DOI: 10.5553/JV/016758502023049002002

Justitiële verkenningenAccess_open

Artikel

Ketenen van het verleden

De lange weg naar bewustwording van het Nederlandse slavernijverleden en de doorwerking in de huidige samenleving

Trefwoorden slavery, memory law, crime against humanity, recognition, excuses
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Dagmar Oudshoorn-Tinga en Hannie Kool-Blokland, 'Ketenen van het verleden', JV 2023-2, p. 11-25

    In recent years, there has been increasing attention for the slavery past. For a long time this part of our past was neglected and a public debate was not possible. The national history was mainly written from the perspective of the glorious days of the Golden Age. Only in the recent decades more attention has been paid to acknowledging the dark sides of our national past. It is becoming increasingly clear that slavery, the slavery trade and forced deportations still make deep scars into today’s society. Ignoring this will complicate healing. Recognition and being able to discuss the slavery past may contribute to healing. Recent national and international developments, such as the Black Lives Matter movement and the public debate that followed this by a larger public than the communities of descendants who were fighting for recognition and excuses for a long time, contributed to the willingness of the government to give more attention to the active role the Netherlands played in the transatlantic slave trade. In this article the authors discuss the assignment that the Minister of Internal Affairs gave the Advisory Board Dialogue Group on the Slavery Past, that is to advise which measures should be taken to further healing and reparations for the slavery past. Which measures are necessary to come to a meaningful debate about that shared past? The advised measures given in the report Chains of the past are focused on three central terms: recognition, reparations and excuses.

Dit artikel wordt geciteerd in

      In Nederland is er de laatste jaren steeds meer aandacht voor het slavernijverleden. Lange tijd is dit onderdeel van onze geschiedenis doodgezwegen en was er geen publiek debat over mogelijk. Het nationale verleden werd vooral beschreven vanuit de roemruchte episoden. Voor nazaten van totslaafgemaakten gaat het hier echter om welvaart en voorspoed die over de rug van hun tot slaaf gemaakte voorouders zijn bereikt. Hun geschiedenis gaat over pijn en onrecht, over verscheurde families en gedwongen deportatie in onnoemelijk grote aantallen. En het gaat over het feit dat deze trans-Atlantische slavenhandel en de slavernij in het Caribisch gebied onderdeel waren van het overheidsbeleid. Dat maakt deze episode wezenlijk anders dan andere al dan niet illegale vormen van slavernij. Het gebrek aan kennis en/of het ontkennen dat slavenhandel en slavernij deel uitmaken van de Nederlandse geschiedenis, heeft een dialoog tussen nazaten van totslaafgemaakten en andere groepen van de Nederlandse bevolking lange tijd in de weg gestaan.
      Pas de laatste decennia is er meer aandacht voor erkenning van de zwarte kanten aan onze geschiedenis. Het wordt steeds duidelijker dat slavernij, slavenhandel en gedwongen deportaties nog altijd diepe sporen nalaten in de hedendaagse samenleving. Dat speelt tot op de dag van vandaag een rol in vormen van achterstand, institutioneel racisme en discriminatie. Erkenning en het bespreekbaar maken kunnen bijdragen aan heling. Dit gebeurt nu onder een breder publiek dan alleen de gemeenschappen van nazaten, die al langer streden voor erkenning en excuses.
      Mede door recente nationale en internationale ontwikkelingen, zoals de Black Lives Matter-beweging, is het bredere publieke debat daarover ontstaan. Dit was ook de reden dat het kabinet aandacht wilde besteden aan de lange periode van slavernij en slavenhandel, waarin Nederland een actieve rol heeft gespeeld.

      In dit artikel bespreken wij de opdracht die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft gegeven aan het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden om te komen tot aanbevelingen voor herstel van het slavernijverleden. Welke maatregelen zijn nodig om tot een gedeeld en bespreekbaar verleden te komen? En welke adviezen hebben de deelnemers aan de dialoogtafels gegeven om de doorwerking van dit onverwerkte verleden van dwang, onvrijheid en deportatie te doorbreken. De deelnemers zijn benaderd op grond van hun ervaringen en kennis in verschillende sectoren van de samenleving. De samenstelling van de tafels was dan ook divers. Alle betrokkenen deelden hun inzichten en gaven hun mening over de doorwerking in de maatschappelijke sectoren waarin zij actief waren, zoals overheid en justitie, de zorg, het onderwijs, de culturele sector, media, sport enzovoort. De aanbevelingen – door het Adviescollege verwoord in het rapport Ketenen van het verleden – richtten zich op drie kernpunten: erkenning, excuses en herstel. Deze begrippen worden verderop in dit artikel nader geduid. Het kabinet heeft op 19 december 2022 een eerste opvolging aan de aanbevelingen gegeven.

