steeds herhalen.
      In de codeerfase komt het aan op het toepassen van een ­codeerschema op de selectie. Mijn codeerschema bestaat uit acht hoofdcategorieën: omvang (A), rechtsgebied (B), structuur (C), stijl (D), inhoud (E), klachtbehandeling (F), onderzoeksmethoden (G) en afdoening (H).74x In Bijlage 5 is het codeerschema opgenomen met toelichting. Deze categorieën ­bestaan op hun beurt uit verschillende subcategorieën, met daaraan gekoppeld een code. Voorbeelden zijn het gebruik van tussenkopjes (C2), een pleidooi voor wenselijk recht (E8) en het buiten behandeling laten van klachten (F2). Bij het opstellen van het codeerschema heb ik inspiratie geput uit de literatuur die ten grondslag ligt aan de voorgaande paragrafen en de colleges van Hartlief en Valk. Vervolgens heb ik het codeerschema aangescherpt en verfijnd aan de hand van veertien willekeurige conclusies: één conclusie per lid van het parket. Daarna heb ik het codeerschema toegepast op de selectie van 131 conclusies.
      De laatste fase in het proces is het analyseren van de resultaten. In de eerste plaats heb ik het aantal herhalingen (‘frequenties’) in de codering geteld.75x Dat gebeurt wel vaker, zie Hall & Wright 2008, p. 118 en Salheijam 2018, p. 37. De coderingen zijn per hoofdcategorie opgenomen in bijlagen 6 tot en met 13, waarin ook de frequenties staan vermeld. Vervolgens heb ik de resultaten tegen het licht gehouden van de voorgaande paragrafen en, waar relevant, dwarsverbanden gelegd. De navolgende paragrafen vormen het schriftelijke verslag van mijn bevindingen.

    • 6. Omvang

      Laat ik beginnen met enkele opmerkingen over de omvang van conclusies. Zij tellen gemiddeld 9.255 woorden, exclusief zaaksgegevens, voetnoten en ondertekening.76x Zie Bijlage 6. Dat zijn ongeveer achttien kantjes. De conclusies van Assink zijn gemiddeld het langst: 16.447 woorden. Ook de langste conclusie staat op zijn naam: 44.792 woorden.77x ECLI:NL:PHR:2021:1039 (Assink). Volledigheidshalve merk ik op dat ook de kortste conclusie (1.094 woorden) op zijn naam staat, zie ECLI:NL:PHR:2021:740 (Assink). Het betrof een vrijwaringszaak. Aangezien de conclusie in de hoofdzaak strekte tot verwerping van het cassatieberoep, volstond een beknopte conclusie in de vrijwaringszaak. Bovendien bevatten zijn conclusies, zo viel mij op, met enige regelmaat lange zinnen, veel tekst zonder randnummers en uitvoerige voetnoten.78x Dit alles is bijvoorbeeld te zien in ECLI:NL:PHR:2021:1040 (Assink). Ik wijs in het bijzonder op de volgende zin (randnr. 3.3): ‘Het aldus verstaan van de overgangsregeling van art. XXII lid 7 Wwz jo. art. 2 lid 1 Besluit laat overigens onverlet de in de rechtspraak (inzake een bedrijfseconomisch ontslag) onderkende, en mede op een redelijke en met de gewenste bescherming van de werknemer strokende uitleg van deze overgangsregeling gebaseerde, mogelijkheid de bij toepassing van deze overgangsregeling op zichzelf prevalerende lopende collectieve afspraken niet onverkort aan te houden, maar daarop (dus op die lopende collectieve afspraken zelf, niet op genoemde overgangsregeling) een correctie aan te brengen en aldus tot een aangepaste uitkomst ten gunste van de werknemer te komen (met nog steeds die afspraken, zij het niet-onverkort toegepast, als basis, niet een recht op een transitievergoeding) indien dat, kort gezegd, in het concrete geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is aangewezen en daarop door de betrokken werknemer een gemotiveerd beroep wordt gedaan.’ Assink wordt in conclusielengte gevolgd door Drijber en Hartlief. Hun conclusies tellen gemiddeld 14.872 respectievelijk 11.960 woorden. Lückers heeft gemiddeld de minste woorden nodig, namelijk 4.722. De gemiddelden zijn op zichzelf niet veelzeggend, omdat de gemaakte selectie willekeurig is. Het is dus mogelijk dat de selectie per toeval bestaat uit relatief veel lange of juist korte conclusies. Ook kan de aard en omvang van ­zaken binnen bepaalde rechtsgebieden een rol spelen. Wellicht wordt in ondernemingsrechtelijke zaken bijvoorbeeld uitvoeriger geprocedeerd dan in familierechtelijke zaken.
      Verder heb ik de conclusies ingedeeld in klassen op basis van het aantal woorden. De woordklassen 3.000-4.000 en 4.000-5.000 delen de hoogste trede, met beide vijftien conclusies. Op de tweede plaats staat de klasse 6.000-7.000 met twaalf conclusies, gevolgd door de klasse 8.000-9.000 met tien conclusies. Net buiten het podium valt de klasse 2.000-3.000 met negen conclusies. Op dit punt zou het interessant zijn om een dwarsverband te leggen met de kruisjesindeling, zoals geschetst in paragraaf 4. Dit is echter een lastige opgave, omdat de toegekende kruisjes voor de buitenwereld niet inzichtelijk zijn.

    • 7. Rechtsgebied

      Het civiele parket is actief op alle terreinen waar de burgerlijke rechter bevoegd is: van kwekersrecht tot arbeidsrecht en van insolventierecht tot vervoerrecht.79x Zie Bijlage 7. In verhouding spelen de meeste zaken zich geheel of gedeeltelijk af op het brede terrein van het verbintenissenrecht (35). Binnen dit terrein zijn verschillende leden actief, maar de namen van Hartlief en Valk springen eruit. Daarnaast bevinden zich betrekkelijk veel conclusies op het gebied van het procesrecht (28). In deze categorie komt de naam van Wesseling-van Gent het vaakst voor. In de derde plaats spelen veel zaken zich af in de sfeer van het personen-, familie- en erfrecht (18). Op dit terrein zijn de meeste conclusies van de hand van Lückers en Vlas. Verder buigt ­Wissink zich het vaakst over het financieel (aansprakelijkheids)-­recht, Rank-Berenschot over het goederenrecht, De Bock over het arbeidsrecht, Vlas over het internationaal privaatrecht, Valk over het onteigeningsrecht, Drijber over het intellectueel eigendomsrecht, Assink over het ondernemingsrecht en pensioenrecht, en Langemeijer over zaken betreffende verplichte geestelijke gezondheidszorg. Deze resultaten bevestigen de ­publiek geheime specialisaties van de verschillende leden.
      Van Peursem en Snijders zijn nog niet genoemd. Reden daarvoor is dat zij op basis van de onderzoeksgegevens een ‘allround’ indruk maken. Het ligt echter voor de hand dat ook zij een zekere specialisatie hebben. Wie googelt, komt er al snel achter dat Van Peursem specialist is op het gebied van intellectueel eigendomsrecht en Snijders op het gebied van overheidsprivaatrecht. Tot slot is ook de naam van Lindenbergh nog niet genoemd. Hij is (pas) in november 2021 gestart als advocaat-generaal, waardoor veel van zijn conclusies buiten de selectie vallen. Binnen de genoemde selectiecriteria vond ik slechts één conclusie van zijn hand, in een verbintenisrechtelijke zaak. Gezien zijn achtergrond zal hij ongetwijfeld regelmatig terugkeren op dit terrein.

    • 8. Structuur

      Het is al vaker gezegd: ieder lid van het parket heeft de vrijheid om zijn of haar conclusie zo in te richten als hem of haar goeddunkt. Toch kennen alle conclusies een duidelijke kop-kern-staart-structuur, inzichtelijk gemaakt met tussenkopjes (131).80x Zie Bijlage 8. In de regel bevatten conclusies een kernweergave van de zaak, gevolgd door een weergave van de feiten en het procesverloop, een bespreking van de middelen en tot slot de daadwerkelijke conclusie. Hierna licht ik deze regel toe en ­behandel ik enkele variaties.
      In het overgrote deel bestaat de kop van de conclusie uit een inleiding met een kernweergave van de zaak (126), qua omvang variërend tussen één zin en enkele alinea’s. Sommige leden voorzien deze inleiding van een gelijkluidend tussenkopje, maar de meesten doen dat niet. In laatstbedoelde gevallen heeft de kernweergave veel weg van een dikgedrukte intro in een krant. Verder kiezen sommige leden ervoor om in de inleiding een beknopte samenvatting – een soort sneak preview – te geven van hun slotsom (39). Hierin geven zij kort en krachtig weer of het cassatieberoep in hun ogen slaagt of niet. Dit zie ik terug in alle onderzochte conclusies van Van Peursem, Valk, Assink en Lindenbergh, en sporadisch in conclusies van Wissink en Drijber. Vooruitlopen op de slotsom lijkt een kwestie van smaak. Ik signaleer althans geen verband met andere categorieën, zoals de omvang van de conclusie. In enkele betrekkelijk lange conclusies is de inleiding uitgebreider en gaat hieraan een inhoudsopgave vooraf (2).81x Zie ECLI:NL:PHR:2021:425 (Vlas) en ECLI:NL:PHR:2021:983 (Drijber). Zij tellen 35.573 resp. 28.897 woorden. In ECLI:NL:PHR:2021:98 (Wissink) is overigens geen sprake van een aparte inhoudsopgave, maar bevat de inleiding een korte leeswijzer. Deze conclusie telt 26.061 woorden. Deze aanpak zie ik echter niet terug in alle ‘corpulente’ conclusies. Na de inleiding volgt een weergave van de feiten en het procesverloop, soms in aparte paragrafen (44), meestal in één paragraaf (85).82x In twee afwijkende conclusies wordt slechts het procesverloop vermeld, zie ECLI:NL:PHR:2021:927 (Wesseling-van Gent) en ECLI:NL:PHR:2021:323 (Langemeijer). In de regel bestaat de kop van een conclusie dus uit een kernweergave van de zaak, gevolgd door een overzicht van de feiten en het procesverloop.
      De kern van de conclusie bevat, behoudens twee zaken die reeds afstuitten op niet-ontvankelijkheid, steeds een bespreking van het (principale en incidentele) middel (129).83x In sommige gevallen gaat aan de bespreking van het middel een aparte paragraaf over de ontvankelijkheid vooraf, zie ECLI:NL:PHR:2021:149 (Wissink), ECLI:NL:PHR:2021:927 (Wesseling-van Gent) en ECLI:NL:PHR:2021:658 (Valk). In ECLI:NL:PHR:2021:94 (Van Peursem) en ECLI:NL:PHR:2021:218 (De Bock) is de beoordeling van de ontvankelijkheid verwerkt in de bespreking van het middel. In zaken waarin het beroep direct strandt op de ontvankelijkheid, blijft een bespreking van de middelen achterwege, zie ECLI:NL:PHR:2021:54 (Wesseling-van Gent) en ECLI:NL:PHR:2021:1109 (Lückers). Deze bespreking vangt altijd aan met een samenvatting van de klachten. De middelonderdelen zijn veelal onderstreept of ­gecursiveerd en daarom goed te herkennen (126). Verder zijn er drie typen ‘kernstructuren’. Meest voorkomend is de klacht-kader-bespreking-structuur (99). Na een samenvatting van de klachten volgt in dat geval een schets van het juridisch kader en een beoordeling van de klachten in het licht van dat kader. De wijze waarop dit kader tot uitdrukking komt, varieert. Soms is het kader duidelijk herkenbaar door bijvoorbeeld het gebruik van subkopjes. Soms is het kader sterk verweven met de bespreking van de klacht. Op dit punt signaleer ik geen duidelijke verschillen tussen de leden van het parket; het lijkt van de zaak zelf af te hangen. De tweede structuur is de klacht-bespreking-structuur. In deze structuur ontbreekt een kader geheel en pakt de behandelend advocaat-generaal de klachten direct aan. Deze structuur komt niet vaak voor (10) en voor de toepassing ervan is naar mijn observatie geen eenduidige oorzaak. De derde en laatste structuur is de ­kader-klacht-bespreking-structuur. In deze structuur gaat aan de bespreking van het middel een aparte paragraaf vooraf met daarin het juridisch kader, al dan niet aangevuld met enkele inleidende beschouwingen. Deze structuur komt iets vaker voor (14) en is met name in zwang bij De Bock, Hartlief en Drijber. Kort en goed bestaat de kern van de conclusie in de regel uit een bespreking van het middel, die op haar beurt bestaat uit een samenvatting van de klachten, een min of meer herkenbare schets van het juridisch kader en een beoordeling van de klachten in het licht van dat kader.
      Resteert de staart van de conclusie. Die is in iedere conclusie hetzelfde, namelijk: de daadwerkelijke conclusie. Hierin zetten de leden in één rake zin uiteen wat zij de Hoge Raad adviseren, bijvoorbeeld: ‘De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.’84x In ECLI:NL:PHR:2021:983 (Drijber) gaat daaraan nog een samenvatting (‘slotsom en afdoening’) vooraf. Dit is een betrekkelijk omvangrijke conclusie (28.897 woorden). Na de conclusie volgen steeds de voetnoten, althans in de digitale versie op rechtspraak.nl, met daarin vaak uitgebreide verwijzingen naar processtukken en andere bronnen.85x Voor zover mij bekend, staan in de originele conclusie wel ‘echte’ voetnoten (en dus geen eindnoten).

