DOI: 10.5553/JV/016758502023049003002

Justitiële verkenningenAccess_open

Artikel

Vijftig jaar victimologie vanuit wetenschapshistorisch perspectief

Trefwoorden victims’ movement, rise in crime, democratization, secularization, pragmatism
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Jan van Dijk, 'Vijftig jaar victimologie vanuit wetenschapshistorisch perspectief', JV 2023-3, p. 9-25

    In this article the author describes how the rise of victimology as an independent discipline is intrinsically linked to the growth of the victims’ movement in the late 1970s. He argues that the success of this movement was based on the confluence of two powerful social forces, the universal rise of common crime across the Western world and the equally ubiquitous political demand for more democracy in all sectors of society. In his view, victimological reforms such as extensive victim support were readily adopted in the Netherlands because they aligned with an engrained national tradition of pragmatism in criminal policy.

Dit artikel wordt geciteerd in

      In dit artikel bespreek ik beknopt de geschiedenis van de victimologie in Nederland en elders. Betoogd zal worden dat de opbloei van de victimologie als zelfstandige discipline rond 1980 ten nauwste is verweven met de opkomst van de maatschappelijke beweging om meer voor slachtoffers van misdrijven te doen. Daarna ga ik in op de vragen waarom er juist in die jaren in de gehele westerse wereld meer aandacht voor slachtoffers is gekomen en waarom dit in het bijzonder ook in Nederland het geval is geweest.

    • Opkomst en bloei van de victimologie

      De victimologie als een zelfstandige, op empirisch onderzoek gebaseerde, wetenschappelijke discipline is pas tot ontwikkeling gekomen in de jaren zestig van de vorige eeuw. Voortbouwend op oudere beschouwingen van Mendelsohn (1937) en Von Hentig (1948) over de rol van slachtoffers bij het ontstaan van misdrijven, verschenen rond 1965 de eerste grondige empirische studies naar de kenmerken van slachtoffers en hun interacties met de daders, zoals van Wolfgang (1956), Amir (1964), Schäfer (1967) en Fattah (1971). Ook in deze publicaties lag de nadruk nog sterk op de eigen rol van het slachtoffer bij de totstandkoming van het misdrijf. De titel van Fattahs studie luidde: ‘Is het slachtoffer schuldig?’ Van kennisaccumulatie en theorievorming rond het bredere thema ‘slachtoffers’ viel nog weinig te bespeuren. Wolfgangs veelgeciteerde publicatie over slachtoffers was bijvoorbeeld niet meer dan een uitstapje binnen zijn dadergerichte, criminologische oeuvre. De Nederlandse criminoloog Nagel sprak in 1963 over victimologie als ‘een theoretische notie binnen de criminologie’ (Nagel 1963). Van enigerlei institutionalisering van de victimologie als zelfstandige discipline in de vorm van eigen tijdschriften of verenigingen was nog geen sprake.
      Eerst in de loop van de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft de victimologie een hoge vlucht genomen. De aandacht ging nu echter niet meer uit naar wat slachtoffers hadden gedaan (of misdaan) maar naar wat er vóór hen zou kunnen worden gedaan. Fattah typeerde deze omslag in de victimologie als de shift van een victimology of the act naar een victimology of action (Fattah 1979). Door Van Dijk werd de nieuwe richting binnen de victimologie op een conferentie van de Raad van Europa aangeduid als victimagogical, dat wil zeggen gericht op de ontwikkeling van interventies om slachtoffers bij te staan en te helpen bij hun herstel (Van Dijk 1985).
      Parallel aan de opkomst van deze agogische, op hulpverlening gerichte victimologie werden in de jaren zeventig de eerste grootschalige bevolkingsenquêtes onder de bevolking uitgevoerd naar slachtofferschap van misdrijven. Hierdoor kwam ook binnen de epidemiologische criminologie het slachtoffer in het middelpunt van de belangstelling te staan, en kwam er als vanzelf meer aandacht voor de gevolgen van criminaliteit voor de direct getroffenen.

