DOI: 10.5553/NJLP/.000100

Netherlands Journal of Legal PhilosophyAccess_open

Artikel

Het classicistische politieke denken van Van Hogendorp

Trefwoorden classicistisch politiek denken, constitutie, Van Hogendorp, Grondwet, politieke filosofie
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Alban Mik, "Het classicistische politieke denken van Van Hogendorp", Netherlands Journal of Legal Philosophy, 1, (2021):70-90

    Gijsbert Karel van Hogendorp is the auctor intellectualis of the 1818 Dutch constitution. It was his sketch for a new constitution that was used as a starting point for the deliberations of its original drafting committee. Van Hogendorp justifies his constitution as a restoration of the Burgundian constitution that applied before the Dutch Republic. In recent literature Van Hogendorp’s restorational argument is presented as an invention of tradition. In this article an alternative explanation is presented, namely that it is part of a form of classicist political thought that was common during the ancien régime. Van Hogendorp describes his constitution as a moderate monarchy, in which the three principles of monarchy, aristocracy and democracy are properly balanced. And he mainly defends this mixed regime by pointing out that it is a restoration of the old Burgundian constitution of the Netherlands. This way of reasoning is, as will be shown, typically classicistic.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • 1. Inleiding

      Op 29 maart 1814 keurde een ‘Grote Vergadering der Verenigde Nederlanden’ de eerste Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden goed.1x De Grondwet van 1814 is te zien als de eerste grondwet van een van de Fransen ontdaan, onafhankelijk Nederland met een soevereine vorst van het geslacht van Oranje aan het hoofd. Sindsdien is elke nieuwe Grondwetstekst behandeld als een herziening van deze Grondwet, wat betekent dat de Grondwet van 1814 te zien is als de eigenlijke oorsprong van onze huidige Grondwet. De Grondwet van 1814 is echter ook te zien als een doorstart. De Bataafse staatsregeling van 1798 is immers de eerste geschreven Grondwet die de lage landen gekend heeft, en veel constitutionele hervormingen uit de Bataafse tijd zijn uiteindelijk ook in de Grondwet van 1814 terechtgekomen. Denk aan: de eenheidsstaat, gelijkheid der gezindten, scheiding van kerk en staat, rechtsgelijkheid en rechtseenheid, financiële en fiscale unificatie. Zie N.C.F. Van Sas, De Republiek voorbij, in: Het Bataafse experiment, politiek en cultuur rond 1800 (Nijmegen: Vantilt, 2013), 98; J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, De Eerste 150 jaar parlementaire geschiedenis van Nederland 1796-1946 (Amsterdam: Prometheus 2013), 213. Deze Grondwet was ontworpen door een speciaal daarvoor door Willem I aangestelde commissie, en aan het hoofd van die commissie stond de orangist Gijsbert Karel van Hogendorp. Dat was niet voor niets. Van Hogendorp had de laatste jaren van de Franse bezetting in het geniep gewerkt aan een tekst voor een nieuwe Grondwet en had deze Schets in 1813, na het vertrek van de Fransen, aan de zojuist gearriveerde Willem aangeboden. Het was deze Schets die de Grondwetscommissie als uitgangspunt nam tijdens hun besprekingen, wat Van Hogendorp de auctor intellectualis van de Grondwet van 1814 maakt.

      Het doel van de Grondwet was volgens Van Hogendorp ‘de gebreken der oude Constitutie te verbeteren, zonder onnoodige veranderingen, en met meest mogelijk behoud van oude gewoonten, regten, ampten en zelfs namen, als waaraan de natie zo gehecht is’.2x H.T. Colenbrander, Het Ontstaan der Grondwet I (Den Haag: M. Nijhof, 1909), 57. Met die oude constitutie doelde hij niet op de akelig democratische Bataafse staatsregeling, die was gebaseerd op ‘afgetrokken denkbeelden en de metafysiek van nieuwerwetsche staatkundigen’ en een ‘geest der nieuwigheden’ had meegebracht die het land bedorven had, maar op de constitutie van de Republiek.3x Idem, 75. Die was gebrekkig omdat het een corruptie was van de daarvoor geldende Bourgondische constitutie.4x Idem, 57. Daar moest men naar terug.

      In zijn Metamorfose van Nederland merkt Niek van Sas op dat de suggestie van Van Hogendorp dat oude tijden weer zouden herleven ‘meer retoriek dan realiteit’ was.5x N.C.F. Van Sas, De Metamorfose van Nederland (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2005), 462. Het originele van Van Hogendorps aanpak was nu juist ‘de wijze waarop hij eigentijdse constitutionele verhoudingen en verlangens probeerde te vervatten in termen van de oude constitutie’.6x Idem. Zo ‘ontpopte Van Hogendorp zich als een meester in de techniek van invention of tradition door oude namen, vormen en instellingen creatief te gebruiken voor de aankleding van de nieuwe orde en voor het legitimeren van veranderingen uit de revolutietijd’.7x Idem. Het belangrijkste voorbeeld is volgens Van Sas de eenheidsstaat, die ontstaan is tijdens de Bataafs-Franse tijd, maar door Van Hogendorp werd gepresenteerd als een structuur afkomstig uit de Bourgondische tijd, die met het ontstaan van de verdorven Republiek (tijdelijk) teloorgegaan was.8x G.K. Van Hogendorp, Discours sur l’histoire de la patrie, in: BrGed III, 321-325. In dezelfde lijn als Van Sas stelt Diederik Slijkerman in zijn biografie over Van Hogendorp, Wonderjaren, dat Van Hogendorp, wanneer hij verwijst naar de situatie zoals die bestond voor de Republiek, een invention of tradition toepast: onder het mom van het verleden voert hij iets nieuws in. Hij gebruikt tradities als legitimatie voor hervormingen.9x D. Slijkerman, Wonderjaren (Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker, 2013), 138.

      De vraag is nu: waarom greep Van Hogendorp terug op het verleden om zijn Grondwet en de daarin verwerkte hervormingen te legitimeren? Volgens Van Sas was Van Hogendorp doelbewust bezig de geschiedenis naar zijn hand te zetten, zodat zijn constitutie – die wel degelijk kenmerken van de constituties uit de Bataafs-Franse tijd had overgenomen – alsnog was te rijmen met zijn antirevolutionaire gedachtegoed.10x N.C.F. van Sas, De Republiek Voorbij, 98. Als fel tegenstander van de Franse Revolutie en de daarmee gepaard gaande staatkunde kon hij zo alsnog de verworvenheden uit die tijd die hij eigenlijk wél goed vond, overnemen. Bovendien waren Van Hogendorps historiserende exercities een manier om de Grondwet als iets nationaals te presenteren.11x Idem, 100. Dit paste binnen het streven van toen om de partijschappen, die in de jaren daarvoor hadden bestaan, op te heffen. Het motto bij het herstel van de onafhankelijkheid, en het huis van Oranje, was niet voor niets ‘vergeten en vergeven’.12x N.C.F. Van Sas, De Metamorfose van Nederland, 345. De Bataafs-Franse tijd werd zo veel mogelijk met stilte omgeven.13x Idem, 346.

      Deze lezing wil ik geenszins tegenspreken. Maar wel wil ik vanuit een meer politiek-filosofisch perspectief laten zien dat Van Hogendorps historische exercities ook op een geheel andere manier verklaard kunnen worden. Zijn politieke denken bevat namelijk een aantal elementen die kenmerkend zijn voor een tijdens het ancien régime bestaande manier van politiek denken. Deze stroming van politiek denken ontleende deze elementen op zijn beurt weer aan de politieke filosofie uit de klassieke oudheid, en wordt daarom classicistisch genoemd.14x Zie voor classicisme in het politiek denken tijdens het ancien régime ook A.A.M. Kinneging, Aristocracy, Antiquity and History (diss. Leiden, 1995). De elementen waar ik specifiek op doel zijn het ‘regimen mixtum’ en de ‘oude constitutie’. Het regimen mixtum staat kort gezegd voor een constitutie waarin de drie beginselen van monarchie, aristocratie en democratie op de juiste manier in evenwicht zijn gebracht. De oude constitutie staat op zijn beurt voor de oorspronkelijk constitutie van een land. Om een bepaalde constitutionele vorm te rechtvaardigen – zoals het regimen mixtum – wendde men zich in het classicistische politieke denken ten tijde van het ancien régime namelijk massaal tot de eigen historie om te zien wat de oorspronkelijke afspraken waren. Want daar, zo vond men dan, moest men aan vasthouden.

      Deze twee elementen uit de classicistische politieke filosofie, die ontleend zijn aan de politieke filosofie van de klassieke oudheid, zijn ook waar te nemen in de teksten waarin van Van Hogendorp de constitutie rechtvaardigt die hij met zijn Grondwet in het leven roept. Zo omschrijft hij zijn constitutie als een regimen mixtum, waarover hij in deel VIII van zijn Bijdragen tot de huishouding van Staat (1823) – een reeks geschriften waarin Van Hogendorp in tien delen, met zijn Grondwet als normatief kader, uitgebreid rekenschap aflegt van zijn functioneren als kamerlid en de wijze waarop het politiek bestel functioneert – zegt:

      ‘Het is al vanouds opgemerkt geworden, dat er in alle menselijke maatschappijen drie beginselen bestaan, het monarchale, het aristocratische en het democratische. Alreeds de ouden hebben daarom geoordeeld, dat die regeringsvorm het meest met den staat der maatschappij strookte, en daarom het beste was, waarin deze drie beginselen gevonden, en in een behoorlijk verband onderling gebragt werden.’15x G.K. Van Hogendorp, Bijdragen tot de Huishouding van de Staat (1823), 300.

      En hij kiest specifiek het regimen mixtum als constitutionele vorm, omdat het volgens hem een herstel is van de oude constitutie: de oorspronkelijke Bourgondische constitutie van Nederland. Deze twee elementen in zijn denken passen, zoals gezegd, goed binnen het classicistische politieke denken ten tijde van het ancien régime. En het is ook dit classicistische politieke denken dat Van Hogendorps focus op het verleden in ieder geval ten dele kan verklaren.

      Om het bovenstaande te verhelderen, zal in het vervolg van dit artikel eerst worden teruggegaan naar de bron: het klassieke politiek-filosofische discours. Twee elementen hieruit – politeia/constitutio en genesis/origo – zullen worden uitgelicht omdat juist deze twee elementen later van invloed zijn geweest op het classicistische politieke denken in het ancien régime. Vervolgens zal worden gekeken hoe deze elementen in de vorm van het regimen mixtum en de oude constitutie terugkwamen in het classicistische politieke denken, zowel in Europa als in Nederland. Daarna zal worden gekeken hoe de geschriften waarin Van Hogendorp zijn constitutie verklaart, goed binnen dat classicistische politieke denken passen. Vervolgens zal op tastende wijze – want hier is nog meer onderzoek naar vereist – na worden gegaan hoe het classicistische politieke denken bij Van Hogendorps terecht zou kunnen zijn gekomen, om tot slot te eindigen met wat korte observaties over Van Hogendorp en zijn tijd.

