DOI: 10.5553/PROCES/016500762019098006002

PROCESAccess_open

Artikel

Ketensamenwerking bij ex-partnerstalking

Trefwoorden Stalking, Ketensamenwerking, Veiligheidssamenwerking
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Herman van Alphen, Bert Bambach, Prof. dr. Janine Janssen e.a. , 'Ketensamenwerking bij ex-partnerstalking', PROCES 2019, p. 391-403

    Cooperation by professionals dealing with cases of stalking by former partners is complex. First and foremost professionals should focus on a shared ambition in order to stop stalking. But in order to achieve that goal partners in safety and security should be in the clear regarding practical matters: how do they consult each other? What appointments are made? How is invested in the development of a mutual relationship and the understanding of each other’s tasks?

Dit artikel wordt geciteerd in

      In de media wordt geregeld bericht over ex-partnerstalking. In het bijzonder zaken waarin sprake is van een dodelijk slachtoffer leiden tot veel aandacht. Zo werd in juli 2018 Laura Korsman door haar ex-partner om het leven gebracht.1x www.rtlnieuws.nl/nieuws/nederland/artikel/4285406/verdachte-dood-utrechtse-studente-eerder-aangehouden-voor-stalking, geraadpleegd op 28 januari 2019. In december 2018 werd Humeyra Ergincanli door haar stalker doodgeschoten.2x www.telegraaf.nl/nieuws/2949635/tweede-verdachte-opgepakt-in-zaak-doodgeschoten-humeyra-16, geraadpleegd op 28 januari 2019. In 2015 vonden twee soortgelijke incidenten plaats met Linda van Giessen3x www.politie.nl/binaries/content/assets/politie/mijn-buurt/wijkprojecten/08/onderzoeksrapport-commissie-eenhoorn.pdf. en Raja Draaisma,4x www.noordhollandsdagblad.nl/cnt/dmf20180924_4814268/dochter-ferry-de-g-gehoord-in-moordzaak-ex-vriendin-raja, geraadpleegd op 29 november 2018. die beiden door hun ex-partners om het leven werden gebracht, terwijl er meerdere aangiftes van stalking lagen bij de politie. Deze twee laatstgenoemde zaken waren de aanleiding voor het lectoraat Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties (VIA) om in 2015 te starten met een onderzoek naar het fenomeen ex-partnerstalking en in het bijzonder de samenwerking tussen ketenpartners bij de aanpak hiervan. In het onderzoek is gekozen om de samenwerking tussen de ketenpartners Veilig Thuis en Veiligheidshuizen centraal te stellen. De keuze voor deze organisaties komt voort uit het feit dat juist deze organisaties in de praktijk verantwoordelijk zijn voor het systematisch aanpakken van ex-partnerstalking. De veronderstelling was dat het beeld dat ontstaat door de werkwijzen in de verschillende regio’s te onderzoeken, waardevol kan zijn voor iedere partij die professionele bemoeienis heeft met ex-partnerstalking.
      In dit artikel zullen we ingaan op de centrale vraag: Wat kenmerkt de samenwerking tussen Veilig Thuis en Veiligheidshuizen bij de aanpak van ex-partnerstalking en welke kritische succesfactoren kunnen hierbij worden onderscheiden? Eerst staan we stil bij de vraag wat ex-partnerstalking is. Hoe vaak komt het voor? Wat speelt er zoal bij de samenwerking? Vervolgens zoomen we in op een aantal modellen en methodologie die gebruikt zijn bij het beantwoorden van de centrale vraag. Na de bespreking van de resultaten ronden we af met een korte aanbeveling.

    • 1 Wat is ex-partnerstalking?

      Het begrip

      Stalking is een fenomeen met een vaak hardnekkig karakter, met een grote impact op betrokkenen en met helaas soms een dodelijke afloop. Stalking is als belaging in het Wetboek van Strafrecht (Sr) strafbaar gesteld. Het wordt daarin omschreven als: ‘Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie’ (art. 285b Sr). Het gaat om een zogenoemd ‘klachtdelict’. Daarmee wordt bedoeld dat de verdachte pas vervolgd kan worden als het slachtoffer van het delict uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven strafrechtelijke vervolging te wensen. Het Openbaar Ministerie (OM) kan dan nog steeds besluiten niet tot vervolging over te gaan, maar het kan een klachtdelict niet vervolgen als het slachtoffer daar niet om vraagt.

      Het zich afgewezen voelen en diepe gevoelens van jaloezie koesteren zijn de meest voorkomende motieven van de (ex-)partner om de partner van het leven te beroven.5xCentraal Bureau voor de Statistiek, Ruim helft van vermoorde vrouwen door ex of partner omgebracht, 2015, geraadpleegd via www.cbs.nl/nlnl/nieuws/2015/35/ruim-helft-van-vermoorde-vrouwen-door-ex-of-partner-omgebracht. Voerman en Brandt hebben in hun werk als politiepsychologen opgemerkt dat wanneer een man zijn vrouw om het leven heeft gebracht, daar vaak stalking aan voorafging.6xB. Voerman & C. Brandt, Eerste hulp bij stalking, Utrecht: de Tijdstroom 2016.

      Cijfers

      Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waren er in 2017 voor bedreiging plus stalking 15.925 verdachten geregistreerd en voor stalking alleen 1285 verdachten.7x https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/83648NED/table?ts=1542278291633. Een peiling via het registratiesysteem van Reclassering Nederland op 22 juni 2018 liet zien dat op dat moment in Nederland 405 plegers van ‘belaging’ onder toezicht stonden van de drie reclasseringsorganisaties: Reclassering Leger des Heils, Reclassering Nederland en Verslavingsreclassering.8xPersoonlijke communicatie, 29 juni 2018. Dat cijfer zegt niets over het aantal verdachten of het aantal ex-partnerstalkingzaken. Het gaat om een momentopname van het aantal veroordeelden met opgelegd reclasseringstoezicht of verdachten die onder voorwaarden uit de voorlopige hechtenis zijn geschorst, die bij de reclassering geregistreerd stonden, met als hoofddelict ‘belaging’.