    • Instelling Adviescollege en opdracht

      In de motie Nicolaï (Eerste Kamer, 10 maart 2020) is aan het kabinet gevraagd om te onderzoeken of Nederland bij wet slavernij en slavenhandel kan aanmerken als misdaad tegen de menselijkheid. Tevens verzocht de motie om de oprichting en instandhouding van een Nationaal Monument Slavernijverleden, een kenniscentrum en een slavernijmuseum om publieke bewustwording te bevorderen en blijvend aandacht te geven aan slavernij in het Koninkrijk. Eerder – in 2019 – had het parlementslid Kuzu (DENK) het kabinet al gevraagd om in te gaan op het aanbieden van formele excuses voor het slavernijverleden.
      Op 1 juli 2020 stelde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ollongren een Adviescollege in om binnen het Koninkrijk der Nederlanden dialogen te organiseren over het slavernijverleden en de nog altijd doorwerkende gevolgen van dat verleden in de hedendaagse samenleving. Het college werd samengesteld uit vertegenwoordigers van verschillende sectoren, zoals bestuur en justitie, sport en (jongeren)cultuur, en vertegenwoordigers van de eilanden in het Caribische gebied en de Antilliaanse gemeenschap in Nederland.1xLeden van het adviescollege waren: Edgar Davids, Glenn de Randamie (Typhoon), Ruben Severina, Lilian Goncalves-Ho Kang You, Hannie Kool-Blokland en Dagmar Oudshoorn-Tinga (voorzitter). Frits Goedgedrag was aanvankelijk voorzitter, maar kon zijn taak door de COVID-19-pandemie niet uitvoeren. De opdracht betrof specifiek de trans-Atlantische slavenhandel en de slavernij in het Caribisch gebied. Vanaf eind zestiende tot en met de achttiende eeuw heeft Nederland via diverse handelscompagnieën honderdduizenden Afrikanen als slaaf gekocht en onder mensonterende omstandigheden verscheept naar het Caribisch gebied, en aanvankelijk ook naar Brazilië. Op de plantages in Suriname, op de eilanden in het Caribisch gebied, en in de gebieden Demerary, Essequebo en Berbice, wat nu Brits-Guyana is, zijn deze mensen als totslaafgemaakten te werk gesteld tot eind negentiende eeuw.
      Het slavernijverleden wordt ook gekenmerkt door zwart verzet. In de archieven treft men berichten aan over opstanden aan boord van de slavenschepen, die overigens alle zijn neergeslagen.2xZie het archief van de Middelburgse Commercie Compagnie in het Zeeuws Archief te Middelburg. De totslaafgemaakten waren niet opgewassen tegen de overmacht van geweren en buskruit van de handelaren. Maar ook in Suriname, Berbice en op Curaçao zijn er opstanden geweest. In 1795 leidde Tula de grootste slavenopstand op Curaçao, waarvoor hij uiteindelijk is opgepakt en ter dood veroordeeld. Op Curaçao is 17 augustus nog altijd de herdenkingsdag van de opstand van Tula. Het Platforma Sklabitut i Herensha di Sklabitut heeft in 2019 aan de Rijksministerraad gevraagd om over te gaan tot eerherstel van Tula. Dit verzoek is aan het Adviescollege overgedragen, dat daarover positief heeft geadviseerd.