    • 2. De politieke filosofie van de klassieken

      Wat is de grondtoon van de klassieke politieke filosofie? Wat zijn de belangrijkste begrippen en ideeën? Een eenduidig antwoord is daar niet zo gemakkelijk op te geven. Maar wat de belangrijkste begrippen en ideeën van de klassieken werden voor het classicistische politieke denken in het ancien régime, dat is wel te zeggen. Allereerst moet dan gewezen worden op het politiek-filosofische begrip politeia/constitutio, wat staat voor de basisregels, waarden en instellingen die de essentie van een sociaal bestel vormen. Ze bepalen als het ware het wezen van een sociaal bestel en werken door op alle niveaus: politiek, economisch, juridisch en psychologisch. Het zijn de regels die het bestel beheersen. De identiteit van een sociaal bestel is afhankelijk van zijn politeia/constitutio. Zolang deze essentiële basisregels, waarden en instellingen overeind worden gehouden, behoudt een sociaal bestel zijn identiteit.16x Nawoord A.A.M. Kinneging in Tocquevilles Over de Democratie in Amerika (Rotterdam: Lemniscaat, 2011), 1092. In het Nederlands wordt dit begrip van oudsher vertaald als constitutie (wat dus in deze context een veel breder begrip is dan Grondwet). Maar welke constituties waren er volgens de klassieke politieke filosofie dan mogelijk?

      2.1 constituties

      Alvorens de diverse constitutionele vormen te bespreken, is het wellicht goed om er nogmaals op te wijzen dat er uiteraard geen volledige eenstemmigheid bestaat binnen de klassieke traditie. Het aantal constituties en de diverse benamingen daarvan lopen nogal eens uiteen. Desalniettemin is het wel mogelijk om een silhouet te schetsen. In het meest gebruikelijke schema zijn er drie typen heerschappij: de heerschappij van de enkeling, van de weinigen/elite en van de velen/het volk. Deze drie typen kennen een goede en een gecorrumpeerde variant. De drie goede constituties zijn monarchie, aristocratie en democratie. De gecorrumpeerde tegenhangers zijn: tirannie, oligarchie en ochlocratie.17x Dit is het schema van Polybios in zijn Historiën, VI.3.2-7 Hoewel de terminologie iets verschilt, is het schema vrijwel gelijk aan dat van Aristoteles in zijn Politica, 1279a23-b10. Zie voor andere variaties op dit schema: Plato, Politeia, 544e-545-c, Politikos, 300c-303-d; Thomas van Aquino, Summa Theologica, I-II, Q.95, a.4c; Montesquieu, de l’Esprit Des Lois, II-III.

      Wat onderscheidt de goede van de slechte variant? Volgens Aristoteles heerst de enkeling, de elite of het volk bij de goede constituties met het oog op het algemeen belang. Bij de gecorrumpeerde tegenhangers regeert men slechts met het oog op het eigen belang.18x Aristoteles, Politica, 1279a22-1279b10. Volgens Polybios is het verschil tussen monarchie en tirannie dat bij het koningschap de heerschappij door de onderdanen uit vrije wil wordt aanvaard, en de koning regeert met een beroep op de rede in plaats van een beroep op angst en macht. Van een aristocratie is – anders dan een oligarchie – sprake als de wijste en rechtvaardigste mannen regeren. Men spreekt van een democratie als de macht wordt uitgeoefend door het volk, en het voor dit volk traditie en gewoonte is geworden om achting te hebben voor de goden, dienstbaar te zijn aan de ouders, respect te hebben voor ouderen en gehoorzaam te zijn aan de wetten. Anders spreekt men van een ochlocratie: een tirannie van de massa.19x Polybios, Historiën, VI.3.2-7. Zoals deze korte bespreking van de schema’s bij Aristoteles en Polybios laat zien, zijn er accentverschillen. Maar in principe zijn ze vrijwel gelijk. En dit is uiteindelijk ook het klassiek geworden schema. Er zijn zes verschillende constituties, waar bij de goede varianten wordt geregeerd met het oog op het algemeen belang en bij de geperverteerde varianten met het oog op het eigen belang.

      Er zijn echter meerdere klassieke auteurs die voor een zevende constitutionele vorm pleiten: een mengvorm van de verschillende goede constituties. Deze theorie werd voor het eerst genoemd door Thucydides in zijn Peloponnenische oorlogen, werd door Plato in zijn Politicos en Nomoi gebezigd en komt ook in Aristoteles’ Politica voor.20x A. Riklin, Machtteilung: Geschichte der Mischverfassung (Darmstadt: WBG 2006), 93; A.A.M. Kinneging, Aristocracy, Antiquity and History, 215-216. De auteurs wiens namen echter het sterkst verbonden zijn met deze theorie zijn Polybios en Cicero.21x Cicero’s De Re Publica, waarin hij uitgebreid over het regimen mixtum schrijft, was overigens voor 1820 vrijwel in het geheel niet bekend, wat de historische invloed ervan sterk beperkt. Zie: A.A.M. Kinneging, Aristocracy, Antiquity and History, 220 Zij hebben beiden expliciet over het regimen mixtum geschreven. Hun theorieën lijken ook erg op elkaar.22x Hoewel de theorieën van Cicero en Polybios sterk gelijkenissen vertonen, is het goed om hier ook even kort het grootste verschil tussen Polybios en Cicero te noemen. Cicero meent, in tegenstelling tot Polybios, dat de drie oorspronkelijk staatsvormen in beginsel niet goed (genoeg) zijn. Zij bevatten alle drie inherente onrechtvaardigheden die voortkomen uit de eenzijdige verdeling van de heerschappij in deze regimes. In een monarchie hebben de onderdanen een te klein aandeel in het staatsbestel. In een aristocratie heeft het volk geen macht omdat zij van de besluitvorming is uitgesloten. In een democratie krijgen de vooraanstaanden niet de onderscheidingen in rang en waardigheid die hen toekomen. In een gemengd regime krijgen de koning, de aristocratie en de democratie het zijne in het bestel. Dat maakt het rechtvaardig. Rechtvaardigheid betekent bij de klassieken immers: ieder het zijne geven (suum quicque tribuere). Cicero, De Re Publica, I.42-45, 54, 69. Beiden prefereerden een mengvorm van monarchie, aristocratie en democratie. Waarom? Kort gezegd perverteren de drie goede ongemengde constituties niet tot hun slechte tegenhanger zolang de heerser(s) deugdzame mensen zijn die regeren in het algemeen belang. Maar deugdzaam zijn is moeilijk. Het vereist dat de rede door middel van de wil over de begeertes heerst. Dat is geen sinecure, en maar al te vaak raakt de mens in de verleiding om de teugels te laten vieren en zich te laten leiden door zijn begeertes. Deugdzaam zijn kost constante inspanning; ondeugdzaam zijn vereist slechts een flits van onachtzaamheid of verslapping.23x Hesiodus verwoordt dit denken in zijn Werken en Dagen, die in de oudheid al een locus classicus was, heel fraai: ‘zonder twijfel is de slechtheid bij hopen en eenvoudig te verkrijgen; effen is het pad en zeer nabij woont ze; maar voor de deugd hebben de onsterfelijke goden zweet gesteld; lang en steil is de weg naar haar en oneffen in het begin; maar wanneer men de top heeft bereikt, dan is het vervolgens eenvoudig, zelfs als het zwaar is.’ Regel 288-292. Ongemengde goede constituties degenereren dan ook makkelijk in hun slechte tegenhanger.24x Polybios, Historiën, VI.9.10; Cicero, De Re Publica, I.42. Een gemengde constitutie kan deze degeneratie echter vertragen. Dat komt omdat deze constitutionele vorm niet alleen vaart op de deugd van de heerser(s), maar de verschillende sociale geledingen in de samenleving (de vorst, de elite en het volk) de macht laat delen en ze elkaar zo in evenwicht houden: geen van de drie kan iets doen zonder de ander op zijn weg te vinden. Deze controle op elkaar door de diverse sociale machten maakt dat het veel lastiger wordt om naar een slechte constitutie om te slaan. De gemengde constitutie is stabieler dan de ongemengde constituties, en is daarom de beste.25x Polybios, historiën, VI.10; Cicero, De Re Publica, I.42.

      2.2 Genesis/origo

      De aard van een sociaal bestel wordt bepaald door zijn constitutie. En het aantal mogelijke constituties is beperkt: er is sprake van één van de zes ongemengde constituties of er is een gemengd regime. Maar hoe nu in een concreet geval te bepalen over wat voor soort constitutie een sociaal bestel beschikt? Nu komt een tweede belangrijke notie uit de klassieke politieke filosofie om de hoek kijken, namelijk: genesis/origo. Als men wil bepalen over wat voor soort constitutie een sociaal bestel beschikt, moet men de genesis/origo van een constitutie bestuderen: de tijd van ontstaan van een constitutie.26x Nawoord A.A.M. Kinneging in Tocquevilles Over de Democratie in Amerika, 1092. Waarom? Hier zijn een aantal analogieën die die denkwijze kunnen verduidelijken. Als een aannemer te lang over zijn werk doet en veel meer geld vraagt dan je in eerste instantie had afgesproken, zal je hem in principe wijzen op de afspraken die in eerste instantie gemaakt zijn. Als je wil weten wie de eigenaar is van een huis, kijk je naar de eigendomsakte. De idee is: in het begin was de grondslag. En deze grondslag bepaalt de essentie van het sociaal bestel. Met het instellen van de constitutie is zijn wezenlijke identiteit vastgesteld. Toen is bepaald of men een monarchie, aristocratie, democratie of gemengde constitutie had (in het klassieke denken ging men er immers wel altijd vanuit dat er in den beginne een goede staatsvorm was). Aan dit begin wordt veel belang gehecht. Alle afwijkingen van deze constitutie die zich in de loop der tijd voordoen, zijn onconstitutioneel omdat ze afwijken van die initiële afspraken. Bovendien loopt men het gevaar – omdat ondeugd nu eenmaal makkelijker komt dan deugd – dat de nieuwe constitutie die door dergelijke veranderingen tot stand komt, geen goede is, maar één van de geperverteerde vormen.27x Idem, 1097.

      Naast deze politiek-filosofische reden keken met name de Romeinen ook om een andere reden naar de genesis/origo. In tegenstelling tot de Grieken – die in hun denken over moraal en politiek veel nomothetischer waren – hadden de Romeinen een bijzonder pessimistische blik op hun eigen tijd.28x A.A.M. Kinneging, Aristocracy, Antiquity and History,168-170. Van hun roemruchte verleden daarentegen hadden ze een veel rooskleuriger beeld. De Romeinen hadden een grote verering voor de mos maiorum: het gebruik der voorvaderen.29x Idem. De deugdzame voorvaderen en hun res publica waren hét voorbeeld van hoe het eigenlijk moest. Sindsdien was de moraal en (dus) de constitutie volgens vele Romeinse auteurs echter in verval geraakt. Oud was dan ook een synoniem voor deugdzaam en goed, nieuw daarentegen voor ondeugd en verval. Verbetering kon daarom ook niets anders betekenen dan het herstel van de oorspronkelijke constitutie der voorvaderen.