    • 9. Stijl

      Met de categorie ‘stijl’ heb ik lang geworsteld. Om de stijl van de verschillende leden in kaart te brengen, knoopte ik aanvankelijk aan bij de typering van Hammerstein. Hij onderscheidt enkele typen leden van het parket: de raadsheer, de cassatieadvocaat, de wetenschapper en de essayist.86x Hammerstein 2017, p. 8. De raadsheer sluit aan bij de wijze waarop de Hoge Raad werkt, zij het dat de conclusie meestal een veel uitgebreidere motivering bevat. De cassatieadvocaat is sterk gericht op de middelen die met een ­fileermes onder handen worden genomen. De wetenschapper grijpt de zaak aan voor een grondige uiteenzetting van jurisprudentie en doctrine. De essayist is ten slotte juist niet gericht op de middelen, maar denkt na over de facetten van het geval met veel oog voor de maatschappelijke en menselijke verhoudingen. Tijdens het lezen van de conclusies proefde ik regelmatig verschillende smaken uit de typering van Hammerstein. Veel conclusies lezen als arresten met meer ‘spek op de botten’. Alle leden van het parket zijn scherp op de middelen. In zaken die zich daarvoor lenen, wordt de doctrine stevig doorgelicht. En heel soms treden mens en maatschappij op de voorgrond. Het lukte mij echter niet om mijn subjectieve lezerservaring om te zetten in objectieve categorieën, ook niet na verschillende pogingen tot aanscherping en objectivering van de genoemde typering.87x Bijlage 9 is daarom komen te vervallen.
      Maar volgens mij schuilt juist in dit proces een belangrijke les. Stijlverschillen zijn er wel, maar zij zijn niet dusdanig groot dat zij zich eenvoudig in voorbedachte, objectieve hokjes laten plaatsen. Zij schuilen naar mijn ervaring veeleer in de details, die de lezer pas gaandeweg opvallen. Zo geven sommige leden, als gezegd, vooraf een samenvatting van hun conclusie, terwijl anderen dat niet doen en bevatten conclusies van Assink vaak lange stukken tekst zonder randnummers en uitweidingen in de voetnoten. Ook in de volgende paragrafen zullen nog kleine stijlverschillen naar voren komen. Hieraan voeg ik op dit punt nog enkele voorbeelden toe. Van Peursem laat zich vaak afwijzend uit met de woorden ‘ik zie dit niet opgaan’ en spreekt ­regelmatig in de ‘we’-vorm en over ‘onze zaak’.88x Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:300 (Van Peursem) en ECLI:NL:PHR:2021:639 (Van Peursem). Wissink ­gebruikt veelal ‘naar mijn mening’ om een standpunt aan te duiden, terwijl Assink zich regelmatig bedient van ‘m.i.’.89x Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:451 (Wissink) resp. ECLI:NL:PHR:2021:522 (Assink). Hartlief deelt nog wel eens een nuchtere overkoepelende visie op de zaak, die voorafgaat aan zijn bespreking van het middel.90x Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:130 (Hartlief), randnr. 3.3 en ECLI:NL:PHR:2021:953 (Hartlief), randnr. 4.1. Ten slotte wendt Valk zich regelmatig tot ‘de lezer’ en steekt hij zijn onvrede over de kwaliteit van de middelen niet onder stoelen of banken (waarover later meer).91x Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:93 (Valk), randnr. 3.10 en 3.16. Naar ik meen heeft Valk overigens nog de meest kenmerkende stijl. Zijn conclusies zijn verhalend en lezen daadwerkelijk als een bespreking: hij vertelt wat hij van de zaak vindt.92x Hieruit blijkt ook wel dat Valk het schrijven van de conclusies in eigen hand houdt, zie par. 4.
      Over het geheel genomen maken conclusies een zakelijke indruk, en dat is geen nieuws. Bruinsma signaleerde al in de jaren tachtig van de vorige eeuw dat de heersende rolopvatting onder de toenmalige parketleden die van ‘raadsheer-rapporteur’ was; de meeste conclusies waren ‘objectieve adviezen’.93x Bruinsma 1988, p. 62. Begin deze eeuw constateerde Bakels dat de ‘pleiter’ niet meer voorkwam – het type advocaat-generaal dat openlijk worstelde met het eigen geweten of de behandelde stof en daarop voortbouwende, gepassioneerde pleidooien afstak. Het parket bestond volgens hem slechts nog uit ‘voorlichters’ en het was best mogelijk, zo sloot hij af, dat juridisch Nederland daardoor wat saaier was geworden.94x Bakels 2002, p. 26. In zoverre lijkt er dus weinig veranderd.
      Tot slot wil ik kort stilstaan bij de doelgroep van conclusies. In paragraaf 3 bleek dat de conclusie, in ieder geval in theorie, ook belangstelling geniet buiten de civiele raadkamer. Daarom heb ik geprobeerd in kaart te brengen of de leden van het parket zich in hun conclusies ook richten tot een ander ­lezerspubliek dan de Hoge Raad. Ook hier bleek het echter lastig om een objectief beeld te vormen. De leden laten zich in de onderzochte conclusies namelijk niet expliciet uit over de beoogde doelgroep. Wel wekken zij soms een suggestie. Ter illustratie wijs ik op enkele conclusies waarin de advocaat-generaal ten overvloede klachten behandelt die (dus) eigenlijk geen (nadere) behandeling behoeven. Zo gaat Drijber ten overvloede in op een klacht, omdat deze een ‘voor de moderne muziekpraktijk’ belangrijke vraag aankaart.95x ECLI:NL:PHR:2021:433 (Drijber), randnr. 4.259. Wesseling-van Gent doet hetzelfde ‘met het oog op de rechtsontwikkeling’.96x ECLI:NL:PHR:2021:133 (Wesseling-van Gent), randnr. 2.1. Valk plaatst ten overvloede nog enkele ‘korte opmerkingen’ bij een incidenteel middel ‘vanwege het principiële karakter ervan’.97x ECLI:NL:PHR:2020:1190 (Valk), randnr. 4.1. Tot slot behandelt Rank-Berenschot ten overvloede enkele onderdelen, omdat zij ‘een principieel karakter hebben en vragen aansnijden die na een eventuele verwijzing opnieuw kunnen rijzen’.98x ECLI:NL:PHR:2020:1131 (Rank-Berenschot), randnr. 2.13.