    • Het WODC als victimagogisch lab

      Van meet af aan heeft Nederland binnen deze ‘nouvelle vague’ van op de noden en problemen van slachtoffers gerichte victimologie een voortrekkersrol gespeeld. Vanuit het WODC werd in 1974 de eerste grootschalige slachtofferenquête in Europa geïnitieerd, in navolging van de victimization surveys in de Verenigde Staten, maar met een duidelijk eigen accent, namelijk op de spreiding van slachtofferrisico’s en het aangiftegedrag van slachtoffers (Van Dijk en Vianen 1977). Van Dijk en Steinmetz (1983) noemden hun eerste internationale publicatie over de WODC-enquêtes Beyond measuring the volume of crime. Van de louter op meting van de misdaad gerichte Amerikaanse surveys werd hierin uitdrukkelijk afstand genomen (Van Dijk & De Castelbajac 2015). De WODC-enquête zou later model staan voor de International Crime Victim Survey (ICVS), die de afgelopen dertig jaar in negentig landen een of meer keren is uitgevoerd (Van Dijk e.a. 2014). De ICVS bevat vragen over de materiële en immateriële impact van slachtofferschap en over de behoefte aan gespecialiseerde hulp.
      Rond 1980 werden binnen het onderzoeksprogramma van het WODC tevens studies geëntameerd naar de behoeften van slachtoffers aan meer rechten binnen het strafproces en aan slachtofferhulp. Deze nieuwe prioriteit kwam mede tot uitdrukking in een studiedag in 1982 over ‘Het slachtoffer in het strafproces’, geopend door de Staatssecretaris van Justitie, M. Scheltema (D66). De voordrachten op de studiedag verschenen in een themanummer van Justitiële verkenningen (WODC 1982).
      Hoogtepunten in de nieuwe onderzoekslijn van het WODC waren studies waarin innovatieve voorzieningen voor slachtoffers werden geëvalueerd op hun effectiviteit. Dit resulteerde later in de toonaangevende proefschriften van Steinmetz (1990) over eerstelijns slachtofferhulp en Wemmers (1996) over de experimentele invoering van nieuwe slachtofferrechten (de Wet Terwee).

    • Verdere ontwikkelingen in Nederland

      In Nederland zou victimologisch onderzoek in de 21ste eeuw vooral worden uitgevoerd op het gespecialiseerde onderzoeksinstituut aan de Tilburgse Universiteit, INTERVICT, onder leiding van Marc Groenhuijsen. Binnen de victimagogische thematiek werden nieuwe accenten gelegd zoals op slachtofferschap van mensenhandel, oorlogsgeweld, gendergerelateerd geweld en cybercrime (Letschert & Van Dijk 2011). INTERVICT produceerde in deze periode een gestage stroom empirische proefschriften zoals die van Van Kesteren, Kunst, Pemberton en, meer recent, Van der Ven en Bosma waarin de victimologie theoretisch en empirisch verder werd uitgediept. Na de opheffing van INTERVICT in 2021 hebben verschillende voormalige stafleden hun specialisme elders kunnen voortzetten. Zij behoren thans tot de bloeiende victimologische onderzoeksgroepen op het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) in Amsterdam en op de Universiteit Leiden. De Nederlandse victimologische traditie leeft tevens voort aan de Universiteit van Montreal, waar oud-WODC-onderzoekster Jo-anne Wemmers leidinggeeft aan de Research Group Victimology met bachelor- en masteropleidingen.
      In 2023 publiceerde de nieuwste lichting victimologen een verzamelbundel met victimagogische opstellen, getiteld What works. Effectieve ondersteuning voor slachtoffers (Elbers e.a. 2023). Tevens verscheen een omvattend handboek Slachtoffers. Onderzoek, beleid en praktijk (Van Doorn e.a. 2023). Uit de inhoud van deze bundels blijkt dat de Nederlandse victimologie nog steeds even sterk gericht is op beleid en praktijk als in de eerste jaren.

    • Slachtofferbeweging en victimologie

      Het victimologische onderzoek van het WODC tussen 1980 en 1995 was gericht op innovatie binnen het criminaliteitsbeleid van het Ministerie van Justitie op de gebieden van slachtofferhulp en slachtofferrechten. Deze beleidsgerichte oriëntatie ging verder dan alleen de keuze van te bestuderen onderwerpen. Zowel Van Dijk als de Tilburgse hoogleraar strafrecht Groenhuijsen hadden zitting in verschillende invloedrijke adviesgroepen en commissies betreffende slachtofferrechten, zoals de werkgroep-Vaillant (1984) en de commissie-Terwee (1985-1988). Beiden fungeerden tevens geruime tijd als voorzitter van Slachtofferhulp Nederland. Ook waren beiden nauw betrokken bij de concipiëring van internationale richtlijnen betreffende slachtofferrechten van de Raad van Europa, de Verenigde Naties en de Europese Commissie alsmede bij de oprichting, respectievelijk uitbouw van Victim Support Europe. Deze dubbele betrokkenheid bij onderzoek en beleidsvorming met betrekking tot slachtoffers kenmerkt ook de carrières van INTERVICT-onderzoekers Frans Willem Winkel (bestuurslid Slachtofferhulp Nederland) en Conny Rijken, in 2022 benoemd tot Nationaal Rapporteur Mensenhandel.
      Het beleidsgerichte karakter van de victimologie in Nederland is geenszins een unieke Nederlandse aangelegenheid. Ook in de Verenigde Staten hebben er jarenlang personele unies bestaan tussen victimologische onderzoekers en victimologische activisten. De chief editor van het eerste victimologische tijdschrift, Victimology, de Amerikaanse hoogleraar Emilio Viano, was tevens initiatiefnemer van de eerste telefonische hulpdienst voor slachtoffers in de Verenigde Staten. Young Rifai, de oprichter van NOVA, de eerste landelijke organisatie voor slachtofferhulp in de Verenigde Staten, was een leerling van de victimoloog Schäfer in Boston. In België kwamen de eerste initiatieven voor praktische slachtofferhulp eveneens vanuit de academische wereld, in casu de Universiteit Leuven. In Japan voerden de hoogleraren Myiazawa en Morosawa in de media campagne voor versterking van de slachtofferrechten en stond het instituut TOKIWA van de Universiteit van Mito aan de wieg van de eerste organisatie voor slachtofferhulp in het land.
      De nauwe betrokkenheid van victimologische onderzoekers bij de beleidsontwikkeling ten behoeve van slachtoffers blijkt mede uit de totstandkoming van de Declaration on the Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power van de Verenigde Naties in 1985. Niet alleen waren de eerste concepten voor deze verklaring afkomstig van geëngageerde hoogleraren zoals Irwin Waller uit Canada en Leroy Lamborn uit de Verenigde Staten, maar ook binnen de onderhandelingen over de tekst op het VN-misdaadcongres in Milaan speelden verschillende latere voorzitters van de World Society of Victimology, zoals Paul Separovic (Joegoslavië), Chris Sumner (Australië) en Jan van Dijk (Nederland), een sleutelrol.
      Deze personele unies onderstrepen dat de opbloei van de victimologie ten nauwste samenhangt met de opkomst van de maatschappelijke beweging voor meer aandacht en rechten voor slachtoffers, de slachtofferbeweging (in het Engels: de victims’ movement of victims’ rights movement). In de periode 1980 tot 2000 hebben de maatschappelijke roep om actie ten behoeve van slachtoffers en de vraag naar victimagogische kennis elkaar wederzijds versterkt. In veel landen, waaronder Nederland, zijn landelijke organisaties voor slachtofferhulp, zoals het Fonds Slachtofferhulp en Slachtofferhulp Nederland, altijd belangrijke sponsoren van praktijkgericht victimologisch onderzoek geweest.