    • 3. Het classicistische politieke denken in het ancien régime

      3.1 Het classicistische politieke denken in het Europese ancien régime

      De klassieke politieke filosofie – ik heb het al eerder gezegd en herhaal het nog maar eens – is niet volledig eenstemmig. Maar de noties die ik hierboven heb uitgelicht zijn wel van essentieel belang geworden voor het classicistische politieke denken ten tijde van het Europese ancien régime. De mogelijke constituties waren die van het klassieke schema: monarchie, aristocratie, democratie, en hun slechte tegenhangers tirannie, oligarchie en ochlocratie. En dan is er nog de zevende vorm, het regimen mixtum, die men voornamelijk in aristocratische kringen veelal het beste vond.30x Het regimen mixtum is via Aristoteles en Cicero’s De Officiis terechtgekomen in de scholastiek, waar zij bij Thomas van Aquino wordt gerecipieerd. Het is dan ook een notie die eigenlijk vrijwel altijd aanwezig is geweest in de Europese politieke denktraditie. Zie A.Riklin, Machtteilung: Geschichte der Mischverfassung, 93. En om vast te stellen over welke constitutie men beschikte, wendde men zich massaal tot de eigen historie om te zien wat de oorspronkelijke afspraken waren.31x A.A.M. Kinneging, Aristocracy, Antiquity and History, 238.

      Deze door met name de Romeinen beïnvloedde manier van denken, waarbij men zich ter verdediging van een bepaalde constitutionele vorm tot het verleden wendde, kwam rond ongeveer 1500 na christus overal in Europa op. En rond 1600 was er haast geen constitutionele beweging meer zonder zijn eigen historische verdediging van de door hen geprefereerde constitutionele vorm.32x J.G.A. Pocock, The Ancient Constitution and the Feudal Law (Cambridge: Cambridge University Press 1987), 17.33x Want niet alleen ‘aristocraten’ die een regimen mixtum wilden, wendden zich tot de oude constitutie. Ook andere constitutionele stromingen deden dat. Zo was er in Frankrijk een constitutionele stroming genaamd de thèse royale, die met een beroep op de oude constitutie juist een ongemengde monarchie verdedigden. Zie A.A.M. Kinneging, Aristocracy, Antiquity and History, 238. Sinds eind zeventiende eeuw sprak men in dit verband over de oude constitutie (ancienne constitution, ancient constitution, constitutio antiqua). Daarvoor sprak men over de fundamentele wetten (les lois fondamentales, fundamental laws)34x J.G.A. Pocock, The Ancient Constitution and the Feudal Law, 16. A.A.M. Kinneging, Montesquieu en de Verlichting, van tweeën één, in: Montesquieu. Enigmatisch Observateur, 30.

      Dit classicistische politieke denken – waarbij men een gemengd regime verdedigde met een beroep op de oude constitutie – is tot het einde van het ancien régime gangbaar geweest. Dus ook aan het einde van de achttiende eeuw – de tijd waarin Van Hogendorp zich in het politiek debat begon te begeven. En dan met name van de politieke stroming in elk land die het behoud van de bestaande constitutie verdedigde tegen op verandering uit zijnde ‘democratische’ stromingen. Vaak bestond deze behoudende stroming voornamelijk uit de groep mensen die naast de soeverein meeregeerde.35x R.R. Palmer, The Age of the Democratic Revolution volume I (Princeton: Princeton University Press 1959), 365. Denk aan de members of parliament in Engeland en de leden van de parlements in Frankijk. Overal in Europa verdedigden zij een regimen mixtum door erop te wijzen dat dat de oorspronkelijke constitutie van hun land was.36x Idem, 51, 204. En dat was ook niet zo gek. Het paste zo gezegd perfect in hun straatje: ze konden hun eigen positie in het staatsbestel op deze manier verdedigen. Ze zagen zichzelf als het noodzakelijke aristocratische element in de constitutie dat de politieke vrijheid van de inwoners van een land (het democratische element) verdedigden tegen mogelijk despotische neigingen van de koning (het monarchale element). Zij bevolkten als klasse de constitutionele lichamen die als intermediaire macht instonden tussen de koning en het volk en zo het bestel in evenwicht hielden.37x Idem, 51, 56, 204. Voilà: het gemengde regime.

      De twee tegenwoordig meest bekende achttiende-eeuwse denkers bij wie dit classicistische politieke denken in ieder geval ten dele is terug te vinden, zijn Montesquieu en Burke. In hun beider werk zijn het gemengde regime en de oude constitutie eenvoudig op te sporen. Montesquieu presenteerde de Franse monarchie in zijn De l’Esprit des Lois als een gemengd regime. Volgens Montesquieu waren de adel, de clerus en de dépôts des lois (de koninklijke rechtbanken) in Frankrijk pouvoirs intermediaires die dienden als check op de Koning.38x Montesquieu, De l’Esprit des Lois, II, 4, XXIV, 5. En hij herleidde deze gematigde monarchale constitutie, met Tacitus’ De Germania als bron, tot de oude Germaanse constitutie.39x ‘De eerste aanzet tot de monarchieën zoals wij die kennen, ontstond als volgt. De Germaanse volken die het Romeinse rijk veroverden leefden in grote vrijheid, dat is bekend. We hoeven daarvoor alleen maar te lezen wat Tacitus in zijn Germania schrijft over hun zeden en gewoonten. De veroveraars verspreidden zich; ze woonden buiten op het land en veel minder in steden. In Germanië kon het hele volk nog bijeenkomen, maar toen het zich over de veroverde gebieden verspreid had, was dit niet meer mogelijk. Toch moest de natie kunnen beraadslagen over politieke aangelegenheden, zoals ze dat voor de verovering hadden gedaan. Dit gebeurde voortaan via de vertegenwoordigers. Daar ligt de oorsprong van onze gotische staatsvorm. Aanvankelijk was het een mengvorm van aristocratie en monarchie. Een negatief punt was dat het lagere volk er in slavernij leefde. Het was een goed staatsbestel, dat de mogelijkheid in zich droeg nog beter te worden. Het verstrekken van vrijlatingsbrieven werd een gewoonte; en weldra gingen de vrijheid van het volk, de privileges van adel en geestelijkheid en de macht van de koning dermate harmonieus samen, dat er mijns inziens nergens op aarde een zo fraai uitgebalanceerd staatsbestel is geweest als in de Europese landen waar het in die tijd bestond.’ Montesquieu, Over de geest van de wetten (Amsterdam: Boom 2008 (1748)), XI, 8. Burke spreekt in zijn Reflections on the Revolution in France op zijn beurt ook een voorkeur uit voor het regimen mixtum, wat hij, verwijzend naar de Engelse constitutie, omschrijft als: ‘a monarchy directed by laws, controlled and balanced by the great hereditary wealth and hereditary dignity of a nation; and both again controlled by a judicious check from the reason and feeling of the people at large acting by a suitable and permanent organ’.40x Burke, Reflections on the Revolution in France (Londen: Penguin Classics 1986 (1790)), 227. En ook hij verdedigt die constitutie door er onder andere op te wijzen dat deze ‘ancient’ is en een ‘inheritance from the forefathers’.41x Zie bijvoorbeeld: RRF 117: ‘The revolution was made to our ancient indisputable laws and liberties, and that ancien constitution of government which is our only security for law and liberty.’; RRF 117: ‘We wished at the period of the Revolution, and do now wish, to derive all we possess as an inheritance form our forefathers.’ RRF 119: ‘You will observe, that from Magna Charta to the Declaration of Right, it has been the uniform policy of our constitution to claim and assert our liberties, as an entailed inheritance derived to us from our forefather, and to be transmitted to our posterity.’

      Het is goed om te zien dat het classicistische politieke denken bij deze beide invloedrijke denkers is terug te vinden. Met name omdat Van Hogendorp goed bekend was met hun werk. De De l’Esprit des Lois van Montesquieu had hij gelezen en uit Burkes Reflections on the Revolution in France heeft hij zelfs hele stukken vertaald (Vertaalingen en navolgingen van Burkes werk tegen de fransche Revolutie).42x H. van her Hoeven, Gijsbert Karel van Hogendorp. Conservatief of liberaal? (diss. Groningen 1976), 26.; Den Haag, Nationaal Archief, Collectie G.K. Van Hogendorp I: inventarisatienr. 68c. Het is dan ook niet ondenkbaar dat hij door hen beïnvloed is. Maar hierover later meer. Nu is het eerst goed om te kijken welke plaats het regimen mixtum en de oude constitutie innamen in de Republiek der Verenigde Nederlanden aan het einde van de achttiende eeuw. En dan met name in het politieke denken van de stroming die op het behoud van het republikeinse staatsbestel uit was: de orangisten. Het was, zoals gezegd, namelijk in deze tijd dat Van Hogendorp zich ook voor het eerst in het politiek debat ging mengen. En het was het orangistische kamp waar hij zich in schaarde.

      3.2 Het classicistische politieke denken bij de orangisten

      In de Republiek der Verenigde Nederlanden woedde er van 1780 tot 1795 een debat tussen orangisten en patriotten. Simpel gesteld waren de orangisten voor het behoud van de constitutie van de Republiek en de patriotten tegen.

      Het staatsbestel van de Republiek was gebaseerd op de Unie van Utrecht uit 1579. Deze ging uit van de provinciën die tezamen een statenbond vormden om hun gezamenlijke belangen te behartigen. Dit waren voornamelijk de handel en defensie. Op het niveau van de generaliteit waren de drie voornaamste organen de Staten-generaal, de raadspensionaris en de stadhouder. De Staten-generaal vormde het confederale overlegorgaan van de staten, waarin de leden op last van en met ruggespraak met de staten zitting namen. De uitvoerende macht werd voor een belangrijk deel uitgeoefend door de raadspensionaris en de stadhouder. De raadspensionaris gold naar verloop van tijd als de leider van de Hollandse staten in de Staten-generaal en hij bereidde de besluiten van de Staten-generaal voor. De stadhouder op zijn beurt vervulde in beginsel een militaire functie als kapitein-generaal van de landstrijdkrachten en admiraal van de zeestrijdkrachten van elk gewest. Verder had hij ook een aantal civiele bevoegdheden, zoals de magistraatbestelling in sommige steden, waardoor hij de stadsbesturen kon benoemen. Daarnaast was de stadhouder in elk gewest ook ambtshalve de voorzitter van het provinciale hof. In eerste instantie kende elk gewest een eigen stadhouder, maar in 1747 werd het stadhouderschap van alle gewesten erfelijk verklaard en toebedeeld aan Willem IV, wat de macht van de stadhouder aanmerkelijk vergrootte.