    • Erkenning van het slavernijverleden

      In tegenstelling tot Nederland is de afgelopen decennia in andere landen wel meer aandacht uitgegaan naar deze lang verzwegen periode. De trans-Atlantische slavenhandel was een West-Europees handelssysteem dat door overheden werd gesteund en bevorderd. Nederland, Engeland, Frankrijk, Portugal, Spanje, Duitsland en Denemarken handelden in totslaafgemaakten. Slavernij zelf heeft langer bestaan. Nederland was het een-na-laatste land dat de slavernij afschafte (in 1863), maar bepaalde dat de ex-totslaafgemaakten in Suriname nog tien jaar verplicht te werk moesten worden gesteld op de plantages, om zo de plantage-eigenaren te verzekeren van werknemers (de periode van het Staatstoezicht). In Curaçao werd het systeem van paga tera ingevoerd. Vrijverklaarden moesten geld betalen om op het land van voormalige slaveneigenaren te wonen. Daarom wordt in Nederland in feite 1873 als het daadwerkelijke jaar van afschaffing van de slavernij beschouwd.
      Ook België kent – door de kolonisatie van Congo – een verleden van onderdrukking en wreedheid. De persoonlijke heerschappij van koning Leopold II over Congo-Vrijstaat werd gekenmerkt door ernstige wreedheden, geweld en een grote bevolkingsafname.
      De aandacht voor de eigen pijnlijke geschiedenis heeft in sommige landen al geleid tot juridische erkenning van de misdaad van slavernij en het aanbieden van excuses. Zij erkenden hun omstreden optreden in het verleden en maakten wetgeving om erkenning, excuses en herstel formeel-juridisch vast te leggen. Dat zijn Duitsland (2021, over Namibië), België (2020, over Congo), Frankrijk (2001, loi Taubira), Engeland (zowel de regering (2007), Liverpool (1999) en Londen (2007) als kerkelijke (2006) en financiële instellingen en de Verenigde Staten (1998 Clinton en 2021 Biden).
      De Nederlandse regering heeft overeenkomstig het advies op 19 december 2022 wel excuses aangeboden, maar (nog) geen wetgeving gemaakt omtrent het aanmerken van slavernij en slavenhandel als misdaden tegen de menselijkheid.
      In de Verenigde Naties (VN) zijn inmiddels al diverse resoluties aangenomen die betrekking hebben op slavernij, slavenhandel en de positie van mensen van Afrikaanse afkomst. De Durban-conferenties onder auspiciën van de VN (Durban 2001, Genève 2009 en New York 2011) waren een mijlpaal om internationaal de discussie over racisme, discriminatie en uitsluiting aan te gaan. Ze leidden wereldwijd tot aandacht voor dit beladen verleden. Wat de trans-Atlantische slavenhandel betreft hebben de West-Europese landen ongeveer 12 miljoen Afrikaanse mensen tot slaaf gemaakt en vervoerd naar Amerika en het Caribisch gebied. Daarvan heeft Nederland 600.000 Afrikaanse totslaafgemaakten voor zijn rekening genomen in de periode van de zestiende tot en met de achttiende eeuw, grotendeels met de West-Indische Compagnie (WIC), maar in de achttiende eeuw ook met veel particuliere compagnieën. Vooral Zeeland heeft in de achttiende eeuw een prominente rol in de slavenhandel gespeeld. Van de 600.000 tot slaaf gemaakte Afrikanen werd de helft door Zeeland verhandeld. Middelburg en Vlissingen hadden daarin de grootste rol.
      In 2013 werd door de VN de Decade of People of African Descent uitgeroepen, met als doel om de grondrechten en de vrijheden van mensen van Afrikaanse herkomst te beschermen. Bij resolutie riep de VN landen op om in actie te komen tegen racisme, discriminatie, rassenhaat en onverdraagzaamheid. Ook Nederland steunde deze resolutie en volgde de drie pijlers daarin: erkenning, rechtvaardigheid en ontwikkeling. Het Europees Parlement nam vervolgens in 2019 een resolutie aan over de fundamentele rechten van mensen van Afrikaanse herkomst (Resolution on fundamental rights of people of African descent in Europe). Deze resolutie legde de directe relatie tussen racisme dat gericht is op mensen van Afrikaanse herkomst en de geschiedenis van kolonialisme en slavernij en riep lidstaten op om maatregelen te nemen tegen racisme en uitsluiting. Deze resolutie was baanbrekend omdat het Europees Parlement voor het eerst openlijk de relatie legde tussen discriminatie en het historisch onrecht van slavenhandel en slavernij van mensen van Afrikaanse herkomst.

      In artikel 1 van de Nederlandse Grondwet is verankerd dat discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook niet is toegestaan. Het gebod van gelijke behandeling en het verbod op discriminatie en racisme zijn wettelijk vastgelegd en uitgewerkt. In ieder land dat het VN-verdrag over antidiscriminatie heeft ondertekend, doet de VN periodiek onderzoek naar specifieke mogelijke vormen van discriminatie. Zo heeft in 2014 een VN-comité voor People of African descent een bezoek gebracht aan Nederland. Een van de aanbevelingen was dat Nederland een nationaal actieplan tegen rassendiscriminatie zou moeten opstellen, op grond van de bevindingen van de commissie omtrent etnische profilering en ongelijkheid in het onderwijs.
      Nederland heeft echter in 2020 nog tegen de VN-resolutie A global call for concrete action for the elimination of racism, racial discrimination, xenophobia and related intolerance and the comprehensive implementation of and follow-up to the Durban Declaration and Programme of Action gestemd. De Europese Commissie uitte kritiek op Nederland, omdat ondanks de algemene bepaling in artikel 1 van de Grondwet Nederland de specifieke regels in de strijd tegen racisme, vreemdelingenhaat en ontkenning van grote internationale misdaden en de Holocaust onvoldoende verankerd heeft in de nationale wetgeving.3xVoor het onderwerp en het overzicht omtrent de stemming, zie digitallibrary.un.org/record/3896183?|n=en; zie Schreuder in NRC, 2021.
      Wel is er in Nederland de afgelopen jaren een groeiend bewustzijn ontstaan over het eigen aandeel in dit verleden. Het Nationaal Monument Slavernijverleden in het Oosterpark in Amsterdam en de jaarlijkse nationale Keti Koti-viering hebben die aandacht versterkt. Ook andere steden hebben inmiddels een monument opgericht en vieren op 1 juli Keti Koti. Voor veel gemeenten en langzamerhand ook voor de nationale overheid is sindsdien het slavernijverleden onderwerp van onderzoek geworden. Voor Amsterdam verscheen in 2020 De slavernij in Oost en West, onder redactie van Pepijn Brandon, Guno Jones, Nancy Jouwe en Matthias van Rossum. Rotterdam heeft drie delen doen verschijnen in 2020: Rotterdam, een postkoloniale stad in beweging, onder redactie van Francio Guadeloupe, Paul van de Laar en Liane van der Linden, Het koloniale verleden van Rotterdam, onder redactie van Gert Oostindie, en Rotterdam in slavernij van Alex van Stipriaan. Gerhard de Kok heeft over de economische impact van de slavenhandel op Zeeland geschreven in Walcherse ketens. De trans-Atlantische slavenhandel en de economie van Walcheren 1755-1780 (2019). Er is historisch wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de herkomst van de welvaart in de negentiende eeuw in Nederland. De stroom van onderzoeken richt zich nu vooral op ondernemingen en banken (DNB (Fatah Black e.a. 2022) en ABN AMRO), en ook de koninklijke familie heeft verzocht om een wetenschappelijk onderzoek naar de herkomst van het eigen vermogen. Universiteiten bieden een curriculum aan waarin het slavernijverleden wordt onderzocht. De universiteit van Leiden heeft daarin al een lange traditie, waar over dit onderwerp onder anderen prof. dr. Henk den Heijer en dr. Karwan Fatah Black veel publicaties op hun naam hebben staan. Datzelfde geldt voor de Universiteit van Amsterdam, met onder anderen dr. Pepijn Brandon. Een van de belangrijke publicaties is die van dr. Philomena Essed, die al in 1984 de term ‘alledaags racisme’ heeft ingevoerd. Deze term heeft er veel aan bijgedragen dat men zich meer bewust werd van onbewuste patronen die ongelijkheid als uitgangspunt hebben, en die zozeer zijn ingesleten in de maatschappij dat velen dat niet eens meer zien als ongelijkheid of racisme.
      Het zijn vooral de grassrootsorganisaties – de belangenorganisaties en de verenigingen van de Surinaamse en Antilliaanse diaspora – die al lange tijd pleiten voor aandacht voor de doorwerking van het slavernijverleden. Het NiNsee (Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfgoed) heeft bevordering van bewustwording, erkenning, herdenking en educatie in Nederland tot zijn kerntaak gemaakt. Maar ook de Black Archives, OCAN, Landelijk Platform Slavernijverleden, Profor, Comité 21 maart, de Keti Koti Dialoogtafels, Kick Out Zwarte Piet en vele andere organisaties maken zich hier voor de door hen vertegenwoordigde groepen en aandachtsgebieden al jaren sterk voor.

