DOI: 10.5553/JV/016758502023049003001

Justitiële verkenningenAccess_open

Redactioneel

Inleiding

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Simon Zebregs, 'Inleiding', JV 2023-3, p. 5-8

Dit artikel wordt geciteerd in

      Vijftig jaar onderzoek, kennis, inzicht én impact. Voor u ligt een bijzonder themanummer van Justitiële verkenningen (Jv), geheel gewijd aan het gouden jubileum van het WODC. Een gouden jubileum is een bijzonder moment om bij stil te staan en op te reflecteren. Het WODC ontstond in 1973 uit het toenmalige Wetenschappelijk Voorlichtings- en documentatiecentrum (WVDC) van het ministerie van Justitie. Over de ontstaansgeschiedenis en de vroege jaren van het WODC is in het verleden al vaker in Justitiële verkenningen geschreven, bijvoorbeeld in het themanummer uit 1998 ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan. Dergelijke uitgaven, waarin wordt teruggekeken zijn zonder meer interessant en nuttig. Het geeft inzicht in kwesties die destijds speelden en doet je beseffen dat sommige thema’s ook na vijftig jaar nog regelmatig terugkomen of actueel zijn. Eén van die thema’s waar 25 jaar geleden ook al aandacht voor was, is de onafhankelijke positie van het WODC. Deze onafhankelijke positie wordt van groot belang geacht voor het werk van het WODC. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er grote ophef ontstaat als deze onafhankelijkheid in het gedrang lijkt te komen. Tegelijkertijd blijft het voor partijen waarop onderzoeken betrekking hebben soms lastig te accepteren dat het WODC zelfstandig kan bepalen wat het publiceert. Vandaar dat de wijze waarop het WODC opereert in relatie tot andere partijen binnen het justitiële werkveld een continu punt van aandacht is en zal moeten blijven.
      Hoe interessant en relevant dit alles ook mag zijn, het is geen onderwerp dat in deze uitgave verder aan bod zal komen. Dit themanummer is opgebouwd rond de ontwikkeling van kennisgebieden waarin het WODC een rol speelde en nog steeds speelt. Daarnaast is ter afsluiting een bijdrage opgenomen van Gerty Lensvelt-Mulders, de huidige directeur van het WODC, waarin zij de plannen van het WODC voor de komende tien jaar uiteenzet. Uit deze afsluitende bijdrage blijkt duidelijk dat het WODC niet stilstaat, maar probeert mee te bewegen met zijn tijd. Het instituut past zich aan en hoopt daarmee relevant te blijven.
      De bijdragen in dit themanummer bieden inzicht in hoe de kennisgebieden die worden behandeld zich hebben ontwikkeld en wat de rol van het WODC daarin is geweest. Het WODC is niet het enige instituut dat aandacht besteedt aan deze kennisgebieden. Maar het kan natuurlijk niet anders dan dat het WODC een centrale plaats inneemt in een themanummer over vijftig jaar WODC. De hoop is dat jonge onderzoekers en andere geïnteresseerden de bijdragen uit deze uitgave van Justitiële verkenningen gebruiken om zich te verdiepen in de ontwikkeling van de kennisgebieden die worden behandeld en daarnaast dat de artikelen gevestigde onderzoekers aanzetten tot reflectie. Uiteraard is het ook mooi als mensen die al langer meelopen de bijdragen simpelweg gebruiken om met een nostalgisch gevoel terug te blikken.