      De discussie van de patriotten en orangisten hoeft hier niet tot in detail besproken te worden. Om het belang van het regimen mixtum en de oude constitutie voor met name de orangisten in te zien, is het genoeg om ons te richten op een belangrijk element uit deze discussie: het wel of niet behouden van de stadhouder.

      De patriottenbeweging was, kort gezegd, in zijn beginjaren namelijk vooral een oppositiebeweging tegen de – in hun ogen – monarchale (/despotische) ambities van stadhouder Willem V. Hij en zijn corrupte hofhouding zouden de gemengde regeringsvorm van de Republiek en de republikeinse zeden hebben ondermijnd en geperverteerd. De Republiek was hierdoor in ernstig (moreel) verval geraakt. (Later zou het discours van de patriotten overigens veranderen. Ze zouden de oude lessen van het republicanisme gaan mengen met de verlichte leer van de onvervreemdbare rechten van de mens, en tot de conclusie komen dat niet grondwettige herstelling maar grondwettige vernieuwing vereist was.)43x W.R.E. Velema, Republicans, essays on 18th-century Dutch Political Thought (Leiden: Brill 2007),123, 124, 128, 162; W.R.E. Velema, Republikeinse Democratie, in: Het Bataafse Experiment, politiek en cultuur rond 1800 (Nijmegen: Vantilt, 2013), 29. De orangisten daarentegen verdedigden op hun beurt juist het behoud van de stadhouder. En dat deden ze vrij unaniem met een beroep op het regimen mixtum. De Republiek werd gepresenteerd als een delicate balans tussen monarchale, aristocratische en democratische elementen. De stadhouder was de beschermer van (de vrijheid van) het volk tegen eventuele inmenging door de machtige staten. (Dat kon het volk immers niet zelf – burgerparticipatie door het onbeschaafde grauw zag de orangist als een nachtmerrie). De stadhouder en de staten hielden elkaar dus in evenwicht. Voor de zestiende-eeuwse opstand tegen Spanje was het andersom geweest: de staten hadden het volk beschermd tegen de soevereine vorst. Na de opstand hadden de staten echter de soevereiniteit naar zich toegetrokken en was het aan de stadhouder om ervoor te zorgen dat de vrijheid van het volk niet ten prooi zou vallen aan de staten.44x W.R.E. Velema, Republicans, essays on 18th-century Dutch Political Thought,135. Zo bleef het bestel in evenwicht. En dat was het staatsbestel zoals dat uiteindelijk vorm had gekregen na de Unie van Utrecht.

      Het politieke denken van de orangisten past zo goed binnen het classicistische politieke denken ten tijde van het ancien régime. De Republiek is een regimen mixtum en de oorsprong van dit staatsbestel wordt herleid tot de Unie van Utrecht (de oude constitutie). Met één groot verschil: in de rest van Europa werd het aristocratisch element in het regimen mixtum opgeworpen als intermediaire macht die de vrijheid van het volk moest beschermen tegen de mogelijk despotische neigingen van de koning. In de Republiek is het andersom: de stadhouder beschermt het volk tegen de staten. De denkstructuur is echter hetzelfde: er is een gemengd regime waarbij het volk wordt beschermd door een intermediaire macht tegen de soeverein. Waar dat in de meeste Europese gevallen de koning was, was dat in de Republiek de staten. Dat was volgens de orangisten overigens niet altijd zo: voor de opstand tegen Spanje heerste ook hier de structuur waarbij de staten als intermediaire macht het volk tegen de vorst beschermde. Dat veranderde echter allemaal door de opstand: toen draaiden de rollen om. Door het binnen Europa zeldzame staatsbestel – Nederland was immers een Republiek – heeft het politieke denken van de orangisten zo ook iets heel eigens. De denkstructuur is dat echter helemaal niet: het staatsbestel is een gemengd regime dat wordt herleid tot de oorsprong in 1579, toen met de Unie van Utrecht de initiële afspraken vastgelegd werden. Van Hogendorp zelf stond ten tijde van dit debat zoals gezegd aan orangistische zijde. Ook hij verdedigde in zijn politieke geschriften uit die tijd de status quo van het op de Unie van Utrecht teruggaande stadhouderlijk regime met een beroep op het regimen mixtum.45x Zie bijvoorbeeld: Gedachten over de lotgevallen van Nederland, met betrekking tot den hedendaagschen staat van ons Gemeenebest (1785) en Tegen de Geest der Verandering (1787).

    • 4. Van Hogendorps politieke denken

      Hierboven zijn twee elementen uit de klassieke politieke filosofie uitgelicht – de diverse mogelijke constituties (waarvan het regimen mixtum vaak de beste werd gevonden) en de origo/genesis van een constitutie – en hoe deze twee noties terugkwamen in het classicistische politieke denken tijdens het ancien régime. Ook daar probeerde men de constitutie vaak voor te stellen als een gemengd regime en werd de specifieke constitutionele vorm gerechtvaardigd door een beroep te doen op de oude constitutie. Dat geldt ook voor Van Hogendorp.

      Van Hogendorps politieke denken – met name wat betreft de geschikte constitutionele vorm voor Nederland - is op te delen in drie periodes.46x Deze driedeling heb ik ontleend aan de dissertatie van H. Van her Hoeven: Gijsbert Karel van Hogendorp. Conservatief of liberaal? (diss. Groningen: 1976). De eerste periode, die duurde tot 1795, is hierboven al kort aangestipt. Hierin verdedigde hij de status quo van de op de Unie van Utrecht teruggaande Republiek, wat hij presenteerde als goed voorbeeld van het gemengde regime.47x Zie: Gedachten over de lotgevallen van Nederland, met betrekking tot den hedendaagschen staat van ons Gemeenebest 1785) en het pamflet Tegen de Geest der Verandering (1987). Na de val van de Republiek in 1795 veranderde Van Hogendorp van mening. Hij bleef weliswaar republikein, maar hij meende wel dat er gebreken geslopen waren in het stadhouderlijk stelsel. Of zoals hij het uitdrukt in zijn tekst De Unie van Utrecht herzien: ‘Onmogelijk kan iedereen het naar zijn zin krijgen, maar aan veelen kan veel toegegeven worden, en men is al ver gevorderd wanneer men aan de eene zijde de Oude Constitutie tot een grondslag legt en aan de andere erkent, dat deeze Constitutie van groote gebreken moet gezuiverd worden.’48x Zie BrGed III, 171. In deze periode zocht hij daarom naar manieren om de Republiek slagvaardiger te maken. Hij stelde voor dat te doen door meer uitvoerende bevoegdheden aan de generaliteit toe te kennen en door een deel van de bij de provinciën berustende soevereiniteit aan de generaliteit over te dragen.49x Bij deze periode passen de geschriften Memorie over den geest van het oude bestuur (1795), Unie van Utrecht herzien (1799) en Verklaaring aan het Staatsbewind (1799). Vanaf 1810 brak hij ten slotte met de Republiek en keerde hij, met een beroep op de leer van het regimen mixtum, terug naar de gedachte dat een gematigde monarchie de beste staatsvorm is, omdat dat een herstel zou zijn van de oorspronkelijk Bourgondische constitutie. Niet het republikeinse bestel dat teruggaat tot de Unie van Utrecht wordt hier dus gepresenteerd als de oude constitutie, maar de daarvoor geldende Bourgondische constitutie. Deze opvatting was ook het uitgangspunt van Van Hogendorps Grondwetsschets, alsmede van zijn toelichting op de Grondwet en zijn latere rechtvaardigingen daarvan. Het is goed om nu te kijken naar deze teksten en te zien hoe het gemengde regime en de oude constitutie daarin terug te vinden zijn. De teksten die Van Hogendorps grondwet(sschets) verklaren, zijn het Discours sur l’histoire de la patrie (1810-1813), de Aanmerkingen op de Grondwet (1814) en, enige tijd later, deel VIII van zijn Bijdragen tot de Huishouding van de Staat (1823).

      4.1 Discours sur l’histoire de la patrie en Aanmerkingen op de Grondwet

      In de Aanmerkingen op de Grondwet – in feite de memorie van toelichting die Van Hogendorp samen met zijn Schets aan alle leden van de grondwetscommissie deed toekomen – stelt hij dat het oogmerk van zijn Grondwet is ‘de gebreken der oude Constitutie te verbeteren, zonder onnoodige veranderingen, en met meest mogelijk behoud van oude gewoonten, regten, ampten, en zelfs namen als waaraan de natie zo gehegt is’.50x H.T. Colenbrander, Het Ontstaan der Grondwet, 57. De oude constitutie die bedoeld wordt, is de constitutie van de Republiek. Het grote probleem van die constitutie zat hem met name op het niveau van de generaliteit, de regering van de steden en de provinciën waren grotendeels in orde. Het gebrek van de algemene regering was volgens Van Hogendorp ‘dat ‘s Lands aloude Constitutie, met een Soevereine Vorst, verminkt was door toevallige omstandigheden’.51x Idem. De Grondwet van Van Hogendorp zou de verminkte constitutie van de Republiek herstellen door ‘een Soeverein Vorst, zoo als die van ouds was, met alle gewoonten, rechten en privilegien, die dezelve bezwoor voor dat hij ingehuldigd werd’ weer terug te brengen.52x Idem. Dat is namelijk ‘de Constitutie, daar onze doorlugtige voorvaderen de wapenen voor opgevat hebben, en in plaats van dewelke een tweede geslagt de Republiek ingevoerd heeft’.53x Idem. En met de Republiek zijn volgens Van Hogendorp ‘de partijschappen verderflijk geworden en is de grondslag tot die verdeeldheid gelegd, waarmede wij verzwakt en uiteindelijk ten gronde zijn gegaan’.54x Idem.

      Een beroep op het regimen mixtum ontbreekt hier, maar het belang van de oude constitutie komt hier wel sterk naar voren. Zijn constitutie is namelijk niet nieuw, zo beweert Van Hogendorp, maar juist een herstel van de aloude Bourgondische constitutie. In zijn Aanmerkingen op de Grondwet is dus al één van de elementen uit het classicistische politieke denken terug te vinden.

      In het Discours sur l’histoire de la patrie – een reeks schriftelijke lessen over het vaderlandse verleden die bestemd waren voor de zoon van de Prins van Oranje – legt Van Hogendorp uitgebreid uit wat hij in zijn aanmerkingen slechts kort beschrijft, namelijk: waarom de oorspronkelijke constitutie van de Bourgondische Nederlanden goed was en waarom de Republiek hier een pervertering van was. Aangezien Van Hogendorp, zoals eerder al is opgemerkt, vindt dat zijn Schets een constitutie schept die het Bourgondische bestel doet herleven, is zijn Discours dan ook eigenlijk niet los te zien van zijn grondwetsschets: het verklaart de gedachten erachter; wat hij ermee beoogt.

