Netherlands Journal of Legal PhilosophyAccess_open

Boekbespreking

Koo van der Wal, Wat is er met de ethiek gebeurd? Over ethisch denken onder laatmoderne omstandigheden

Trefwoorden ethiek, modernisme, mensenrechten, duurzaamheid
Auteurs
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Jonathan Soeharno, "Koo van der Wal, Wat is er met de ethiek gebeurd? Over ethisch denken onder laatmoderne omstandigheden", Netherlands Journal of Legal Philosophy, 1, (2009):78-80

    Book review of Koo van der Wal, What happened to ethics? On ethical thinking under late-modern circumstances [Wat is er met de ethiek gebeurd? Over ethisch denken onder laatmoderne omstandigheden], Kampen: Klement 2008, 245 p.

Dit artikel wordt geciteerd in

      Koo van der Wal, Wat is er met de ethiek gebeurd? Over ethisch denken onder laatmoderne omstandigheden, Kampen: Klement 2008, 245 p.

      In dit boek is een aantal eerder gepubliceerde opstellen van Koo van der Wal gebundeld; alleen het laatste hoofdstuk, dat de titel van de bundel draagt, is nieuw. De bundel is interessant omdat deze, met name in het laatste hoofdstuk, een rode draad wil aantonen in het werk van Koo van der Wal, die kan bogen op jarenlange denkarbeid als ethicus.
      Wat is die rode draad? Die vraag staat in deze recensie centraal. Daartoe moeten de volgende vragen beantwoord worden: 1) wat zijn volgens Van der Wal laatmoderne omstandigheden, 2) wat is volgens Van der Wal met de ethiek gebeurd, 3) hoe wordt de rol van de ethicus door Van der Wal gekenmerkt en 4) wat zou er volgens Van der Wal met de ethiek moeten gebeuren?
      De huidige tijd wordt volgens Van der Wal gekenmerkt door – de titel zegt het al – laatmoderne omstandigheden. Het is niet helemaal duidelijk wat laatmoderne omstandigheden zijn. Van der Wal maakt in dit opzicht een onderscheid tussen periodes van ‘naïeve’ en ‘reflexieve’ moderniteit, waarbij in de eerste de drang naar een allesomvattende cognitieve beheersing van de werkelijkheid centraal staat, en in de tweede de moderniteit ‘tegen zichzelf aanloopt’.
      Onder laatmoderne omstandigheden worden we geconfronteerd met de tegendraadse implicaties en consequenties van het modernisme. De werkelijkheid blijkt weerbarstiger dan gedacht en niet te vatten in een mechanisch wereldbeeld, de complexiteitsdrempels worden overschreden, er is een toename van keuzemogelijkheden – veelal met een moreel aspect, de samenleving is verregaand gepluraliseerd en noties van welzijn zijn versplinterd. Juist de drang naar beheersing zorgt dat we voor nieuwe problemen komen te staan, zoals bijvoorbeeld de duurzaamheids- en euthanasieproblematiek toont.
      Volgens Van der Wal zetten deze laatmoderne omstandigheden ‘de traditionele ethiek’ onder druk. Dit begrip van ethiek is een soort karikatuur. Een dwarsdoorsnede van het boek laat het volgende zien: de traditionele, moderne ethiek veronderstelt een eenduidige actor, met een aanwijsbare intentie en is daarmee wezenlijk individualistisch, egocentrisch en zelfs narcistisch. Daarmee samenhangend staat de traditionele ethiek een scherpe scheiding tussen subject en object voor, waarbij de natuur onder de laatste wordt geschaard. Ook heeft de moderniteit gezorgd voor een boedelscheiding tussen wijsgerige disciplines; tussen logica, fysica en ethica. Ten slotte gaat de moderne ethiek uit van de prioriteit van de methode en niet van het fenomeen. In zijn stuk over duurzaamheid stelt Van der Wal dat de hoofdvormen van de moderne ethiek kantianisme en utilisme zijn, omdat zij uitgaan van een ‘waardeloze’ werkelijkheid. Het is de mens die door calculatie of zelfonderzoek aan waardering toekomt – onafhankelijk van metafysische premissen.
      Wat is er met de ethiek gebeurd? In de reflexieve moderniteit worden we geconfronteerd met het uiteenvallen van het actorbegrip, de vaagheid van de intentie, de vloeiende overgang tussen subject en object en het lastige onderscheid tussen gevolg en doel van de handelingen. Deze confrontatie leidt niet alleen tot een bevraging van traditioneel ethische begrippen, maar zorgt ook voor een ware ethische hoogconjunctuur: immers in allerlei gebieden van het leven dringen zich ethische vragen op die zich niet makkelijk laten beantwoorden: milieu, bedrijf, zingeving, de omgang met dieren et cetera.
