DOI: 10.5553/PROCES/016500762022101001002

PROCESAccess_open

Artikel

Het zit in kleine gebaren: hoe vrijwilligers van toegevoegde waarde kunnen zijn voor reclasseringscliënten

Trefwoorden Vrijwilligers, Reclassering, vrijwilligersactiviteiten, Samenwerking
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Renée Henskens, Marco Brok en Jacqueline Bosker, 'Het zit in kleine gebaren: hoe vrijwilligers van toegevoegde waarde kunnen zijn voor reclasseringscliënten', PROCES 2022, p. 6-19

    The research focuses on the possible added value that volunteers can have on the goals of probation supervision. Forty-five volunteers, probation officers and clients were interviewed. Results show that volunteers were deployed in multiple phases of the probation process, and performed a wide range of activities. Probation officers and volunteers could strengthen each other if they enter into a collaboration aimed at the goals of the supervision plan. Probation services may make more use of the potential of volunteers by also deploying them to more serious target groups. The choice for volunteering is tailor-made, in which safety is paramount, and motivation and responsiveness are also considered.

Dit artikel wordt geciteerd in

      Nog voordat Malcolm (19 jaar) uit detentie komt, neemt de toezichthouder contact op met een vrijwilligersorganisatie. Malcolm is een stille jongen met weinig vrienden. Hij dealde en er was sprake van problematisch blowen, waarvoor een behandeling gezocht moet worden. Omdat Malcolm dyslectisch is, is hulp nodig bij het aanvragen van een uitkering, een DigiD, een zorgverzekering en een ov-pas. Ook heeft hij geen stabiele woonsituatie: zijn broer, bij wie Malcolm tijdelijk inwoont, heeft hem laten weten dat hij een eigen plek moet gaan zoeken. En Malcolm heeft ondersteuning nodig bij het zoeken naar werk.
      In aanvulling op de gesprekken met de toezichthouder, gaat de vrijwilliger samen met Malcolm aan de slag. Ze starten met het invullen van verschillende formulieren. Dan ontdekt de vrijwilliger dat er ook sprake is van betalingsachterstanden. Samen met Malcolm belt hij naar diverse schuldeisers om betalingsregelingen te treffen. Een gerichte zoekactie levert een betaalbare huurwoning op. Binnen een paar weken hebben Malcolm en de vrijwilliger al wat zaken op de rit. De vrijwilliger is trots dat Malcolm na enige aanmoediging bij een autogarage langs is gegaan voor werk. Soms praat Malcolm over het blowen; hij zegt dan dat hij er niet mee wil stoppen, maar dat ‘minderen’ wel wat meer relaxed zou zijn. De vrijwilliger biedt een luisterend oor en gaat met Malcolm de voor- en nadelen van blowen na. Ook gaan ze samen op zoek naar een hobby of vrijetijdsbesteding. De vrijwilliger merkt dat Malcolm het spannend vindt om met leeftijdsgenoten in contact te komen. Malcolm houdt een gesprek hierover nog af. Als de toezichthouder aangeeft dat zij een behandeling voor cannabisverslaving heeft gevonden, geeft Malcolm aan dat hij wel naar het intakegesprek wil gaan.

    • 1. Inleiding

      De hiervoor aangehaalde fictieve casus illustreert het brede palet aan activiteiten dat vrijwilligers bij de reclassering uitvoeren. De vrijwilliger van Malcolm verleent praktische hulp, ondersteunt bij het zoeken naar een woning en werk, houdt zicht op risicofactoren, biedt emotionele steun, zorgt ervoor dat de cliënt uit zijn sociale isolement komt en re-integreert in de maatschappij. In de wetenschappelijke literatuur is bekend dat vrijwilligers op verschillende momenten in het reclasseringstraject met meerdere taken kunnen worden ingezet.1x P. Nelissen, Begeleiding van kwetsbare reclasseringscliënten door Portaal: een onderzoek naar de meerwaarde van de inzet van vrijwilligers van de stichting Portaal, Maastricht: Nelissen Onderzoek & Advies 2018.
      In Nederland bieden vrijwilligersorganisaties zoals Stichting Portaal, Vrij en Verder/Maatje 040, Humanitas, Stichting Ontmoeting, Exodus Nederland, Gevange­nenzorg Nederland en COSA2x COSA staat voor Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid en betreft een intensieve begeleidingsmethodiek voor zedendaders. Het is het enige project waarbij de reclassering zelf vrijwilligers in dienst heeft en ook opleidt (werkgeversmodel). Andere vrijwilligersorganisaties zijn onafhankelijk en bedienen veel meer doelgroepen dan alleen reclasseringscliënten. Zij stellen een vrijwilliger beschikbaar als de reclassering een beroep op hen doet. ondersteuning aan verschillende mensen met een hulpvraag, onder wie reclasseringscliënten. Vrijwilligers die aan deze organisaties verbonden zijn, voeren volgens wetenschappelijke literatuur vooral taken uit die gerelateerd zijn aan sociale ondersteuning. Er valt te denken aan een luisterend oor bieden, motiverende gesprekken voeren, wandelen, koken, samen naar de film gaan en hulp bieden bij het herstellen van familierelaties.3x M. van Bochove e.a., Inzet van vrijwilligers bij reclassering. Rollen, dilemma’s en succesfactoren, Rotterdam: Erasmus School of Health Policy & Management 2019; Nelissen 2018. Daarbij vinden vrijwilligersorganisaties het belangrijk om praktische hulp te bieden, zoals administratief werk, het plegen van telefoontjes naar instanties, hulp bij budgettering, meehelpen met klussen, meegaan naar een rechtszitting en hulp bij het vinden van huisvesting en werk/opleiding. De achterliggende gedachte is dat vrijwilligers hiermee de zelfredzaamheid van de deelnemers vergroten en hen helpen bij een nieuwe start.4x L. de Croes & B. Vogelvang, Vrijwilligers binnen reclassering Nederland: een (beleids)studie naar de grenzen, mogelijkheden en betekenisvolle verhalen. z.u. 2015; M. Höing & I. Heemskerk, Flexibele bruggenbouwer zoekt stevig fundament. Wat werkt bij de inzet van vrijwilligers binnen de reclassering?, Den Haag: WODC, Ministerie van Justitie en Veiligheid 2019; M. Maguire e.a., Developing a toolkit to measure intermediate outcomes to reduce reoffending from arts and mentoring interventions, Londen: Ministry of Justice 2019.