    • Werkwijze van het Adviescollege

      Het Adviescollege heeft ervoor gekozen om via meerdere lijnen van onderzoek, advies, gesprekken en publieksdialogen tot zijn bevindingen te komen. Openheid en verbinding tussen mensen waren daarbij het leidend principe. Om in de dialoogtafels polarisatie te vermijden werd gebruik gemaakt van het denkkader van Bart Brandsma (2016): luisteren naar de mening van anderen, mensen recht doen en ruimte geven om gevoelens en emoties te uiten zijn daarin belangrijke uitgangspunten. De ervaringen en de verhalen van nazaten van totslaafgemaakten, maar zeker ook de verhalen en bevindingen van mensen die nog niet eerder kennis hadden genomen van het slavernijverleden en onbekend waren met de impact daarvan, moesten in een open en veilige dialoog met elkaar kunnen worden gedeeld. Daardoor ontstaat er ruimte in het denken in een soms vast patroon van standpunten.
      Ook de stem van de inwoners van het Caribisch gebied was van belang. Door contacten met de bevoegde gezagen en met de lokale coördinatoren op de eilanden hebben de maatschappelijke dialogen plaatsgevonden. Op Bonaire, Curaçao en Saba zijn in juni 2021 gesprekstafels georganiseerd, en later dat jaar ook op Sint-Eustatius, Sint-Maarten en Aruba.
      Uiteindelijk zijn er drie brede, hybride maatschappelijke dialogen gehouden, omdat door de COVID-19-beperkingen geen grote groepen bijeen konden komen. In die hybride sessies werd een onderwerp eerst live ingeleid, waarna de deelnemers in een break-outsessie uiteengingen en discussieerden over thema’s. De inleiding werd live uitgezonden, de deelsessies niet, om een persoonlijk en veilig gesprek mogelijk te maken. De digitale dialogen hadden als thema erkenning en herdenking, media en zichtbaarheid, en onderwijs en arbeidsmarkt.
      Daarnaast zijn er zes sectortafels gehouden met een beperkt aantal vertegenwoordigers per tafel (conform de COVID-19-richtlijnen) vanuit cultuur en media, onderwijs, zorg, sport, justitie en veiligheid en bestuur. De deelnemers gingen met elkaar in gesprek aan de hand van stellingen over de wenselijkheid van het aanbieden van excuses, wetgeving en nationale herdenking, maar vooral ook gericht op de al dan niet ervaren doorwerking van het slavernijverleden in hun sector, aandacht voor onderscheid tussen zwarte en witte Nederlanders, en kansen en mogelijkheden voor de verschillende groepen.
      Verder is een online onderzoek uitgevoerd waarbij de respondenten vragen kregen voorgelegd over het belang van het aangaan van publieke gesprekken, of daaruit meer begrip ontstaat en de verbinding tussen zwarte en witte mensen daardoor sterker wordt, sowieso of het slavernijverleden wel wordt erkend, en of er meer aandacht gegeven moet worden aan onderwijs en mogelijke ongelijkheid op de arbeidsmarkt.
      In 21 dialoogsessies op middelbare scholen en 8 slotdialogen met scholieren en studenten zijn ook jongeren expliciet gevraagd naar hun kennis, mening en ervaringen. Uiteindelijk is er ook een burgerpanel opgezet om de inbreng van het brede publiek te vergroten. Met behulp van een brede publiekscampagne zijn de inwoners van Nederland op de mogelijkheid van deelname aan de online dialogen en het burgerpanel gewezen.