    • 10. Inhoud

      Het zal niet verbazen, maar uit iedere conclusie blijkt welke vragen aan de orde zijn.99x Zie Bijlage 10. Daarmee doel ik niet alleen op rechtsvragen in het kader van zuivere rechtsklachten en gemengde klachten, maar ook op vragen in relatie tot motiveringsklachten en ontvankelijkheidskwesties. De leden van het parket verwerken de relevante vragen naar mijn observatie doorgaans in de kernweergave van de zaak en/of de samenvatting van de klachten. Zij geven altijd antwoord op die vragen: open eindjes of conclusies die refereren aan het oordeel van de Hoge Raad komen niet voor.100x Vgl. par. 3. Wel komt het voor dat een advocaat-generaal bepaalde klachten buiten behandeling laat, daarover later meer.
      Regelmatig blijkt dat onduidelijkheid bestaat over het geldende recht (64). Dit mondt veelal uit in een openlijke ­beschouwing en afweging van informatie en argumenten uit ­diverse bronnen (53). Soms heeft de bespreking echter het ­karakter van een betoog, waarin het eigen denkproces en standpunt op de voorgrond staan (11). Dit laatste zie ik met name terug bij Valk (5), wat geen verrassing is in het licht van zijn eerder opgemerkte concludeerstijl.101x Ook in ECLI:NL:PHR:2021:533, waarin Valk vanaf randnr. 3.36 opvattingen van andere auteurs weergeeft, is de betogende stijl sterk aanwezig. Hoewel er dus regelmatig onduidelijkheid bestaat over het geldende recht, is dat vaak ook niet het geval (67). Beeldender gezegd: lang niet in iedere zaak is het recht in beweging. Een nadere analyse leert dat de Hoge Raad veel van die zaken geheel of gedeeltelijk afdoet met een beroep op art. 81 RO (58).102x In de overige gevallen volgt de Hoge Raad een voorgestelde vernietiging/niet-ontvankelijkheidsverklaring of gaat hij volledig (gemotiveerd) contrair. Over geheel 2021 deed de Hoge Raad 45 procent van de cassatie­beroepen (167 om 372) af met toepassing van art. 81 RO, zie ‘Hoge Raad der Nederlanden. Jaarverslag 2021’, 2021, https://2021.jaarverslaghogeraad.nl/, onder het tabblad ‘In beeld en in cijfers’ en vervolgens ‘De Hoge Raad in 2021: in cijfers’. Tegelijkertijd doet hij dat soms ook in zaken waarin het geldende recht blijkens de conclusie niet klip-en-klaar is.103x Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:1039 (Assink); ECLI:NL:PHR:2021:639 (Van Peursem) en ECLI:NL:PHR:2021:641 (Snijders). Zie over de toepassing van art. 81 RO verder: Van Malssen & Van Schaijk 2021, p. 15-26.
      Conclusies tot omgaan ben ik niet tegengekomen.104x In ECLI:NL:PHR:2021:98 (Wissink), randnr. 7.10 en ECLI:NL:PHR:2021:778 (Van Peursem), randnr. 3.26 wordt een koerswijziging slechts als mogelijkheid genoemd. Wel breekt de behandelend advocaat-generaal in enkele gevallen een lans voor wenselijk recht, waarmee hij of zij probeert de Hoge Raad in een bepaalde richting te bewegen (4).105x Zie ECLI:NL:PHR:2021:207 (De Bock), randnr. 4.1 e.v.; ECLI:NL:PHR:2021:1051 (Valk), randnr. 4.18; ECLI:NL:PHR:2021:522 (Assink), randnr. 3.5 in fine; ECLI:NL:PHR:2021:1055 (Snijders), randnr. 3.21 in fine. Niet meegeteld, maar wel noemenswaardig is ECLI:NL:PHR:2021:283 (Lückers), randnr. 2.24, waarin Lückers terzijde pleit voor tijdige rechterlijke toetsing van een opvoedbesluit. Bijzondere vermelding verdient de conclusie van De Bock in een zaak over de wettelijke schuldsanering.106x ECLI:NL:PHR:2021:207 (De Bock), randnr. 4.1 e.v. Zonder al te diep in te gaan op de materie, deed zich hier het probleem voor dat de schuldenaar kort na aanvang van het schuldsaneringstraject per toeval een boedelachterstand opliep. Indien de schuldenaar tijdens de schuldsanering bovenmatige schulden doet of laat ontstaan, kan dat grond opleveren om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder ‘schone lei’. De Bock verzoekt de Hoge Raad – los van de middelen – om ‘uit een oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid’ een overweging ten overvloede te wijden aan de door haar – ambtshalve – gesignaleerde problematiek. De Hoge Raad gaat hierin mee.107x HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1670, r.o. 4.2.1 e.v.
      Verder laten de advocaten-generaal in hun conclusies, als verwacht, grondig onderzoek zien. Zij bedienen zich doorgaans van ‘klassiek’ jurisprudentie-, literatuur-, en/of wetsgeschiedenisonderzoek (128).108x Zie Bijlage 12. Relatief vaak met een Europees- of internationaalrechtelijke inslag (33). Regelmatig eist het Europese recht een belangrijke rol op (17), met name in conclusies van Drijber en Wissink.109x ECLI:NL:PHR:2021:98 (Wissink, overheidsprivaatrecht); ECLI:NL:PHR:2021:451 (Wissink, procesrecht); ECLI:NL:PHR:2021:954 (Wissink, financieel recht/verbintenissenrecht); ECLI:NL:PHR:2021:53 (Rank-Berenschot, goederenrecht/verbintenissenrecht); ECLI:NL:PHR:2021:87 (Rank-Berenschot, insolventierecht/internationaal privaatrecht); ECLI:NL:PHR:2021:94 (Van Peursem, kwekersrecht/vennootschapsrecht); ECLI:NL:PHR:2021:639 (Van Peursem, intellectueel eigendomsrecht); ECLI:NL:PHR:2020:1176 (De Bock, procesrecht); ECLI:NL:PHR:2021:953 (Hartlief, intellectueel eigendomsrecht/onrechtmatige daad); ECLI:NL:PHR:2021:161 (Drijber, financieel recht/verbintenissenrecht); ECLI:NL:PHR:2021:83 (Drijber, intellectueel ­eigendomsrecht/privacyrecht); ECLI:NL:PHR:2021:134 (Drijber, energierecht); ECLI:NL:PHR:2021:244 (Drijber, intellectueel eigendomsrecht); ECLI:NL:PHR:2021:983 (Drijber, intellectueel eigendomsrecht); ECLI:NL:PHR:2021:688 (Lückers); ECLI:NL:PHR:2021:974 (Snijders, consumentenrecht/verbintenissenrecht); ECLI:NL:PHR:2021:243 (Langemeijer, overheidsprivaatrecht). In de genoemde conclusie van Lückers speelde het Unierecht ‘slechts’ een rol bij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Daarbij bestrijkt het Unierecht allerhande rechtsgebieden, zoals het financieel recht, het insolventierecht, het privacyrecht en het intellectueel eigendomsrecht. Iets minder vaak treedt het EVRM op de voorgrond (12), maar als dat gebeurt, is dat vrijwel steeds op het gebied van het personen- en familierecht en de verplichte geestelijke gezondheidszorg.110x Zie voor wat betreft het personen- en familierecht (m.n. art. 8 EVRM): ECLI:NL:PHR:2021:935 (Vlas); ECLI:NL:PHR:2021:936 (Vlas); ECLI:NL:PHR:2021:1059 (De Bock); ECLI:NL:PHR:2021:283 (Lückers); ECLI:NL:PHR:2021:1086 (Lückers). Zie voor wat betreft de verplichte geestelijke gezondheidszorg (m.n. art. 5 EVRM): ECLI:NL:PHR:2021:692 (Snijders); ECLI:NL:PHR:2020:1179 (Langemeijer); ECLI:NL:PHR:2021:322 (Langemeijer); ECLI:NL:PHR:2021:323 (Langemeijer); ECLI:NL:PHR:2021:399 (Langemeijer). Uitzonderingen zijn ECLI:NL:PHR:2021:743 (De Bock, insolventierecht, art. 6 EVRM) en ECLI:NL:PHR:2021:1060 (Drijber, arbitrage, art. 6 EVRM). In enkele conclusies speelt het ‘overige’ internationale recht een rol, specifiek in de vorm van verdragen (6). Dit zie ik vooral terug in de conclusies van IPR-specialist Vlas.111x ECLI:NL:PHR:2021:43, ECLI:NL:PHR:2021:425, ECLI:NL:PHR:2021:397 en ECLI:NL:PHR:2021:701 (Vlas), ECLI:NL:PHR:2021:983 (Drijber) en ECLI:NL:PHR:2021:688 (Lückers). Overigens spelen in laatstgenoemde conclusies van Drijber en Lückers zowel het Unierecht als het (overige) internationaal recht een rol. Zij zijn dus dubbel geteld. Het voorgaande bevestigt de in de literatuur gesignaleerde globaliseringstrend.112x Hammerstein 2017, p. 11 e.v. en Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 34 e.v.
      Rechtsvergelijkend onderzoek komt daarentegen relatief weinig voor (6).113x Zie i.h.b. ECLI:NL:PHR:2021:983 (Drijber); ECLI:NL:PHR:2021:284 (Hartlief) en ECLI:NL:PHR:2021:852 (Snijders). Zie verder ECLI:NL:PHR:2021:778 (Van Peursem), randnr. 3.16; ECLI:NL:PHR:2020:1190 (Valk), voetnoot 15 en ECLI:NL:PHR:2021:533 (Valk), randnr. 3.48. In laatstgenoemde conclusies wordt (slechts) verwezen naar de rechtsvergelijkende bevindingen van andere auteurs. Van een ‘echte’ rechtsvergelijking is dus geen sprake. Ancery en Avendaño Canto namen eerder 420 conclusies onder de loep en troffen daarin 36 gevallen van rechtsvergelijking aan (8,5 procent).114x Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 35. Met een percentage van 4,5 procent (6 om 131) kom ik lager uit. Het is lastig vast te stellen wat deze percentages precies zeggen over de daadwerkelijke rol van rechtsvergelijking in conclusies. Het is immers denkbaar dat rechtsvergelijkend onderzoek wel een rol speelt achter de schermen, bijvoorbeeld in de schriftelijke toelichting van partijen of in een nota van een medewerker van het wetenschappelijk bureau, maar niet in de uiteindelijke conclusie, bijvoorbeeld wegens gebrek aan belang of ruimte. Mogelijk speelt rechtsvergelijking dus een grotere rol dan voor de buiten­wereld zichtbaar is.115x Vgl. Hammerstein 2017, p. 12.
      Tot slot komt empirisch-juridisch onderzoek helemaal niet voor. Redenen daarvoor zijn vermoedelijk dat dit type onderzoek slechts in een beperkt aantal zaken zinvol is, behoorlijk veel tijd kost en specifieke vaardigheden vereist.116x Vgl. Hammerstein 2017, p. 12. Zie evenwel zeer recent: ‘Advocaat-generaal Hartlief vraagt informatie van derden over de afwikkeling van medische aansprakelijkheidskwesties’, 17 februari 2023, https://www.hogeraad.nl/actueel/nieuwsoverzicht/2023/februari/advocaat-generaal-hartlief-vraagt-informatie-derden-afwikkeling/. Wat wel sporadisch voorkomt, is dat een advocaat-generaal zelfstandig inlichtingen inwint (3), veelal bij het hof in vorige instantie.117x ECLI:NL:PHR:2020:1159 (Wesseling-van Gent), randnr. 2.17 e.v.; ECLI:NL:PHR:2021:124 (Langemeijer), randnr. 1.6. In het kader van haar eerder aangehaalde conclusie deed De Bock zelfstandig rondvraag bij feitenrechters, zie ECLI:NL:PHR:2021:207 (De Bock), randnr. 4.12.