      1.1 Achtergrond en beleid vrijwilligerswerk bij de reclassering

      Sinds haar oprichting in 1823 bestond de reclassering lange tijd uit vrijwilligers. Onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen en professionalisering verdween in de vorige eeuw het vrijwilligerswerk grotendeels uit het reclasseringswerk.5x De Croes & Vogelvang 2015. Helemaal weg was het nooit, maar het verdween langdurig naar de achtergrond. In 2017 gaf de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) vrijwilligerswerk een nieuwe impuls. De RSJ stelde dat vrijwilligersinzet de band met de samenleving versterkt en de samenleving mede verantwoordelijk maakt voor de resocialisatie en re-integratie van justitiabelen.6x Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Reclassering in een veranderende omgeving, 2017. Hierop kreeg het onderwerp een plek in het regeerakkoord 2017-2021 en leidde het tot het project ‘Vrijwilligersinzet bij de reclassering’ van de drie reclasseringsorganisaties (3RO).7x De drie reclasseringsorganisaties zijn: Reclassering Nederland, Stichting Verslavingsreclassering GGZ en Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. Inmiddels maakt vrijwilligersinzet onderdeel uit van de visie van het ministerie van Justitie en Veiligheid op reclasseren. Vrijwilligersinzet is daarin een van de vijf ambities waarmee de rol van de reclassering de komende jaren verstevigd wordt.8x Ministerie van Justitie en Veiligheid, Reclasseren: Grenzen stellen, krachten benutten, 2020.
      Inzet van vrijwilligers sluit aan bij de ingeslagen weg van de 3RO, waarbij de focus ligt op duurzaamheid, continuïteit en integraliteit van reclasseringstrajecten.9x Reclassering Nederland, Leger des Heils Reclassering & Jeugdzorg, Stichting Verslavingsreclassering GGZ, 3RO Visie op reclasseren in 2020, Utrecht: Reclassering Nederland 2019. Vrijwilligers kunnen ondersteuning bieden bij problemen op leefgebieden die niet per se vallen onder de doelen van het toezicht, maar die de invulling van het toezicht wel kunnen belemmeren. Ook is de contactfrequentie tussen cliënten en vrijwilligers vaak hoger dan die met de reclasseringswerker en kan deze de duur van de begeleiding in het reclasseringstraject overstijgen.
      Binnen het project is in meerdere pilots geëxperimenteerd met vrijwilligersinzet. De ervaringen die hierin zijn opgedaan, vormen de basis van de huidige aanpak. Gekozen is om samen te werken met vrijwilligersorganisaties die ervaring hebben in het forensisch werkveld, zoals Exodus en Gevangenenzorg Nederland. Beide zijn landelijk opererende organisaties met grote vrijwilligersnetwerken, die ingezet worden binnen de penitentiaire inrichtingen en de nazorg voor ex-gedetineerden.
      Om koppelingen tussen reclasseringscliënten en vrijwilligers tot stand te brengen zet de reclassering vrijwilligerscoördinatoren in. Hun opdracht is om draagvlak te creëren voor vrijwilligersinzet binnen de 3RO en zij zijn de schakel tussen vrijwilligersorganisaties en reclasseringswerkers. De reclasseringsorganisaties hebben de ambitie om het aantal vrijwilligers de komende jaren geleidelijk uit te breiden.
      Dit artikel doet verslag van een kwalitatief, praktijkgericht onderzoek naar vrijwilligerswerk bij de reclassering dat in de periode 1 oktober 2019-31 juli 2020 is uitgevoerd. In drie pilotprojecten voor vrijwilligerswerk is gekeken welke activiteiten vrijwilligers uitvoeren voor reclasseringscliënten en welke doelen zij daarmee beogen. Op welke wijze werken vrijwilligers, reclasseringswerkers en cliënten samen en hoe waarderen zij deze samenwerking? Ook is gekeken of zij meerwaarde ervaren van vrijwilligerswerk bij de reclassering en of er knelpunten zijn. Gezien de kleinschaligheid van dit onderzoek lag het accent op het verzamelen van meningen over en ervaringen met vrijwilligersinzet bij de reclassering. Vrijwilligers, reclasseringswerkers en cliënten vormden de respondenten van het onderzoek.10x Omwille van de leesbaarheid wordt in dit artikel in de mannelijke vorm naar de respondenten verwezen. Overal waar ‘hij’ staat, wordt ook ‘zij’ bedoeld.

    • 2. Methoden

      2.1 Settings

      Van de negen pilotprojecten voor vrijwilligersinzet die de reclassering op het moment van uitvoering van het onderzoek rijk was, zijn COSA 1-op-1, pilotgroep Amsterdam en pilot Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LJ&R; locaties Heerlen en Eindhoven) als onderzoekslocaties uitgekozen. Deze pilotprojecten zijn door de landelijke projectleider geselecteerd omdat zij stabiel in hun uitvoering waren en naar verwachting gezamenlijk voldoende respondenten voor het onderzoek konden leveren.
      COSA staat voor Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid. Het is een intensief begeleidingstraject dat wordt ingezet bij de re-integratie van zedendaders die onder toezicht staan van de reclassering.11x M. Höing, J. Caspers & B. Vogelvang, Circles-NL. Aanpassingsstudie naar Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid in Nederland, ’s-Hertogenbosch: Avans, Expertisecentrum Veiligheid, Programmabureau Circles-NL 2009. Deze groepsvariant is gestoeld op een evidencebased methodiek. Er bestaat ook een individuele, meer afgeslankte variant: COSA 1-op-1 genaamd. Zedendaders die niet voldoen aan de vrij strenge instroomcriteria van de groepsgewijze COSA, maar wel een ondersteuningsbehoefte hebben (bijvoorbeeld eenzaamheid/isolement, een gebrekkig sociaal steunsysteem, beperkte sociale vaardigheden), komen in aanmerking voor COSA 1-op-1. Getrainde vrijwilligers worden ingezet als maatje en richten zich op de verdere re-integratie van de zedendader in de maatschappij. Kenmerkend voor COSA 1-op-1 is dat de geprotocolleerde methodiek van de groepsgewijze COSA is losgelaten, waardoor er meer maatwerk geleverd kan worden: per cliënt wordt bekeken wat nodig is. Omdat vrijwilligers bij COSA 1-op-1 eveneens zijn getraind in het signaleren van risicogedrag, onderscheiden zij zich van maatjes van reguliere vrijwilligersorganisaties.
      Doel van pilotgroep Asterdam is om reclasseringswerkers eerder te laten denken aan vrijwilligersinzet door hun inzicht te geven in het aanbod, de aanmeldingsprocedure en de werkafspraken met vrijwilligersorganisaties. Kwartiermakers van het pilotproject wisselen ervaringen uit, verspreiden informatie en ondersteunen diverse concrete activiteiten met vrijwilligers. Een voorbeeld daarvan is het spreekuur op een werkstrafunit, dat wekelijks wordt gehouden door vrijwilligers van Humanitas.
      De ambitie van pilot LJ&R is om bij reclasseringswerkers in de regio (Zuidoost-)Brabant en Limburg draagvlak voor vrijwilligerswerk te creëren en hen te laten samenwerken met landelijke en regionale vrijwilligersorganisaties. Hiervoor worden verschillende activiteiten ondernomen: er is een sociale kaart met vrijwilligersorganisaties opgesteld, werkers worden middels workshops en presentaties geïnformeerd, en succeservaringen worden gedeeld. In casuïstiekbijeenkomsten worden steeds mogelijkheden voor vrijwilligersinzet nagegaan, zodat toezichthouders leren om bij ieder traject een overweging te maken voor de inzet van een vrijwilliger.