    • Juridische verkenning

      Juristen is gevraagd om advies te geven over de juridische mogelijkheid voor excuses en het aanmerken van slavernij als misdaad tegen de menselijkheid.4xHet T.M.C. Asser Instituut werd daarvoor benaderd, waarbij dr. U. Beavusau het artikel ‘Adopting a memory law on the Dutch slavery past?’ indiende. Mr. dr. B. Rijpkema, prof. dr. A. van Rijn en mr. dr. G. Thodé schreven een adviesrapport. Hun adviezen zijn door het Adviescollege integraal opgenomen in het rapport. Rijpkema, Van Rijn en Thodé voerden een verkenning uit waarin twee deelvragen centraal stonden:

      1. Op welke manier kunnen (indien daarvoor gekozen wordt) erkenning, excuses en herstel juridisch worden vormgegeven, en welke eventuele obstakels kunnen daarbij worden geïdentificeerd?

      2. Wat zijn de eventuele juridische gevolgen van erkenning, excuses en herstel?

      Het uitgangspunt hierbij was de gedachte van rechtsfilosoof Wouter Veraart, dat de ‘alledaagse rechtsorde’ een belangrijke rol heeft te spelen bij de verwerking van historisch onrecht:

      ‘Een menselijke alledaagse rechtsorde zal de voorwaarden moeten bewaken waaronder herinneren, vergeten en vergeven betekenisvolle praktijken kunnen blijven, die op hun beurt de samenhang in een door individuele vrijheid en pluriformiteit gekenmerkte samenleving vergroten. Door beperkte, eindige antwoorden te produceren op oneindig onrecht uit het verleden, biedt de alledaagse rechtsorde niet alleen ruimte voor tal van buiten-juridische benaderingen van wat er in het verleden is gebeurd, maar ook voor zicht op de toekomst voor allen die zich in zijn invloedssfeer bevinden.’ (Veraart 2010, geciteerd in Rijpkema e.a. 2021)

      Zij spiegelden de juridische vragen over erkenning, excuses en herstel in Nederland aan de loi Taubira van 2001, waarin Frankrijk al veel eerder zijn erkenning van het slavernijverleden had vastgelegd, en wezen erop dat vaak een vermenging van het persoonlijke standpunt met de regeringsverantwoordelijkheid plaatsvindt. Velen, onder wie ook minister-president Mark Rutte in eerdere uitspraken, benadrukken dat men geen excuses wil aanbieden voor handelen waar men zelf niet verantwoordelijk voor is, en voor een episode die al 150 of 160 jaar achter ons ligt. Echter, het feit dat de slavenhandel en de slavernij onder het toenmalige Nederlandse gezag werden uitgeoefend, maakt dat de rechtsopvolgers van het Nederlandse gezag wel degelijk een rol hebben in de erkenning en het aanbieden van excuses. Als koloniale macht bestuurden de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en haar rechtsopvolgers de overzeese gebieden waarover zij het gezag uitoefenden. Rijpkema, Van Rijn en Thodé concluderen dan ook dat de slavernij en slavenhandel een Nederlandse aangelegenheid waren en dat het overgaan tot erkenning, excuses en herstel in reactie op het slavernijverleden de exclusieve verantwoordelijkheid van het land Nederland (de Staat der Nederlanden) is. Dit is tevens de reden om erkenning, excuses en herstel in een Nederlandse wet te regelen, dan wel in een consensusrijkswet (niveau van het Koninkrijk). Een consensusrijkswet5xHet Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (1954) regelt de staatkundige relatie tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. In het Statuut is vastgelegd dat de landen zelfstandig hun eigen aangelegenheden behartigen. Ze hebben een gelijkwaardige positie. De Nederlandse Grondwet en de Staatsregelingen van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten zijn ondergeschikt aan het Statuut. Het Statuut bevat een aantal onderwerpen die het Koninkrijk als geheel behartigt. Dit zijn de koninkrijksaangelegenheden, zoals de handhaving van de onafhankelijkheid en verdediging van het Koninkrijk (defensie), het Nederlanderschap en de buitenlandse betrekkingen. De raad van ministers van het Koninkrijk (de Rijksministerraad) bespreekt deze aangelegenheden. In de Rijksministerraad zitten de Nederlandse ministers en de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Wetten die voor het hele Koninkrijk gelden, zijn Rijkswetten. Als een Rijkswet alleen geldt voor twee of meer landen binnen het Koninkrijk heet dit een consensus-Rijkswet. Een consensus-Rijkswet is een vrijwillige onderlinge regeling. verdient in principe de voorkeur, omdat die op het niveau van het Koninkrijk door alle koninkrijkspartners (Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten) samen wordt vastgesteld. Alle partners dienen in te stemmen met de vorm en inhoud. Dit geeft de Caribische landen de gelegenheid om mee te denken en te beslissen over de wijze waarop Nederland overgaat tot erkenning, excuses en herstel (Rijpkema e.a. 2021).