    • Historische bespiegelingen

      In een groot aantal westerse landen is rond 1980 een slachtofferbeweging op gang gekomen die binnen enkele jaren heeft geleid tot de oprichting van landelijke organisaties voor slachtofferhulp die actief lobbyden voor meer slachtofferrechten. Voorbeelden hiervan zijn het NAVSS in het Verenigd Koninkrijk, NOVA in de Verenigde Staten, Weisser Ring in Duitsland en Oostenrijk en het LOS/SHN in Nederland. De opmerkelijke synchroniciteit van de opkomst van de slachtofferbeweging en het daaraan gekoppelde victimagogisch onderzoek in zoveel verschillende landen binnen een tijdspanne van slechts enkele jaren, namelijk de periode van 1980 tot 1985, wijst op de werking van universele, maatschappelijke krachten. Waarom werd de victimologie juist in die jaren plotseling overal een politieke en academische prioriteit, en niet bijvoorbeeld meteen na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, of pas in de 21ste eeuw, toen er meer experimenteel getoetste kennis was verkregen over de behandeling van posttraumatische stress?
      Niet alleen de synchroniciteit van het ‘victimologische reveil’ in zo veel landen vraagt om een verklaring maar ook de prominente rol van Nederland hierin doet dit. Waarom liep juist Nederland in deze beweging voorop? Hoe is te verklaren dat volgens de vergelijkende studies van Brienen en Hoegen (2000) en Van Dijk en Groenhuijsen (2017) aan het einde van de vorige eeuw de slachtoffervoorzieningen en -rechten in Nederland zo sterk waren verbeterd dat zij in Europa hun weerga niet kenden? Of, anders geformuleerd, hoe kon uitgerekend Slachtofferhulp Nederland in enkele jaren uitgroeien tot een van de grootste en politiek meest invloedrijke organisaties in zijn soort ter wereld?
      We zullen hier eerst stilstaan bij de maatschappelijke achtergronden van de welhaast universele opkomst van slachtofferbewegingen in de westerse wereld rond 1985 en daarna in het bijzonder ingaan op de ontwikkelingen in Nederland.