      Dit themanummer opent met een bijdrage van oud-WODC-directeur Jan van Dijk over vijftig jaar victimologie. Hij beschrijft hoe victimologie zich heeft ontwikkeld als zelfstandige discipline en hoe Nederland, mede dankzij het WODC, daarin een voortrekkersrol heeft gespeeld. Deze ontwikkeling is verweven met de opkomst van een maatschappelijke beweging om meer voor slachtoffers van misdrijven te doen.
      Vervolgens behandelt Monika Smit veertig jaar aan onderzoek naar alleenstaande minderjarige vreemdelingen in Nederland. Zij doet dit aan de hand van verschillende thema’s die door de jaren heen in dit onderzoek een rol hebben gespeeld. Zo gaat zij in op de redenen van jongeren om naar Nederland te komen, het asielbeleid en de asielprocedure, de opvang en begeleiding van de jongeren en het verdwijnen van jongeren uit de opvang. Op basis hiervan concludeert Smit dat de kennis over alleenstaande vluchtelingen sterk is toegenomen, maar dat er ook nog veel is wat we niet weten. Daarbij benoemt zij tal van vragen die in toekomstig onderzoek aandacht verdienen.
      De volgende twee bijdragen zijn sterk met elkaar verbonden qua onderwerp. Als eerste volgt een bijdrage van Catrien Bijleveld over empirisch-juridisch onderzoek. Zij legt uit wat het verschil is tussen empirisch-juridisch onderzoek en klassiek juridisch onderzoek, wat zich onder andere richt op de systematiek van het recht. Empirisch-juridisch onderzoek focust zich op de vraag wat het recht in de praktijk doet en maakt gebruik van empirische gegevens om deze vraag te beantwoorden. Bijleveld bespreekt voorbeelden vanuit de drie grote rechtsgebieden (strafrecht, bestuursrecht en privaatrecht) en laat zien welke inzichten empirisch-juridisch onderzoek heeft opgeleverd. Tot slot kijkt zij naar de toekomst, waarvoor zij een belangrijke rol voor empirisch-juridisch onderzoek verwacht.
      Hierna volgt een bijdrage van Gert Jan Veerman over een specifieke vorm van empirisch-juridisch onderzoek: wetgevingsonderzoek. Veerman beschouwt een wet als het juridisch voertuig van overheidsbeleid en ziet wetgevingsonderzoek daarom als een vorm van beleidsonderzoek. Hij laat zien dat het WODC veel onderzoek heeft gedaan op dit gebied, met name in de vorm van wetsevaluaties. Aan de hand van twee meta-analyses, die zijn uitgevoerd op basis van wetsevaluaties, bespreekt Veerman factoren die van belang zijn voor het behalen van de doelen onderliggend aan wetgeving. Hij heeft echter de indruk dat de inzichten uit wetgevingsonderzoek slechts beperkt gebruikt worden door het ministerie van Justitie en veiligheid.
      Edward Kleemans gaat in zijn bijdrage in op georganiseerde misdaad en opsporingsmethoden in Nederland. Hij schetst daarin de belangrijke ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan binnen dit onderzoeksgebied. Nederland wordt samen met Italië internationaal gezien als de hoofdrolspelers op het gebied van onderzoek naar georganiseerde misdaad. Dit komt volgens Kleemans doordat in Nederland en Italië sprake is van een serieus misdaadprobleem, politie en justitie daar opsporingsonderzoek naar doen en er een vruchtbare samenwerking is tussen wetenschappers en politie en justitie. Dit laatste is mede te danken aan het WODC. Aanvankelijk werd de beeldvorming over georganiseerde misdaad in Nederland bepaalt door de situatie in Italië. Een belangrijke opbrengst van het wetenschappelijk onderzoek naar dit fenomeen is dat het heeft laten zien dat de situatie in Nederland wezenlijk anders is. In Nederland is minder sprake van hiërarchische organisaties, maar meer van criminele netwerken.
      Aan de hand van drie fases beschrijft Katy de Kogel de woelige ontwikkeling van biocriminologie in Nederland, die zij labelt als controverse, opbloei en integratie. Het WODC heeft in alle drie de fases in meer of mindere mate een rol gespeeld. De controverse-periode vond zijn aanvang door voorstellen van Wouter Buikhuisen, die tevens de eerste directeur was van het WODC. In het nieuwe millennium is het biocriminologisch onderzoek opgebloeid en daarin heeft het WODC, onder leiding van de toenmalige directeur Frans Leeuw, een rol gespeeld als aanjager door verschillende samenwerkingsverbanden op te zetten en zelf onderzoek uit te voeren. Inmiddels heeft het biocriminologisch onderzoek zijn plek verworven en probeert met de kennis die dit type onderzoek oplevert te integreren in de praktijk.
      In de volgende bijdrage bespreekt Peter van der Laan de opbrengst van vijftig jaar onderzoek naar jeugdcriminaliteit. Daarbij gaat hij onder meer in op de aanvullende waarde van zelfrapportage ten opzichte van onderzoek naar geregistreerde jeugdcriminaliteit. Het onderzoek heeft met deze combinatie van methoden ervoor gezorgd dat we nu meer weten over de prevalentie, ontwikkeling, aard en ernst van gepleegde delicten, daderkenmerken en de aanpak van jeugdcriminaliteit.
      Het laatste kennisgebied waarover een bijdrage is opgenomen, is recidiveonderzoek. Gijs Weijters beschrijft de geschiedenis van het recidiveonderzoek dat in Nederland een vlucht nam met de start van de Recidivemonitor bij het WODC eind jaren negentig. In die monitor beschrijft het WODC om de twee jaar de recidive van een aantal vaste dadergroepen. De Recidivemonitor is een voorbeeld van beschrijvend onderzoek, maar in Nederland wordt recidive ook gebruikt in evaluatieonderzoek. Weijters bespreekt voorbeelden van zowel beschrijvend als evaluatieonderzoek en sluit af met een beschouwing over de toekomst.
      Dit themanummer sluit zoals gezegd af met een blik op de toekomst: een bijdrage van de huidige WODC-directeur Gerty Lensvelt-Mulders. Zij belicht de ontwikkelingen die het WODC de komende tien jaar door wil maken. Het WODC wil zich herpositioneren door de naam te wijzigen naar Wetenschappelijk Onderzoeks- en Data Centrum. Daarnaast wil het als ondertitel bij deze nieuwe naam ‘Kennisinstituut voor de Rechtsstaat’ gaan hanteren. In haar bijdrage legt Lensvelt-Mulders de keuze voor deze veranderingen toe en vertelt zij hoe het WODC steeds impactvoller wil gaan opereren.

      De bijdragen in dit themanummer bieden de lezers, naar wij hopen, een interessant inzicht in de ontwikkeling van de acht behandelde kennisgebieden. Er is uiteraard veel meer te zeggen over wat binnen de kennisgebieden is gebeurd en bekend is. Dit themanummer doet daarnaast bij lange na geen recht aan de grote hoeveelheid onderzoek dat in de afgelopen vijftig jaar door het WODC en in opdracht van het WODC is uitgevoerd. Uiteraard zal het interessant zijn om te zien hoe de huidige ambities van het WODC verder vorm krijgen. Wellicht is het een goed idee om in 2048 in een themanummer te reflecteren op 75 jaar WODC? Zodat de jonge onderzoekers anno nu dan kunnen analyseren hoe alle plannen hebben uitgepakt.

      Simon Zebregs


Print dit artikel