      Het staatsbestel van de Bourgondische Nederlanden was volgens Van Hogendorp goed omdat de verschillende staatsmachten en beginselen toen in evenwicht waren: de soevereiniteit en de uitvoerende macht lag bij de vorst en de staten golden als intermediaire macht die het volk tegen de vorst beschermden en de vorst tegen het volk.55x BrGed III, 321-323 Dit stelsel was volgens Van Hogendorp ‘essentiellement Monarchique, mais en même temps plus libre qu’aucun Gouvernement monarchique de l’Europe, et autant qu’il pouvoit l’être sans faire dégénérer en licence la liberté civile et sans compromettre l’Indépendance’.56x BrGed III, 324.

      Dit staatsbestel is gecorrumpeerd doordat de staten, nadat Phillips II in 1581 was afgezworen, er niet in waren geslaagd om de soevereiniteit over te dragen aan een nieuwe vorst. In plaats daarvan werden zij zelf de soeverein. De burgerlijke vrijheid die het volk daarvoor onder de bescherming van de staten had genoten, liep nu groot gevaar: de staten gingen de soevereine macht misbruiken voor eigen gewin en dat van hun families. Dit leidde ertoe dat de stadhouder het volk ging beschermen tegen deze ‘tyrannie des Etats’.57x BrGed III, 321-322. Het machtsevenwicht draaide dus om: de stadhouder werd de beschermer van het volk tegen de soevereine staten. Van Hogendorp vond dat een slechte ontwikkeling:

      ‘Il eut éte infinement preferable pour la garantie de la Liberté civile de conserver la dignité du Prince Souverain, et de laisser aux Etats la function honorable de gardiens et défenseurs des Lois fondamentales. En changeant de rôle les Etats et le Stadhouder remplirent nécessairement moins bien leurs fonctions respectives.’58x BrGed III, 322.

      De nieuwe constitutie van de Republiek was dus niet goed voor het behouden van de interne burgerlijke vrijheid. Maar niet alleen dat. Het was ook slecht voor het waarborgen van de nationale onafhankelijkheid ten opzichte van de andere machten in Europa. Nu de uitvoerende macht was verdeeld tussen de staten en de stadhouder, kon deze namelijk niet meer goed functioneren. De chaos die deze slecht functionerende constitutionele balans te weeg zou brengen, zou volgens Van Hogendorp uiteindelijk resulteren in de val van de Republiek.59x BrGed III, 322-323.

      Wie was volgens Van Hogendorp verantwoordelijk voor deze pervertering van de Bourgondische constitutie? Dat was Van Oldebarnevelt. Het was zijn grand crime om de soevereiniteit aan Maurits te onthouden. De Barneveltse partij had moeten inzien dat het beter was om de oude constitutie te herstellen door terug te keren onder de heerschappij van de oude prinsen (de lijn van Oranje, A.M.). Dan zou ‘le pouvoir monarchique, aristocratique, populaire, sagement combinés’ zijn en hebben geleid tot een eenheid die de staat meer macht en welvaart zou hebben gebracht.60x BrGed III, 330-331.

      De Grondwet van 1814 was voor Van Hogendorp dus een terugkeer naar de oorspronkelijke goede constitutie van Nederland van voor de Republiek. Deze kende een soevereine vorst. De aristocratie functioneerde op zijn beurt als intermediaire macht die het volk tegen de vorst beschermde en de vorst tegen het volk. Het zou dus terecht zijn om dit een (gematigde) monarchie te noemen.61x Van Hogendorp lijkt hier sterk het traditionele model van de gematigde monarchie van Montesquieu te volgen. Van der Hoeven noemt Van Hogendorps betoog hier dan ook: ‘De gemengde regeringsvorm van Montesquieu geprojecteerd op een verzonnen ontwikkeling van de republiek’. Zie: H. van der Hoeven, Gijsbert Karel van Hogendorp. Conservatief of liberaal?, 60. Van Hogendorp onderbouwt zijn keuze voor een gematigde monarchie echter door er op te wijzen dat monarchale, aristocratische en democratische beginselen in dit stelsel wijselijk gecombineerd zijn. Als we naar het klassieke schema kijken, dan is de constitutie die hij wil dus niet zozeer de ongemengde staatsvorm monarchie, maar een regimen mixtum. Hij rechtvaardigt zijn keuze door erop te wijzen dat wordt teruggekeerd naar de oorspronkelijke constitutie van Nederland van voor de Republiek. Voor die constitutie hebben de ‘doorlugtige voorvaderen de wapens opgevat’. Dat is “s Lands aloude Constitutie’ waar we naar terug moeten.

      4.2 Bijdragen tot de huishouding van de staat

      In deel VIII van zijn Bijdragen tot de huishouding van de Staat (1823) – een reeks geschriften waarin Van Hogendorp in tien delen, met zijn grondwet als normatief kader, uitgebreid rekenschap aflegt van zijn functioneren als kamerlid en de wijze waarop het politiek bestel functioneert – gaat Van Hogendorp wederom uitgebreid in op wat de gebreken van de Grondwet ten tijde van de Republiek waren en wat het oogmerk van zijn eigen Grondwet is. En, net als in zijn Discours en zijn Aanmerkingen, is ook hier te zien dat zijn denken in 1823 nog steeds past binnen het classicistische politieke denken ten tijde van het ancien régime. Volgens Van Hogendorp stelt zijn Grondwet ‘onze regeringsvorm in, en de beste regeringsvorm voor ons is die, welke het meeste overeenkomt met den staat van onze maatschappij en met de trap van onze beschaving.’62x Bijdragen, 300. Wat is die beste regeringsvorm dan? Van Hogendorp dient hier even uitgebreid geciteerd te worden:

      ‘Het is al vanouds opgemerkt geworden, dat er in alle menselijke maatschappijen drie beginselen bestaan, het monarchale, het aristocratische en het democratische. Alreeds de ouden hebben daarom geoordeeld, dat die regeringsvorm het meest met den staat der maatschappij strookte, en daarom het beste was, waarin deze drie beginselen gevonden, en in een behoorlijk verband onderling gebragt werden. Cicero had alles gelezen, wat de Grieken op dit punt geschreven hadden, hij had de kundigste onder de Romeinen geraadpleegd; hij had eene groote ondervinding van staatszaken, en zoodanig toegerust schreef hij zijn belangrijke werk over het Gemeenebest. Sedert eenige jaren zijn er belangrijke stukken van dit werk, die verloren waren, ontdekt en uitgegeven geworden. Daar vindt men, onder anderen, deze leer van de drie beginselen uitvoerig voorgedragen en betoogd.’63x Bijdragen, 300.

      Een goede regeringsvorm is dus een regimen mixtum, waarbij hij zich dit keer expliciet beroept op Cicero.64x Het werk van Cicero waar hij aan refereert, is De Re Publica, waar in 1820 veel nieuwe stukken van boven water waren gekomen. Zie ook voetnoot 21. Van Hogendorp stelt dan ook dat de (gematigde) monarchie die hij heeft ingesteld goed is omdat voor al deze beginselen ruimte is:

      ‘Het monarchale beginsel is de koninklijke macht, erfelijk aan het huis van Oranje opgedragen. Het aristocratisch en democratisch beginsel zijn beide opgesloten in de nationale vertegenwoordiging. Het kiesrecht is eigenlijk het democratische beginsel; alle gezeten burgers bezitten dit recht, en zij deelen in de benoeming van het nationaal, provinciaal en plaatselijk gezag. Het aristocratisch beginsel bestaat voornamelijk in de gevolgen van het kiesrecht, omdat de keuzen gemeenlijk valt op de aanzienlijke ingezetenen.’65x Bijdragen, 301.

      De ware goede constitutie is volgens Van Hogendorp de gematigde monarchie. Maar ook hier blijkt weer duidelijk dat Van Hogendorps constitutie, kijkend naar het klassieke schema, niet zozeer een ongemengde monarchie is maar een regimen mixtum. De vorst is soeverein, maar deelt de macht met de nationale vertegenwoordiging, die het aristocratische en democratische element in zich draagt. Hierdoor brengt zijn Grondwet een evenwicht ‘waaruit niet alleen de vrijheid, maar vooral het welzijn moet geboren worden’.66x Bijdragen, 298.

      Maar Van Hogendorp rechtvaardigt zijn Grondwet niet alleen door een beroep te doen op deze abstracte beginselen. In de Bijdragen gaat hij, om te kijken welke constitutie het best bij Nederland past, ook weer in het verleden op zoek naar de oude Nederlandse constitutie. En wederom rechtvaardigt hij de constitutie die hij met zijn eigen Grondwet in het leven heeft geroepen als een terugkeer daarnaar. Dit keer keert hij echter nog veel verder terug en permitteert hij zich een nog veel breder perspectief.

      Volgens Van Hogendorp is onze maatschappij oorspronkelijk ingesteld door de Noordse volken, die het Romeinse rijk veroverd hebben en daarna het Frankische rijk stichtten. Dat rijk strekte zich uit over het grootste en meest beschaafde gedeelte van Europa, en ook Nederland behoorde hier toe. De Frankische regeringsvorm van toen was er een waarbij de wetten werden gemaakt door ‘het hoofd van den staat en de vrije lieden’.67x Bijdragen, 301. De eerste afwijking van dit beginsel kwam toen de edelen zich langzaam van elkaar gingen afzonderen, zich terugtrokken in hun burchten, en zich kleine heersers op hun grondgebieden gingen wanen, waardoor het leenstelsel ten tonele verscheen. De koning werd veel minder machtig en alleen nog opperste leenheer. Het aristocratische beginsel bloeide, het monarchale en democratie beginsel raakten in de verdrukking. Maar de misbruiken onder het leenstelsel leidden tot een schreeuw om het herstel van de koninklijke macht, waardoor deze vanaf de vijftiende eeuw begon te herrijzen. Dat beviel in eerste instantie dermate goed dat de koninklijke macht steeds verder werd uitgebreid. Toen de koning zo goed als alleenheerser was, stegen de belastingen, explodeerde de staatsschuld en de regering verkeerde in uiterste verwarring. Zo werd de neiging steeds sterker om de koninklijke macht in te perken. Uiteindelijk begonnen zich, met Amerika als voorbeeld voor de Fransen, en de Fransen als voorbeeld voor de rest van Europa, revoluties te voltrekken. De anarchie die hieruit voortsproot, deed men echter smachten naar een sterke leider. Dat werd Napoleon, die despoot van Frankrijk en onderdrukker van Europa werd. Maar ‘de verlichting, de beschaving, de kennis aan een redelijke vrijheid’, waren zo algemeen geworden in Europa dat men deze despoot verafschuwde en men uiteindelijk tegen hem opstond. Sindsdien hebben ‘de meeste natiën, of een grondwet gehad, of de belofte van eene grondwet bekomen’.68x Idem.