      Betrokken professionals en hun samenwerking

      Uit literatuuronderzoek blijkt dat naar de samenwerking tussen partners in de veiligheidsketen bij ex-partnerstalking relatief weinig onderzoek is verricht.9xZie ook B. Voerman & C. Brandt, ‘De uitdagingen in het effectief aanpakken van stalking’, PROCES 2019/1, p. 7-19. Dit kan deels te maken hebben met de specifieke aard van stalking. Deze is vaak minder grijpbaar en zit als delict veelal ‘verpakt’ in huiselijk geweld en partnergeweld. Dit heeft er waarschijnlijk voor gezorgd dat ook onderzoek naar het fenomeen zich vaak verbreedt tot onderzoek naar huiselijk geweld en partnergeweld. Daarbij merkten wij dat de aandacht voor onderzoek naar ex-partnerstalking zich vooral richt op risicofactoren10xA. Groenen & S. Matkoski, Partnergeweld: screening en risicotaxatie, Antwerpen: Maklu 2014. en het in een vroegtijdig stadium herkennen en signaleren hiervan,11xB.E. Sheehan & S.B. Murphy, ‘Intimate Partner Homicide. New Insights for Understanding Lethality and Risks’, Violence Against Women 2015/2. typeringen van plegers van (ex-partner)stalking,12xM. Malsch, Stalkers die opnieuw de fout in gaan, doen dat snel, 2011, geraadpleegd via www.kennislink.nl/publicaties/stalkers-die-opnieuw-de-fout-in-gaan-doen-dat-snel. strategieën voor het handelen van slachtoffers om escalatie te voorkomen, waarbij ten aanzien van de dader de nadruk ligt op repressie,13xN. Sterkenburg, Bedreiging door ex-partners komt veel voor, aangifte is lastig, geraadpleegd via www.elsevier.nl/Nederland/achtergrond/2015/8/bedreiging-ex-partners-komt-veel-voor-aangifte-is-lastig-2676573W/; M.A. Novisky & R.L. Peralta, ‘When Women Tell: Intimate Partner Violence and the Factors Related to Police Notification’, Violence Against Women 2015/1, p. 65-86. en checklists voor het signaleren, voorspellen en inschatten van stalkinggedrag.14xD.E. Sheaa e.a., ‘The reliability and predictive validity of the Guidelines for Stalking Assessment and Management (SAM)’, Psychological Assessment 2018/11; R.K. Hanson, L. Helmus & G. Bourgon, The validity of risk assessments for intimate partner violence: A Meta-analysis, Ottawa: Public Safety Canada 2007; B. Hart, ‘Lethality and dangerousness assessments’, Violence update 1994/10, p. 7-8. De aard van de samenwerking tussen netwerkpartners (professionals) en hun organisaties wordt niet of nauwelijks expliciet beschreven.

    • 2 Modellen en methodologie

      Lessen van Magruder

      Magruder, die een van de weinigen is die in hun onderzoek naar stalking aandacht besteden aan samenwerking door professionals, concludeert dat naast het delen van informatie en afstemmen door professionals de volgende vier elementen bijdragen aan een succesvolle samenwerking: (a) fenomenologisch: kennis van het fenomeen ex-partnerstalking; (b) uitvoering: begrip voor de verschillende opvattingen van de organisaties die betrokken zijn bij ex-partnerstalking; (c) politiek: inzicht in de verschillende wijzen waarop lokale overheden omgaan met de aanpak van ex-partnerstalking; en (d) persoonlijk: kennis van elkaars rollen, taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden.15xL. Magruder, Working the Front Lines of Intimate Partner Violence: Responders’ Perceptions of Interrole Collaboration, Denver: University of Denver 2017.

      Modellen over samenwerking

      Met de lessen van Magruder in het achterhoofd zijn we op zoek gegaan naar een model waarmee we in de Nederlandse context naar samenwerking tussen professionals onderzoek zouden kunnen doen. We hebben ons verdiept in een model dat in Nederland is ontstaan en wordt gebruikt om zo goed mogelijk aan te kunnen sluiten bij de situatie hier te lande. Dat hebben we aangevuld met een model uit het buitenland.

      Uit Nederland komt het model van Kaats en Opheij.16xE. Kaats & W. Opheij, Leren samenwerken tussen organisaties, Deventer: Kluwer uitgeverij 2015. Zij gaan ervan uit dat een model voor samenwerking rekening moet houden met een aantal invalshoeken:

      Ambitie

      Het is van belang om in een samenwerkingsverband op zoek te gaan naar een gedeelde en betekenisvolle ambitie. Een gedeelde ambitie geeft inhoud aan de samenwerking vanwege het feit dat er een gemeenschappelijk doel is. Succesfactoren zijn de mate waarin de ambitie van het samenwerkingsverband wordt gedeeld en de mate waarin de ambitie waardevol, aantrekkelijk en betekenisvol in zichzelf is. Het gaat dus om de mate waarin de ambitie de actor aanspreekt en uitlegbaar is naar de buitenwereld.

      Belangen

      Bij samenwerkingsverbanden spelen verschillende soorten belangen. Ten eerste de individuele belangen. Dit betreft overtuigingen en drijfveren. Individuele belangen kunnen een doorslaggevende rol hebben in de samenwerking. Ten tweede organisatiebelangen. Dit betreft de belangen vanuit samenwerkende organisaties. Ten slotte collectieve belangen. Het gaat hierbij om complexe situaties waarbij ook rekening moet worden gehouden met belangen van actoren die niet direct betrokken zijn bij het samenwerkingsverband. Inzicht in en oprechte interesse voor elkaars belangen zijn daarbij cruciaal. Daarnaast is bij de dialoog tussen de actoren belangrijk dat men uitgaat van elkaars sterkte, overeenkomsten zoekt en elkaar begrijpt op basis van oprechtheid.