    • Historische beschouwingen

      Ook historici en cultureel antropologen is advies gevraagd over de historische reikwijdte, de historische onderbouwing, maar ook over de ervaring op de eilanden, de beleving van dit verleden en het gezichtspunt dat excuses ook aanvaard dienen te worden.6xOp historisch gebied zijn prof. dr. Philomena Essed, dr. Rose Mary Allen en prof. dr. Alex van Stipriaan gevraagd. Prof. dr. ir. G. Cijntje, drs. D. Orphelin en dr. F. Guadeloupe is gevraagd om hun adviezen te geven over historische, cultureel-antropologische en doorwerkingsvraagstukken. Vorm en inhoud van het omgaan met het verleden zijn daarom van groot belang. Rose Mary Allen behandelde de vraag hoe de herinnering aan het slavernijverleden in de Nederlandse Cariben levend wordt gehouden, en bespreekt de uitingsvormen en het denken over het slavernijverleden op Curaçao, Bonaire, Aruba, Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius (Allen 2021). Alex van Stipriaan behandelde de vraag hoe de herinnering aan het slavernijverleden in Nederland levend gehouden kan worden, hoe dit in de huidige tijd kan worden geborgd, en wat daarvoor nodig is. Hij geeft in zijn essay aan:

      ‘Het is onmogelijk om de geschiedenis achter je te laten en alleen in het nu en in de nabije toekomst te (willen) leven. Iedereen is een uitkomst van een historische ontwikkeling, op individueel/biologisch/familiaal niveau, samenlevingsniveau en mondiaal niveau. (…) Alles heeft een voorgeschiedenis, alles is opgebouwd op erfenissen.’ (Van Stipriaan 2021)

      Hij merkt ook op dat

      ‘door de Atlantische vorm van slavernij compleet nieuwe samenlevingen zijn ontstaan, met vrijwel compleet nieuwe culturen. Samenlevingen waarin de meerderheid van de bevolking slaafgemaakt was en waarvan rigide segregatie de basis vormde. De trans-Atlantische slavernij heeft een juridisch-wetenschappelijk en religieus onderbouwd systeem geproduceerd, gebaseerd op fundamentele ongelijkheid van een vermeend superieur Europees/wit “ras” en een vermeend inferieur Afrikaans/zwart “ras”. Tot de dag van vandaag werkt dit systeem door in alle betrokken samenlevingen en is de oorzaak van sociale, economische, culturele en politieke ongelijkheid.’

      Hij adviseert om met monumenten en musea, in herdenkingsdagen en onderwijs, in cultuur en kenniscentra intensief en blijvend aandacht aan dit gezamenlijke verleden te geven. Maar ook om nog veel meer kennis te vergaren, een nationaal onderzoeksprogramma op te stellen en BN’ers als rolmodel in te zetten voor erkenning van dit verleden. Hij sluit af met de woorden:

      ‘Het slavernijverleden kan alleen geborgd worden als de hele samenleving het recht in het gezicht durft – maar vooral ook kan kijken. Wegkijken moet onmogelijk zijn, zowel voor het verleden, als voor de doorwerking in het heden. Pas dan is de samenleving bezig met zijn toekomst.’

    • Rapport van aanbevelingen

      Met deze veelheid aan reflecties en reacties is het Adviescollege ten slotte gekomen tot een rapport van aanbevelingen, waarin erkenning, excuses en herstel de belangrijkste richting aangeven. Op 1 juli 2021 is het rapport Ketenen van het verleden aangeboden aan de minister.
      Het Adviescollege vindt het noodzakelijk dat de Staat der Nederlanden als rechtsopvolger van eerder Nederlands gezag dat slavenhandel en slavernij direct of indirect heeft toegestaan, mogelijk gemaakt, bevorderd of bedreven, hiervoor bij wet zijn excuses aanbiedt.7xZie voor de noodzaak van wetgeving Rijpkema e.a. 2021; Beavusau 2021. Het college adviseert dat de Staat der Nederlanden bij het aanbieden van excuses de bereidheid uitspreekt om dit historisch onrecht zo veel mogelijk te herstellen. De Staat (en niet een individuele particulier) dient zijn verantwoordelijkheid te nemen en de misstanden van het slavernijsysteem onder ogen te zien.
      In wetgeving dient te worden erkend dat slavenhandel en slavernij misdrijven tegen de menselijkheid waren. Het is de Staat der Nederlanden die dient te erkennen dat de gevolgen van het slavernijverleden heden ten dage nog voelbaar zijn. Opgemerkt wordt dat de keren dat de koning zich heeft uitgesproken over een beladen verleden (Indonesië en Wilhelmina in WO II) grote betekenis heeft gehad. Het college wilde niet zover gaan om de koning te verzoeken excuses aan te bieden, maar heeft met deze bewoordingen wel aangegeven dat – indien hij daartoe zou besluiten – dat van zeer grote betekenis zou zijn voor Nederland en de nazaten van totslaafgemaakten.
      Een belangrijk aandachtspunt van het Adviescollege is dat educatie en onderwijs veel bijdragen aan kennis en bewustwording. Het slavernijverleden en de doorwerking moeten een vast onderdeel worden van het curriculum in alle onderwijsniveaus en vooral ook in de pedagogische opleidingen. Het bewustzijn van de trans-Atlantische slavernij kan dan door onderzoek, onderwijs en kunstzinnige projecten worden vergroot, onder andere door een nationaal onderzoeksprogramma te starten. Onderzoek moet niet alleen de geschiedenis van slavernij omvatten, maar ook historische en hedendaagse sociaaleconomische, medisch-psychische, spiritueel-religieuze en cultureel-politieke aspecten van de doorwerking. Het perspectief van de nazaten van totslaafgemaakten verdient daarbij nadrukkelijk de aandacht.
      Tevens heeft het Adviescollege geadviseerd over het beschikbaar stellen van voldoende en structurele financiering van herstelmaatregelen, waardoor er langdurig geïnvesteerd kan worden in het verminderen van de gevolgen van het slavernijverleden. Een Koninkrijksfonds van passende, respectvolle omvang voor de structurele financiering van herstelmaatregelen is daartoe geëigend.