      2.2 Dataverzameling

      In dit onderzoek is op verschillende manieren onderzoeksmateriaal verzameld (triangulatie): er is een rapid review gedaan, er zijn semigestructureerde interviews afgenomen en er zijn focusgroepen gehouden. Voor de interviews is per type respondent (vrijwilligers, reclasseringswerkers en cliënten) een aparte topiclijst ontwikkeld waarin werd gevraagd naar de activiteiten en doelen van vrijwilligers, de samenwerking met reclasseringswerkers, de meerwaarde van vrijwilligerswerk voor respectievelijk de reclassering en de cliënten, en eventuele knelpunten. Een interview duurde zo’n 60 minuten en is opgenomen op een voicerecorder. De respondenten tekenden vooraf een informed consent. Van ieder interview werd een verslag gemaakt, dat voor feedback werd teruggekoppeld aan de respondent.
      Uit de pilotprojecten hebben we niet altijd de gegevens gekregen om precies te kunnen zijn over de omvang. Het primaire doel van deze studie was kwalitatief: het achterhalen van meningen over en ervaringen met vrijwilligerswerk. Indien beschikbaar, hebben we in het artikel percentages gepresenteerd.
      De bevindingen van de interviewafnames zijn per project in drie focusgroepen besproken. Hierin waren medewerkers van de pilotprojecten, vrijwilligers en coördinatoren van de betrokken vrijwilligersorganisaties vertegenwoordigd. Vanwege de Covid-19-maatregelen zijn de focusgroepen online georganiseerd.
      Vooraf aan het empirische onderzoek is een(inter)nationale literatuurstudie rapid review uitgevoerd naar vrijwilligerswerk bij de reclassering, met de hiervoor genoemde thema’s uit de topiclijst als onderwerp. Een viertal Nederlandse onderzoeken12x Höing & Heemskerk 2019; M. Höing, Empowering circles: COSA and their contribution to a safer society (proefschrift), Tilburg: Tilburg University 2015; Nelissen 2018; De Croes & Vogelvang 2015. diende als vertrekpunt van deze literatuurstudie omdat deze onderzoeken een goed beeld gaven over voornoemde onderwerpen. Bijvoorbeeld, de studie van Nelissen bevatte al een internationaal literatuuroverzicht van onderzoeken naar de meerwaarde van vrijwilligerswerk ten behoeve van (ex-)justitiabelen.

      2.3 Analyse

      De analyses van de interviews zijn gedaan in ATLAS-ti, versie 8.en zijn beschrijvend van aard. De vraagstellingen van het onderzoek worden beantwoord vanuit het perspectief van de vrijwilligers, reclasseringswerkers en cliënten. De gegevens zijn geordend op thema’s die verband hielden met de empirische deelvragen. Hierbinnen werden relevante tekstfragmenten gebundeld, gecodeerd en samengevoegd.

    • 3. Resultaten

      3.1 Rapid review

      Volgens de bestudeerde literatuur voerden vrijwilligers een gevarieerde set aan activiteiten uit, waarvan het bevorderen van sociale ondersteuning het belangrijkste doel was.13x De Croes & Vogelvang 2015. Vrijwilligers en professionals ervaarden het vrijwilligerswerk als aanvullend op het reclasseringswerk en waardeerden de samenwerking over het algemeen als positief.14x Nelissen 2018; Van Bochove e.a. 2019; De Croes & Vogelvang 2015; Höing 2015.
      Vrijwilligers hadden de taakverdeling doorgaans wat duidelijker voor ogen dan de professionals. Meerdere vrijwilligersorganisaties noemden een betere communicatie met de reclasseringswerkers als ontwikkelpunt voor de samenwerking. Volgens reclasseringswerkers kwam deze gebrekkige communicatie door de afwezigheid van een heldere infrastructuur voor het onderhouden van contact met vrijwilligers.15x Nelissen 2018; Van Bochove e.a. 2019; De Croes & Vogelvang 2015.
      Reclasseringswerkers konden soms enige bedenkingen hebben bij de inzet van vrijwilligers. Men voelde weerstand omdat de reclassering de afgelopen jaren veel energie had gestoken in professionalisering: ongeschoolde vrijwilligers zouden deze ontwikkeling weer teniet kunnen doen. Ook zouden minder goed functionerende vrijwilligers schade kunnen aanrichten waarvoor de reclasseringswerkers verantwoordelijk zouden worden gesteld.16x Nelissen 2018; Van Bochove e.a. 2019; Stals. Maat(jes)werk. Vrijwilligerswerk in het gedwongen kader: een onderzoek naar factoren voor een gunstige bemiddeling tussen vrijwilligers en justitiabelen tijdens het reclasseringstraject. Utrecht: Hogeschool Utrecht 2018. Met name reclasseringswerkers die aangaven weinig vertrouwen te hebben in vrijwilligers, vonden het lastig de controle uit handen te geven.17x Höing & Heemskerk 2019. Een andere reden om geen gebruik te maken van vrijwilligerswerk was dat reclasseringswerkers weinig bekend waren met het aanbod van diensten van vrijwilligersorganisaties, of in de waan van de dag überhaupt niet stil stonden bij de mogelijkheid.18x Höing & Heemskerk 2019; Van Bochove e.a. 2019; Stals 2018.
      In de literatuur werden twee samenwerkingsvormen tussen vrijwilligers en cliënten onderscheiden: een kortdurende samenwerking, gericht op een specifieke ondersteuningsopdracht (bijvoorbeeld het ordenen van administratie, de cliënt zichzelf leren verzorgen), en een langere samenwerking in buddyachtige trajecten, waarin de vrijwilliger aanvullende begeleiding op de kerntaken van de reclasseringswerker biedt.19x Van Bochove e.a. 2019. In beide ondersteuningsvormen werd de samenwerking positief gewaardeerd door beide partijen.20x Nelissen 2018.
      Diverse onderzoeken rapporteerden dat cliënten naar aanleiding van hun contact met vrijwilligers een positieve invloed ervaarden op hun motivatie tot verandering. Dit zou kunnen liggen aan de belangeloze en oprechte relatie tussen vrijwilliger en cliënt, en aan het feit dat de vrijwilliger de moeite neemt er voor de cliënt te zijn.21x CLINKS, Navigating the Criminal Justice System, 2012, te raadplegen via www.clinks.org/publication/role-and-value-volunteers-criminal-justice-system; Höing & Heemskerk 2019. Het zou ook kunnen komen omdat de cliënt meer zelfvertrouwen en veerkracht heeft gekregen, zich gehoord en geaccepteerd voelt en samen met de vrijwilliger op zoek gaat naar zingeving. Meer onderzoek is nodig om deze verbanden te kunnen bevestigen.22x Nelissen 2018.
      Andere studies benadrukten de zogenoemde ‘brugfunctie’ van vrijwilligers, waarbij vrijwilligerswerk indirect kan leiden tot een betere toegang tot hulp, steun en (na-)zorg van cliënten.23x J. Taylor e.a., Intermediate outcomes of mentoring interventions: a rapid evidence assessment, RAND Europe/ARCS Ltd./University of Glamorgan 2013. Vrijwilligerswerk lijkt te leiden tot een vergroot sociaal kapitaal, waarbij onder andere cognitieve, copings- en zelfregulerende vaardigheden van cliënten verbeteren en het sociaal netwerk wordt uitgebreid.24x M. Brown & S. Ross, ‘Assisting and supporting women released from prison: is mentoring the answer?’, Journal Current Issues in Criminal Justice 2010, 2, p. 217-232.