      Wat is volgens Van Hogendorp nu de les die uit deze ontwikkelingsgang getrokken moet worden? ‘Wanneer wij nu dezen gang der maatschappij in Europa, van het begin tot aan het einde, als een geheel voor onzen ogen brengen, zoo zien wij dat den maatschappij is uitgegaan van een beginsel; dat zij van hetzelve is afgeweken, en dat zij tot hetzelve is teruggekeerd. Dit beginsel is het gemeen overleg van het hoofd der natie met de natie zelve, over de nationale belangen.69x Er zijn verschillende mogelijk invloeden aan te wijzen die van Hogendorp tot de opvatting kunnen hebben doen komen dat de gematigde monarchie zijn oorsprong vindt bij de Germaanse volken. Allereerst het onderwijs dat hij volgde bij professor Pestel aan de Universiteit Leiden. In Pestels onderwijs in de staatkunde en het volkenrecht werd Grotius natuurrecht als basis van de regeringsvorm uitgelegd. Hier kwam het contract tussen volk en regering aan de orde, dat historisch werd gesitueerd bij de oude Germanen: de macht lag daar oorspronkelijk bij een vergadering van vrije en onafhankelijke lieden. Zie: P.C.H. Overmeer, De economische denkbeelden van Gijsbert Kartel van Hogendorp (1762-1834) (diss. Tilburg 1982), 127. Een tweede mogelijke invloed zou De l’Esprit Des Lois van Montesquieu kunnen zijn, waar Van Hogendorp goed bekend mee was. In dat werk is te lezen dat Montesquieu er, met Tacitus De Germania als bron, een soortgelijke kijk op de oorsprong van de monarchie in Europa op nahoudt. Zie Montesquieu, De l’Esprit Des Lois, XI, 8; H. van der Hoeven, Gijsbert Karel van Hogendorp. Conservatief of Liberaal, 26. Dit gemeen overleg had plaats in de velden van Maart en Mei, zoals het nu plaatsheeft in de jaarlijksche bijeenkomsten der nationale vertegenwoordiging.’70x Bijdragen, 302-303.

      Na zijn bespreking van de goede maatschappijvorm in het algemeen, en zijn reflectie op de ontwikkeling van de maatschappij in Europa in het bijzonder, richt Van Hogendorp zich tot Nederland alleen. Kort beschrijft hij de ontwikkeling van Nederland nadat het Frankische rijk is verbrokkeld, om vervolgens uit te komen bij de constitutie die volgens hem ‘een gedenkstuk der geringen vorderingen van den menschelijken geest in de ware staatkunde’ is.71x Bijdragen, 305. Hij bedoelt weer – net als in zijn Discours – de Bourgondische constitutie van voor de Republiek. Toen de Verenigde Nederlanden hun gehoorzaamheid aan Phillips de Tweede opzeiden, sloten ze een verbond met Willem I: de hele oude constitutionele gesteldheid moest behouden worden, maar dan met Willem I als nieuwe vorst.72x Idem. Dat betekende dat ‘de drie beginselen van monarchie, aristocratie en democratie opnieuw geregeld werden, en dat slechts de bestaande monarch, en niet het monarchaal beginsel verworpen werd, zoodat een nieuw monarch tot behoud van dat beginsel werd aangesteld’.73x Idem.

      Door de vroegtijdige dood van Willem I – hij werd vermoord op last van de Spaanse koning – en de jonge leeftijd van prins Maurits, wist de aristocratie echter het leidende beginsel te worden. Maurits werd wel stadhouder, maar het machtsevenwicht was nu omgedraaid: de soevereiniteit lag bij de staten en werd door de stadhouder beperkt.74x Bijdragen, 307-308. ‘Het aristocratisch beginsel was nu bovenaan gekomen; het werd getemperd door het beeld van het monarchale beginsel, en dit beeld van het monarchale beginsel ontleende zijn voorname kracht van de openbare mening. De openbare mening alleen was van het democratische beginsel overgebleven, en het was geheel verdrongen uit het staatsbestel.’75x Bijdragen, 308

      Deze constitutionele draai leidde ertoe dat de twee eeuwen erna zich kenmerkten door een onophoudelijke strijd tussen het aristocratische beginsel aan de ene kant en het monarchale en democratie beginsel (lees: de openbare mening, AM) aan de andere. Vanzelfsprekend was Van Hogendorp over deze strijd niet bepaald te spreken.76x Idem.

      Van Hogendorp, zo stelt hij in zijn Bijdragen, vindt de ideale constitutie voor Nederland nog steeds een regimen mixtum. Hij rechtvaardigt dat door – naast Cicero als klassieke autoriteit aan te roepen – zijn Grondwet te presenteren als een terugkeer naar de oude constitutie: de Bourgondische constitutie van voor de Republiek. Opmerkelijk is echter dat hij in dit werk ook een Europese ontwikkeling beschrijft. Met dat toegevoegde perspectief in het achterhoofd, lijkt het alsof de Bourgondische constitutie op zijn beurt de goede constitutie is, omdat deze weer overeenstemt met de échte oorspronkelijk constitutie van Nederland: de Frankische constitutie. Toen was er immers al een koning (het monarchale element) die als primus inter pares in overleg trad met een nationale vertegenwoordiging (het aristocratische en democratische element), waardoor ze elkaar in evenwicht hielden. Net zoals dat nu het geval was met de soevereine vorst en de nationale vertegenwoordiging in de Grondwet van 1814. Hoe dan ook is duidelijk te zien in zijn Discours sur l’histoire de la patrie, zijn Aanmerkingen op de Grondwet en zijn Bijdragen tot de huishouding van de staat dat Van Hogendorps rechtvaardiging van zijn Grondwet goed past binnen de structuur van het classicistische politieke denken. Zowel het gemengde regime als de oude constitutie zijn moeiteloos in zijn werk op te sporen.

      Het bovenstaande laat zien dat de rechtvaardiging van zijn Grondwet als een terugkeer naar het verleden niet alleen te zien is als een gewiekste manier om verworvenheden uit de Bataafs-Franse tijd zijn constitutie binnen te brengen. Als Van Hogendorp dacht langs de lijnen van het classicistische politieke denken, dan moeten zijn ‘verzonnen ontwikkeling van de Republiek’ en zijn geschiedenis van Europa ook te maken hebben met hoe hij het verleden wel moest zien: als leerschool voor het heden.77x Van der Hoeven noemt Van Hogendorps betoog ‘De gemengde regeringsvorm van Montesquieu geprojecteerd op een verzonnen ontwikkeling van de republiek’. Zie ook voetnoot 61. Een constitutie kón niet nieuw zijn, maar moest een herstel zijn van de constitutie van de voorvaderen. Dat was de oorsprong. Toen zijn de initiële afspraken gemaakt. Daarmee kijkt Van Hogendorp door een wezenlijk andere bril naar de geschiedenis dan een hedendaagse historicus. En dat levert onvermijdelijk een kijk op de geschiedenis op die ons tegenwoordig onjuist voorkomt. Het is nogmaals niet de bedoeling om hier te beweren dat Van Hogendorp op geen enkele manier aan invention of tradition deed. Maar hopelijk toont deze nieuwe politiek-filosofische dimensie aan dat er in ieder geval meer in het spel was bij Van Hogendorps historiserende exercities. Zeker wat betreft de rechtvaardiging van de constitutie die hij met zijn Grondwet in het leven riep.

    • 5. De mogelijke invloeden op Van Hogendorps politieke denken

      In het bovenstaande is aangetoond dat Van Hogendorps rechtvaardiging van zijn Grondwet als een terugkeer naar de Bourgondische constitutie is te verklaren door zijn classicistische vorm van politieke denken. Dat kan – in ieder geval ten dele – zijn historische exercities verklaren. De vraag die nu rest, is hoe deze vorm van denken, die zo kenmerkend was voor de op het behoud van de bestaande constituties uit zijnde stromingen in het Europese ancien régime, bij Van Hogendorp terecht is gekomen. Onder wiens invloed stond hij?

      Invloed is altijd moeilijk te meten. Een uitsluitend antwoord op deze vraag is daarom lastig te geven. Het zou in ieder geval de moeite waard zijn dit nog nader uit te zoeken in een intellectuele biografie over Van Hogendorp. Op dit moment zijn enkele voorzichtige opmerkingen op basis van het bovenstaande echter al wel te maken.

      Een eerste mogelijkheid is dat Van Hogendorp geen invloeden uit zijn eigen tijd heeft ondergaan, maar het gemengde regime en de oude constitutie zelf in de klassieke werken is tegenkomen. Niet alleen las hij ze in zijn jonge jaren al op eigen houtje.78x H.L.T. De Beaufort, Gijsbert Karel van Hogendorp. Grondlegger van het Koninkrijk (Amsterdam: Leopold, 1963), 17, 66; L.G.J. Verberne, Gijsbert Karels Leerjaren (diss. Nijmegen, 1931), 111. Ook heeft hij in Berlijn, toen hij als page voor de Pruisische koning werkte, een uitgebreide klassieke scholing gehad van de Duitse verlichtingsdenker Johan Erich Biester, die zijn vriend en mentor was.79x H.L.T. De Beaufort, Gijsbert Karel van Hogendorp. Grondlegger van het Koninkrijk, 26-27; L.G.J. Verberne, Gijsbert Karels Leerjaren, 48-49, 51, 54, 70. En via diezelfde Biester is hij later in contact gekomen met de Zwitserse historicus Jean de Muller, met wie hij, naast vele andere onderwerpen, ook de Romeinse geschiedenis heeft doorgewerkt.80x H.L.T. De Beaufort, Gijsbert Karel van Hogendorp. Grondlegger van het Koninkrijk, 34. Van Hogendorp kende de klassieken dus door zijn scholing en zijn eigen leeszucht. Dat laatste heeft hij tot op hoge leeftijd weten te behouden, blijkens het gegeven dat hij zich in de Bijdragen tot de huishouding van de Staat ter rechtvaardiging van zijn Grondwet nog beroept op net herontdekte delen uit Cicero’s De Re Publica.

      Het is echter onwaarschijnlijk dat het gemengd regime en de oude constitutie in Van Hogendorps denken terecht zijn gekomen door de momenten waarop hij zelf in aanraking is gekomen met klassieke werken. Voornamelijk omdat de hierboven genoemde verwijzing naar Cicero eigenlijk de enige expliciete verwijzing is in zijn politieke geschriften naar een klassieke auteur. Het is veel waarschijnlijker dat de klassieke invloed is te herleiden tot het classicistische politieke denken van zijn tijd. Van Hogendorp leefde de eerste decennia van zijn leven in het achttiende-eeuwse ancien régime en we hebben kunnen zien hoe zowel het gemengd regime als de oude constitutie belangrijke noties waren in het classicistische politieke denken van toen. Zowel van de in Europa op het behoud van de bestaande constituties uit zijnde stromingen in het algemeen, als van de orangistische stroming waar Van Hogendorp deel van uitmaakte in het bijzonder. Het is dan ook waarschijnlijker dat het belang van deze elementen in zijn denken veeleer daarvandaan komt. Met name omdat hij al in zijn vroegste politieke geschriften spreekt over de Republiek als een gemengd regime dat teruggaat op de Unie van Utrecht, zonder daarbij expliciet klassieke autoriteiten aan te halen.