    • Uitvoering van Ketenen van het verleden

      Op 19 december 2022 heeft premier Mark Rutte namens de Nederlandse Staat de reactie van het kabinet gegeven op de aanbevelingen van het Adviescollege. Namens de Nederlandse regering bood hij excuses aan voor het handelen van de Nederlandse Staat in het verleden en voor het leed dat daardoor is berokkend.
      Nadrukkelijk gaf hij aan dat het aanbieden van excuses slechts een beginpunt is en zeker niet een sluitstuk: het is een komma, en geen punt. Hij volgde daarin de aanbeveling van het Adviescollege om te spreken vanuit de drie kernbegrippen erkenning, excuses en herstel.8xKamerbrief Kabinetsreactie op het rapport van bevindingen van het Adviescollege dialooggroep slavernijverleden ‘Ketenen van het verleden’, 19 december 2021. Hij sprak de volgende woorden:9xToespraak minister-president Mark Rutte over het slavernijverleden, 19 december 2022.

      ‘Eeuwenlang hebben de Nederlandse Staat en zijn vertegenwoordigers slavernij mogelijk gemaakt, gestimuleerd, in stand gehouden en ervan geprofiteerd. Eeuwenlang zijn in naam van de Nederlandse Staat mensen tot handelswaar gemaakt, uitgebuit en mishandeld. Eeuwenlang is onder Nederlands staatsgezag de menselijke waardigheid met voeten getreden op de meest afschuwelijke manier. En te weinig hebben opeenvolgende Nederlandse regeringen na 1863 gezien en erkend dat het slavernijverleden een negatieve doorwerking had en heeft.
      Daarvoor bied ik namens de Nederlandse regering excuses aan. (…)’

      De woorden van de minister-president en de stap die de Nederlandse regering heeft gezet, zijn historisch te noemen. De regering is in dezen ook van ver gekomen en heeft ondanks het feit dat er in de samenleving nog steeds verdeeldheid heerst over nut en noodzaak van excuses, deze stap wel gezet. Ook heeft de regering het advies van het Adviescollege overgenomen om erkenning, excuses en herstel als uitgangspunt te nemen. Aan de noodzaak tot verdere bewustwording en kennis van het slavernijverleden is gehoor gegeven met het zogenaamde bewustwordingsfonds. Het uitbouwen van de eerder ingezette acties, zoals het opzetten van een nationaal museum en het instellen van de Nationaal Coördinator Racisme en Discriminatie en de staatscommissie, is een stap in de goede richting.
      Er is echter nog wel een aantal aandachtspunten te noemen op het gebied van herstel. Om de doorwerking van het slavernijverleden in het heden, zoals institutioneel racisme, discriminatie, achterstelling en achterstanden van de zwarte gemeenschap, te bestrijden zou de regering in samenspraak met de nazaten tot structurele en duurzame oplossingen moeten komen. In samenspraak met het Caribisch deel van het Koninkrijk moet worden gekeken wat voor hen van belang is in hun relatie met het slavernijverleden, en dat geldt ook voor Suriname. Het Adviescollege doet tevens de sterke aanbeveling om meer onderzoek te doen naar de slavernij en slavenhandel in Oost-Indië en die eveneens erkenning te geven.
      Belangrijk is dat de nazaten het uitgangspunt zijn en blijven. De aanloop naar 19 december 2022 heeft laten zien hoe belangrijk het is om de sentimenten en gevoelens van degenen die de excuses moeten kunnen aanvaarden tot uitgangspunt te nemen in dit hele proces van erkenning, excuses en herstel.

    • Literatuur
    • Allen 2021
      R.M. Allen, ‘Slavernijverleden bezien vanuit de Nederlandse Cariben’, in: Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden, Ketenen van het verleden, 2021, bijlage 4C.

    • Beavusau 2021
      U. Beavusau, ‘Adopting a memory law on the Dutch slavery past?’, in: Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden, Ketenen van het verleden, 2021, bijlage 4B.