      3.2 Empirische studie

      Respons

      Het was aanvankelijk de bedoeling om in ieder pilotproject 15 respondenten te interviewen: een gelijke vertegenwoordiging van 5 vrijwilligers, 5 reclasseringswerkers en 5 cliënten. Dit zou in totaal 45 interviews opleveren.
      Responsgegevens tonen dat er in totaal 37 interviews zijn afgenomen bij respectievelijk 15 reclasseringswerkers (toezichthouders en cirkelcoördinatoren25x Cirkelcoördinatoren zijn gespecialiseerde reclasseringswerkers van COSA 1-op-1. Van de vijftien geïnterviewde reclasseringswerkers waren er vijf cirkelcoördinator.), 13 vrijwilligers en 9 cliënten.
      Alleen in COSA 1-op-1 is het gelukt om 15 respondenten te interviewen. In de andere projecten bleken met name de interviews met cliënten lastig te realiseren. Redenen hiervoor zijn niet onderzocht. Van de beoogde 45 respondenten zijn uiteindelijk 37 respondenten geïnterviewd, hetgeen een respons oplevert van 82,2%. Er zijn geen gegevens bekend over de non-respons, zodat we geen uitspraken kunnen doen over waarom het in het een project wel of niet is gelukt om cliënten te interviewen.

      Kenmerken respondenten

      Vrijwilligers van de pilotprojecten waren vaak gepensioneerd of nog jong en studerend. De oudere vrijwilligers hadden vroeger vaak in de zorgsector gewerkt. Vrijwilligers kozen om uiteenlopende redenen voor vrijwilligerswerk: men wilde iets voor de samenleving betekenen, zich inzetten voor kwetsbare mensen die ondersteuning nodig hebben, of men zocht zelf naar een zinvolle invulling. Sommige studenten gaven aan vrijwilligerswerk als een vorm van zelfontplooiing te zien: door bij een vrijwilligersorganisatie te werken konden ze kennismaken met de doelgroep en uitzoeken of het type werk hen lag. Bij een paar vrijwilligers kwam hun motivatie voor het werk overeen met de doelen van de reclassering: zij wilden bijdragen aan een veiliger samenleving of wilden nieuwe slachtoffers voorkómen. Alle vrijwilligers haalden veel voldoening uit het werk: het was fijn als een cliënt door hun bijdrage weer werk kreeg, een woning vond of weer naar buiten durfde.
      Op één cliënt na waren alle cliënten man. Vijf van de negen cliënten waren zedendaders en werden begeleid door vrijwilligers van COSA 1-op-1. Twee wat oudere cliënten hadden lang in het buitenland vastgezeten en werden door een vrijwilliger begeleid bij hun re-integratie in de Nederlandse maatschappij. Bij een van hen was sprake van schuldenproblematiek. Een cliënt was een jong volwassene die geschorst was uit voorlopige hechtenis en met elektronische monitoring ondersteuning kreeg bij regelzaken, persoonlijke ontwikkeling en toekomstplanning. De laatste cliënt was een vereenzaamde man zonder sociaal netwerk. Bij sommige cliënten was sprake van bijkomende problematiek zoals een licht verstandelijke beperking, autisme of psychische stoornis (depressie, angsten, antisociaal gedrag, problemen met agressieregulatie).
      De meeste reclasseringswerkers waren toezichthouder.26x Zoals eerder beschreven, bevonden zich onder de respondenten vijf cirkelcoördinatoren van COSA 1-op-1. De toezichthouders hadden nog niet vaak met vrijwilligers samengewerkt: dit beperkte zich tot slechts enkele keren.

      Activiteiten vrijwilligers

      Conform de bevindingen uit onze rapid reviewliteratuurstudie voerden ook de vrijwilligers in de drie pilotprojecten een gevarieerde set aan activiteiten uit. Signaleren van risicovol gedrag (en dit bespreekbaar maken) werd het vaakst gedaan. Bijvoorbeeld, als een vrijwilliger een plotselinge wijziging in het leefpatroon opmerkte, ’s ochtends vroeg een fles drank op de tafel zag staan of het gevoel kreeg dat de cliënt informatie achterhield, dan ging hij hierover in gesprek met de cliënt. Zeker als dit veronderstelde risico in relatie stond met het delict. Bij ernstige risicosignalen nam de vrijwilliger direct contact op met de toezichthouder of de coördinator van de vrijwilligersorganisatie.27x Hierover had de vrijwilliger, bij de start van de begeleiding, heldere afspraken gemaakt met de cliënt. Omdat in COSA 1-op-1 signaleren een geëigende taak is voor vrijwilligers, is specifiek gekeken of dit ook in de andere pilotlocaties werd gedaan. Dat bleek het geval. Dit was opmerkelijk, omdat zowel de reclassering als de vrijwilligersorganisaties signaleren niet als primaire taak van vrijwilligers beschouwen. Naast signaleren ondernamen vrijwilligers alledaagse activiteiten met cliënten en verleenden zij praktische hulp. Andere frequent uitgevoerde activiteiten hielden verband met het contact leggen en onderhouden met de cliënt: vrijwilligers zorgden voor een vertrouwensband, toonden een belangeloze toewijding en zorgden ervoor dat de cliënt zich gewaardeerd, begrepen en gehoord voelde. Zij ondersteunden de persoonlijke ontwikkeling van de cliënt door het voeren van gesprekken over zingeving, stimuleerden persoonlijke groei en empowerment, en boden optimisme en hoop. Ook ondersteunden zij de cliënt bij het herstellen en versterken van familie- en sociale relaties. Naast deze activiteiten voerden vrijwilligers nog andere activiteiten uit, waarvan het motiveren voor gedragsverandering, het vergroten van het zelfvertrouwen en het helpen met het plannen van de toekomst de belangrijkste waren.