      Andere mogelijke invloeden zouden Burke of de Engelse constitutie zelf kunnen zijn. Van Hogendorp heeft, zoals eerder al aangegeven, gedeelten uit Burkes Reflections on the Revolution in France naar het Nederlands vertaald en was daarnaast groot bewonderaar van de Engelse constitutie. Zo schreef Van Hogendorp in 1831: ‘Mijn geloofsbelijdenis in kerk en staat kan ik uitdrukken in drie woorden. Ik ben evangelisch, ik ben liberaal, ik ben Engelschgezind’.81x BrGed VII, 230. De vermaarde historicus Colenbrander heeft er bovendien op gewezen dat Van Hogendorp al van jongs af aan naar Engeland keek en telkens op de staatkundige beschaving van het Engelse volk gewezen heeft als voorbeeld voor de Nederlandse. Ook dat zou dus een mogelijke invloed kunnen zijn.

      En Montesquieu dan? Over zijn De L’esprit des Lois heeft Van Hogendorp eens opgemerkt: ‘Quel homme!...je ne puis le quitter et ne prends jamais son ‘Esprit des Lois’ en main sans achiever un livre ou deux.’82x H. van her Hoeven, Gijsbert Karel van Hogendorp. Conservatief of liberaal?, 26. Van Hogendorp was dus zeker bekend met dit werk. Het valt bovendien ook niet niet te ontkennen dat de gematigde monarchie die hij met zijn Grondwet in het leven roept, veel lijkt op het monarchale model dat Montesquieu in zijn De L’Esprit des Lois verdedigt. Het heeft Van der Hoeven er in zijn dissertatie ‘Gijsbert Karel van Hogendorp. Conservatief of liberaal?’ in ieder geval toe gebracht Van Hogendorps Grondwet te omschrijven als ‘De gemengde regeringsvorm van Montesquieu geprojecteerd op een verzonnen ontwikkeling van de Republiek’.83x H. van her Hoeven, Gijsbert Karel van Hogendorp. Conservatief of liberaal?, 60. Ook Montesquieu zou dus een invloed kunnen zijn geweest.

      Het zijn allemaal mogelijke invloeden die Van Hogendorp in de loop der jaren op het spoor van het gemengde regime en de oude constitutie hebben kunnen zetten. In hoeverre ze dat ook daadwerkelijk waren, weten we niet. Nog niet althans (alhoewel het ook heel wel mogelijk is dat dat nooit allemaal precies te achterhalen valt). Voor de pointe van dit artikel is dat echter ook niet zo belangrijk. Want zowel de orangisten, Burke en Montesquieu hadden gemeenschappelijk dat zij onder verwijzing naar de oude constitutie een gemengd regime verdedigden. En daarmee dachten zij allemaal – in ieder geval ten dele – binnen de structuur van het classicistische politieke denken dat tijdens het ancien régime zo gebruikelijk was. En dat Van Hogendorp zijn Grondwet presenteert als een herstel van de oeroude Bourgondische constitutie waarin het monarchale, aristocratische en democratie beginsel wijselijk gecombineerd waren, laat zien dat ook hij zich bij de rechtvaardiging van zijn Grondwet bediende van die manier van politiek denken.

    • 6. Tot slot

      Dat Van Hogendorp zich nog in 1823 – toen hij in zijn Bijdragen tot de Huishouding van de Staat over zijn Grondwet schreef – blijk gaf van de classicistische manier van politieke denken is best opmerkelijk. Van Hogendorp leefde namelijk niet bepaald in een rustige tijd, maar veeleer middenin een periode waarin zich een grote overgang aan het voltrekken was: met horten en stoten was het ancien régime bezig plaats te maken voor de moderne tijd. In het politiek denken van een in de loop van de achttiende eeuw in Europa steeds sterker wordende, op omverwerping van de oude constitutie gerichte groep revolutionairen, begon de meer op bepaalde klassieke elementen gebaseerde manier van kijken naar de constitutie plaats te maken voor het idee dat de constitutie van een land op vrijheid en gelijkheid gebaseerd moest zijn. Noties als ‘mensenrechten’, ‘een geschreven grondwet’, ‘volkssoevereiniteit’ en ‘het sociaal contract’,verworven hun plek.84x W.R.E. Velema, Republicans. Essays on eighteenth-century Dutch Political Thought, 181-185. Eerst in het denken, en na de revoluties uiteindelijk ook (tijdelijk) in het staatsbestel.

      Tijdens de restauratie werd in Europa geprobeerd de verworvenheden uit de revolutietijd grotendeels terug te draaien, maar de wereld was in zekere zin onherroepelijk veranderd. En ook Van Hogendorp – die toch bekendstaat als de man van de restauratie in Nederland – is in zijn eigenzinnige denken door deze woelige tijd niet onberoerd gelaten. Want hoewel hij beweerde niets te moeten hebben van al die nieuwerwetse staatkunde, nam hij uiteindelijk wel degelijk nieuwigheden over: denk alleen al aan het idee van een geschreven Grondwet. Het is echter goed om te zien dat dat voor de rechtvaardiging van zijn Grondwet niet geldt. Het presenteren van zijn Grondwet als een herstel van de oude constitutie waarin het monarchale, aristocratische en democratie beginsel wijselijk gecombineerd waren, laat zien dat het classicistische politieke denken uit het ancien régime wat dat betreft altijd zijn invloed op hem gehouden heeft. In een tijd die bol stond van verandering in maatschappelijk, politiek en intellectueel opzicht, is Van Hogendorp in dit opzicht altijd een man van het ancien régime gebleven. Zijn kijk op de geschiedenis zou dan ook in ieder geval ten dele te maken kunnen hebben met hoe hij het verleden vanuit die denkkaders wel moest zien: als leerschool voor het heden. Een goede constitutie kón niet nieuw zijn, maar moest wel een herstel zijn van de goede constitutie der voorvaderen. Dat was de oorsprong. Toen zijn de initiële afspraken gemaakt. Van Hogendorp kijkt daardoor op een wezenlijk andere manier naar de geschiedenis dan tegenwoordig gebruikelijk is.

      Dat betekent dat, als Van Hogendorp de geschiedenis ter rechtvaardiging van zijn Grondwet programmatisch herschreven heeft, deze historische exercitie niet alleen zou moet worden gezien als een slimme manier om verworvenheden uit de Bataafs-Franse tijd zijn constitutie binnen te brengen, maar ook als een manier om de geschiedenis in het keurslijf van zijn denken te wringen. Als immers in het verleden de sleutel tot een voorspoedig toekomst ligt, dan moet daar net zo lang (selectief) gezocht worden tot men het vindt.

    Noten

    • 1 De Grondwet van 1814 is te zien als de eerste grondwet van een van de Fransen ontdaan, onafhankelijk Nederland met een soevereine vorst van het geslacht van Oranje aan het hoofd. Sindsdien is elke nieuwe Grondwetstekst behandeld als een herziening van deze Grondwet, wat betekent dat de Grondwet van 1814 te zien is als de eigenlijke oorsprong van onze huidige Grondwet. De Grondwet van 1814 is echter ook te zien als een doorstart. De Bataafse staatsregeling van 1798 is immers de eerste geschreven Grondwet die de lage landen gekend heeft, en veel constitutionele hervormingen uit de Bataafse tijd zijn uiteindelijk ook in de Grondwet van 1814 terechtgekomen. Denk aan: de eenheidsstaat, gelijkheid der gezindten, scheiding van kerk en staat, rechtsgelijkheid en rechtseenheid, financiële en fiscale unificatie. Zie N.C.F. Van Sas, De Republiek voorbij, in: Het Bataafse experiment, politiek en cultuur rond 1800 (Nijmegen: Vantilt, 2013), 98; J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, De Eerste 150 jaar parlementaire geschiedenis van Nederland 1796-1946 (Amsterdam: Prometheus 2013), 213.

    • 2 H.T. Colenbrander, Het Ontstaan der Grondwet I (Den Haag: M. Nijhof, 1909), 57.

    • 3 Idem, 75.

    • 4 Idem, 57.

    • 5 N.C.F. Van Sas, De Metamorfose van Nederland (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2005), 462.

    • 6 Idem.

    • 7 Idem.

    • 8 G.K. Van Hogendorp, Discours sur l’histoire de la patrie, in: BrGed III, 321-325.

    • 9 D. Slijkerman, Wonderjaren (Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker, 2013), 138.

    • 10 N.C.F. van Sas, De Republiek Voorbij, 98.

    • 11 Idem, 100.

    • 12 N.C.F. Van Sas, De Metamorfose van Nederland, 345.

    • 13 Idem, 346.

    • 14 Zie voor classicisme in het politiek denken tijdens het ancien régime ook A.A.M. Kinneging, Aristocracy, Antiquity and History (diss. Leiden, 1995).

    • 15 G.K. Van Hogendorp, Bijdragen tot de Huishouding van de Staat (1823), 300.

    • 16 Nawoord A.A.M. Kinneging in Tocquevilles Over de Democratie in Amerika (Rotterdam: Lemniscaat, 2011), 1092.

    • 17 Dit is het schema van Polybios in zijn Historiën, VI.3.2-7 Hoewel de terminologie iets verschilt, is het schema vrijwel gelijk aan dat van Aristoteles in zijn Politica, 1279a23-b10. Zie voor andere variaties op dit schema: Plato, Politeia, 544e-545-c, Politikos, 300c-303-d; Thomas van Aquino, Summa Theologica, I-II, Q.95, a.4c; Montesquieu, de l’Esprit Des Lois, II-III.

    • 18 Aristoteles, Politica, 1279a22-1279b10.

    • 19 Polybios, Historiën, VI.3.2-7.

    • 20 A. Riklin, Machtteilung: Geschichte der Mischverfassung (Darmstadt: WBG 2006), 93; A.A.M. Kinneging, Aristocracy, Antiquity and History, 215-216.