    • 11. Klachtbehandeling

      De bespreking van het middel, en dus de daarin vervatte klachten, behoren als gezegd tot de kern van de conclusie. Doorgaans behandelen de leden van het parket plichtsgetrouw alle aangevoerde klachten (69), soms één voor één, vaak gezamenlijk (37).118x Zie Bijlage 11. Met dien verstande dat ik geen zicht heb op het procesdossier en dus niet kan beoordelen of bepaalde klachten over het hoofd zijn gezien. Ik zeg ‘plichtsgetrouw’ met het oog op twee punten die in paragraaf 3 al aan bod kwamen. In de eerste plaats heeft de Hoge Raad baat bij een behandeling van alle klachten, zowel bij wijze van voorlichting als bij wijze van werkbesparing.119x Vgl. Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/248 en Ten Kate 1988, p. 215. Laatstgenoemde auteur stelt treffend dat wat het parket laat liggen, aan de zijde van de civiele kamer tot extra werk kan leiden. In de tweede plaats is de rechtsbescherming gediend bij een uitputtende klachtbehandeling. In essentie is cassatie ­immers eenvoudig: een partij klaagt dat het hof iets fout heeft ­gedaan, het parket en de Hoge Raad leggen uit waarom dat wel of niet zo is. Daarbij komt dat de veelvuldige toepassing van art. 81 RO meer nadruk legt op rechtseenheid en rechtsontwikkeling, en minder op rechtsbescherming.120x Ik herhaal: 45 procent van de zaken in 2021, zie voetnoot 103. In de vijf jaren daarvoor was dit percentage steeds niet lager dan 36 procent, zie Van Malssen & Van Schaijk 2021, p. 15. Daarmee groeit navenant het belang van de klachtbehandeling door het parket.
      In de gevallen waarin de leden van het parket een klacht niet inhoudelijk behandelen (60), is die beslissing met korte en eenvoudige redenen omkleed. Klachten behoeven bijvoorbeeld geen nadere bespreking, omdat zij voortbouwen op ­andere klachten,121x Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:133 (Wesseling-van Gent), randnr. 2.37; ECLI:NL:PHR:2021:43 (Vlas), randnr. 3.10 en ECLI:NL:PHR:2021:953 (Hartlief), randnr. 4.28. ondergeschikt zijn aan klachten die al slagen,122x Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:149 (Wissink), randnr. 4.45 en ECLI:NL:PHR:2021:1059 (De Bock), randnr. 3.16. andere klachten herhalen123x Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:778 (Van Peursem), randnr. 3.55 en ECLI:NL:PHR:2021:713 (Langemeijer), randnr. 2.110. of te laat in de procedure zijn gebracht.124x Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:98 (Wissink), voetnoot 33 en ECLI:NL:PHR:2021:981 (Vlas), randnr. 2.7. Omgekeerd komt het regelmatig voor dat een advocaat-generaal ten overvloede een klacht behandelt die (dus) eigenlijk geen (nadere) behandeling behoeft (40). ­Anders dan hiervoor, zijn de leden op dit punt niet altijd duidelijk over hun beweegredenen. Zij volstaan vaak met de ­opmerking dat zij ‘ten overvloede’ of ‘volledigheidshalve’ nog ­ingaan op de klacht.125x Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:1020 (Wesseling-van Gent), randnr. 2.32; ECLI:NL:PHR:2021:244 (Drijber), randnr. 4.26; ECLI:NL:PHR:2021:668 (Snijders), randnr. 3.24; ECLI:NL:PHR:2021:522 (Assink), randnr. 3.2; ECLI:NL:PHR:2021:929 (Hartlief), randnr. 3.13. De vorige alinea geeft enig inzicht in de achtergrond van deze aanpak.
      In verschillende gevallen zijn de leden echter wel duidelijk over hun beweegredenen. Ik noemde eerder al enkele voorbeelden in paragraaf 9. Ter aanvulling wijs ik nog op de gevallen waarin de advocaat-generaal expliciet een klacht behandelt voor het geval dat de Hoge Raad anders oordeelt.126x Zie ECLI:NL:PHR:2020:1196 (Langemeijer), randnr. 3.1; ECLI:NL:PHR:2020:1139 (Lückers), randnr. 2.16; ECLI:NL:PHR:2021:22 (Hartlief), randnr. 3.18; ECLI:NL:PHR:2021:94 (Van Peursem), randnr. 2.65. Deze aanpak sluit aan op de eerdergenoemde plichtsgetrouwheid. Niettemin komt het ook wel eens voor dat de advocaat-generaal een klacht buiten behandeling laat, terwijl de Hoge Raad wél toekomt aan een inhoudelijke behandeling van die klacht. Daaraan gaat dan dus geen inhoudelijke conclusie vooraf.127x Vgl. bijv. ECLI:NL:PHR:2021:694 (Wesseling-van Gent), randnr. 2.19 (onderdelen 1 en 4 buiten behandeling) met HR 8 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1476, r.o. 3.1-3.4 (onderdelen 1 en 4 verworpen). Vgl. ook ECLI:NL:PHR:2021:53 (Rank-Berenschot), randnr. 2.63 (onderdelen 2 t/m 6 buiten behandeling, aanbod tot aanvullende conclusie indien HR anders oordeelt) met HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1101, r.o. 3.2.1-3.2.8 (onderdelen 2 t/m 6 verworpen, geen aanvullende conclusie blijkens procesverloop). Ten slotte kleuren de advocaten-generaal in de regel netjes binnen de lijntjes van het middel. Klachten uit eigen koker ben ik niet tegengekomen.128x Zie par. 3. Wel bespeurde ik één geval waarin de advocaat-generaal een overweging van het hof steunt, zonder dat het middel over die overweging klaagt.129x ECLI:NL:PHR:2021:594 (Rank Berenschot), randnr. 2.5 en 2.6. In ECLI:NL:PHR:2021:126 (Valk), randnr. 3.16 lijkt iets soortgelijks te gebeuren: ‘Het onderdeel bevat geen motiveringsklacht. Ten overvloede merk ik op dat door de curator terecht wordt aangevoerd dat er alle aanleiding bestond om mede oog te hebben voor de belangen van de schuldeisers (…).’ Vgl. tot slot ECLI:NL:PHR:2020:1230 (Wissink), randnr. 3.16.
      Verder is mijn subjectieve ervaring als lezer dat de leden van het parket de klachten in de regel welwillend benaderen. Zij doen hun best om de klachten te begrijpen en zien kleine gebreken door de vingers.130x Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:300 (Van Peursem), randnr. 3.21; ECLI:NL:PHR:2021:45 (Assink), randnr. 3.15; ECLI:NL:PHR:2021:771 (Snijders), randnr. 3.7; ECLI:NL:PHR:2021:954 (Wissink), randnr. 2.3.5; ECLI:NL:PHR:2020:892 (Wesseling-van Gent), randnr. 2.21; ECLI:NL:PHR:564 (Rank-Berenschot), randnr. 3.12 en 3.15; ECLI:NL:PHR:2021:935 (Vlas) randnr. 2.10; ECLI:NL:PHR:2021:1051 (Valk), randnr. 3.21. Toch uiten alle leden wel eens kritiek op het middel (28).131x Behoudens Lindenbergh, maar dat kan nog komen, zie par. 7, in fine. Die kritiek bestaat er meestal in dat de klacht niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen (24).132x Zie over die eisen verder: Asser 2018, par. 6.5.1 en 6.5.3. In enkele gevallen is de kritiek gericht op de wijze waarop het middel of de zaak is ingestoken (4). Zo merkt Hartlief op:

      ‘Het cassatiemiddel (…) bestaat – als ik mij niet vergis – uit maar liefst 54 klachten, verdeeld over twaalf onderdelen. Omdat het bestreden arrest op mij over het geheel genomen gedegen, afgewogen en goed gedocumenteerd overkomt, lijkt het cassatiemiddel een schot hagel. Of dat de effectiviteit van het cassatieberoep ten goede komt, betwijfel ik.’133x ECLI:NL:PHR:2021:726 (Hartlief), randnr. 3.1. Zie ook randnr. 4.1.

      Het meest uitgesproken in zijn kritiek is Valk.134x Zie ECLI:NL:PHR:2021:49 (Valk), randnr. 3.6 en 3.7; ECLI:NL:PHR:2021:93 (Valk), randnr. 3.10, 3.11 en 3.16; ECLI:NL:PHR:2021:658 (Valk), randnr. 4.10. Dit is enigszins ironisch, omdat Valk in 2016 het stokje overnam van Spier.135x Inhoudelijk is Hartlief overigens de opvolger van Spier (aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht). Laatstgenoemde had, in de woorden van Hammerstein, de ‘onbedwingbare neiging’ de vinger te leggen op gebreken in de juridische aanpak van de zaak.136x Hammerstein 2017, p. 8. Ik sluit deze paragraaf af met een minicollege cassatie van Valk:

      ‘3.6 Al deze overwegingen worden door de steller van het middel een voor een nauwkeurig gewogen en onder kritiek gesteld. Uiteraard is dat zijn goed recht. Belangrijker nog: het is het goed recht van zijn cliënte. Wel moet mij van het hart dat veel van de klachten van het cassatiemiddel lijken te wijzen op een misverstaan van het karakter van het rechtsmiddel cassatie. Vele klachten zouden verdienstelijk zijn geweest indien cassatie een nieuwe feitelijke instantie was. Dat is zij niet. De uitleg van contractsbepalingen ­behoort tot het domein van de rechter die over de feiten oordeelt. De toets in cassatie is of het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en of dat oordeel in het licht van het partijdebat onvoldoende begrijpelijk is ­gemotiveerd. De toets is dus niet of een andere beslissing dan die van het hof, óók mogelijk zou zijn geweest.
      3.7. Ook gaat het niet aan om ieder element van de motivering van het hof op zichzelf te nemen en zó, dus op zichzelf geplaatst, onder het vergrootglas te leggen. Voor de uitleg van contractbepalingen zijn in beginsel alle omstandigheden van het geval van belang. Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt om alle door partijen ingeroepen ­omstandigheden te wegen. Dit betekent echter niet dat hij op alle stellingen van partijen uitdrukkelijk dient in te gaan en nog minder dat hij dit ook steeds uitvoerig dient te doen. In het accent dat hij op bepaalde omstandigheden legt, kan besloten liggen dat naar zijn oordeel ándere ­omstandigheden hoogstens bijkomende betekenis hebben. Indien dit oordeel niet onbegrijpelijk is, dan is daarmee ook gegeven dat wat betreft die andere omstandigheden zijn motiveringsplicht beperkt is.’137x ECLI:NL:PHR:2021:49 (Valk).

    • 12. Afdoeningswijzen

      Het laatste deel van mijn analyse richt zich op de wijzen van afdoening.138x Zie Bijlage 13. Ik heb in mijn codering een verband gelegd tussen de aanbevolen afdoening in de conclusie en de daadwerkelijke afdoening in de uitspraak. Daarbij heb ik niet alleen gekeken naar de uitkomst onderaan de streep (volgen of contrair), maar ook naar de beoordeling van de verschillende onderdelen van het principale en incidentele cassatieberoep. Sommige conclusies vallen daardoor in meerdere categorieën. Ik ben echter niet zo ver gegaan dat ik ook de inhoudelijke overwegingen naast elkaar heb gelegd. Het is dus denkbaar dat de civiele kamer tot dezelfde uitkomst komt, maar via een andere route.
      Conclusies die strekken tot vernietiging volgt de Hoge Raad vaak (37), maar niet altijd (6). Concludeert de advocaat-generaal dat de Hoge Raad de zaak na vernietiging zelf kan afdoen, dan volgt hij in de onderzochte gevallen wél altijd (7). Bij conclusies die strekken tot verwerping volgt de Hoge Raad ook meestal (115), maar niet altijd (10). Daar waar de Hoge Raad een verwerping volgt, doet hij dat soms met een gemotiveerd oordeel (17), maar veel vaker kiest hij voor een verkort gemotiveerd oordeel met toepassing van art. 81 RO (98). Steeds gaat daaraan een gemotiveerde conclusie vooraf: een zogeheten ‘dubbele 81’, waarin zowel de advocaat-generaal als de Hoge Raad volstaat met een verkort gemotiveerd oordeel, komt niet voor.139x De term ‘dubbele 81’ is ontleend aan Bakels 2002, p. 22. Het valt vanuit het oogpunt van rechtsbescherming toe te juichen dat steeds ten minste het parket een gemotiveerd oordeel geeft.140x Zie par. 3 en 11. Het overgrote deel van de conclusies rept zelfs met geen woord over art. 81 RO. Hoogstens geeft een advocaat-generaal toepassing van art. 81 RO in overweging, steeds na een gemotiveerd standpunt tot verwerping (10). In die gevallen volgt de Hoge Raad altijd.141x Zie ook Van Malssen & Van Schaijk 2021, p. 21-22. Deze aanpak zie ik het vaakst terug bij Vlas en Valk, gevolgd door Van Peursem, Snijders en Langemeijer. Dit lijkt een kwestie van stijl, met als impliciete boodschap dat de betreffende zaak eigenlijk niet de moeite waard is.142x In zes van de tien gevallen is de advocaat-generaal kritisch over de kwaliteit van het middel. In alle gevallen lijkt er in de kern, juridisch gezien, weinig aan de hand te zijn. Opmerking verdient evenwel dat de betreffende cassatieberoepen de toets van art. 80a RO al wel hebben doorstaan.
      In het verlengde nog het volgende. Er is een opvallende correlatie tussen conclusies waarin een advocaat-generaal kritiek uit op de kwaliteit van het middel en uitspraken waarin de Hoge Raad kiest voor afdoening via art. 81 RO. In 25 van de 28 gevallen waarin een lid van het parket zich kritisch uitlaat, past de Hoge Raad art. 81 RO toe op de bekritiseerde onderdelen van het middel of op het gehele cassatieberoep.143x Tot de resterende drie gevallen behoren één zaak waarin er nog geen uitspraak van de Hoge Raad is (gepubliceerd), zie ECLI:NL:PHR:2021:45 (Assink), en twee zaken waarin de Hoge Raad contrair ging, zie ECLI:NL:PHR:2021:636 (Valk) en ECLI:NL:PHR:2021:785 (Vlas). Correlatie maakt echter nog geen causatie. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom de Hoge Raad kiest voor afdoening via art. 81 RO.144x Asser 2018, p. 118. Zie ook Van Malssen & Van Schaijk 2021, p. 15-26.