      Beoogde doelen

      Op grond van de activiteiten die vrijwilligers voor en met reclasseringscliënten ondernamen, is een top 3 samengesteld van de doelen die vrijwilligers het vaakst nastreefden in de pilotprojecten. Het blijkt dat de respondenten het vaakst activiteiten noemden die verband hielden met ‘bevorderen sociale inclusie’. Deze bevinding is in overeenstemming met de literatuur, waarin wordt gesteld dat het bevorderen van sociale ondersteuning het belangrijkste doel is van vrijwilligersorganisaties. Zowel vrijwilligers van COSA 1-op-1 als die van pilotgroep Amsterdam en pilot LJ&R streefden ernaar hun cliënten weer te laten deelnemen aan de maatschappij door hen te bezoeken, activiteiten met hen te ondernemen en hen te helpen bij het herstellen van contacten in hun netwerk. Het tweede belangrijkste doel staat in verband met wat in de literatuur het versterken van het psychologisch kapitaal wordt genoemd.28x Onder ‘psychologisch (of mentaal) kapitaal’ worden de cognitieve, emotionele en sociale vaardigheden verstaan die iemand in staat stellen een zinvol, lerend en productief leven te leiden en succesvol verschillende sociale rollen en functies te vervullen gedurende de verschillende stadia in diens levensloop (Foresight Mental Capital and Wellbeing Project, Mental Capital and Wellbeing: making the most of ourselves in the 21st century, Londen: The Government Office for Science 2008). Vrijwilligers leerden cliënten vaardigheden aan of boden hun een ander perspectief, zodat zij een nieuwe betekenis aan hun leven konden geven. Het derde belangrijkste doel was ‘verminderen risicofactoren, bevorderen beschermende factoren’. Vrijwilligers droegen met deze activiteiten bij aan het realiseren van doelen die in het plan van aanpak stonden en die waren gericht op het verminderen van criminogene factoren en het versterken van beschermende factoren.29x J. Bosker e.a., in A. Menger, L. Krechtig & J. Bosker (red.), Werken in gedwongen kader: methodiek voor forensisch sociaal werk, 2016, p. 319-337.

      Samenwerking vrijwilligers-reclasseringswerkers

      In de pilotprojecten gaven reclasseringswerkers en vrijwilligers op verschillende manieren invulling aan de samenwerking. In pilotgroep Amsterdam en pilot LJ&R waren grofweg drie samenwerkingsvormen te onderscheiden, al kwamen mengvormen ook voor. Toezichthouders en vrijwilligers hadden altijd contact bij de start van een traject, zodat er algemene werkafspraken konden worden gemaakt. We onderscheiden drie varianten in het vervolg van de samenwerking.
      In samenwerkingsvorm 1 richtten de toezichthouder en vrijwilliger zich op de doelen van het traject. Er was sprake van een gelijkwaardig contact. De toezichthouder voelde het als zijn verantwoordelijkheid om de vrijwilliger adequaat in te zetten omdat hij de vrijwilliger zelf bij het traject had gevraagd. Omdat hij een gedeelde verantwoordelijkheid voor het traject voelde, vond hij het ook vanzelfsprekend om met de vrijwilliger samen te werken. Bij de start stelden toezichthouder en vrijwilliger samen gemeenschappelijke doelen op en werden de taken verdeeld. De cliënt werd hier actief bij betrokken. Hoewel de begeleiding niet per se intensief was, vonden er wel met enige regelmaat driegesprekken plaats. Ook zorgden toezichthouder en vrijwilliger ervoor dat ze goed bereikbaar waren voor elkaar.
      In samenwerkingsvorm 2 hadden toezichthouder en vrijwilliger na de intake vrij weinig contact. Er was sprake van een hiërarchische werkrelatie waarin de toezichthouder de vrijwilliger verzocht om bepaalde activiteiten op te pakken. De toezichthouder vond afstemming niet echt nodig, aangezien de vrijwilliger een ander takenpakket had. Om die reden voelde hij ook geen gedeelde verantwoordelijkheid voor het traject. Als de toezichthouder tussentijds contact opnam, stelde hij voornamelijk controlerende vragen, bijvoorbeeld om te checken of de cliënt zich meewerkend opstelde, of hij nog gemotiveerd was en of de afspraken werden nagekomen. De toezichthouder controleerde vanuit een verantwoordelijkheidsgevoel over de reclasseringsopdracht: hij realiseerde zich dat hij uiteindelijk eindverantwoordelijk was.
      In samenwerkingsvorm 3 was er na de intake geen contact meer tussen toezichthouder en vrijwilliger. Dit was vaak het geval bij zogenoemde ‘buddytrajecten’: begeleidingen waarbij de vrijwilliger voor wat afleiding zorgt, een luisterend oor biedt en de cliënt meeneemt naar buiten. De toezichthouder was van mening dat wanneer er geen sprake is van controle en naleving, er geen reclasseringsbemoeienis nodig is. Hij vond de eindverantwoordelijkheid dan bij de vrijwilligersorganisatie liggen. Ook de vrijwilliger hield het contact met de reclassering af: hij gaf aan buiten het justitiële kader beter in staat te zijn een vertrouwensband met de cliënt op te kunnen bouwen en meer ‘vrijwilliger’ te kunnen zijn.
      De drie genoemde samenwerkingsvormen zijn behoorlijk verschillend. Uit ons onderzoek blijkt dat de tweede variant (de controlerende samenwerkingsvorm) iets was oververtegenwoordigd in pilotgroep Amsterdam en pilot LJ&R. In COSA 1-op-1 werd zeer beperkt samengewerkt met de toezichthouder. Dit komt omdat de ­COSA-vrijwilliger wordt begeleid door de cirkelcoördinator. De samenwerking tussen de cirkelcoördinator en de vrijwilliger kwam het meest overeen met samenwerkingsvorm 1 (samenwerking gericht op de doelen van het traject).
      Er is ook gekeken naar hoe tevreden de respondenten waren over de samenwerking in de drie samenwerkingsvormen. In samenwerkingsvorm 1 waren toezichthouders, vrijwilligers en cliënten het meest tevreden. Er was sprake van een sterke onderlinge binding: toezichthouder en vrijwilliger vulden elkaar aan, toonden wederzijdse belangstelling en respect, en de vrijwilligers voelden dat zij van nut waren. Een cliënt meldde dat hij trots was op ‘zijn’ toezichthouder en vrijwilliger: zij hadden in een korte tijd zoveel voor hem kunnen betekenen. Samenwerkingsvorm 1 werd door alle betrokkenen als succesvol ervaren: (praktische) zaken werden opgelost, de cliënten maakten vorderingen en alle partijen waren tevreden.
      In de tweede samenwerkingsvorm was soms sprake van enige verwarring over de taakverdeling. Door de gebrekkige communicatie hadden toezichthouders soms onuitgesproken verwachtingen over wat de vrijwilligers aan taken op zich zouden nemen, en wisten vrijwilligers niet altijd wat er van hen werd verwacht. Opvallend in deze samenwerkingsvorm was dat de toezichthouders over het algemeen tevreden waren over de samenwerking: ze vonden de vrijwilligers aardig en waren vooral positief over hun signalerende activiteiten. De vrijwilligers waren daarentegen wat kritischer: zij gaven aan belangstelling vanuit de toezichthouders te missen, vonden een gedeelde visie over de werkwijze wenselijk en drongen aan op betere werkafspraken. Ondanks het gebrek aan afstemming kwamen er uit samenwerkingsvorm 2 toch succesvolle trajecten voort. Dit lag dan aan het goede contact tussen vrijwilligers en cliënten.
      Over samenwerkingsvorm 3 waren de meeste respondenten tevreden, echter, sommige toezichthouders en vrijwilligers waren onzeker over het gebrek aan een onderlinge afstemming. Toezichthouders vroegen zich af of het verantwoord was om de vrijwilliger de enige verantwoordelijke te laten zijn van het traject, en de vrijwilligers gaven aan behoefte te hebben aan een klankbord. Eén vrijwilliger verwoordde het als volgt: ‘Ik ben de enige die zich met de cliënt bezig houd, hoe weet ik dat ik het goede doe?’
      Bij COSA 1-op-1 was de sterke onderlinge relatie tussen de cirkelcoördinator en vrijwilliger opvallend. De vrijwilligers waardeerden de cirkelcoördinatoren als persoon en om hun deskundigheid. De cirkelcoördinatoren hadden veel respect voor de belangeloze inzet van de vrijwilligers. Ook waardeerden zij de bevlogenheid van de vrijwilligers, evenals hun betrokkenheid bij de cliënt.