    • Brandon e.a. 2020
      P. Brandon, G. Jones, N. Jouwe & M. van Rossum (red.), De slavernij in Oost en West, Amsterdam: Het Spectrum 2020.

    • Brandsma 2016
      B. Brandsma, Polarisatie. Inzicht in de dynamiek van wij-zij denken, Amsterdam: Inside Polarisation 2016.

    • Essed 1984
      P. Essed, Alledaags racisme, Amsterdam: Feministische Uitgeverij Sara 1984.

    • Fatah Black e.a. 2022
      K. Fatah Black, L. Lauret & J. van den Tol, Dienstbaar aan de keten? De Nederlandsche Bank en de laatste decennia van de slavernij, 1814-1863, Leiden: Leiden University Press 2022.

    • Guadeloupe e.a. 2020
      F. Guadeloupe, P. van de Laar & L. van der Linden (red.), Rotterdam, een postkoloniale stad in beweging, Amsterdam: Boom 2020.

    • De Kok 2019
      G. de Kok, Walcherse ketens. De trans-Atlantische slavenhandel en de economie van Walcheren 1755-1780 (diss. Leiden), Zutphen: Walburg Pers 2019.

    • Oostindie 2020
      G. Oostindie (red.), Het koloniale verleden van Rotterdam, Amsterdam: Boom 2020.

    • Rijpkema e.a. 2021
      B. Rijpkema, A. van Rijn & G. Thodé, ‘Erkenning, excuses en herstel. Een verkenning van de betekenis van het Nederlands recht en het recht van het Koninkrijk der Nederlanden bij de verwerking van het slavernijverleden’, in: Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden, Ketenen van het verleden, 2021, bijlage 4A.

    • Van Stipriaan 2020
      A. van Stipriaan, Rotterdam in slavernij, Amsterdam: Boom 2020.

    • Van Stipriaan 2021
      A. van Stipriaan, ‘Een plaats voor het slavernijverleden in Nederland’, in: Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden, Ketenen van het verleden, 2021, bijlage 4B, p. 15.

    • Veraart 2010
      W. Veraart, De passie voor een alledaagse rechtsorde. Over vergeten, herinneren en vergeven als reacties op historisch onrecht (oratie Amsterdam VU), 2010.

    Noten

    • 1 Leden van het adviescollege waren: Edgar Davids, Glenn de Randamie (Typhoon), Ruben Severina, Lilian Goncalves-Ho Kang You, Hannie Kool-Blokland en Dagmar Oudshoorn-Tinga (voorzitter). Frits Goedgedrag was aanvankelijk voorzitter, maar kon zijn taak door de COVID-19-pandemie niet uitvoeren.

    • 2 Zie het archief van de Middelburgse Commercie Compagnie in het Zeeuws Archief te Middelburg.

    • 3 Voor het onderwerp en het overzicht omtrent de stemming, zie digitallibrary.un.org/record/3896183?|n=en; zie Schreuder in NRC, 2021.

    • 4 Het T.M.C. Asser Instituut werd daarvoor benaderd, waarbij dr. U. Beavusau het artikel ‘Adopting a memory law on the Dutch slavery past?’ indiende. Mr. dr. B. Rijpkema, prof. dr. A. van Rijn en mr. dr. G. Thodé schreven een adviesrapport.

    • 5 Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (1954) regelt de staatkundige relatie tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. In het Statuut is vastgelegd dat de landen zelfstandig hun eigen aangelegenheden behartigen. Ze hebben een gelijkwaardige positie. De Nederlandse Grondwet en de Staatsregelingen van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten zijn ondergeschikt aan het Statuut. Het Statuut bevat een aantal onderwerpen die het Koninkrijk als geheel behartigt. Dit zijn de koninkrijksaangelegenheden, zoals de handhaving van de onafhankelijkheid en verdediging van het Koninkrijk (defensie), het Nederlanderschap en de buitenlandse betrekkingen. De raad van ministers van het Koninkrijk (de Rijksministerraad) bespreekt deze aangelegenheden. In de Rijksministerraad zitten de Nederlandse ministers en de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Wetten die voor het hele Koninkrijk gelden, zijn Rijkswetten. Als een Rijkswet alleen geldt voor twee of meer landen binnen het Koninkrijk heet dit een consensus-Rijkswet. Een consensus-Rijkswet is een vrijwillige onderlinge regeling.

    • 6 Op historisch gebied zijn prof. dr. Philomena Essed, dr. Rose Mary Allen en prof. dr. Alex van Stipriaan gevraagd. Prof. dr. ir. G. Cijntje, drs. D. Orphelin en dr. F. Guadeloupe is gevraagd om hun adviezen te geven over historische, cultureel-antropologische en doorwerkingsvraagstukken.

    • 7 Zie voor de noodzaak van wetgeving Rijpkema e.a. 2021; Beavusau 2021.

    • 8 Kamerbrief Kabinetsreactie op het rapport van bevindingen van het Adviescollege dialooggroep slavernijverleden ‘Ketenen van het verleden’, 19 december 2021.

    • 9 Toespraak minister-president Mark Rutte over het slavernijverleden, 19 december 2022.


Print dit artikel