    • 13. Conclusie

      Ik rond af. Uit de literatuur rijst het beeld van de conclusie als een waardevol, multifunctioneel en grondig voorbereid stuk. In dit artikel heb ik aan de hand van een systematische inhoudsanalyse geprobeerd om dat beeld aan te vullen, te substantiëren en/of te nuanceren. Ik begin met dat laatste. Conclusies kunnen leerzaam en soms zelfs ronduit vermakelijk zijn, maar nuchter beschouwd zijn het eerst en vooral processtukken. De advocaat-generaal behandelt de aangevoerde klachten in een concrete zaak en concludeert tot een bepaalde afdoening. That’s it. Advocaten-generaal hebben weliswaar veel vrijheid, maar hun conclusies laten qua stijl en structuur geen radicale verschillen zien. Verschillen zijn er wel, maar die schuilen veeleer in de details.
      Dat gezegd hebbende, meen ik dat de analyse vooral is geslaagd in het aanvullen en substantiëren van het bestaande beeld. Ik geef een resumé van de belangrijkste bevindingen. Conclusies tellen gemiddeld zo’n 9.300 woorden, ongeveer achttien kantjes. Ieder lid van het parket heeft zijn of haar specialisatiegebied. Conclusies hebben een herkenbare kop-kern-staart-structuur. Zij gaan in op alle relevante (rechts)vragen, veelal aan de hand van ‘klassiek’ rechtspraak-, literatuur- en/of wetsgeschiedenisonderzoek. De invloed van Europees recht en (overig) internationaal recht is goed zichtbaar. Conclusies bevatten soms een fraai geslaagd pleidooi voor wenselijk recht. De leden van het parket behandelen in beginsel alle klachten, benaderen deze welwillend, maar uiten soms ook (stevige) kritiek. En op een gemotiveerde conclusie tot verwerping volgt opvallend vaak een verkort gemotiveerde uitspraak met toepassing van art. 81 RO.
      Tot slot nog het volgende. Zoals ik in de inleiding al aangaf, is de toegepaste analyse informatief en beschrijvend van aard (hoe ziet een conclusie eruit?). Een voor de hand liggende vervolgstap is om conclusies met een normatieve bril te bekijken (hoe zou een conclusie eruit moeten zien?). Aan deze stap ben ik in dit artikel niet toegekomen; de beschrijvende analyse is naar ik meen voor nu omvangrijk genoeg. Die analyse zet hopelijk wel aan tot verder denken over conclusies. Kunnen en moeten conclusies bijvoorbeeld korter? Zou de ‘pleiter’ weer zijn of haar intrede moeten doen? En moet rechtsvergelijking meer op de voorgrond treden? Zomaar wat vragen voor nadere overdenking.

    Noten

    • * Dit artikel is een bewerking van een essay dat de auteur schreef in het kader van de onderzoeksmaster Onderneming & Recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen. De auteur dankt Corjo Jansen en Ben Schuijling voor hun commentaar bij eerdere versies van dit artikel. Daarnaast dankt de auteur Ton Hartlief en Lodewijk Valk voor hun opmerkingen en hun toestemming voor het gebruik van enkele citaten uit het onderwijs. Dit artikel is beoordeeld op basis van een double blind peer review. De bewerking is afgesloten op 20 februari 2023.
    • 1 Dat is niet altijd zo geweest, zie E. Korthals Altes & H.A. Groen, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Procesrecht. 7. Cassatie in burgerlijke zaken, Deventer: Wolters Kluwer 2015/248.

    • 2 W.D.H. Asser, Civiele cassatie, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2018, p. 111 en met hetzelfde enthousiasme p. 112. Zie ook positief: A.S. ­Rueb/­E. Gras, R.G. Hendrikse & A.W. Jongbloed, Compendium Burgerlijk procesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021/10.4.3; H.J. Snijders, C.J.M. Klaassen & G.J. Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2022/283; A. Hammerstein, ‘Wat maakt een conclusie goed?’, in: M. Bosma e.a. (red.), De conclusie voorbij. Liber amicorum aangeboden aan Jaap Polak, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2017, p. 7-8; A.G.F. Ancery & C.S. Avendaño Canto, ‘Een list van Themis. De bijdrage van het parket en het wetenschappelijk bureau bij de Hoge Raad aan rechtsvorming in cassatie’, in: R. de Graaff e.a. (red.), Rechtsvorming door de Hoge Raad, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2016, p. 27-29; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/248; M.W.C. Feteris, Beroep in cassatie in belastingzaken (Fiscale Monografieën nr. 142), Deventer: Kluwer 2014/10.3.2; P.P.T. Bovend’Eert, Rechterlijke organisatie, rechters en rechtspraak, Deventer: Kluwer 2013, p. 101; Kamerstukken II 2009/10, 32450, nr. 3, p. 17; C.H. Sieburgh, ‘Het civiele parket bij de Hoge Raad. Het juiste midden?’, AA 2005, afl. 11, p. 909; F.B. Bakels, ‘Het civiele parket bij de Hoge Raad’, in: C.W.M. van Ballegooijen & P. Ingelse (red.), Het Hof van boven (Prinsengrachtsreeks 2002/2), Nijmegen: Ars Aequi Libri 2002, p. 16-17.

    • 3 Hammerstein 2017, p. 7: ‘Ik vrees dat ik als student de waarde van conclusies niet heb onderkend. Dat is anders bij annotaties want daarin staat altijd een uitleg van de uitspraak van de Hoge Raad.’

    • 4 Asser 2018, p. 111. Zie ook Feteris 2014/10.2; Bakels 2002, p. 26-27; F. Bruinsma, Cassatierechtspraak in civiele zaken. Een rechtssociologisch verslag (diss. Utrecht), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 61-63; D.W.F. Verkade, ‘Advocaat-generaal bij de Hoge Raad en medewerk(st)er bij het Wetenschappelijk Bureau van de Hoge Raad’, AA 2005, afl. 9, p. 709; J.K. Franx, ‘Motivering van conclusies OM bij de Hoge Raad’, in: P.A. Wackie Eysten e.a. (red.), Gemotiveerd gehuldigd (Van Boeschoten-bundel), Zwolle: W.E.J. Tjeenk-Willink 1993, p. 124. Formeel is het overigens de procureur-generaal die conclusies neemt, maar materieel concludeert vrijwel altijd een advocaat-generaal of de plaatsvervangend procureur-generaal, vgl. art. 111 lid 5 RO. In het vervolg spreek ik kortheidshalve van ‘de advocaat-generaal’, ‘de leden van het parket’ of ‘het parket’.

    • 5 Zie voor wat betreft de concludeerplicht: art. 44 lid 2 jo. 418 lid 1 en 429 lid 1 Rv. Zie voor prejudiciële procedures: art. 393 lid 6 Rv. Ook in strafzaken is de conclusie verplicht, zie art. 439 Sv. In belastingzaken is de conclusie echter facultatief, zie art. 29d lid 1 AWR.

    • 6 Hammerstein 2017, p. 13 en Franx 1993, p. 122. Overigens gebeurt dit nog wel een enkele keer, zie bijv. HR 18 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1703, r.o. 1.1 (herstelarrest).

    • 7 Veel auteurs keuren deze aanpak af, waarover later meer.

    • 8 Zie bijv. Asser 2018, p. 111-112; Hammerstein 2017, p. 14-15; L.A.D. Keus, ‘De conclusie beschouwd vanuit het civiele recht’, in: M. Bosma e.a. (red.), De conclusie voorbij. Liber amicorum aangeboden aan Jaap ­Polak, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2017, p. 51-68; Verkade 2005, p. 708-710; Bakels 2002, p. 25-26; Franx 1993, p. 121-131; Th.B. ten Kate, ‘De civiele sectie van het Parket’, in: J. van Soest e.a. (red.), De Hoge Raad der Nederlanden, 1838-1988: een portret, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 212-213. Bijzondere vermelding verdient Bruinsma 1988, p. 59-78 die door middel van interviews met de toenmalige leden van het parket hun werkwijze en filosofie in kaart heeft gebracht. Zijn studie biedt leerzame, maar bovenal vermakelijke inzichten.

    • 9 Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/248.

    • 10 Zie evenwel de specifieke studies van T. van Malssen & C.F.N. van ­Schaijk, ‘Art. 81 Wet RO: de stand van zaken’, TCR 2021, afl. 1, p. 15-26 (over art. 81 RO) en Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 35 (over rechtsvergelijking).

    • 11 Wet van 18 april 1827 op de zamenstelling der Regterlijke magt en het beleid der Justitie, Stb. 1827, 20, in werking getreden op 1 oktober 1838, Stb. 1838, 12 (hierna: RO 1838).

    • 12 Art. 4 RO 1838.

    • 13 Art. 3 RO 1838. De feitelijke leiding over het openbaar ministerie verloor hij echter per 1838, zie Bovend’Eert 2013, p. 98; J.W. Fokkens, ‘Veranderingen in taak en positie van de Procureur-Generaal en het parket bij de Hoge Raad der Nederlanden tussen 1988 en 2013’, in: M.S. Groenhuijsen, T. Kooijmans & J.W. Ouwerkerk, Roosachtig strafrecht. Liber amicorum Theo de Roos, Deventer: Kluwer 2013, p. 219; M.E. de Meijer, Het openbaar ministerie in civiele zaken (diss. Rotterdam), Deventer: Kluwer 2003, p. 47.

    • 14 Art. 4 RO 1838.

    • 15 Art. 134 van de wet van 19 maart 1828, inhoudende den derden titel van het eerste boek van het wetboek van burgerlijke regtsvordering, Stb. 1828, 19, in werking getreden op 1 oktober 1838, Stb. 1838, 12 (hierna: Rv 1838). Daarnaast gaf art. 135 Rv 1828 het openbaar ministerie de mogelijkheid om ambtshalve op te treden.

    • 16 Vgl. art. 137 en 138 Rv 1838.

    • 17 De Meijer 2003, p. 45-46. Zij gaat ook in op de regelgeving onder het ­bewind van Napoleon.

    • 18 Art. I, Titre VIII (Du Ministère public), Loi sur l’organisation judiciaire des 16-24 août 1790 (hierna: L-1790): ‘Les officiers du ministère public sont agens du pouvoir exécutif auprès des tribunaux. Leurs fonctions consistent à faire observer, dans les jugemens à rendre, les loix qui intéressent l’ordre général, & à faire exécuter les jugemens rendus. Ils porteront le titre de commissaires du roi.’