      Relatie

      Rekening houden met de onderlinge relatie van de actoren binnen een samenwerkingsverband is een volgende succesfactor. Dit omdat iedere actor zijn eigen historie, achtergrond, ervaringen en gevoelens meeneemt in de samenwerking. Deze bepalen grotendeels het karakter van de relatie. Het vermogen tot verbinden is daarbij noodzakelijk: wederzijdse interesse in elkaar en elkaars drijfveren. Dit impliceert ook weer het kennen van elkaars belang, maar ook elkaars overtuiging en achtergrond. Opgebouwd vertrouwen is een belangrijke factor voor het slagen van een samenwerking. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt in aan de ene kant institutioneel vertrouwen, dus het vertrouwen in maatschappelijke instituties, organisaties en instellingen, en aan de andere kant het interpersoonlijk vertrouwen, dus het vertrouwen in een ander en daarbij rekening houden met elkaars belangen en professionaliteit.

      Organisatie

      Vanwege het feit dat het vaak gaat om een complex samenwerkingsverband van verschillende professionele partijen, wordt dit vaak gezien als een opzichzelfstaande organisatie. Hierbij is er sprake van eigen afspraken, procedures, overlegstructuren, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Het in kaart brengen van het samenwerkingsverband wordt gezien als een belangrijk hulpmiddel om het uiteindelijke doel van de samenwerking te kunnen bereiken. Het gaat dus om de effectiviteit van de organisatie van de samenwerking: de structuur en besturing zijn afgestemd op de doelen van de partners. Hierbij spelen de keuze voor een partner, de besturing en de juridische vorm een belangrijke rol, alsmede het commitment van de achterliggende organisatie en steun aan haar vertegenwoordiger in de netwerkorganisatie. Verder is daadkracht nodig: de acties om de beoogde resultaten te realiseren en de partners te mobiliseren tot actie. Kaats en Opheij benadrukken ook het belang van het maken van afspraken en het nakomen hiervan: doen samenwerkingspartners wat ze moeten doen? Besteden ze voldoende aandacht aan de samenwerking? Zijn ze zorgvuldig ten aanzien van de onderlinge relaties?

      Proces

      Om de complexiteit van de samenwerking te kunnen overzien is het volgens Kaats en Opheij van belang aandacht te hebben voor en regelmatig te reflecteren op het samenwerkingsproces. Een procesmatige vorm van werken zorgt voor een verminderde onzekerheid bij partners (de onzekerheid wordt als het ware gespreid) en vormt een belangrijke bijdrage voor het uiteindelijke doel van het samenwerkingsverband. Dit betekent: rekening houden met openheid, voortgang en aandacht voor de inhoud (oplossingen, problemen en mogelijkheden). Een heldere rolverdeling met duidelijke procesregie en verbindend leiderschap bevordert het tot stand komen en voortbestaan van een samenwerkingsverband.

      Naast het model van Kaats en Opheij hebben wij ook gekeken naar het Cross Scale-model.17xEcological Society of America, ‘Invited Feature: Protected areas as socioecological systems’, Ecological Applications 2015, p. 11-23. Dit model vindt zijn oorsprong in de ecologie en wordt gebruikt om veranderingen in het ecosysteem op een systematische wijze in kaart te brengen. Het model volgend kunnen verschillende schalen worden onderscheiden die elkaar beïnvloeden: het individuele niveau, het organisatieniveau en het niveau van ketensamenwerking. Wanneer er handelingen plaatsvinden op individueel niveau, hebben deze invloed op een ander schaalniveau. Het Cross Scale-model bestaat verder uit twee andere dimensies: middelen en actoren.

      Cross Scale-model, invloedsrelatie tussen schaalniveaus18xEcological Society of America, ‘Invited Feature: Protected areas as socioecological systems’, Ecological Applications 2015, p. 11-23.
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/PROCES/PROCES_2019_6

      Bij ‘middelen’ gaat het om dat wat de samenwerkingspartners ter beschikking staat binnen de samenwerking of vanuit het samenwerkingsverband, dat wat de handelingsruimte bepaalt. Te denken valt aan taken en bevoegdheden van de organisatie of van de medewerker binnen een ex-partnercasus, maar ook aan praktische middelen die beschikbaar zijn om actie te ondernemen bij een voorliggende casus. Bijvoorbeeld: een juridische ketenpartner heeft andere middelen ter beschikking dan een hulpverlener. Wij zagen in dit model een belangrijke aanvulling op het zojuist beschreven model van Kaats en Opheij, omdat het aandacht vraagt voor verschillende niveaus waarop samenwerking zich afspeelt. We zagen met andere woorden een mogelijkheid om de factoren die Kaats en Opheij onderscheiden zo beter te kunnen concretiseren. Met name het aspect ‘middelen’ vonden wij een belangrijke toevoeging.

      Methodologie

      Het onderzoek was specifiek gericht op de samenwerking binnen en tussen Veilig Thuis en Veiligheidshuizen bij de aanpak van ex-partnerstalking, vanuit een sociaal-agogisch en veiligheidskundig perspectief. Bij het onderzoek zijn de volgende deelvragen leidend geweest: (a) Hoe gaan Veilig Thuis en het Veiligheidshuis te werk bij ex-partnerstalkingzaken? (b) Hoe handelen de medewerkers van Veilig Thuis en het Veiligheidshuis bij de (keten)aanpak van ex-partnerstalking? (c) Welke invloedsrelatie is te onderkennen in het handelen van medewerkers van Veilig Thuis en het Veiligheidshuis tussen het individuele niveau, het organisatieniveau en het ketensamenwerkingsniveau? (d) Wat zijn kritische succesfactoren bij de (keten)aanpak van ex-partnerstalking van Veilig Thuis en het Veiligheidshuis?

