DOI: 10.5553/JV/016758502023049002001

Justitiële verkenningenAccess_open

Redactioneel

Inleiding

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Masja van Meeteren en Miranda Boone, 'Inleiding', JV 2023-2, p. 5-10

Dit artikel wordt geciteerd in

      Het is niet precies bekend wanneer slavernij is ontstaan of voor het eerst voorkwam, maar sinds mensen kunnen schrijven wordt er in die geschriften ook geschreven over slavernij. Waarschijnlijk is slavernij er dus eigenlijk altijd geweest (Harison 2019). Pas in de eerste en tweede helft van de negentiende eeuw werd slavernij in steeds meer landen afgeschaft. Je zou dus kunnen zeggen dat we momenteel in een relatief unieke tijd leven, waarin slavernij niet alleen is afgeschaft, maar ook in vrijwel alle landen in de wereld strafbaar is gesteld (zie Van Meeteren en Schaap in dit nummer). Het is echter te gemakkelijk om te zeggen dat dit betekent dat slavernij vroeger ‘normaal’ was. Hoewel het structureel deel uitmaakte van de levens van mensen, waren het vooral de machthebbers die slavernij ‘normaal’ vonden. De diverse slavenopstanden in het verleden laten zien dat slavernij door degenen die eraan werden onderworpen niet als een vanzelfsprekendheid werd ervaren (Oudshoorn-Tinga en Kool-Blokland in dit nummer).
      De eerste vormen van slavernij bestonden uit kleinschalige huisslavernij. Families hadden een totslaafgemaakte in huis als een soort bediende. Soms vond slavernij plaats in een iets groter verband, bijvoorbeeld wanneer totslaafgemaakten te werk werden gesteld in de landbouw. Slavernij werd pas echt grootschalig toegepast toen natiestaten ontstonden, zoals bijvoorbeeld in het oude Egypte, waar de bekende piramides door totslaafgemaakten werden gebouwd. Er was dan sprake van een centrale macht die het systeem van slavernij niet alleen goedkeurde, maar hier zelf ook extreem veel baat bij had. Het bleken vooral natiestaten te zijn die in staat waren om slavernij grootschalig aan te pakken. Zo werd ook het Romeinse Rijk groot over de rug van totslaafgemaakten. Rond het jaar nul bestond ongeveer een derde van de bevolking van het Romeinse Rijk uit totslaafgemaakten. Er waren diverse slavenopstanden, die vervolgens door de machthebbers bruut werden neergeslagen (Harison 2019).
      Toen het buskruit werd uitgevonden, werd het mogelijk om nog meer onvrije mensen onder dwang te houden. Volgens historici houdt de opkomst van de trans-Atlantische slavenhandel – die wij in Nederland het meest associëren met slavernij – hiermee nauw verband. De trans-Atlantische slavenhandel begon toen de eerste Portugezen de West-Afrikaanse kust gingen verkennen op zoek naar goud. Zij troffen er Afrikaanse koninkrijken die best bereid waren om de Portugezen goud te leveren, maar dan wel in ruil voor totslaafgemaakten. Er was op dat moment al een goed ontwikkeld slavernijsysteem in Afrika, waar de Portugezen op insprongen, om het daarna verder uit te breiden. De Portugezen leverden vervolgens niet alleen totslaafgemaakten in Afrika, maar verscheepten ook op grootschalige wijze totslaafgemaakten naar de gekoloniseerde gebieden in Zuid- en Midden-Amerika, en later ook naar Noord-Amerika. Andere westerse grootmachten, zoals Nederland, waren er vervolgens als de kippen bij om een graantje mee te pikken. Aldus creëerden die grootmachten de voor hen zeer lucratieve driehoekshandel.
      De slavernij werd door diezelfde grootmachten in de eerste en tweede helft van de negentiende eeuw afgeschaft. Dat maakte echter niet dat de omstandigheden van totslaafgemaakten er van de ene op de andere dag beter op werden. Op 1 juli 1863 schafte Nederland de slavernij af in Suriname en op de Nederlandse Antillen. Terwijl slavenhouders een schadevergoeding kregen, ontvingen de 45.000 totslaafgemaakten helemaal niets. Sterker nog, in Suriname werden zij verplicht om nog tien jaar hetzelfde werk te blijven doen onder erbarmelijke omstandigheden. Ook op het Afrikaanse continent werd het niet bepaald beter. Afrika beleefde juist in deze tijd een van de ergste perioden in termen van het aantal mensen dat tot slaaf werd gemaakt. Zo werden er door Arabische slavenhandelaren 20 miljoen Afrikanen tot slaaf gemaakt. Die Europese imperialisten die Afrika ‘bevrijdden’ van slavernij, installeerden vervolgens een systeem van kolonialisme waarbij Afrika als een taart werd opgedeeld. Hoewel er formeel geen slavernij was, waren veel Afrikanen verre van ‘vrij’ en werden zij zeker niet als gelijken beschouwd door de koloniale mogendheden. De mensbeelden die machthebbers van totslaafgemaakten hadden, bleven nagenoeg onveranderd. In Noord-Amerika volgde er na de afschaffing van de slavernij een periode van segregatie, van rassenscheiding. De afschaffing van de slavernij veranderde met andere woorden weinig aan bestaande machtsstructuren en mensbeelden, waardoor de situatie voor voormalig totslaafgemaakten en hun nazaten niet snel kon verbeteren. De gevolgen van de slavernij werken dan ook nog steeds door in het heden in sociaal-economische achterstanden, institutioneel racisme en discriminatie (zie Oudshoorn-Tinga en Kool-Blokland in dit nummer).