    • 19 Vgl. De Meijer 2003, p. 46.

    • 20 Art. II, Titre VIII, L-1790: ‘Au civil, les commissaires du roi exerceront leur ministère, non par voie d’action, mais seulement par celle de réquisition, dans les procès dont les juges auront été saisis.’ Zie over de verhouding tussen de termen ‘requisitoir’ en ‘conclusie’: J.D. Meijer, Over de noodzakelijkheid van eenen provisionelen Hoogen Raad in het Koninkrijk der Nederlanden, ’s-Gravenhage: Nederlandsche Drukkerij 1817, p. 90.

    • 21 Art. III, Titre VIII, L-1790: ‘Ils seront entendus dans toutes les causes des pupilles, des mineurs, des interdits, des femmes mariées, & dans celles où les propriétés & les droits, soit de la nation, soit d’une commune, seront intéressés. Ils seront chargés en outre de veiller pour les absens indéfendus.’ Vgl. ook Meijer 1817, p. 87-89.

    • 22 Zie hierover uitgebreid: De Meijer 2003, p. 27 en G. Leyte, ‘Les origines médiévales du ministère public’, in: J.M. Carbasse (red.), Histoire du parquet, Parijs: P.U.F. 2000, p. 23-54. Vgl. ook het woordenboek van Fure­tière waarin conclusies reeds staan gedefinieerd, A. Furetière, Diction­naire universel, contenant généralement tous les mots François, tant vieux que modernes, et les termes de toutes les sciences et des arts, divisé en trois ­tomes. Volume 1, Rotterdam: Arnout en Reinier Leers 1690, p. 607.

    • 23 Art. 111 lid 2 onder b RO jo. art. 44 lid 2 Rv. De opsomming uit art. 134 Rv 1838, en later art. 324 Rv, is per 1 januari 2002 komen te vervallen en vervangen door art. 44 lid 2 Rv, zie Stb. 2001, 580 en Stb. 2001, 623. Met het voorgaande zeg ik overigens niet dat conclusies inhoudelijk niet zijn veranderd. Een historische vergelijking op dit punt valt echter buiten het bestek van dit artikel.

    • 24 Vgl. Bruinsma 1988, p. 59-60.

    • 25 Wet reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket, Stb. 1999, 194, in werking getreden op 1 juni 1999, Stb. 1999, 198. Sindsdien is aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad een apart hoofdstuk ­gewijd in de Wet op de rechterlijke organisatie.

    • 26 Vgl. o.m. B.T.M. van der Wiel e.a., Cassatie (Burgerlijk Proces & Praktijk nr. 20), Deventer: Wolters Kluwer 2019/12; Asser 2018, p. 110 en 112; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/248; Feteris 2014/10.3.2.

    • 27 Van der Wiel e.a. 2019/299; Asser 2018, p. 110 en 112; Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 28; Bruinsma 1988, p. 67; Ontwerp tot vaststelling van een Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Der koningin aangeboden door de staatscommissie voor de herziening van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 4 november 1911, no. 40. Deel II. Toelichting, Den Haag: Algemeene Landsdrukkerij 1920 (Toelichting commissie-Gratama), p. 233.

    • 28 Zie o.m. Rueb/Gras, Hendrikse & Jongbloed 2021/10.4.3; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/24; F.B. Bakels, ‘Totstandkoming en uitleg van uitspraken van de Hoge Raad’, AA 2015, afl. 11, p. 928; ­Bovend’Eert 2013, p. 101; Sieburgh 2005, p. 909.

    • 29 Bakels 2015, p. 930.

    • 30 Ibidem.

    • 31 Hammerstein 2017, p. 7, Verkade 2005, p. 709 (‘concept-arrest’) en Franx 1993, p. 126.

    • 32 Bruinsma 1988, p. 69 noemt de advocaat-generaal een ‘pseudo-rechter’. Asser 2018, p. 112 en Bakels 2002, p. 17, voetnoot 10 stellen dat tussen het ambt van advocaat-generaal en raadsheer geen wezenlijk verschil ­bestaat.

    • 33 Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/248 en Asser 2018, p. 111-112. Zie ook Van der Wiel e.a. 2019/299, Hammerstein 2017, p. 8 en Keus 2017, p. 64. Zie voor een voorbeeld van een behandeling van klachten die niet zijn aangevoerd: concl. A-G Bakels, ECLI:NL:PHR:2002:AE4392, randnrs. 2.1-2.3, voor HR 21 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4392, NJ 2004/128, m.nt. W.M. Kleijn. Zie tot slot Bruinsma 1988, p. 61 waarin voormalig A-G Ten Kate stelt dat de uitkomst van zijn afweging niet zo belangrijk meer is, als hij de Hoge Raad heeft geconfronteerd met zijn eigen uitspraken en de oppositie daartegen: ‘Eigenlijk zou je dan tot referte moeten kunnen concluderen.’

    • 34 Vgl. Asser 2018, p. 111; Hammerstein 2017, p. 9-10; Bakels 2002, p. 27 en 30; C. Lindo, ‘Jan Leijten, een betrokken buitenstaander. Interview’, NJB 1996, afl. 4, p. 118; Franx 1993, p. 124.

    • 35 ‘Hoge Raad der Nederlanden. Jaarverslag 2021’, https://2021.jaarverslaghogeraad.nl/, onder het tabblad ‘De Hoge Raad’ en vervolgens ‘Kerntaken’. Zie ook Bovend’Eert 2013, p. 100; Sieburgh 2005, p. 910; Th.B. ten Kate, ‘De civiele sectie van het Parket’, in: J. van Soest e.a. (red.), De Hoge Raad der Nederlanden, 1838-1988: een portret, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 214; Bruinsma 1988, p. 63.

    • 36 Vgl. m.b.t. laatstgenoemd geval Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 31-39.

    • 37 Sieburgh 2005, p. 910. Zie ook Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 28-29 en Feteris 2014/10.3.2. Vgl. verder de literatuur als genoemd in voetnoot 34.

    • 38 Vgl. J. Paulussen & G. Reisenstadt, ‘“Bij het woord generalist voel ik me thuis”. Interview met Advocaat-generaal F.B. Bakels’, AA 2001, afl. 9, p. 631.

    • 39 Asser 2018, p. 111 en Feteris 2014/10.3.2.

    • 40 Zie o.m. Keus 2017, p. 63 en 65-66; Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 27 en Sieburgh 2005, p. 909.

    • 41 A.J.A. van Dorst, ‘Cassatie in strafzaken’, in: M.F. Attinger e.a./P.A.M. Mevis e.a., Handboek Strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018/45.4.6.2; Keus 2017, p. 53; Fokkens 2013, p. 223; Bakels 2002, p. 22.

    • 42 Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/248. Tot slot kan volledigheid ook van belang zijn voor de verwijzingsprocedure of onderhandelingen na cassatie, zie Asser 2018, p. 111.

    • 43 Zie o.m. Asser 2018, p. 111; Van Dorst 2018/45.4.6.2; Keus 2017, p. 64; Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 28; Feteris 2014/10.3.2.

    • 44 Bakels 2015, p. 930-931 en Franx 1993, p. 126. Vgl. ook Van Dorst 2018/45.4.6.2 (‘communicerende vaten’); Ten Kate, in: Bruinsma 1988, p. 67 (‘twee-luik’); Franx 1993, p. 129 (‘impliciet dialoog’); Sieburgh 2005, p. 910 (‘wederhelften’); Bakels 2002, p. 16, voetnoot 9 (vormen ­samen ‘het eindproduct’).

    • 45 Zie de literatuur als genoemd in voetnoot 43.

    • 46 De Hoge Raad reageert in principe niet openlijk op de conclusie, zie Bruinsma 1988, p. 67. Zie voor een zeldzame uitzondering bijv.: HR 11 augustus 2017, ECLI:NL:HR:2017:1609. Wel verwijst de Hoge Raad soms naar de opvatting van de advocaat-generaal in de conclusie zie R. van Dijken, ‘Expliciet gebruik van de literatuur door de Hoge Raad: een typologie’, AA 2019, afl. 10, p. 758-759.

    • 47 Vgl. Asser 2018, p. 111. Overigens vervult de conclusie in dat geval volgens veel auteurs feitelijk de functie van een dissenting opinion, zie Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/248; Hammerstein 2017, p. 9; Keus 2017, p. 64; Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 28; Van Dorst 2018/45.4.6.2; Bruinsma 1988, p. 68. Anders: Bovend’Eert 2013, p. 100 en Leijten, in: Bruinsma 1988, p. 68.

    • 48 Vgl. I. Mol & N. Eeken-Amiel, ‘Interview met AG M.H. Wissink – Een kijkje in de keuken van advocaat-generaal en hoogleraar M.H. Wissink’, TvHB 2014, afl. 5, p. 270, Leijten, in: Bruinsma 1988, p. 70 en Franx 1993, p. 128.

    • 49 Zoals opgemerkt in de eerste voetnoot (asterisk), heeft Hartlief ingestemd met het gebruik van dit citaat. Dit geldt ook voor de uitspraken van Valk verderop in deze bijdrage.

    • 50 Vgl. Hammerstein 2017, p. 8.

    • 51 Vgl. HR 22 december 1995, NJ 1997/118, m.nt. H.J. Snijders & P.J. Slot, r.o. 3.17 en Asser 2018, p. 111.

    • 52 Vgl. Hammerstein 2017, p. 8.

    • 53 Art. 1.2.2 Procesreglement Hoge Raad 2017. Strikt genomen is het sinds de invoering van het KEI-procesrecht in cassatie geen rolzitting meer (KEI kent geen rol), maar in de praktijk wordt de wekelijkse behandeling van zaken op vrijdagochtend nog steeds als ‘rolzitting’ aangeduid.

    • 54 Bakels 2002, p. 19. Navraag leert dat de in deze paragraaf geschetste gang van zaken nog altijd actueel is. Opmerking verdient evenwel dat de indeler wat betreft het onderwerp (de samenvatting van de zaak) tegenwoordig kan voortbouwen op een voorstel van een groepje medewerkers van het wetenschappelijk bureau, die alle nieuw binnengekomen zaken doornemen.

    • 55 Bakels 2002, p. 20. Zie ook Bruinsma 1988, p. 64-65 en Ten Kate 1988, p. 214.

    • 56 In het verleden vroeg de president aan de advocaat wat voor soort zaak het was: groot, middelgroot of klein. Op donderdag stonden de kleine zaken op de agenda, zodat na afloop nog geraadkamerd kon worden; vrijdag was dan bestemd voor de grote zaken, aldus Bruinsma 1988, p. 65.

    • 57 Bakels 2002, p. 19.

    • 58 Wissink, in: Mol & Eeken-Amiel 2014, p. 269.

    • 59 Aldus Bakels 2002, p. 25.