      Meerwaarde vrijwilligerswerk voor de reclassering

      Zowel reclasseringswerkers als vrijwilligers en cliënten vonden vrijwilligerswerk van toegevoegde waarde voor de reclassering. Volgens de respondenten staat een vrijwilliger in een andere verhouding tot de cliënt dan een reclasseringswerker. Het contact is gelijkwaardiger omdat de vrijwilliger zich buiten het justitiële kader bevindt en de cliënt zelf voor het contact kiest. In dit contact heeft de vrijwilliger een aantal sterke punten in te zetten: hij werkt vanuit medemenselijkheid, toont een belangeloze inzet, zet zich onbetaald in en is bereid ook buiten kantooruren in de cliënt te investeren. Volgens reclasseringswerkers werken deze punten positief door op het contact met de cliënt. Daarbij heeft de vrijwilliger tijd om een verdiepende relatie met de cliënt aan te gaan, waarin hij zich richt op persoonlijke groei. Einddoel is de cliënt een betere kwaliteit van leven te geven.
      Een ander kenmerk van de vrijwilliger is dat hij op plaatsen komt waar de reclasseringswerker niet komt; hij gaat bijvoorbeeld wekelijks met de cliënt koffie drinken in een buurthuis. Hierdoor hoort en ziet hij dingen die van belang kunnen zijn voor de voortgang van het traject. In feite vervult de vrijwilliger, evenals de reclasseringswerker, ook een duale rol: hij begeleidt en geeft, als dat nodig is, risicosignalen door. De meerwaarde van deze signalerende functie werd door de meeste respondenten genoemd en werd treffend samengevat in de zin: ‘De vrijwilliger kan de dode hoek van de reclasseringswerker verkleinen.’
      Enkele reclasseringswerkers vonden het een pre dat de vrijwilliger werk uit handen neemt zodat de reclasseringswerker weer aan zijn kerntaken kan toekomen.
      Ook de cliënten zagen de toegevoegde waarde van vrijwilligersinzet. Zonder vrijwilliger hadden zij meer stress van financiële zaken, waren zij dakloos geworden, durfden zij niet over straat of naar de winkel, waren zij opnieuw het criminele pad op gegaan of had de depressie opnieuw toegeslagen. Door regelmatige gesprekken met een vrijwilliger durfde een cliënt zich meer open te stellen en had hij meer vertrouwen in zichzelf en andere mensen gekregen. Voor één cliënt was de vrijwilliger het enige contact dat hij op dat moment had: hij keek uit naar de wekelijkse bezoekjes en beschouwde de vrijwilliger als een soort vriend. Een andere cliënt gaf aan erg geholpen te zijn met de sociale rollenspellen die hij deed met de vrijwilliger. Hierdoor durfde hij weer meer naar buiten te treden. Geen enkele cliënt gaf aan problemen te hebben met het feit dat vrijwilligers en professionals informatie delen. Wel benadrukten de cliënten dat zij het belangrijk vinden dat hier vooraf afspraken met hen over worden gemaakt.
      Ongeveer de helft van de reclasseringswerkers vond vrijwilligerswerk niet geschikt voor alle typen reclasseringscliënten. Deze werkers zagen geen meerwaarde van vrijwilligersinzet bij cliënten met ernstige psychische problemen, verslaving of een licht verstandelijke beperking. Vrijwilligers zouden ook onvoldoende expertise hebben voor cliënten met een hoog risicoprofiel, narcistische, sterk antisociale trekken en/of onvoorspelbaar, manipulatief gedrag. Vrijwilligersinzet zou evenmin aanslaan bij cliënten bij wie de psychopathologie niet duidelijk is en die op empathisch vlak zodanig afgestompt zijn dat zij geen relatie aan kunnen gaan.
      Andere reclasseringswerkers waren van mening dat cliënten niet op basis van algemene kenmerken van vrijwilligerswerk kunnen worden uitgesloten. Zij wezen erop dat veel van de genoemde doelgroepen al succesvol door vrijwilligers worden begeleid.