    • Het victimologisch reveil

      De opkomst van de slachtofferbeweging in de jaren tachtig van de vorige eeuw loopt synchroon met de universele toeneming van de veelvoorkomende criminaliteit in die periode. Rond 1980 had slachtofferschap van criminaliteit, zoals woninginbraken, zakkenrollerij en agressie, zulke massale vormen aangenomen dat er als vanzelf meer politieke aandacht ontstond voor gevoelens van onveiligheid en voor mogelijkheden om iets voor de gedupeerden te doen.
      Daarnaast zal het ontstaan van een ‘victimologisch reveil’ rond 1980 in de hand zijn gewerkt door het politiek-culturele klimaat in die jaren. In de jaren zeventig klonk in alle westerse landen, in aansluiting op de studentenrevolte van 1968, de roep om meer democratie en burgerrechten. In alle maatschappelijke sectoren, zoals onderwijs, zorg en kerk, werden ingrijpende democratiseringen doorgevoerd waarbij gewone burgers meer zeggenschap kregen over voor hen belangrijke beslissingen. Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat rond 1980 burgers ook in hun steeds frequentere contacten met politie en justitie als slachtoffer van criminaliteit voor zichzelf begonnen op te komen, en er geen genoegen meer mee namen dat zij in deze hoedanigheid volstrekt rechteloos waren. Rond 1980 behoorden politie en justitie tot de laatste bolwerken van de vooroorlogse ‘regentenmaatschappij’. De tijd was rijp voor democratisering van de bejegening van gedupeerden van misdrijven.
      In veel westerse landen, waaronder het verzuilde Nederland, ging de democratiseringsbeweging gepaard met een versnelling in de ontkerkelijking. Een van de consequenties daarvan was een fundamentele verandering in de omgang met existentiële tegenslagen. Een nieuwverworven assertiviteit kwam in de plaats van de eeuwenoude, christelijk verankerde traditie om natuurrampen, ongelukken en misdaden zo veel mogelijk lijdelijk te ondergaan, en eventuele schuldigen te vergeven (Van Dijk 2009).
      Volgens Amerikaanse victimologen zou de strijd om meer slachtofferrechten in de Verenigde Staten rechtstreeks zijn voortgekomen uit de strijd voor burgerrechten, in het bijzonder van vrouwen en andere minderheden (Young Rifai & Klein 2004). De eerste grassrootsorganisaties voor slachtofferhulp richtten zich in de Verenigde Staten op vrouwelijke slachtoffers van seksueel en huiselijk geweld. Ook in Nederland was het eerste initiatief voor slachtofferhulp een door feministische vrijwilligers geopend blijf-van-mijn-lijfhuis in Amsterdam in 1974.
      Kortom, de opkomst van de slachtofferbeweging in de westerse wereld rond 1980 lijkt te zijn beheerst door twee in die jaren samenkomende maatschappelijke krachten. Enerzijds werden burgers geconfronteerd met een ongekende stijging van de veelvoorkomende criminaliteit. Anderzijds waren ze ten gevolge van de democratiserings- en seculariseringsprocessen steeds minder genegen hun slachtofferschap gelaten te ondergaan.

    • Vermeende schaduwzijden en neoliberale wortels

      Van meet af aan heeft onder strafrechtsgeleerden de vrees bestaan dat aandacht voor slachtoffers ten koste zou gaan van die voor daders (Kelly & Erez 1997). Ook in Nederland hebben dergelijke kritische geluiden geklonken (Buruma 1994) en klinken ze nog steeds (Veraart 2015). In victimologische kring was dezelfde kritiek te horen op WSV-congressen in de jaren tachtig van de vorige eeuw (Elias 1993). Voor Fattah (1999) was deze victimologische zelfkritiek reden om zich te distantiëren van de slachtofferbeweging en te pleiten voor een radicale heroriëntatie op het nieuwe paradigma van Restorative Justice (in het Nederlands: herstelrecht).
      Door de invloedrijke Britse criminoloog Garland is de slachtofferbeweging aangewezen als een van de ideologische impulsen achter de verharding van het strafrechtelijke klimaat vanaf 1990 (Garland 2001). De roep van de publieke opinie om zwaardere straffen, het zogeheten strafrechtelijke populisme (penal populism), zou mede zijn voortgekomen uit de slachtofferbeweging. Hough en collega’s (2010) spreken in dit verband van een ‘verruwing van het publieke debat over misdaadbestrijding’ waarvan een ‘grotere gevoeligheid voor de belangen van slachtoffers’ een van de aanjagers zou zijn geweest.
      In aansluiting op Garland hebben Pemberton (2010, 2012) en Ginsberg (2014) de opkomst van de slachtofferbeweging geduid als een vrucht van het neoliberalisme, ofwel van het gedachtegoed van conservatieve politici als Reagan en Thatcher. Binnen de neoliberale criminele politiek zou de nadruk meer zijn komen te liggen op de morele verantwoordelijkheid van de daders voor wat zij de slachtoffers hebben aangedaan dan op het maatschappelijke belang daders bij hun re-integratie te helpen.
      Voor deze kritische, neoliberale duiding van de slachtofferbeweging pleit dat het pleidooi voor meer rechten voor slachtoffers zeker ook impulsen heeft gekregen vanuit rechtse, conservatieve hoek. Het was bijvoorbeeld president Ronald Reagan die in 1982 de Task Force on Victims of Crime installeerde. Ook zijn er in de Verenigde Staten enkele keren strafverzwaringen doorgevoerd voor bepaalde typen misdrijven uit naam van de slachtoffers. Als voorbeeld wordt vaak verwezen naar Megan’s Law, de federale wet die openbaarmaking van de identiteit van veroordeelde zedendelinquenten verplicht heeft gesteld.
      Echter, de aanhoudende kritiek dat de slachtofferbeweging de drijvende kracht achter strafrechtelijk populisme zou zijn, is door de jaren heen door verschillende victimologen met klem van argumenten weersproken. Aandacht voor slachtoffers hoeft niet per se te leiden tot zwaardere straffen om de eenvoudige reden dat slachtoffers in de westerse wereld gemiddeld niet punitiever over daders oordelen dan niet-slachtoffers (Van Kesteren 2009). Slachtoffers zijn niet speciaal uit op zwaardere straffen. Ze wensen wel door politie en justitie zorgvuldig te worden bejegend (procedural justice) en ze willen dat hun schade zo veel mogelijk wordt vergoed (Ten Boom & Kuijpers 2008).
      Inmiddels is uit verschillende studies gebleken dat de feitelijke deelname aan het strafproces van slachtoffers niet, zoals gevreesd, per se leidt tot meer bewezenverklaringen of zwaardere straffen (Erez 1991). Meer recent concludeerden Kunst en collega’s (Kunst e.a. 2020) op grond van een meta-analyse van de internationale literatuur andermaal dat voor de generaliserende stelling dat slachtofferparticipatie tot zwaardere straffen leidt geen wetenschappelijke evidentie bestaat.
      Ook de ideologische duiding van de internationale slachtofferbeweging als een vrucht van het neoliberale gedachtegoed is voor bestrijding vatbaar. Gewezen is reeds op de aansluiting van de Amerikaanse beweging op de strijd om burgerrechten van minderheden. In de vroegste geschiedenis van slachtofferhulp in het Verenigd Koninkrijk, minutieus gedocumenteerd door Paul Rock (2004), valt evenmin iets te bespeuren van neoliberale bemoeienis. De groei en bloei van de slachtofferbeweging vond plaats tijdens het regiem van New Labour. Corifeeën van het eerste uur van de Engelse slachtofferorganisatie NAVSS, zoals Chris Holtom en Helen Reeves, waren afkomstig uit de wereld van de reclassering, allerminst neoliberaal, laat staan voorstanders van een hardere strafrechtspleging. De NAVSS heeft zich, evenals zijn Schotse tegenhanger, en, later, de organisatie Victim Support Europe, altijd onthouden van het uitdragen van opinies over de gewenste bestraffing van daders. Ook een analyse van penal populism in Nieuw-Zeeland laat zien dat de slachtofferbeweging als zodanig daaraan op geen enkele wijze heeft bijgedragen (Bartlett 2009).