      Wat is nu volgens Van der Wal de taak van de ethicus? Het eerste hoofdstuk zet de toon. Dit hoofdstuk gaat, als enige, niet over de vraag wat er met de ethiek is gebeurd, maar over de vraag wat de ethicus te bieden heeft in de huidige tijd. Van der Wal onderscheidt in dit opzicht een rol van buitenstaander en een rol van moralist. Als buitenstaander is de ethicus een analist, iemand die een zekere technische kennis en kunde heeft van gangbare ethische analyses en modellen en die weet heeft van de presupposities die aan die analyses en modellen ten grondslag liggen. Als moralist heeft de ethicus de ethische implicaties van een bepaalde wereldbeschouwelijke, religieuze of algemeen filosofische positie uit te werken en vervolgens standpunten in te nemen: ‘Evenals alleen grote kunstenaars, die zich een stijl of kunstvorm innerlijk eigen hebben gemaakt, erin slagen de erin besloten mogelijkheden voluit zichtbaar te maken – in tegenstelling tot degene die zich slechts in het voorbijgaan van zo´n stijl of kunstvorm bedient.’
      Het siert Van der Wal dat hij – en dat behoeft geen toelichting – in zijn wetenschappelijke en maatschappelijke carrière de daad bij het woord heeft gevoegd en veelvuldig stelling heeft genomen in het maatschappelijk debat. Dat maakt de vraag juist intrigerend welke kant de ethiek volgens hem op zou moeten gaan.
      Reflexief moderne ethiek moet volgens Van der Wal: voluit wijsgerig zijn – dat wil zeggen ethiek moet de convergentie met andere wijsgerige disciplines zoeken; niet schuwen om moralistisch te werk te gaan – dat wil zeggen actief standpunten innemen; ontvankelijk zijn voor de veelkleurigheid van de morele, ecologische en sociale ervaringen; een centrale plaats toekennen aan het maatbegrip – hij doelt hier volgens mij op de ‘maat’ van het bestaan versus de mateloosheid van de moderne pretenties; doordrongen zijn van de complexiteit en ondoorzichtigheid van de processen en daarom terughoudendheid voorstaan; een voorzichtig vertrouwen hebben in de macht van ideeën en een geloof in de noodzaak van de ideële organisatie van het menselijk bestaan. Met andere woorden: ethiek moet holistisch zijn, maar ontvankelijk, geëngageerd met betrekking tot in het innemen van standpunten maar voorzichtig met betrekking tot ideeën.
      Bij welke stromingen of ethici zoekt Van der Wal hiermee aansluiting? Van der Wal romantiseert de premoderne tijd en verwijst naar Plato, Aristoteles, de Stoïcijnen en Epicurus. Ook dichters of schrijvers als Rainer Maria Rilke, Guido Gezelle, Hans Andreus en Wolfgang Goethe worden met instemming geciteerd. Verder memoreert hij aan de neven- en onderstromen van het officiële christendom – zoals Eriugena, Fransiscus, Bonaventura, Cusanus en Schweitzer – en de moderne filosofie – zoals Bergson en Whitehead. De lezer raadt al dat de romantiek, het expressionisme en het symbolisme er eveneens goed vanaf komen.
      Hoe moeten we deze rode draad waarderen? Dat hij in zijn pleidooi gebruikmaakt van vele assumpties – ‘in brede kring leeft het besef’, ‘het centrale motief van de moderniteit is zoals bekend beheersing’, ‘het inzicht is gegroeid dat’ et cetera – en karikaturen – ‘de traditionele ethiek’, ‘de moderniteit’ – past binnen een boek waarin de schrijver meer wil overtuigen dan onderzoeken. Maar wat wil hij nu werkelijk? Waar moeten we van overtuigd worden? Verzucht hij dat hij van een laatmoderne ethiek terug wil gaan naar een premoderne ethiek?
      Dit kan niet het geval zijn. Van der Wal kan ook zelf niet om het modernisme heen en doet dat ook niet. Het resultaat van het modernisme is dat we een begrippenkader hebben dat fundamentele oriëntatiepunten biedt, waarvan Van der Wal ook dankbaar gebruikmaakt, zoals bijvoorbeeld mensenrechten en het persoonsbegrip. Dat de waardering voor het modernisme vervolgens echter vooral negatief tot uitdrukking komt, vind ik daarom onterecht. Veel van de vragen waar de huidige samenleving ons mee confronteert, zoals een pluraliteit van geluksopvattingen, de maat van de mens en de verantwoordelijkheid voor de handeling, liggen ten grondslag aan moderne antwoorden, zoals de staat, de mensenrechten en de autonomie. De inzichten van Van der Wal verhouden zich daartoe zoals de denkstromingen die hij waardeert: als ‘neven- en onderstromen’. De gedachten van Van der Wal kunnen niet bestaan zonder een modern denkkader. In dat opzicht is hij een volwaardig laatmodernist, die het moderne gedachtegoed alleen dan – met frisse tegenzin – accepteert, wanneer hij het kan bijsturen en waar nodig kan aanvullen.


Print dit artikel
Button_em