      Knelpunten

      Respondenten noemden verschillende punten die een goede uitvoering van vrijwilligerswerk bij de reclassering in de weg staan. Deze punten bevonden zich op het gebied van organisatie, financiering en uitvoering van het vrijwilligerswerk.
      Ten tijde van het onderzoek was vrijwilligerswerk geen regulier onderdeel van het reclasseringswerk. De pilotprojecten werden niet structureel gefinancierd, hetgeen de uitvoering ervan kwetsbaar maakte. Financiën vormden een overkoepelend probleem: er was weinig geld om activiteiten te ondernemen en bij cliënten die niet thuis konden afspreken, liepen de reiskosten hoog op. Sommige reclasseringswerkers en vrijwilligers losten dit op door de meldplichtcontacten en vrijwilligerscontacten te combineren, echter, daarvoor moest wel sprake zijn van een goede samenwerking tussen reclasseringswerker en vrijwilliger.
      In pilotgroep Amsterdam en pilot LJ&R werd een hoog verloop van vrijwilligers gesignaleerd. Voor de cliënt betekende dit dat hij steeds opnieuw zijn verhaal moest doen. De wisseling van vrijwilligers bleek met name onwenselijk voor cliënten die moeite hadden met sociale contacten. Voor druk bezette reclasseringswerkers waren steeds nieuwe kennismakingsgesprekken lastig.
      Lang niet alle contacten tussen vrijwilliger en cliënt vonden plaats op het kantoor van de reclassering. Het vaakst kwamen de vrijwilligers thuis bij de cliënt, of er werd in de buurt afgesproken, of een cliënt werd in een instelling voor beschermd wonen bezocht. Echter, enkele reclasseringswerkers gaven aan dat de veiligheid van vrijwilligers buiten het kantoor van de reclassering niet altijd te garanderen is.

      Beperkingen aan het onderzoek

      Er zijn twee kanttekeningen te plaatsen bij de manier waarop het onderzoek is uitgevoerd.
      In de eerste plaats hebben we met dit onderzoek maar een klein deel van de samenwerkingen tussen reclasseringswerkers, vrijwilligers en cliënten bij de reclassering onderzocht. De drie pilotprojecten zijn niet representatief voor het totale aantal pilotprojecten en initiatieven met vrijwilligersinzet bij de reclassering. Dit maakt dat de resultaten en conclusies van dit onderzoek mogelijk niet generaliseerbaar zijn naar een bredere context.
      In de tweede plaats kan de methode van convenience sampling30x Convenience sampling, ofwel ‘gelegenheidssteekproef’, houdt in dat alleen die respondenten voor de interviewafnames worden gevraagd die op dat moment beschikbaar zijn. tot een selectiebias hebben geleid: respondenten die positief waren over vrijwilligerswerk, waren wellicht makkelijker te motiveren voor een interviewafname en een focusgroep dan degenen die niet positief waren. Echter, als de bevindingen van de empirische studie worden vergeleken met de bevindingen van de literatuurstudie, komen deze sterk overeen. Bovendien konden de vrijwilligers en reclasseringswerkers ook de nodige problemen met vrijwilligerswerk noemen, hetgeen het vermoeden van een oververtegenwoordiging van positieve respondenten weerlegt.

    • 4. Conclusie

      Uit dit onderzoek blijkt dat vrijwilligers met een brede set aan activiteiten inzetbaar zijn in meerdere fasen van het reclasseringstraject. Hoewel het primaire doel van hun inspanningen op het gebied van sociale inclusie ligt, hebben vrijwilligers ook een signalerende rol. Dat vrijwilligers risicosituaties bespreekbaar maken (met de cliënt, toezichthouder of de coördinator van de vrijwilligersorganisatie), wordt door de respondenten van dit onderzoek als een belangrijke meerwaarde van vrijwilligerswerk bij de reclassering beschouwd. Een voorwaarde is wel dat de vrijwilliger hierover bij de start van de begeleiding heldere afspraken maakt met de cliënt.
      Al lijken sommige taken van vrijwilligers qua vorm en inhoud op die van reclasseringswerkers, de positie van vrijwilligers is wel anders. Vrijwilligers zijn te allen tijde aanvullend op het reclasseringswerk, in die zin dat reclasseringswerkers kern­activiteiten uitvoeren en de eindverantwoordelijkheid dragen over het traject.
      De vraag is hoe de toegevoegde waarde van vrijwilligers het beste te benutten is bij de reclassering. In de visie op reclasseren 2020 geeft de reclassering aan zich in de integrale samenwerkingstrajecten te willen profileren als expert in risicobeheersing, veiligheidsdenken, gedragsverandering en het omgaan met moeilijke doelgroepen.31x Reclassering Nederland, Leger des Heils Reclassering & Jeugdzorg, Stichting Verslavingsreclassering GGZ 2019. Hierin staat het volgende: ‘Vanaf het moment dat een cliënt bij de reclassering in beeld komt, wordt nagedacht over het volledige traject dat nodig is om recidive te beperken en resocialisatie te bevorderen. In dit integrale en geïntegreerde traject profileert de reclassering zich als expert in risicobeheersing, veiligheidsdenken, gedragsverandering en het omgaan met moeilijke doelgroepen.’ Gezien de brede bekwaamheden van vrijwilligers, zouden zij inzetbaar kunnen zijn op al deze activiteiten. In de trajectbegeleiding hebben reclasseringswerkers en vrijwilligers ieder hun eigen aandeel: de reclasseringswerkers houden zich direct bezig met het voorkómen en verminderen van crimineel gedrag, en de vrijwilligers voeren voorwaardenscheppende activiteiten uit, in die zin dat zij op indirecte wijze bijdragen aan het terugdringen van recidive. Op deze wijze zijn reclasseringswerkers en vrijwilligers aanvullend aan elkaar en is er sprake van een wezenlijk integraal traject.

      4.1 ‘Reclasseren doe je samen’

      Reclasseringswerkers en vrijwilligers zouden elkaar kunnen versterken als zij een samenwerking aangaan die gericht is op de doelen van het toezichtplan. Zo mogelijk wordt er planmatig gewerkt, dat wil zeggen dat bij de start van het traject de taken in overleg worden verdeeld en er afspraken worden gemaakt over de inhoud en frequentie van de samenwerking.
      Tot slot kan de reclassering de potentie van vrijwilligers beter benutten door hen in te zetten bij een bredere groep cliënten, onder wie ook de wat problematischere doelgroepen. Toezichthouders lijken hier nog wat terughoudend in te zijn, al blijkt dat vrijwilligers al langer met deze doelgroepen werken. De keuze voor vrijwilligers­inzet lijkt niet te worden bepaald door algemene groepskenmerken, maar is maatwerk, waarbij veiligheid leidend is en er tevens wordt gekeken naar motivatie en responsiviteit:32x E. van der Staal, M. Sabiran & W. Stapel, Scenarioverkenning inzet van vrijwilligers bij de reclassering, Ministerie van Justitie & Veiligheid/Reclassering Nederland, Leger des Heils Reclassering & Jeugdzorg/Stichting Verslavingsreclassering GGZ 2020. in hoeverre staat de cliënt open voor contact met de vrijwilliger en is hij bereid om aan zijn problemen te werken? Als vrijwilliger en cliënt daarbij ook goed op elkaar worden afgestemd (‘matching’), is de kans groter dat zij beiden gemotiveerd blijven, hetgeen een positieve uitwerking heeft op de continuïteit van het traject.