      Op 1 juli is het in Nederland Keti Koti, en vieren we jaarlijks de afschaffing van de slavernij. Deze van oorsprong Surinaamse feestdag vieren we in Nederland sinds een jaar of twintig in verschillende steden, waarbij sinds 2009 de herdenking van de slavernij bij het Nationaal Monument Slavernijverleden in Amsterdam het meest bekend is. Op 1 juli 1863 schafte Nederland de slavernij af in Suriname en op de Nederlandse Antillen. Het heeft dus lang geduurd voordat we dit in Nederland zijn gaan vieren en herdenken. Recent zijn door premier Rutte en door diverse gemeentebesturen daarom excuses gemaakt voor het slavernijverleden zelf, maar ook voor de afgelopen decennia waarin er te weinig erkenning is geweest voor de doorwerking van het slavernijverleden in het heden en te weinig empathie is getoond aan de nazaten van totslaafgemaakten.
      Zoals ook door Rutte zelf benadrukt, vormen deze excuses een begin van een lange weg die nog te gaan is. De bijdragen in dit themanummer leveren elk op eigen wijze een bijdrage op dit pad naar erkenning en herstel. De artikelen gaan daarmee over de doorwerking van het slavernijverleden in het hier en nu en bieden inzichten en aanknopingspunten die helpen om met het slavernijverleden om te gaan. Wanneer we het hebben over slavernij is het echter belangrijk om te beseffen dat de afschaffing en later strafbaarstelling van slavernij er niet toe hebben geleid dat er geen slavernij meer in de wereld is. Bij discussie over slavernij gaat het daarom niet alleen over het verwerken van het verleden, maar ook over het aanpakken van slavernij in het heden.