      Veilig Thuis
      Sinds januari 2015 is de verantwoordelijkheid voor de aanpak van huiselijk geweld, waaronder stalking, en kindermishandeling geplaatst op gemeentelijk niveau. Dit houdt in dat de gemeente beleid maakt om samen met instellingen en organisaties huiselijk geweld en kindermishandeling tegen te gaan. Hierbij zijn regionale advies- en meldpuntorganisaties opgericht, namelijk: Veilig Thuis. 19xMinisterie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Gemeentelijk Beleid, z.d., geraadpleegd via www.huiselijkgeweld.nl/beleid/gemeentelijk.

      Veiligheidshuis
      Het concept ‘Veiligheidshuis’ dateert uit begin 1997, toen onder de naam justitie in de buurt (JIB). Hierin werd de basis gelegd voor de doelgerichte en nauwe samenwerking tussen justitie en andere organisaties om regionale criminaliteits- en veiligheidsproblematiek aan te pakken. In 2007 is gekozen voor een landelijk systeem van Veiligheidshuizen, waarna in 2009 een netwerk van 45 Veiligheidshuizen gerealiseerd werd. Deze Veiligheidshuizen bevinden zich in grotere gemeenten, maar staan voor een regionale en gezamenlijke criminaliteitsaanpak door een integrale, persoonsgerichte en/of gebiedsgerichte aanpak. 20xW. Stol e.a., Basisboek Integrale Veiligheid, Den Haag: Boom Lemma uitgevers 2011. Binnen Veiligheidshuizen wordt er een verbinding gelegd tussen de strafketen, de zorgketen en de bestuurlijke keten. Als de belangrijkste drie functies van de Veiligheidshuizen worden genoemd:

      1. het faciliteren en regisseren van ‘Veiligheidshuistafels’, waar complexe casuïstiek wordt besproken;

      2. het functioneren als expertisecentrum voor multidisciplinaire (veiligheids)problematiek;

      3. het zijn van een relevant informatieknooppunt. 21xF. Koen, Zorg voor het Veiligheidshuis, Vereniging van Nederlandse Gemeente z.d.

      De keuze voor deze organisaties kwam voort uit het feit dat juist deze organisaties in de praktijk verantwoordelijk zijn voor het systematisch aanpakken van ex-partnerstalking. De veronderstelling was dat het beeld dat zou ontstaan door de werkwijzen in de verschillende regio’s te onderzoeken en daarbij naar kritische succesfactoren te kijken, waardevol zou kunnen zijn voor iedere partij die professionele bemoeienis heeft met ex-partnerstalking.

      Als eerste is in het vooronderzoek in beeld gebracht hoe Veilig Thuis en het Veiligheidshuis te werk gaan bij ex-partnerstalkingzaken. Daarvoor zijn door student-onderzoekers oriënterende gesprekken gehouden met managers en beleidsstukken doorgenomen van de verschillende Veilig Thuis-organisaties en Veiligheidshuizen. Bij het onderzoek zijn de Veiligheidshuizen en Veilig Thuis-organisaties in verschillende regio’ s binnen de provincies Brabant en Limburg betrokken: ’s-Hertogenbosch, Zuidoost-Brabant, West-Brabant, Midden-Limburg, Parkstad (Limburg), Westelijke mijnstreek (Limburg) en Zuid-Limburg. Zes student-onderzoekers22xWij bedanken Bregje Hermkens, Dide Vermaas, Mark van Loenen, Jasper Brouns, Lars Jonkers en Bjorn van Osch voor hun inzet. hebben bij deze organisaties als duo – steeds één student van Sociale Studies, samen met één student van Integrale Veiligheidskunde – dossieronderzoek verricht en interviews afgenomen. In totaal ging het om tien dossiers, soms twee, meestal één dossier per regio. De aanpak bij de verschillende ex-partnerstalkingcases werd in beeld gebracht door de dossiers te bestuderen en in het verlengde daarvan interviews te houden. De meeste dossiers bevatten over het algemeen uitgebreide en soms zeer gedetailleerde informatie over complexe stalkingzaken. Enkele dossiers met minder informatie bleken voldoende materiaal op te leveren om te gebruiken als aanknopingspunt voor de interviews. De dossiers waren vooraf geselecteerd door de managers van de betreffende organisaties en werden door hen gezien als exemplarisch voor de overige dossiers. Vanuit privacyoverwegingen werd het selecteren door de onderzoekers niet toegestaan.

      Per locatie zijn na bestudering van de dossiers interviews gehouden met ‘casusregisseurs’ of ‘procesregisseurs’ (de benaming verschilt per organisatie), in totaal negen. Het ging hierbij om medewerkers met vaak jarenlange ervaring op het gebied van de aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en stalking, die zich hadden ontwikkeld tot specialisten op dit gebied. De taak van casus- en procesregisseurs is het coördineren en aansturen van de aanpak na meldingen van huiselijk geweld, kindermishandeling of stalking. Afhankelijk van de locatie werken ze voor Veilig Thuis of voor het Veiligheidshuis. De student-onderzoekers zijn voorafgaand aan de interviews door het lectoraat getraind.