    • De ontstaansgeschiedenis van Slachtofferhulp Nederland

      Voor de stelling van Garland e.a. dat de slachtofferbeweging een van de zure vruchten is geweest van het neoliberalisme valt weinig steun te vinden in de internationale literatuur. Maar hoe zit het dan met de ideologische herkomst van de zo succesvolle slachtofferbeweging in Nederland? Valt daarin wellicht wel bewijs te vinden voor een specifiek Nederlandse, neoliberale signatuur?
      Het startsein voor een slachtofferbeweging in Nederland werd gegeven op een aan de Universiteit van Nijmegen door het studentendispuut Dr. Nico Muller georganiseerd congres over ‘Slachtoffers van delicten’ in 1972. De directe aanleiding voor het congres was het wetsontwerp schadefonds geweldmisdrijven. De opzet van het congres werd door de organisatoren als volgt omschreven: ‘Als wij zien, dat aan de dader – terecht – alle aandacht wordt besteed, dan is het des te treuriger om te zien, hoe wij het slachtoffer in de kou laten staan (…).’ Tot de sprekers behoorden de eerdergenoemde Leidse criminoloog Willem Nagel, voormalig verzetsstrijder en, onder het pseudoniem J.B. Charles, anti-conservatief essayist. Nagel pleitte op het congres voor meer rechten voor slachtoffers in de strafrechtelijke procedure. Slachtofferhulp noemde hij een ‘vriendelijk zijspoor.’ Pleidooien voor een hardere strafrechtspleging deed hij zeker niet. Een andere prominente spreker was de radicale strafrechtshervormer Loek Hulsman. Hulsman, die eerder als voorzitter van de Commissie Vermogensstraffen betrokken was geweest bij de formulering van voorstellen voor een algemeen schadefonds voor slachtoffers, hield een vurig pleidooi voor conflictoplossing tussen daders en slachtoffers in plaats van bestraffing. Hulsmans ideeën zouden later worden uitgewerkt in een rapport van de door Hulsman in datzelfde jaar opgerichte vereniging voor de humanisering, dan wel afschaffing, van de strafrechtspleging, de Coornhert Liga.
      In het kielzog van dit congres begonnen wetenschappelijke medewerkers op het pas opgerichte criminologische instituut aan de universiteit te Nijmegen, onder wie Van Dijk, net afgestudeerd bij Nagel, aan de eerste empirische victimologische studies in Nederland (Dümig & Van Dijk 1975), gevolgd door Smale in Groningen (Smale 1977).
      Al spoedig werden in verschillende steden plaatselijke projecten opgezet voor concrete hulpverlening aan slachtoffers. De belangrijkste initiator was de vereniging Humanitas, een organisatie voor vrijwilligerswerk op humanistische grondslag, in het bijzonder gericht op hulp voor ex- gedetineerden. Mede op basis van de ervaringen met deze projecten en de uitkomsten van de genoemde victimologische studies publiceerde een stafmedewerker van Humanitas in 1979 een blauwdruk voor een bureau slachtofferhulp (Baudoin 1979). In dit document werd, geheel in de geest van Hulsman, als een van de uitgangspunten voor slachtofferhulp geformuleerd dat buitenrechtelijke oplossingen voor het conflict tussen dader en slachtoffer steeds de voorkeur verdienden boven formele juridische reacties.
      Het Ministerie van Justitie verleende in 1980 gelden voor enkele proefprojecten op basis van een ambtelijke adviesnota van het toenmalige hoofd WODC. Zij zouden de basis vormen van een landelijke organisatie voor slachtofferhulp, het Landelijke Overleg Slachtofferhulp, in 1984. In de statuten van deze organisatie werd niet gerept van conflictoplossing tussen slachtoffer en dader, maar wel uitdrukkelijk vastgelegd dat haar werkzaamheden ten behoeve van slachtoffers beoogden een bijdrage te leveren aan de verdere humanisering van het strafrecht.
      De ontstaans- en wordingsgeschiedenis van de Nederlandse slachtofferbeweging biedt weinig aanknopingspunten voor een neoliberale duiding van de victimologie à la Garland en anderen. De eerste impulsen voor de Nederlandse slachtofferbeweging kwamen van links geëngageerde wetenschappers als Willem Nagel en Loek Hulsman en van links dan wel humanistisch georiënteerde particuliere organisaties als de Coornhert Liga en de vereniging Humanitas. De initiatieven voor slachtofferhulp sloten ook in Nederland, het land van de provo’s en dolle mina’s, naadloos aan bij de rond 1980 vigerende democratiserings- en emancipatietendensen. De partijpolitieke steun voor slachtofferhulp en -rechten is door de jaren heen vrijwel steeds Kamerbreed geweest. Het spreekrecht, door velen als controversieel gezien, werd in 2005 ingevoerd op initiatief van het Tweede Kamerlid Boris Dittrich van D66.