    Noten

    • 1 P. Nelissen, Begeleiding van kwetsbare reclasseringscliënten door Portaal: een onderzoek naar de meerwaarde van de inzet van vrijwilligers van de stichting Portaal, Maastricht: Nelissen Onderzoek & Advies 2018.

    • 2 COSA staat voor Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid en betreft een intensieve begeleidingsmethodiek voor zedendaders. Het is het enige project waarbij de reclassering zelf vrijwilligers in dienst heeft en ook opleidt (werkgeversmodel). Andere vrijwilligersorganisaties zijn onafhankelijk en bedienen veel meer doelgroepen dan alleen reclasseringscliënten. Zij stellen een vrijwilliger beschikbaar als de reclassering een beroep op hen doet.

    • 3 M. van Bochove e.a., Inzet van vrijwilligers bij reclassering. Rollen, dilemma’s en succesfactoren, Rotterdam: Erasmus School of Health Policy & Management 2019; Nelissen 2018.

    • 4 L. de Croes & B. Vogelvang, Vrijwilligers binnen reclassering Nederland: een (beleids)studie naar de grenzen, mogelijkheden en betekenisvolle verhalen. z.u. 2015; M. Höing & I. Heemskerk, Flexibele bruggenbouwer zoekt stevig fundament. Wat werkt bij de inzet van vrijwilligers binnen de reclassering?, Den Haag: WODC, Ministerie van Justitie en Veiligheid 2019; M. Maguire e.a., Developing a toolkit to measure intermediate outcomes to reduce reoffending from arts and mentoring interventions, Londen: Ministry of Justice 2019.

    • 5 De Croes & Vogelvang 2015.

    • 6 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Reclassering in een veranderende omgeving, 2017.

    • 7 De drie reclasseringsorganisaties zijn: Reclassering Nederland, Stichting Verslavingsreclassering GGZ en Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering.

    • 8 Ministerie van Justitie en Veiligheid, Reclasseren: Grenzen stellen, krachten benutten, 2020.

    • 9 Reclassering Nederland, Leger des Heils Reclassering & Jeugdzorg, Stichting Verslavingsreclassering GGZ, 3RO Visie op reclasseren in 2020, Utrecht: Reclassering Nederland 2019.

    • 10 Omwille van de leesbaarheid wordt in dit artikel in de mannelijke vorm naar de respondenten verwezen. Overal waar ‘hij’ staat, wordt ook ‘zij’ bedoeld.

    • 11 M. Höing, J. Caspers & B. Vogelvang, Circles-NL. Aanpassingsstudie naar Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid in Nederland, ’s-Hertogenbosch: Avans, Expertisecentrum Veiligheid, Programmabureau Circles-NL 2009.

    • 12 Höing & Heemskerk 2019; M. Höing, Empowering circles: COSA and their contribution to a safer society (proefschrift), Tilburg: Tilburg University 2015; Nelissen 2018; De Croes & Vogelvang 2015.

    • 13 De Croes & Vogelvang 2015.

    • 14 Nelissen 2018; Van Bochove e.a. 2019; De Croes & Vogelvang 2015; Höing 2015.

    • 15 Nelissen 2018; Van Bochove e.a. 2019; De Croes & Vogelvang 2015.

    • 16 Nelissen 2018; Van Bochove e.a. 2019; Stals. Maat(jes)werk. Vrijwilligerswerk in het gedwongen kader: een onderzoek naar factoren voor een gunstige bemiddeling tussen vrijwilligers en justitiabelen tijdens het reclasseringstraject. Utrecht: Hogeschool Utrecht 2018.

    • 17 Höing & Heemskerk 2019.

    • 18 Höing & Heemskerk 2019; Van Bochove e.a. 2019; Stals 2018.

    • 19 Van Bochove e.a. 2019.

    • 20 Nelissen 2018.

    • 21 CLINKS, Navigating the Criminal Justice System, 2012, te raadplegen via www.clinks.org/publication/role-and-value-volunteers-criminal-justice-system; Höing & Heemskerk 2019.

    • 22 Nelissen 2018.

    • 23 J. Taylor e.a., Intermediate outcomes of mentoring interventions: a rapid evidence assessment, RAND Europe/ARCS Ltd./University of Glamorgan 2013.

    • 24 M. Brown & S. Ross, ‘Assisting and supporting women released from prison: is mentoring the answer?’, Journal Current Issues in Criminal Justice 2010, 2, p. 217-232.

    • 25 Cirkelcoördinatoren zijn gespecialiseerde reclasseringswerkers van COSA 1-op-1. Van de vijftien geïnterviewde reclasseringswerkers waren er vijf cirkelcoördinator.

    • 26 Zoals eerder beschreven, bevonden zich onder de respondenten vijf cirkelcoördinatoren van COSA 1-op-1.

    • 27 Hierover had de vrijwilliger, bij de start van de begeleiding, heldere afspraken gemaakt met de cliënt.

    • 28 Onder ‘psychologisch (of mentaal) kapitaal’ worden de cognitieve, emotionele en sociale vaardigheden verstaan die iemand in staat stellen een zinvol, lerend en productief leven te leiden en succesvol verschillende sociale rollen en functies te vervullen gedurende de verschillende stadia in diens levensloop (Foresight Mental Capital and Wellbeing Project, Mental Capital and Wellbeing: making the most of ourselves in the 21st century, Londen: The Government Office for Science 2008).

    • 29 J. Bosker e.a., in A. Menger, L. Krechtig & J. Bosker (red.), Werken in gedwongen kader: methodiek voor forensisch sociaal werk, 2016, p. 319-337.

    • 30 Convenience sampling, ofwel ‘gelegenheidssteekproef’, houdt in dat alleen die respondenten voor de interviewafnames worden gevraagd die op dat moment beschikbaar zijn.

    • 31 Reclassering Nederland, Leger des Heils Reclassering & Jeugdzorg, Stichting Verslavingsreclassering GGZ 2019. Hierin staat het volgende: ‘Vanaf het moment dat een cliënt bij de reclassering in beeld komt, wordt nagedacht over het volledige traject dat nodig is om recidive te beperken en resocialisatie te bevorderen. In dit integrale en geïntegreerde traject profileert de reclassering zich als expert in risicobeheersing, veiligheidsdenken, gedragsverandering en het omgaan met moeilijke doelgroepen.’

    • 32 E. van der Staal, M. Sabiran & W. Stapel, Scenarioverkenning inzet van vrijwilligers bij de reclassering, Ministerie van Justitie & Veiligheid/Reclassering Nederland, Leger des Heils Reclassering & Jeugdzorg/Stichting Verslavingsreclassering GGZ 2020.


Print dit artikel