      Ten behoeve van de validering van het interviewdeel van het onderzoek is vooraf door het onderzoeksteam op basis van het Cross Scale-model en het model van Kaats en Opheij een standaard topiclist ontworpen, onderverdeeld naar topics over respectievelijk ‘individueel niveau’, ‘organisatieniveau’ en ‘niveau van ketensamenwerking’. De vragen over het individuele niveau van samenwerken waren vooral gericht op ervaren bekwaamheid, attitude ten aanzien van samenwerking en het gebruiken van professionele handelingsruimte, met als items: daadkracht, ervaren persoonlijke bekwaamheid (self-efficacy), kennis op het gebied van strafrecht, gerichtheid op samenwerken en het bewust opzoeken van mogelijkheden. De keuze voor deze items kwam daarnaast voort uit de oriënterende gesprekken met managers, voorafgaand aan het onderzoek. Ook was de keuze gebaseerd op eerder onderzoek door student-onderzoekers van het lectoraat Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties in 2016-2017, waarbij professionals in interviews aangaven dat juist deze aspecten binnen de samenwerking rond ex-partnerstalking belangrijk zijn.23xJ. van de Water, Lijden onder Liefde; J. Troeijen, In the Name of Love; J. Wassink, Achtervolging in de naam der liefde; J. de Rooij, Als genegenheid een strafbaar feit wordt; R. Hambraken, In the Name of Love (2017). Bij de vragen over organisatieniveau werd vooral gekeken naar de professional binnen zijn of haar organisatie en werd de respondent bevraagd op zijn of haar bevoegdheden, de beschikbare risicotaxatie-instrumenten, de focus van de organisatie op ofwel de dader, het slachtoffer of beiden, en de interne overlegmomenten (interne samenwerking). De respondent werd vervolgens bevraagd over de ervaringen met ketensamenwerking. Daarbij werden vragen gesteld over de al dan niet procesmatige aanpak van ex-partnerstalking, algemene overlegmomenten met ketenpartners en meer specifiek overleg rond besluitvorming over opschaling, alsmede regievoering. Ook werd gevraagd naar praktische, belemmerende en bevorderende aspecten van de samenwerking, zoals het uitwisselen van gegevens, beschikbare tijd en financiële mogelijkheden. Om een zo scherp mogelijk beeld te krijgen van de ervaren samenwerking bij de verschillende cases werd het model van Kaats en Opheij gevolgd en werd de respondent, steeds per schaalniveau, gevraagd naar diens ervaringen met en tevredenheid over vertrouwen, commitment, gezamenlijke probleemaanpak, communicatie, duidelijkheid over een ieders bevoegdheden en verantwoordelijkheden, individuele en organisatiebelangen en het nakomen van afspraken.

    • 3 Resultaten

      Bespreking

      Bij de bespreking van de resultaten lopen we de factoren van Kaats en Opheij in omgekeerde volgorde door. Omwille van de duidelijkheid voor de lezer beginnen we met de beschrijving van het proces, gevolgd door relatie en organisatie en tot slot belangen en ambitie. Bij relatie en organisatie staan wij ook stil bij het aspect middelen, dat wij ontleend hebben aan het Cross Scale–model, en bij belangen en ambitie bij de doorwerking op verschillende niveaus.

      Proces

      Wat gebeurt er als er een melding van stalking binnenkomt bij Veilig Thuis? Uit literatuuronderzoek en interviews blijkt dat wanneer er bij Veilig Thuis telefonisch of persoonlijk een melding binnenkomt van huiselijk geweld, deze door een medewerker van de frontoffice beoordeeld wordt of er een ‘triage’ nodig is. Een triage is een werkwijze voor het bepalen van de urgentie en expertise die nodig zijn om geweld te stoppen. Alle meldingen die worden gedaan door partners, worden getriageerd. Het triage-instrument biedt medewerkers aanknopingspunten om te beoordelen welke spoed en welke expertise nodig zijn om in te grijpen.24xMinisterie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, AWARE, 2015, geraadpleegd via www.huiselijkgeweld.nl/interventies/effectieveinterventies/overzicht3/aware. Het uitvoeringsproces bestaat uit drie stappen: (a) informatieverzameling, (b) beoordeling en (c) besluitvorming.

      Een triage kan drie uitkomsten hebben. (1) De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de vervolgstappen wordt gelegd bij het lokale werkveld: een instelling die reeds bij het gezin of huishouden betrokken is, een multidisciplinair samengesteld team of Veilig Thuis. (2) Het kan ook zijn dat er geen vervolgstappen nodig zijn. Hierbij wordt de melding omgezet in een advies of de inmenging van Veilig Thuis direct beëindigd. (3) Er wordt een onderzoek ingesteld door Veilig Thuis. Wanneer uit de triage blijkt dat het nodig is om vanuit Veilig Thuis een onderzoek in te stellen, voert een medewerker van de backoffice dit onderzoek uit. Vanuit Veilig Thuis is een aantal te doorlopen stappen beschreven. Hierbij wordt als eerste een check uitgevoerd bij betrokken partijen, waarbij wordt gekeken of betrokkene bekend is bij deze partijen. Dit kan bijvoorbeeld een check zijn bij de politie of er al eerdere aangiften zijn gedaan, of een check bij maatschappelijk werk of er sprake is van begeleiding van de pleger of slachtoffer(s) door maatschappelijk werk. Vervolgens wordt een veiligheidskaart gemaakt. Dit houdt in dat er een volledig overzicht van de situatie wordt gecreëerd. Dit om vervolgens te kijken wat de betrokkenen willen en of dit overeenkomt met wat Veilig Thuis vindt dat nodig is. De veiligheidskaart wordt opgesteld in samenwerking met betrokken organisaties. Vanuit de veiligheidskaart wordt vervolgens een plan van aanpak opgesteld. Wanneer dit plan van aanpak wordt uitgevoerd is het de taak van Veilig Thuis om dit te monitoren en waar nodig aanpassingen aan te brengen in het plan van aanpak.