    • Nederland gidsland?

      Ik kom dan nu bij de vraag hoe de grote weerklank die de oproep op het Nijmeegse congres, om eindelijk ook eens wat voor slachtoffers te doen, heeft gekregen is te verklaren. In een bijdrage aan een internationale bundel uit 1978 heeft Hulsman het toen uitzonderlijk lage aantal gevangenen per 100.000 in Nederland verklaard vanuit een traditioneel mild strafrechtelijk klimaat, dat al in de zestiende eeuw gestalte zou hebben gekregen in de pleidooien van Coornhert, bewonderaar van Erasmus, voor een humane bejegening van misdadigers in de vorm van tewerkstelling in plaats van wrede bestraffing. In de naoorlogse periode zou deze traditie een nieuwe impuls hebben gekregen van de op resocialisatie gerichte, zogenaamde Utrechtse School binnen de strafrechtswetenschappen, tot uitdrukking komend in de Penitentiaire Beginselenwet van 1951 en de uitbouw van een krachtige, ontzuilde reclassering.
      Het moet voor Hulsman, pleitbezorger van de terugdringing, zo niet afschaffing van het strafrecht, een hard gelag zijn geweest dat vanaf 1980 de Nederlandse gevangenispopulatie sterk groeide en rond de eeuwwisseling met 100 per 100.000 zelfs in de hogere regionen terechtkwam op internationale ranglijsten. Volgens sommige commentatoren, waaronder Downes en Van Swaaningen, zou hieruit blijken dat zich een radicale trendbreuk had voltrokken in de lange Nederlandse traditie van strafrechtelijke mildheid (Downes & Van Swaaningen 2007). Nederland zou anno 1980 het strafrechtelijke roer definitief hebben omgegooid.
      Zou dit erop kunnen wijzen dat ook de succesvolle Nederlandse slachtofferbeweging op een dieper analyseniveau toch onderdeel is geweest van een neoliberale, punitief populistische wending? Volgens mij schetsen Downes en Van Swaaningen een te somber beeld van de ontwikkeling van het strafrechtelijke klimaat in Nederland. Uit de laatste Europese trendcijfers blijkt namelijk dat het aantal gevangenen per 100.000 de afgelopen tien jaar nergens zo sterk is gedaald als in Nederland. Nederland is daardoor met 50 per 100.000 teruggekeerd op zijn eerdere positie ergens onderaan de internationale ranglijsten. Deze ‘vrije val’ in het aantal gedetineerden in de periode waarin nota bene het spreekrecht werd ingevoerd, relativeert nog eens de veronderstelde opstuwende invloed van slachtofferrechten op de straftoemeting. Tevens lijken deze laatste ontwikkelingen er op te wijzen dat de sterke groei van het aantal gevangen vanaf 1980 geen blijvende trendbreuk is geweest, maar een (tijdelijk) gevolg van de internationale war on drugs (Van Dijk 2010).
      De terugkeer naar een uniek lage gevangenenquote suggereert dat de door Hulsman destijds veronderstelde nationale traditie van een relatief milde strafrechtspleging op de langere termijn intact is gebleven.
      Deze meer optimistische visie op het Nederlandse strafrechtelijke klimaat plaatst ook het opmerkelijke succes van de slachtofferbeweging annex victimologie in Nederland in een ander daglicht. Zou dit fenomeen niet, net als de hardnekkig lage gevangenenquote, een uitdrukking kunnen zijn van de traditionele mildheid van de Nederlandse omgang met criminaliteit die ooit door Hulsman is gepostuleerd? Als deze hypothese juist is, dan berust het succes van de Nederlandse victimologie niet op de invloed van het Angelsaksische, neoliberale gedachtegoed op het Nederlandse strafrechtelijke klimaat, maar eerder juist op de relatieve afwezigheid daarvan. In dat licht bezien zou de bloei van de Nederlandse victimologie wellicht voortkomen uit een veel oudere, diepgewortelde Nederlandse traditie om rationeel en pragmatisch, en daardoor relatief mild, op criminaliteit te reageren.