      Het themanummer opent met de bijdrage van Dagmar Oudshoorn-Tinga en Hannie Kool-Blokland. Zij bespreken de belangrijkste bevindingen van het onderzoek dat het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uitgevoerd, en waarin het college ook komt tot aanbevelingen voor herstel van het slavernijverleden. Deze aanbevelingen zijn verwoord in het rapport Ketenen van het verleden en richten zich op drie kernpunten: erkenning, excuses en herstel, die in de bijdrage in dit themanummer nader worden geduid. De andere bijdragen in dit themanummer geven vervolgens allemaal op eigen wijze invulling aan deze begrippen, en dan vooral erkenning en herstel.
      Joandi Hartendorp werpt in haar bijdrage een kritische blik op het slavernijonderwijs op middelbare scholen in Nederland. Zij laat zien dat leerlingen in het middelbaar onderwijs veelal een relatief eenzijdig beeld van slavernij wordt voorgeschoteld. Er wordt vooral aandacht besteed aan de overzeese slavenhandel en de slavernij op de plantages in de Verenigde Staten, terwijl er nauwelijks aandacht is voor hoe het leven in slavernij er uitzag in Suriname, het Caraïbisch gebied of Nederlands-Indië. De afschaffing van de slavernij wordt vooral verklaard vanuit de perspectiefverandering die geleidelijk plaatsvond bij de onderdrukkers, in plaats van dat wordt beschreven hoe de vele opstanden in de gemeenschap van totslaafgemaakten daaraan bijdroeg. Denk aan het dappere verzet van de Marrons in Suriname (Van Gelder 2018). Aangezien de overheid het slavernijonderwijs wil versterken, betoogt Hartendorp dat het verstandig is om eerst het beperkte perspectief in het huidige onderwijs te erkennen, voordat deze ambities verder worden ingevuld.
      Rose Mary Allen beschrijft op basis van historisch bronmateriaal – waaronder rechtspraak – de beeldvorming rondom creoolse spiritualiteit. Het betreft een complexe vorm van spiritualiteit, waarbij goed en kwaad intrinsiek met elkaar verbonden kunnen zijn. De onderdrukking en vervolging ervan, zowel tijdens de slavernij als na de afschaffing ervan, heeft de maatschappelijke beeldvorming echter blijvend negatief beïnvloed. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de gangbare benaming brua die eenzijdig naar de negatieve dimensie verwijst.
      Veel nazaten van totslaafgemaakten dragen nog steeds de namen die hun zijn opgelegd door koloniale bestuurders en voormalige eigenaren van totslaafgemaakten, meestal ten tijde van de afschaffing van de slavernij. Marian van der Klein verkent de mogelijkheden om te komen tot herstel voor nazaten van totslaafgemaakten om hun naam te veranderen. Hoewel de onderzoeksopdracht luidde te onderzoeken in hoeverre de koloniale registers daarvoor een basis kunnen worden, betoogt zij dat een uitsluitend juridische of archieftechnische benadering van dit vraagstuk geen recht doet aan behoeften van nakomelingen van totslaafgemaakten die last hebben van hun achternaam. Naast de beperkingen van de registers zijn er ook nog vele andere juridische en financiële obstakels om tot naamswijziging te komen. Zij laat zien dat er behoefte is aan psychologische input en dat er vanuit de overheid een groter gebaar nodig is dan het vergroten van de toegankelijkheid van de bronnen voor familiegeschiedenis om daadwerkelijk tot heling te komen.
      Vervolgens beargumenteert Maartje van der Woude aan de hand van het concept ‘kleurenblind racisme’ waarom veel mensen in Nederland het zo moeilijk vinden om hedendaags racisme te herkennen en te erkennen. Zij onderscheidt in navolging van Bonilla-Silva vier typen narratieven van kleurenblind racisme waarin het concept ‘ras’ wordt verpakt en aldus onzichtbaar wordt gemaakt, en die het herkennen en erkennen van racisme in Nederland in de weg staan.
      Tot slot verleggen Masja van Meeteren en Anne-Jetske Schaap de blik van (de doorwerking van) slavernij uit het verleden naar slavernij in het heden. Zij laten zien dat het slecht gesteld lijkt met de aanpak van slavernij in Nederland. In Nederland is alleen slavenhandel zelfstandig strafbaar gesteld. Slavernij is strafbaar als mensenhandel. Dat maakt dat men voor de vervolging van situaties van slavernij afhankelijk is van de mogelijkheden die de strafbaarstelling van mensenhandel biedt. Van Meeteren en Schaap verkennen de mogelijkheden om Nederlandse bedrijven strafrechtelijk te vervolgen voor situaties van arbeidsuitbuiting (mensenhandel) in hun productieketens. Zij concluderen dat hoewel er in theorie mogelijkheden zijn om Nederlandse bedrijven te vervolgen voor slavernijachtige situaties in hun productieketens, er in de onderzochte jurisprudentie nog geen gevallen bekend zijn waarin dit ook daadwerkelijk gebeurt. Dit heeft volgens hen te maken met de diverse belemmeringen en dilemma’s bij de opsporing en vervolging van mensenhandel, en roept de vraag op of Nederland genoeg doet om slavernij aan te pakken.

      Literatuur
    • Harison 2019
      D. Harison, De geschiedenis van slavernij. Van Mesopotamië tot moderne mensenhandel, Utrecht: Uitgeverij Omniboek 2019.

    • Van Gelder 2018
      R. van Gelder, Dichter in de Jungle. John Gabriel Stedman 1744-1797, Amsterdam: Uitgeverij Atlas Contact 2018.


Print dit artikel