      Relatie en organisatie

      De aard van de samenwerkingsverbanden, dat wil zeggen de betrokken partijen en de manier waarop de samenwerking georganiseerd is, kan verschillen. Uit literatuuronderzoek en interviews blijkt veel verschil te zitten in werkwijze tussen de Veiligheidshuizen.25xB. Rovers & C. Hoogeveen, Landelijk kader voor de Veiligheidshuizen: Invoering, ontwikkelingen en knelpunten Den Bosch: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum 2016. Bij de meeste Veiligheidshuizen schuiven verschillende partijen aan die vanuit de rol die zij spelen informatie aanleveren over dader en slachtoffer (bijvoorbeeld Slachtofferhulp en Reclassering Nederland). In eerste instantie komt (in de meeste gevallen) een melding van huiselijk geweld binnen bij een Veiligheidshuis, via de politie of Veilig Thuis. Maar in principe kunnen alle partners casuïstiek aandragen. Bij een melding begint eerst de ‘screeningsfase’. Deze screening wordt binnen de Veiligheidshuizen dagelijks met verschillende partners uitgevoerd. In overleg wordt er gekeken naar de binnengekomen meldingen en worden de complexiteit en de risico’s beoordeeld. Er zijn twee uitkomsten mogelijk na de ‘screeningsfase’, namelijk terugleggen bij het lokale veld of door naar de fase van ‘triage’. De keuze voor het terugleggen bij het lokale veld wordt voornamelijk gemaakt als een zorgpartner een (preventieve) actie kan uitvoeren die als afdoende wordt gezien. In dat geval heeft een verdere aanpak middels het Veiligheidshuis geen meerwaarde, omdat er dan geen sprake is van een noodzakelijke, ketenoverstijgende aanpak. Dit alles gebeurt in de triagefase. In deze fase worden meerdere partijen betrokken bij het zogeheten casusoverleg. Na het overleg zijn drie opties mogelijk: (a) directe aanpak door een partner die aan de triage deelneemt, (b) terugleggen bij de partij die de casus heeft gemeld, met daarbij een inhoudelijk advies, of (c) overdracht van de casus aan een ander samenwerkingsverband of een andere partner.

      Een belangrijk middel bij de onderlinge samenwerking is kennis van het fenomeen. Daarnaast speelt het hebben van vertrouwen in de kennis van de professionals met wie wordt samengewerkt ook een rol. Door de respondenten van Veilig Thuis wordt aangegeven dat zij zelf vinden dat zij voldoende specifieke kennis hebben over het fenomeen stalking. Dit wordt ook door de respondenten van de Veiligheidshuizen aangegeven en door respondenten van de politie. Nu is het de vraag wat die positieve beoordeling van de eigen kennis waard is. We moeten ons in ieder geval realiseren dat de specifieke kennis binnen Veilig Thuis en het Veiligheidshuis getypeerd kan worden als ervaringskennis, die vooral wordt opgedaan door het werken aan stalkingzaken. Hiermee is de kennis met betrekking tot het fenomeen sterk persoonsgebonden en afhankelijk van de mate waarin ervaring wordt opgedaan. Bij de politie wordt er naast het opdoen van ervaring door het werken aan stalkingzaken ook ingezet op opleiding en training op het kennen en herkennen van het fenomeen stalking. Respondenten van Veilig Thuis geven aan dat zij behoefte hebben aan aanvullende specifieke kennis met betrekking tot strafrecht ten behoeve van het kunnen begrijpen van de strafrechtelijke keten.

      Uit de interviews met de respondenten van Veilig Thuis blijkt dat er onvoldoende vertrouwen is in sociale wijkteams vanwege de overtuiging dat de juiste werkwijze bij sociale wijkteams ontbreekt voor het omgaan met (complexe) stalkingzaken. Het sociaal wijkteam is volgens de respondenten vooral vraaggericht ingesteld, waarbij de behoeften en wensen van een cliënt centraal staan, terwijl de doelgroep die te maken krijgt met stalking een outreachende benadering vraagt. Bij deze benadering zetten professionals actief in op contact maken en erop afgaan. Hierdoor hebben de respondenten van Veilig Thuis de neiging om zaken zelf in onderzoek te houden in plaats van af te schalen naar het sociaal wijkteam. De respondenten van het Veiligheidshuis geven aan dat er sprake is van vertrouwen in de ketenpartners. ‘Je mag vertrouwen dat een professional weet wat hij doet, en wat afgesproken is.’ Als de respondenten merken dat een ketenpartner er niet mee uit de voeten kan, gaan ze die betreffende professional daarop bevragen, zodat zij eventueel hulp kunnen inzetten. De respondenten geven aan dat vertrouwen erg belangrijk is bij het werken aan stalkingzaken, maar dat het vertrouwen tussen actoren per casus kan verschillen omdat het sterk gerelateerd is aan het kennen van de personen met wie wordt samengewerkt.