    • Literatuur
    • Amir 1968
      M. Amir, ‘Victim precipitated forcible rape’, Journal of Criminal Law and Criminology (58) 1968, afl. 4, p. 493-502.

    • Bartlett 1994
      T. Bartlett, The Power of Penal Populism: Public Influences on Penal and Sentencing Policy from 1999 to 2008 (diss.), Wellington (NZ): Victoria Wellington University 1994.

    • Baudoin 1979
      Y. Baudoin, Een sleutelvoorziening voor slachtoffers van delicten (rapport van een werkgroep ingesteld door de Projectgroep Delinquentie en Samenleving van Humanitas en de Stichting Medeleven Gedupeerden van Misdrijven), mei 1979.

    • Brienen en Hoegen 2000
      M.E.I. Brienen, & E.H. Hoegen, Victims of crime in 22 European criminal justice systems, Nijmegen: WLP 2000.

    • Buruma 1994
      Y. Buruma, ‘Victimalisering van het strafrecht’, in: M. Moerings (red.), Hoe punitief is Nederland?, Arnhem: Gouda Quint 1994, p. 211-231.

    • Ten Boom & Kuijpers 2008
      A. ten Boom & K.F. Kuijpers, m.m.v. M.H. Moene, Behoeften van slachtoffers van delicten. Een systematische literatuurstudie naar behoeften zoals door slachtoffers zelf geuit (Onderzoek en Beleid 262), Den Haag: WODC.

    • Van Dijk 1985
      J.J.M. van Dijk, ‘Regaining a sense of community and order. General report of the 16th Criminological Research Conference of the European Committee on crime problems: Research on victimization’, in: Proceedings Conference Strasbourg, 26-29 November 1984, 1985.

    • Van Dijk 2009
      J.J.M. van Dijk, ‘Free the victim. A critique of the Western conception of victimhood’, International Review of Victimology (16) 2009, afl. 1, p. 1-3.

    • Van Dijk 2010
      J.J.M. van Dijk, ‘Trends in Dutch prisoners’ rates: Regression to the mean or enduring exception?’, in: H. Kury & E. Shea (red.), Punitivity (No. 1), Bochum: Brockmeyer 2010, p. 203-226.

    • Van Dijk & De Castelbajac 2015
      J.J.M. van Dijk & M. de Castelbajac, ‘The hedgehog and the fox. The history of victimisation surveys from a transatlantic perspective’, in: N. Guzy, C. Birkel & R. Mischkowitz (red.), Viktimisierungsbefragungen in Deutschland (Band 1, Bundeskriminalamt), Wiesbaden: BKA 2015, p. 10-29.

    • Van Dijk & Groenhuijsen 2017
      J.J.M. van Dijk & M. Groenhuijsen, ‘A glass half full, or half empty? On the implementation of the EU’s Victims Directive regarding police reception and specialized support’, in: S. Walklate (red.), Handbook of victims and victimology, Milton Park: Routledge 2017, p. 275-292.

    • Van Dijk & Vianen 1977
      J.J.M. van Dijk & A.C. Vianen, Omvang en ontwikkeling van de criminaliteit. Slachtofferenquetes
      1974-1977, Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum, Ministerie van Justitie, ’s-Gravenhage, 1977.

    • Van Dijk e.a. 2014
      J.J.M. van Dijk, J.N. van Kesteren & P. Mayhew, ‘The international crime victim surveys: A retrospective’, International Review of Victimology (20) 2014, afl. 1, p. 49-69.

    • Van Doorn e.a. 2023
      J. van Doorn, J. Brants, M.J.J. Kunst, E.R. Muller, A. Pemberton & L. van Reemst, Slachtoffers. Onderzoek, beleid en praktijk (Handboeken Veiligheid), Deventer: Wolters Kluwer 2023.

    • Downes & Van Swaaningen 2007
      D. Downes & R. van Swaaningen, ‘The road to dystopia? Changes in the penal climate of the Netherlands’, Crime and Justice (35) 2007, afl. 1, p. 31-71.

    • Dümig & Van Dijk 1975
      A.G. Dümig & J.J.M. van Dijk, ‘Acties en reacties van geweldslachtoffers. Enige uitkomsten van een victimologisch onderzoek’, Tijdschrift voor Criminologie (17) 1975, afl. 2, p. 63-73.

    • Elbers e.a. 2023
      N. Elbers, C. van den Berg & M. Kragting (red.), What works. Effectieve ondersteuning voor slachtoffers, Den Haag: Boom criminologie 2023.