    • 60 Zie over het grote belang van het wetenschappelijk bureau o.m. W.E. Haak, ‘25 jaar WB: een succesverhaal’, in: WB der Nederlanden: 25 jaar wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad, Nijmegen: Wolf Legal Pub­lish­ers 2003, p. 4; A. Hartkamp, ‘De functies van het wetenschappelijk bureau’, in: WB der Nederlanden: 25 jaar wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2003, p. 5; G.J.M. Corstens & J.W. Fokkens, ‘Voorwoord’, in: T.C. Gerverdinck e.a. (red.), Wetenschappelijk Bijdragen. Bundel ter gelegenheid van het 35-jarig bestaan van het wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad der Nederlanden, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2014, p. 9. Zie verder over het ­wetenschappelijk bureau in het algemeen o.m. A.J.A. van Dorst, ‘Het ­wetenschappelijk bureau’, in: J. van Soest e.a. (red.), De Hoge Raad der ­Nederlanden, 1838-1988: een portret, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988, p. 319-335; Bakels 2002, p. 23-26; Sieburgh 2005, p. 907-908; Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 29-30.

    • 61 Dit aantal ziet overigens niet alleen op civiel, maar ook op straf en fiscaal.

    • 62 ‘Veelgestelde vragen wetenschappelijk bureau’, https://www.hogeraad.nl/bedrijfsvoering/wetenschappelijk-bureau/veelgestelde-vragen/. Vgl. ook o.m. Asser 2018, p. 110; Sieburgh 2005, p. 908 en Bakels 2002, p. 24.

    • 63 Bakels 2002, p. 24. Ieder advocaat-generaal heeft ten minste één medewerker, vgl. Wissink, in: Mol & Eeken-Amiel 2014 p. 269 en Franx 1993, p. 125.

    • 64 Wissink, in: Mol & Eeken-Amiel 2014, p. 269.

    • 65 A. Hall & R.F. Wright, ‘Systematic Content Analysis of Judicial Opin­ions’, California Law Review (96) 2008, afl. 1, p. 63-122 en M. Sale­hijam, ‘The Value of Systematic Content Analysis in Legal Research’, Tilburg Law Review 2018, afl. 1, p. 34-41. Daarnaast heb ik kennisgenomen van de bundel over methoden van systematische rechtspraakanalyse, zie P.W.J. Verbruggen (red.), Methoden van systematische rechtspraakanalyse, Den Haag: Boom juridisch 2021.

    • 66 Hall & Wright 2008, p. 79. In de literatuur treft men ook wel een fijnmaziger vijffasenmodel aan, zie Salheijam 2018, p. 36.

    • 67 Zie https://doi.org/10.34973/acny-fp45.

    • 68 In beginsel worden alle conclusies gepubliceerd, meestal binnen enkele weken nadat de conclusie is genomen, zie ‘Publicatie civiele conclusies na intrekken zaak’, 21 april 2022, https://www.hogeraad.nl/actueel/nieuwsoverzicht/2022/april/publicatie-civiele-conclusies-intrekken-zaak/.

    • 69 Zie Bijlage 1. In 2021 deden zich enkele personele mutaties voor die eveneens staan omschreven in genoemde bijlage.

    • 70 De civiele kamer en het civiele parket hielden zich in 2021 voornamelijk bezig met cassatiezaken, zie ‘Hoge Raad der Nederlanden. Jaarverslag 2021’, https://2021.jaarverslaghogeraad.nl/, onder het tabblad ‘Annual Report 2021’ en zie vervolgens p. 63 van dat rapport. In twee gevallen ging het om een cassatie in het belang der wet, zie https://2021.jaarverslaghogeraad.nl/het-parket/cassatie-in-het-belang-der-wet/.

    • 71 Zie voor een voorbeeld van een zoekopdracht Bijlage 2. Het selectiekader is opgenomen in Bijlage 3. Let op: dit kader is nog niet geschoond van andersoortige procedures. Wel staan zij daarin duidelijk gemarkeerd, zie de toelichting bij het selectiekader in genoemde bijlage.

    • 72 Zie Bijlage 4. Advocaat-generaal S.D. Lindenbergh is (pas) per 1 november 2021 benoemd. Van hem heb ik slechts één in 2021 gepubliceerde conclusie gevonden, vandaar het getal 131.

    • 73 Een systematische inhoudsanalyse hoeft overigens niet per se representatief te zijn, vgl. Hall & Wright 2008, p. 101 e.v. en Salheijam 2018, p. 40.

    • 74 In Bijlage 5 is het codeerschema opgenomen met toelichting.

    • 75 Dat gebeurt wel vaker, zie Hall & Wright 2008, p. 118 en Salheijam 2018, p. 37.

    • 76 Zie Bijlage 6.

    • 77 ECLI:NL:PHR:2021:1039 (Assink). Volledigheidshalve merk ik op dat ook de kortste conclusie (1.094 woorden) op zijn naam staat, zie ECLI:NL:PHR:2021:740 (Assink). Het betrof een vrijwaringszaak. Aangezien de conclusie in de hoofdzaak strekte tot verwerping van het cassatieberoep, volstond een beknopte conclusie in de vrijwaringszaak.

    • 78 Dit alles is bijvoorbeeld te zien in ECLI:NL:PHR:2021:1040 (Assink). Ik wijs in het bijzonder op de volgende zin (randnr. 3.3): ‘Het aldus verstaan van de overgangsregeling van art. XXII lid 7 Wwz jo. art. 2 lid 1 Besluit laat overigens onverlet de in de rechtspraak (inzake een bedrijfseconomisch ontslag) onderkende, en mede op een redelijke en met de gewenste bescherming van de werknemer strokende uitleg van deze overgangsregeling gebaseerde, mogelijkheid de bij toepassing van deze overgangsregeling op zichzelf prevalerende lopende collectieve afspraken niet onverkort aan te houden, maar daarop (dus op die lopende collectieve afspraken zelf, niet op genoemde overgangsregeling) een correctie aan te brengen en aldus tot een aangepaste uitkomst ten gunste van de werknemer te komen (met nog steeds die afspraken, zij het niet-onverkort toegepast, als basis, niet een recht op een transitievergoeding) indien dat, kort gezegd, in het concrete geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is aangewezen en daarop door de betrokken werknemer een gemotiveerd beroep wordt gedaan.’

    • 79 Zie Bijlage 7.

    • 80 Zie Bijlage 8.

    • 81 Zie ECLI:NL:PHR:2021:425 (Vlas) en ECLI:NL:PHR:2021:983 (Drijber). Zij tellen 35.573 resp. 28.897 woorden. In ECLI:NL:PHR:2021:98 (Wissink) is overigens geen sprake van een aparte inhoudsopgave, maar bevat de inleiding een korte leeswijzer. Deze conclusie telt 26.061 woorden.

    • 82 In twee afwijkende conclusies wordt slechts het procesverloop vermeld, zie ECLI:NL:PHR:2021:927 (Wesseling-van Gent) en ECLI:NL:PHR:2021:323 (Langemeijer).

    • 83 In sommige gevallen gaat aan de bespreking van het middel een aparte paragraaf over de ontvankelijkheid vooraf, zie ECLI:NL:PHR:2021:149 (Wissink), ECLI:NL:PHR:2021:927 (Wesseling-van Gent) en ECLI:NL:PHR:2021:658 (Valk). In ECLI:NL:PHR:2021:94 (Van Peursem) en ECLI:NL:PHR:2021:218 (De Bock) is de beoordeling van de ontvankelijkheid verwerkt in de bespreking van het middel. In zaken waarin het beroep direct strandt op de ontvankelijkheid, blijft een bespreking van de middelen achterwege, zie ECLI:NL:PHR:2021:54 (Wesseling-van Gent) en ECLI:NL:PHR:2021:1109 (Lückers).

    • 84 In ECLI:NL:PHR:2021:983 (Drijber) gaat daaraan nog een samenvatting (‘slotsom en afdoening’) vooraf. Dit is een betrekkelijk omvangrijke conclusie (28.897 woorden).

    • 85 Voor zover mij bekend, staan in de originele conclusie wel ‘echte’ voetnoten (en dus geen eindnoten).

    • 86 Hammerstein 2017, p. 8.

    • 87 Bijlage 9 is daarom komen te vervallen.

    • 88 Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:300 (Van Peursem) en ECLI:NL:PHR:2021:639 (Van Peursem).

    • 89 Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:451 (Wissink) resp. ECLI:NL:PHR:2021:522 (Assink).

    • 90 Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:130 (Hartlief), randnr. 3.3 en ECLI:NL:PHR:2021:953 (Hartlief), randnr. 4.1.

    • 91 Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:93 (Valk), randnr. 3.10 en 3.16.

    • 92 Hieruit blijkt ook wel dat Valk het schrijven van de conclusies in eigen hand houdt, zie par. 4.

    • 93 Bruinsma 1988, p. 62.

    • 94 Bakels 2002, p. 26.

    • 95 ECLI:NL:PHR:2021:433 (Drijber), randnr. 4.259.

    • 96 ECLI:NL:PHR:2021:133 (Wesseling-van Gent), randnr. 2.1.

    • 97 ECLI:NL:PHR:2020:1190 (Valk), randnr. 4.1.

    • 98 ECLI:NL:PHR:2020:1131 (Rank-Berenschot), randnr. 2.13.

    • 99 Zie Bijlage 10.

    • 100 Vgl. par. 3. Wel komt het voor dat een advocaat-generaal bepaalde klachten buiten behandeling laat, daarover later meer.

    • 101 Ook in ECLI:NL:PHR:2021:533, waarin Valk vanaf randnr. 3.36 opvattingen van andere auteurs weergeeft, is de betogende stijl sterk aanwezig.

    • 102 In de overige gevallen volgt de Hoge Raad een voorgestelde vernietiging/niet-ontvankelijkheidsverklaring of gaat hij volledig (gemotiveerd) contrair. Over geheel 2021 deed de Hoge Raad 45 procent van de cassatie­beroepen (167 om 372) af met toepassing van art. 81 RO, zie ‘Hoge Raad der Nederlanden. Jaarverslag 2021’, 2021, https://2021.jaarverslaghogeraad.nl/, onder het tabblad ‘In beeld en in cijfers’ en vervolgens ‘De Hoge Raad in 2021: in cijfers’.

    • 103 Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:1039 (Assink); ECLI:NL:PHR:2021:639 (Van Peursem) en ECLI:NL:PHR:2021:641 (Snijders). Zie over de toepassing van art. 81 RO verder: Van Malssen & Van Schaijk 2021, p. 15-26.

    • 104 In ECLI:NL:PHR:2021:98 (Wissink), randnr. 7.10 en ECLI:NL:PHR:2021:778 (Van Peursem), randnr. 3.26 wordt een koerswijziging slechts als mogelijkheid genoemd.

    • 105 Zie ECLI:NL:PHR:2021:207 (De Bock), randnr. 4.1 e.v.; ECLI:NL:PHR:2021:1051 (Valk), randnr. 4.18; ECLI:NL:PHR:2021:522 (Assink), randnr. 3.5 in fine; ECLI:NL:PHR:2021:1055 (Snijders), randnr. 3.21 in fine. Niet meegeteld, maar wel noemenswaardig is ECLI:NL:PHR:2021:283 (Lückers), randnr. 2.24, waarin Lückers terzijde pleit voor tijdige rechterlijke toetsing van een opvoedbesluit.

    • 106 ECLI:NL:PHR:2021:207 (De Bock), randnr. 4.1 e.v.

    • 107 HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1670, r.o. 4.2.1 e.v.

    • 108 Zie Bijlage 12.