      Belangen en ambitie

      Iedereen die wij gesproken hebben, realiseert zich de ernst van de stalkingproblematiek en is erop gebrand om (toekomstig) leed te voorkomen. Wat dat betreft zouden we kunnen stellen dat er een gedeelde ambitie is. Dat neemt echter niet weg dat in de dagelijkse praktijk veel energie gestoken wordt en wellicht ook verloren gaat door perikelen in de samenwerking. Opvallend is dat onze respondenten het niet over specifieke belangen van de eigen organisatie hebben, maar er vooral op gewezen hebben hoe individuele verschillen van betrokken professionals uiteindelijk doorwerken in de manier waarop gezamenlijk stalking wordt aangepakt. Volgens de respondenten van Veilig Thuis is het zowel organisatie- als persoonsafhankelijk in hoeverre er sprake is van een kwalitatief goede samenwerking; zij geven aan dat het belangrijk is dat professionals elkaar weten te vinden. De mate waarin medewerkers van Veilig Thuis kennis en inzicht hebben in de taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en belangen van de betrokken actoren waar het ex-partnerstalkingzaken betreft, verschilt. Een kleiner deel van de respondenten geeft aan kennis en inzicht te hebben. Wat daarin volgens hen helpt is het werken van medewerkers van Veilig Thuis in regionale teams. Zij merken dat zij hierdoor kortere lijnen krijgen met de ketenpartners, wat bijdraagt aan een kwalitatief goede samenwerking omdat zij elkaar beter leren kennen. Een groter aantal respondenten van Veilig Thuis is van mening dat partners elkaar minimaal weten te vinden en daardoor beperkt zicht hebben op taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en belangen van de betrokken actoren. Alle respondenten zijn van mening dat er in de samenwerking regelmatig sprake is van botsende belangen. Dat heeft er volgens de respondenten mee te maken dat sommige organisaties bepaalde verwachtingen van Veilig Thuis hebben die zij niet waar kunnen maken, bijvoorbeeld het versnellen van de afronding van een casus, of de verwachting dat Veilig Thuis de casusregie op zich neemt, terwijl de casusregie juist bij het sociaal wijkteam is neergelegd door Veilig Thuis. De respondenten van het Veiligheidshuis geven aan dat duidelijkheid over verantwoordelijkheid en bevoegdheden in elk overleg aan bod komen, omdat zij ervaren dat niet alle actoren op de hoogte zijn van elkaars taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en belangen. Zij geven voorafgaand aan een overleg elke deelnemer vanuit de verschillende organisaties de gelegenheid om kort een toelichting te geven op de taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en belangen vanuit de eigen organisatie. Belangrijk daarbij is dat de verwachtingen worden toegelicht aan de andere deelnemende actoren op basis van: wat kan ik, wat kan ik niet, wat zou ik nodig hebben om het wel te kunnen? Alle respondent stellen overigens dat het gezamenlijke doel altijd wint van de belangenverschillen.
      Essentieel is een goede communicatie. De respondenten van Veilig Thuis geven aan dat communicatie een belangrijke factor is; de ervaringen van de respondenten zijn op dit gebied wisselend. De meerderheid van de respondenten ervaart de communicatie als goed, en een kleiner deel vindt dat er te weinig gecommuniceerd wordt met partners. De respondenten zijn als geheel tevreden over de communicatie met de politie en de reclassering. De respondenten geven wel aan dat de communicatie met de politie nog vlotter zou verlopen als medewerkers van Veilig Thuis sneller de juiste politiemedewerker zouden kunnen bereiken en er structureel updates worden verzonden over de strafrechtelijke gang van zaken. Er wordt aangegeven dat er bij ex-partnerstalkingzaken in algemene zin behoefte is aan een lijst met contactpersonen vanuit de diverse betrokken organisaties. De respondenten geven ook aan dat het belangrijk is dat samenwerkingspartners fysiek overleggen om tegenstrijdige belangen te bespreken. Dit geldt ook als er sprake is van onduidelijkheid over ieders bevoegdheid en verantwoordelijkheid. De respondenten ervaren belemmeringen op het gebied van gegevensuitwisseling. Medewerkers van Veilig Thuis hebben geen toestemming van slachtoffer en/of dader nodig om contact op te nemen met anderen, maar zij ervaren wel moeilijkheden bij het krijgen van informatie en het delen van de informatie. De respondenten zijn van mening dat er te weinig wordt afgestemd met ketenpartners vanwege onbekendheid met de mogelijkheden binnen de privacywetgeving. De respondenten bij de Veiligheidshuizen geven aan dat communicatie vaak misgaat. Informatie komt niet aan bij de juiste persoon of wordt helemaal niet overgebracht. Een van de redenen die hiervoor genoemd worden, is werkdruk. Ook ervaart men dat partners snel geneigd zijn om richting het Veiligheidshuis wel te communiceren en richting andere ketenpartners niet. Verder vinden de respondenten het opvallend dat het contact met ketenpartners vaak telefonisch of per e-mail plaatsvindt en er niet fysiek overleg plaatsvindt, terwijl zij zeggen daar wel behoefte aan te hebben.

      De respondenten van de Veiligheidshuizen geven aan dat als er eenmaal afspraken liggen, iedereen zich er dan ook vaak aan houdt en als dat niet gebeurt, de procesregisseur deze partners daarop aanspreekt. Het is van belang om afspraken duidelijk vast te leggen en daar op terug te komen, ook gezien de soms wisselende samenstelling van samenwerkingspartners in overleggen gedurende het verloop van een casus. Alle respondenten geven aan dat er sprake is van commitment aan afspraken die gemaakt worden tussen samenwerkingspartners.

    • 4 Slot

      Op een afstand lijkt een en ander wellicht heel eenvoudig: stalking is een ernstig probleem dat een zware wissel trekt op het leven van slachtoffers en hun omgeving en zelfs tot dodelijk geweld kan leiden. Dan wil iedereen zich toch inzetten voor preventie en het stoppen van dit geweld? Het hier gepresenteerde onderzoek is weliswaar bescheiden van omvang, maar toch hopen wij duidelijk te hebben gemaakt hoe complex die aanpak is. Ondanks het feit dat we een kleine groep mensen hebben gesproken, bevelen wij toch aan om aandacht te hebben voor het toerusten van professionals met voldoende kennis van het fenomeen. Wat betreft de samenwerking van de betrokken partijen is het belangrijk dat er niet alleen aandacht is voor de gedeelde ambitie – de aanpak van stalking –, maar ook voor concrete zaken zoals de manier van overleg (fysiek en niet alleen op afstand), het maken en vastleggen van afspraken en het investeren in de onderlinge relatie, zodat er begrip voor elkaars taken ontstaat en vertrouwen in elkaars kennis en kunde en dus waarde. Het geheel wordt pas meer dan de som der delen als er aandacht is voor al die punten in de samenwerking. Het blijft immers mensenwerk.