    • Elias 1993
      R. Elias, Victims still: The political manipulation of crime victims, Thousand Oaks, CA: SAGE Publications 1993.

    • Erez 1991
      I. Erez, ‘Victim impact statements’, in: Trends and issues in criminal justice, No. 33, Australian Institute of Criminology 1991.

    • Fattah 1979
      E.A. Fattah, ‘Some recent theoretical developments in victimology’, Victimology (4) 1979, afl. 2, p. 198-213.

    • Fattah 1999
      E.A. Fattah, ‘From a handful of dollars to tea and sympathy. The sad history of victim assistance’, in: J.J.M. van Dijk, R.G.H. van Kaam & J. Wemmers (red.), Caring for victims: Selected proceedings of the 9th International Symposium on Victimology, Monsey: Criminal Justice Press 1999, p. 187-206.

    • Garland 2001
      D. Garland, The culture of control: Crime and social order in contemporary society, Oxford: Oxford University Press 2001.

    • Ginsberg 2014
      R. Ginsberg, ‘Mighty crime victims: Victims’ rights and neoliberalism in the American conjuncture’, Cultural Studies (28) 2014, afl. 5-6, p. 911-946.

    • Von Hentig 1948
      H. von Hentig, The Criminal and his Victim: Studies in the Socio-biology of Crime, New Haven, VS: Yale University Press 1948, p. 3-18.

    • Hough e.a. 2010
      M. Hough, J. Jackson, B. Bradford, A. Myhill & P. Quinton, ‘Procedural justice, trust and institutional legitimacy’, Policing: A Journal of Policy and Practice (4) 2010, afl. 3, p. 203-210.

    • Hulsman 1978
      L.H.C. Hulsman, ‘The Dutch criminal justice system from a comparative legal perspective’, in: D.C. Fokkema, J.M.J. Chorus, E.H. Hondius & E.C. Lisser (red.), Introduction to Dutch law for foreign lawyers, Deventer: Kluwer 1978, p. 289-380.

    • Van Kesteren 2009
      J.N. van Kesteren, ‘Public attitudes and sentencing policies across the world’, European Journal of Criminology and Criminal Policy (14) 2009, afl. 1, p. 25-46.

    • Kelly & Erez 1997
      D.P. Kelly & E. Erez. Victim participation in the criminal justice system. In R. C. Davis, A. J. Lurigio, & W. G. Skogan (Eds.), Victims of crime, Sage Publications, Inc. 1997, p. 231-244.

    • Kunst e.a., 2021
      M. Kunst, G. de Groot, J. Meester & J. van Doorn, ‘The impact of victim impact statements on legal decisions in criminal proceedings: A systematic review of the literature across jurisdictions and decision types’, Aggression and Violent Behavior (56) 2021, 101512.

    • Letschert & Van Dijk 2011
      R.M. Letschert & J.J.M. van Dijk (red.), The new faces of victimhood (Studies in Global Justice, 8), Dordrecht: Springer 2011, p. 3-14.

    • Mendelsohn 1937
      B. Mendelsohn, ‘Methods to be used by Counsel for the Defense in the Researches made into the Personality of the Criminal’, Revue de Droit Penal et de Criminologie 1937, August-October, p. 877-891.

    • Nagel 1963
      W.H. Nagel, ‘The notion of victimology in criminology’, Excerpta Criminologica (3) 1963, p. 245-247.

    • Pemberton 2010
      A. Pemberton, ‘The justice motive, not victim labeling: A discussion with Jan van Dijk’, INTERVICT Newsletter, juli.

    • Pemberton 2012
      A. Pemberton, ‘Just-world victimology: Revisiting Lerner in the study of victims of crime’, in: H. Morosawa, J.J.P. Dussich & G.F. Kirchhoff (red.), Victimology and human security: New horizons, Nijmegen: Wolf Legal Publishers (WLP) 2012, p. 45-69.

    • Rock 2004
      P. Rock, Constructing victims’ rights. The Home Office, New Labour and Victims, Oxford: Oxford University Press 2004.

    • Smale 1977
      G. Smale, Slachtoffers van ernstige vermogens- en geweldsmisdrijven, deel II; de niet-materiële problemen, Kriminologisch Instituut, Universiteit Groningen 1977.

    • Steinmetz 1990
      C.H.D. Steinmetz, Hulp aan slachtoffers van ernstige misdrijven. Effecten van slachtofferhulp en primaire opvang, Arnhem: Gouda Quint 1990.

    • Veraart 2015
      W. Veraart, ‘Bescherm het slachtoffer, begin bij de verdachte’, Justitiële verkenningen (41) 2015, afl. 5, p. 62-80.

    • Wemmers 1996
      J-A.M. Wemmers, Victims in the criminal justice system (diss. Leiden), Den Haag: Kugler 1996.

    • WODC 1982
      WODC, ‘Het slachtoffer in het strafproces’, Justitiële verkenningen 1982, afl. 6 (themanummer).

    • Young Rifai & Klein 2004
      M. Young Rifai & J. Klein, The history of the crime victims’ movement in the United States (OVC Archive/Oral History Project), 2004.