    • 109 ECLI:NL:PHR:2021:98 (Wissink, overheidsprivaatrecht); ECLI:NL:PHR:2021:451 (Wissink, procesrecht); ECLI:NL:PHR:2021:954 (Wissink, financieel recht/verbintenissenrecht); ECLI:NL:PHR:2021:53 (Rank-Berenschot, goederenrecht/verbintenissenrecht); ECLI:NL:PHR:2021:87 (Rank-Berenschot, insolventierecht/internationaal privaatrecht); ECLI:NL:PHR:2021:94 (Van Peursem, kwekersrecht/vennootschapsrecht); ECLI:NL:PHR:2021:639 (Van Peursem, intellectueel eigendomsrecht); ECLI:NL:PHR:2020:1176 (De Bock, procesrecht); ECLI:NL:PHR:2021:953 (Hartlief, intellectueel eigendomsrecht/onrechtmatige daad); ECLI:NL:PHR:2021:161 (Drijber, financieel recht/verbintenissenrecht); ECLI:NL:PHR:2021:83 (Drijber, intellectueel ­eigendomsrecht/privacyrecht); ECLI:NL:PHR:2021:134 (Drijber, energierecht); ECLI:NL:PHR:2021:244 (Drijber, intellectueel eigendomsrecht); ECLI:NL:PHR:2021:983 (Drijber, intellectueel eigendomsrecht); ECLI:NL:PHR:2021:688 (Lückers); ECLI:NL:PHR:2021:974 (Snijders, consumentenrecht/verbintenissenrecht); ECLI:NL:PHR:2021:243 (Langemeijer, overheidsprivaatrecht). In de genoemde conclusie van Lückers speelde het Unierecht ‘slechts’ een rol bij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.

    • 110 Zie voor wat betreft het personen- en familierecht (m.n. art. 8 EVRM): ECLI:NL:PHR:2021:935 (Vlas); ECLI:NL:PHR:2021:936 (Vlas); ECLI:NL:PHR:2021:1059 (De Bock); ECLI:NL:PHR:2021:283 (Lückers); ECLI:NL:PHR:2021:1086 (Lückers). Zie voor wat betreft de verplichte geestelijke gezondheidszorg (m.n. art. 5 EVRM): ECLI:NL:PHR:2021:692 (Snijders); ECLI:NL:PHR:2020:1179 (Langemeijer); ECLI:NL:PHR:2021:322 (Langemeijer); ECLI:NL:PHR:2021:323 (Langemeijer); ECLI:NL:PHR:2021:399 (Langemeijer). Uitzonderingen zijn ECLI:NL:PHR:2021:743 (De Bock, insolventierecht, art. 6 EVRM) en ECLI:NL:PHR:2021:1060 (Drijber, arbitrage, art. 6 EVRM).

    • 111 ECLI:NL:PHR:2021:43, ECLI:NL:PHR:2021:425, ECLI:NL:PHR:2021:397 en ECLI:NL:PHR:2021:701 (Vlas), ECLI:NL:PHR:2021:983 (Drijber) en ECLI:NL:PHR:2021:688 (Lückers). Overigens spelen in laatstgenoemde conclusies van Drijber en Lückers zowel het Unierecht als het (overige) internationaal recht een rol. Zij zijn dus dubbel geteld.

    • 112 Hammerstein 2017, p. 11 e.v. en Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 34 e.v.

    • 113 Zie i.h.b. ECLI:NL:PHR:2021:983 (Drijber); ECLI:NL:PHR:2021:284 (Hartlief) en ECLI:NL:PHR:2021:852 (Snijders). Zie verder ECLI:NL:PHR:2021:778 (Van Peursem), randnr. 3.16; ECLI:NL:PHR:2020:1190 (Valk), voetnoot 15 en ECLI:NL:PHR:2021:533 (Valk), randnr. 3.48. In laatstgenoemde conclusies wordt (slechts) verwezen naar de rechtsvergelijkende bevindingen van andere auteurs. Van een ‘echte’ rechtsvergelijking is dus geen sprake.

    • 114 Ancery & Avendaño Canto 2016, p. 35.

    • 115 Vgl. Hammerstein 2017, p. 12.

    • 116 Vgl. Hammerstein 2017, p. 12. Zie evenwel zeer recent: ‘Advocaat-generaal Hartlief vraagt informatie van derden over de afwikkeling van medische aansprakelijkheidskwesties’, 17 februari 2023, https://www.hogeraad.nl/actueel/nieuwsoverzicht/2023/februari/advocaat-generaal-hartlief-vraagt-informatie-derden-afwikkeling/.

    • 117 ECLI:NL:PHR:2020:1159 (Wesseling-van Gent), randnr. 2.17 e.v.; ECLI:NL:PHR:2021:124 (Langemeijer), randnr. 1.6. In het kader van haar eerder aangehaalde conclusie deed De Bock zelfstandig rondvraag bij feitenrechters, zie ECLI:NL:PHR:2021:207 (De Bock), randnr. 4.12.

    • 118 Zie Bijlage 11. Met dien verstande dat ik geen zicht heb op het procesdossier en dus niet kan beoordelen of bepaalde klachten over het hoofd zijn gezien.

    • 119 Vgl. Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/248 en Ten Kate 1988, p. 215. Laatstgenoemde auteur stelt treffend dat wat het parket laat liggen, aan de zijde van de civiele kamer tot extra werk kan leiden.

    • 120 Ik herhaal: 45 procent van de zaken in 2021, zie voetnoot 103. In de vijf jaren daarvoor was dit percentage steeds niet lager dan 36 procent, zie Van Malssen & Van Schaijk 2021, p. 15.

    • 121 Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:133 (Wesseling-van Gent), randnr. 2.37; ECLI:NL:PHR:2021:43 (Vlas), randnr. 3.10 en ECLI:NL:PHR:2021:953 (Hartlief), randnr. 4.28.

    • 122 Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:149 (Wissink), randnr. 4.45 en ECLI:NL:PHR:2021:1059 (De Bock), randnr. 3.16.

    • 123 Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:778 (Van Peursem), randnr. 3.55 en ECLI:NL:PHR:2021:713 (Langemeijer), randnr. 2.110.

    • 124 Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:98 (Wissink), voetnoot 33 en ECLI:NL:PHR:2021:981 (Vlas), randnr. 2.7.

    • 125 Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:1020 (Wesseling-van Gent), randnr. 2.32; ECLI:NL:PHR:2021:244 (Drijber), randnr. 4.26; ECLI:NL:PHR:2021:668 (Snijders), randnr. 3.24; ECLI:NL:PHR:2021:522 (Assink), randnr. 3.2; ECLI:NL:PHR:2021:929 (Hartlief), randnr. 3.13.

    • 126 Zie ECLI:NL:PHR:2020:1196 (Langemeijer), randnr. 3.1; ECLI:NL:PHR:2020:1139 (Lückers), randnr. 2.16; ECLI:NL:PHR:2021:22 (Hartlief), randnr. 3.18; ECLI:NL:PHR:2021:94 (Van Peursem), randnr. 2.65.

    • 127 Vgl. bijv. ECLI:NL:PHR:2021:694 (Wesseling-van Gent), randnr. 2.19 (onderdelen 1 en 4 buiten behandeling) met HR 8 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1476, r.o. 3.1-3.4 (onderdelen 1 en 4 verworpen). Vgl. ook ECLI:NL:PHR:2021:53 (Rank-Berenschot), randnr. 2.63 (onderdelen 2 t/m 6 buiten behandeling, aanbod tot aanvullende conclusie indien HR anders oordeelt) met HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1101, r.o. 3.2.1-3.2.8 (onderdelen 2 t/m 6 verworpen, geen aanvullende conclusie blijkens procesverloop).

    • 128 Zie par. 3.

    • 129 ECLI:NL:PHR:2021:594 (Rank Berenschot), randnr. 2.5 en 2.6. In ECLI:NL:PHR:2021:126 (Valk), randnr. 3.16 lijkt iets soortgelijks te gebeuren: ‘Het onderdeel bevat geen motiveringsklacht. Ten overvloede merk ik op dat door de curator terecht wordt aangevoerd dat er alle aanleiding bestond om mede oog te hebben voor de belangen van de schuldeisers (…).’ Vgl. tot slot ECLI:NL:PHR:2020:1230 (Wissink), randnr. 3.16.

    • 130 Zie bijv. ECLI:NL:PHR:2021:300 (Van Peursem), randnr. 3.21; ECLI:NL:PHR:2021:45 (Assink), randnr. 3.15; ECLI:NL:PHR:2021:771 (Snijders), randnr. 3.7; ECLI:NL:PHR:2021:954 (Wissink), randnr. 2.3.5; ECLI:NL:PHR:2020:892 (Wesseling-van Gent), randnr. 2.21; ECLI:NL:PHR:564 (Rank-Berenschot), randnr. 3.12 en 3.15; ECLI:NL:PHR:2021:935 (Vlas) randnr. 2.10; ECLI:NL:PHR:2021:1051 (Valk), randnr. 3.21.

    • 131 Behoudens Lindenbergh, maar dat kan nog komen, zie par. 7, in fine.

    • 132 Zie over die eisen verder: Asser 2018, par. 6.5.1 en 6.5.3.

    • 133 ECLI:NL:PHR:2021:726 (Hartlief), randnr. 3.1. Zie ook randnr. 4.1.

    • 134 Zie ECLI:NL:PHR:2021:49 (Valk), randnr. 3.6 en 3.7; ECLI:NL:PHR:2021:93 (Valk), randnr. 3.10, 3.11 en 3.16; ECLI:NL:PHR:2021:658 (Valk), randnr. 4.10.

    • 135 Inhoudelijk is Hartlief overigens de opvolger van Spier (aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht).

    • 136 Hammerstein 2017, p. 8.

    • 137 ECLI:NL:PHR:2021:49 (Valk).

    • 138 Zie Bijlage 13.

    • 139 De term ‘dubbele 81’ is ontleend aan Bakels 2002, p. 22.

    • 140 Zie par. 3 en 11.

    • 141 Zie ook Van Malssen & Van Schaijk 2021, p. 21-22.

    • 142 In zes van de tien gevallen is de advocaat-generaal kritisch over de kwaliteit van het middel. In alle gevallen lijkt er in de kern, juridisch gezien, weinig aan de hand te zijn. Opmerking verdient evenwel dat de betreffende cassatieberoepen de toets van art. 80a RO al wel hebben doorstaan.

    • 143 Tot de resterende drie gevallen behoren één zaak waarin er nog geen uitspraak van de Hoge Raad is (gepubliceerd), zie ECLI:NL:PHR:2021:45 (Assink), en twee zaken waarin de Hoge Raad contrair ging, zie ECLI:NL:PHR:2021:636 (Valk) en ECLI:NL:PHR:2021:785 (Vlas).

    • 144 Asser 2018, p. 118. Zie ook Van Malssen & Van Schaijk 2021, p. 15-26.

Dit artikel is een bewerking van een essay dat de auteur schreef in het kader van de onderzoeksmaster Onderneming & Recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen. De auteur dankt Corjo Jansen en Ben Schuijling voor hun commentaar bij eerdere versies van dit artikel. Daarnaast dankt de auteur Ton Hartlief en Lodewijk Valk voor hun opmerkingen en hun toestemming voor het gebruik van enkele citaten uit het onderwijs. Dit artikel is beoordeeld op basis van een double blind peer review. De bewerking is afgesloten op 20 februari 2023.