    Noten

    • * Herman van Alphen is docent aan de Academie voor Sociale Studies van Avans Hogeschool en lid van de kenniskring van het lectoraat Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties van Avans Hogeschool. Bert Bambach is docent aan de Academie van Recht en Bestuur van Avans Hogeschool en lid van de kenniskring van het lectoraat Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties van Avans Hogeschool. Prof. dr. Janine Janssen is voorzitter van de redactie van PROCES en lector Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties van Avans Hogeschool, hoofd onderzoek van het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld van de Nationale Politie en bijzonder hoogleraar Rechtsantropologie aan de Open Universiteit. Dr. Jaap van Vliet is redacteur van PROCES en lid van de kenniskring van het lectoraat Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties van Avans Hogeschool.
    • 1 www.rtlnieuws.nl/nieuws/nederland/artikel/4285406/verdachte-dood-utrechtse-studente-eerder-aangehouden-voor-stalking, geraadpleegd op 28 januari 2019.

    • 2 www.telegraaf.nl/nieuws/2949635/tweede-verdachte-opgepakt-in-zaak-doodgeschoten-humeyra-16, geraadpleegd op 28 januari 2019.

    • 3 www.politie.nl/binaries/content/assets/politie/mijn-buurt/wijkprojecten/08/onderzoeksrapport-commissie-eenhoorn.pdf.

    • 4 www.noordhollandsdagblad.nl/cnt/dmf20180924_4814268/dochter-ferry-de-g-gehoord-in-moordzaak-ex-vriendin-raja, geraadpleegd op 29 november 2018.

    • 5 Centraal Bureau voor de Statistiek, Ruim helft van vermoorde vrouwen door ex of partner omgebracht, 2015, geraadpleegd via www.cbs.nl/nlnl/nieuws/2015/35/ruim-helft-van-vermoorde-vrouwen-door-ex-of-partner-omgebracht.

    • 6 B. Voerman & C. Brandt, Eerste hulp bij stalking, Utrecht: de Tijdstroom 2016.

    • 7 https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/83648NED/table?ts=1542278291633.

    • 8 Persoonlijke communicatie, 29 juni 2018.

    • 9 Zie ook B. Voerman & C. Brandt, ‘De uitdagingen in het effectief aanpakken van stalking’, PROCES 2019/1, p. 7-19.

    • 10 A. Groenen & S. Matkoski, Partnergeweld: screening en risicotaxatie, Antwerpen: Maklu 2014.

    • 11 B.E. Sheehan & S.B. Murphy, ‘Intimate Partner Homicide. New Insights for Understanding Lethality and Risks’, Violence Against Women 2015/2.

    • 12 M. Malsch, Stalkers die opnieuw de fout in gaan, doen dat snel, 2011, geraadpleegd via www.kennislink.nl/publicaties/stalkers-die-opnieuw-de-fout-in-gaan-doen-dat-snel.

    • 13 N. Sterkenburg, Bedreiging door ex-partners komt veel voor, aangifte is lastig, geraadpleegd via www.elsevier.nl/Nederland/achtergrond/2015/8/bedreiging-ex-partners-komt-veel-voor-aangifte-is-lastig-2676573W/; M.A. Novisky & R.L. Peralta, ‘When Women Tell: Intimate Partner Violence and the Factors Related to Police Notification’, Violence Against Women 2015/1, p. 65-86.

    • 14 D.E. Sheaa e.a., ‘The reliability and predictive validity of the Guidelines for Stalking Assessment and Management (SAM)’, Psychological Assessment 2018/11; R.K. Hanson, L. Helmus & G. Bourgon, The validity of risk assessments for intimate partner violence: A Meta-analysis, Ottawa: Public Safety Canada 2007; B. Hart, ‘Lethality and dangerousness assessments’, Violence update 1994/10, p. 7-8.

    • 15 L. Magruder, Working the Front Lines of Intimate Partner Violence: Responders’ Perceptions of Interrole Collaboration, Denver: University of Denver 2017.

    • 16 E. Kaats & W. Opheij, Leren samenwerken tussen organisaties, Deventer: Kluwer uitgeverij 2015.

    • 17 Ecological Society of America, ‘Invited Feature: Protected areas as socioecological systems’, Ecological Applications 2015, p. 11-23.

    • 18 Ecological Society of America, ‘Invited Feature: Protected areas as socioecological systems’, Ecological Applications 2015, p. 11-23.

    • 19 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Gemeentelijk Beleid, z.d., geraadpleegd via www.huiselijkgeweld.nl/beleid/gemeentelijk.

    • 20 W. Stol e.a., Basisboek Integrale Veiligheid, Den Haag: Boom Lemma uitgevers 2011.

    • 21 F. Koen, Zorg voor het Veiligheidshuis, Vereniging van Nederlandse Gemeente z.d.

    • 22 Wij bedanken Bregje Hermkens, Dide Vermaas, Mark van Loenen, Jasper Brouns, Lars Jonkers en Bjorn van Osch voor hun inzet.

    • 23 J. van de Water, Lijden onder Liefde; J. Troeijen, In the Name of Love; J. Wassink, Achtervolging in de naam der liefde; J. de Rooij, Als genegenheid een strafbaar feit wordt; R. Hambraken, In the Name of Love (2017).

    • 24 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, AWARE, 2015, geraadpleegd via www.huiselijkgeweld.nl/interventies/effectieveinterventies/overzicht3/aware.

    • 25 B. Rovers & C. Hoogeveen, Landelijk kader voor de Veiligheidshuizen: Invoering, ontwikkelingen en knelpunten Den Bosch: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum 2016.

Herman van Alphen is docent aan de Academie voor Sociale Studies van Avans Hogeschool en lid van de kenniskring van het lectoraat Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties van Avans Hogeschool. Bert Bambach is docent aan de Academie van Recht en Bestuur van Avans Hogeschool en lid van de kenniskring van het lectoraat Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties van Avans Hogeschool. Prof. dr. Janine Janssen is voorzitter van de redactie van PROCES en lector Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties van Avans Hogeschool, hoofd onderzoek van het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld van de Nationale Politie en bijzonder hoogleraar Rechtsantropologie aan de Open Universiteit. Dr. Jaap van Vliet is redacteur van PROCES en lid van de kenniskring van het lectoraat Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties van Avans Hogeschool.

Print dit artikel