    • 21 Cicero’s De Re Publica, waarin hij uitgebreid over het regimen mixtum schrijft, was overigens voor 1820 vrijwel in het geheel niet bekend, wat de historische invloed ervan sterk beperkt. Zie: A.A.M. Kinneging, Aristocracy, Antiquity and History, 220

    • 22 Hoewel de theorieën van Cicero en Polybios sterk gelijkenissen vertonen, is het goed om hier ook even kort het grootste verschil tussen Polybios en Cicero te noemen. Cicero meent, in tegenstelling tot Polybios, dat de drie oorspronkelijk staatsvormen in beginsel niet goed (genoeg) zijn. Zij bevatten alle drie inherente onrechtvaardigheden die voortkomen uit de eenzijdige verdeling van de heerschappij in deze regimes. In een monarchie hebben de onderdanen een te klein aandeel in het staatsbestel. In een aristocratie heeft het volk geen macht omdat zij van de besluitvorming is uitgesloten. In een democratie krijgen de vooraanstaanden niet de onderscheidingen in rang en waardigheid die hen toekomen. In een gemengd regime krijgen de koning, de aristocratie en de democratie het zijne in het bestel. Dat maakt het rechtvaardig. Rechtvaardigheid betekent bij de klassieken immers: ieder het zijne geven (suum quicque tribuere). Cicero, De Re Publica, I.42-45, 54, 69.

    • 23 Hesiodus verwoordt dit denken in zijn Werken en Dagen, die in de oudheid al een locus classicus was, heel fraai: ‘zonder twijfel is de slechtheid bij hopen en eenvoudig te verkrijgen; effen is het pad en zeer nabij woont ze; maar voor de deugd hebben de onsterfelijke goden zweet gesteld; lang en steil is de weg naar haar en oneffen in het begin; maar wanneer men de top heeft bereikt, dan is het vervolgens eenvoudig, zelfs als het zwaar is.’ Regel 288-292.

    • 24 Polybios, Historiën, VI.9.10; Cicero, De Re Publica, I.42.

    • 25 Polybios, historiën, VI.10; Cicero, De Re Publica, I.42.

    • 26 Nawoord A.A.M. Kinneging in Tocquevilles Over de Democratie in Amerika, 1092.

    • 27 Idem, 1097.

    • 28 A.A.M. Kinneging, Aristocracy, Antiquity and History,168-170.

    • 29 Idem.

    • 30 Het regimen mixtum is via Aristoteles en Cicero’s De Officiis terechtgekomen in de scholastiek, waar zij bij Thomas van Aquino wordt gerecipieerd. Het is dan ook een notie die eigenlijk vrijwel altijd aanwezig is geweest in de Europese politieke denktraditie. Zie A.Riklin, Machtteilung: Geschichte der Mischverfassung, 93.

    • 31 A.A.M. Kinneging, Aristocracy, Antiquity and History, 238.

    • 32 J.G.A. Pocock, The Ancient Constitution and the Feudal Law (Cambridge: Cambridge University Press 1987), 17.

    • 33 Want niet alleen ‘aristocraten’ die een regimen mixtum wilden, wendden zich tot de oude constitutie. Ook andere constitutionele stromingen deden dat. Zo was er in Frankrijk een constitutionele stroming genaamd de thèse royale, die met een beroep op de oude constitutie juist een ongemengde monarchie verdedigden. Zie A.A.M. Kinneging, Aristocracy, Antiquity and History, 238.

    • 34 J.G.A. Pocock, The Ancient Constitution and the Feudal Law, 16. A.A.M. Kinneging, Montesquieu en de Verlichting, van tweeën één, in: Montesquieu. Enigmatisch Observateur, 30.

    • 35 R.R. Palmer, The Age of the Democratic Revolution volume I (Princeton: Princeton University Press 1959), 365.

    • 36 Idem, 51, 204.

    • 37 Idem, 51, 56, 204.

    • 38 Montesquieu, De l’Esprit des Lois, II, 4, XXIV, 5.

    • 39 ‘De eerste aanzet tot de monarchieën zoals wij die kennen, ontstond als volgt. De Germaanse volken die het Romeinse rijk veroverden leefden in grote vrijheid, dat is bekend. We hoeven daarvoor alleen maar te lezen wat Tacitus in zijn Germania schrijft over hun zeden en gewoonten. De veroveraars verspreidden zich; ze woonden buiten op het land en veel minder in steden. In Germanië kon het hele volk nog bijeenkomen, maar toen het zich over de veroverde gebieden verspreid had, was dit niet meer mogelijk. Toch moest de natie kunnen beraadslagen over politieke aangelegenheden, zoals ze dat voor de verovering hadden gedaan. Dit gebeurde voortaan via de vertegenwoordigers. Daar ligt de oorsprong van onze gotische staatsvorm. Aanvankelijk was het een mengvorm van aristocratie en monarchie. Een negatief punt was dat het lagere volk er in slavernij leefde. Het was een goed staatsbestel, dat de mogelijkheid in zich droeg nog beter te worden. Het verstrekken van vrijlatingsbrieven werd een gewoonte; en weldra gingen de vrijheid van het volk, de privileges van adel en geestelijkheid en de macht van de koning dermate harmonieus samen, dat er mijns inziens nergens op aarde een zo fraai uitgebalanceerd staatsbestel is geweest als in de Europese landen waar het in die tijd bestond.’ Montesquieu, Over de geest van de wetten (Amsterdam: Boom 2008 (1748)), XI, 8.

    • 40 Burke, Reflections on the Revolution in France (Londen: Penguin Classics 1986 (1790)), 227.

    • 41 Zie bijvoorbeeld: RRF 117: ‘The revolution was made to our ancient indisputable laws and liberties, and that ancien constitution of government which is our only security for law and liberty.’; RRF 117: ‘We wished at the period of the Revolution, and do now wish, to derive all we possess as an inheritance form our forefathers.’ RRF 119: ‘You will observe, that from Magna Charta to the Declaration of Right, it has been the uniform policy of our constitution to claim and assert our liberties, as an entailed inheritance derived to us from our forefather, and to be transmitted to our posterity.’

    • 42 H. van her Hoeven, Gijsbert Karel van Hogendorp. Conservatief of liberaal? (diss. Groningen 1976), 26.; Den Haag, Nationaal Archief, Collectie G.K. Van Hogendorp I: inventarisatienr. 68c.

    • 43 W.R.E. Velema, Republicans, essays on 18th-century Dutch Political Thought (Leiden: Brill 2007),123, 124, 128, 162; W.R.E. Velema, Republikeinse Democratie, in: Het Bataafse Experiment, politiek en cultuur rond 1800 (Nijmegen: Vantilt, 2013), 29.

    • 44 W.R.E. Velema, Republicans, essays on 18th-century Dutch Political Thought,135.

    • 45 Zie bijvoorbeeld: Gedachten over de lotgevallen van Nederland, met betrekking tot den hedendaagschen staat van ons Gemeenebest (1785) en Tegen de Geest der Verandering (1787).

    • 46 Deze driedeling heb ik ontleend aan de dissertatie van H. Van her Hoeven: Gijsbert Karel van Hogendorp. Conservatief of liberaal? (diss. Groningen: 1976).

    • 47 Zie: Gedachten over de lotgevallen van Nederland, met betrekking tot den hedendaagschen staat van ons Gemeenebest 1785) en het pamflet Tegen de Geest der Verandering (1987).

    • 48 Zie BrGed III, 171.

    • 49 Bij deze periode passen de geschriften Memorie over den geest van het oude bestuur (1795), Unie van Utrecht herzien (1799) en Verklaaring aan het Staatsbewind (1799).

    • 50 H.T. Colenbrander, Het Ontstaan der Grondwet, 57.

    • 51 Idem.

    • 52 Idem.

    • 53 Idem.

    • 54 Idem.

    • 55 BrGed III, 321-323

    • 56 BrGed III, 324.

    • 57 BrGed III, 321-322.

    • 58 BrGed III, 322.

    • 59 BrGed III, 322-323.

    • 60 BrGed III, 330-331.

    • 61 Van Hogendorp lijkt hier sterk het traditionele model van de gematigde monarchie van Montesquieu te volgen. Van der Hoeven noemt Van Hogendorps betoog hier dan ook: ‘De gemengde regeringsvorm van Montesquieu geprojecteerd op een verzonnen ontwikkeling van de republiek’. Zie: H. van der Hoeven, Gijsbert Karel van Hogendorp. Conservatief of liberaal?, 60.

    • 62 Bijdragen, 300.

    • 63 Bijdragen, 300.

    • 64 Het werk van Cicero waar hij aan refereert, is De Re Publica, waar in 1820 veel nieuwe stukken van boven water waren gekomen. Zie ook voetnoot 21.

    • 65 Bijdragen, 301.

    • 66 Bijdragen, 298.

    • 67 Bijdragen, 301.

    • 68 Idem.

    • 69 Er zijn verschillende mogelijk invloeden aan te wijzen die van Hogendorp tot de opvatting kunnen hebben doen komen dat de gematigde monarchie zijn oorsprong vindt bij de Germaanse volken. Allereerst het onderwijs dat hij volgde bij professor Pestel aan de Universiteit Leiden. In Pestels onderwijs in de staatkunde en het volkenrecht werd Grotius natuurrecht als basis van de regeringsvorm uitgelegd. Hier kwam het contract tussen volk en regering aan de orde, dat historisch werd gesitueerd bij de oude Germanen: de macht lag daar oorspronkelijk bij een vergadering van vrije en onafhankelijke lieden. Zie: P.C.H. Overmeer, De economische denkbeelden van Gijsbert Kartel van Hogendorp (1762-1834) (diss. Tilburg 1982), 127. Een tweede mogelijke invloed zou De l’Esprit Des Lois van Montesquieu kunnen zijn, waar Van Hogendorp goed bekend mee was. In dat werk is te lezen dat Montesquieu er, met Tacitus De Germania als bron, een soortgelijke kijk op de oorsprong van de monarchie in Europa op nahoudt. Zie Montesquieu, De l’Esprit Des Lois, XI, 8; H. van der Hoeven, Gijsbert Karel van Hogendorp. Conservatief of Liberaal, 26.

    • 70 Bijdragen, 302-303.

    • 71 Bijdragen, 305.

    • 72 Idem.

    • 73 Idem.

    • 74 Bijdragen, 307-308.

    • 75 Bijdragen, 308

    • 76 Idem.

    • 77 Van der Hoeven noemt Van Hogendorps betoog ‘De gemengde regeringsvorm van Montesquieu geprojecteerd op een verzonnen ontwikkeling van de republiek’. Zie ook voetnoot 61.

    • 78 H.L.T. De Beaufort, Gijsbert Karel van Hogendorp. Grondlegger van het Koninkrijk (Amsterdam: Leopold, 1963), 17, 66; L.G.J. Verberne, Gijsbert Karels Leerjaren (diss. Nijmegen, 1931), 111.

    • 79 H.L.T. De Beaufort, Gijsbert Karel van Hogendorp. Grondlegger van het Koninkrijk, 26-27; L.G.J. Verberne, Gijsbert Karels Leerjaren, 48-49, 51, 54, 70.

    • 80 H.L.T. De Beaufort, Gijsbert Karel van Hogendorp. Grondlegger van het Koninkrijk, 34.

    • 81 BrGed VII, 230.

    • 82 H. van her Hoeven, Gijsbert Karel van Hogendorp. Conservatief of liberaal?, 26.

    • 83 H. van her Hoeven, Gijsbert Karel van Hogendorp. Conservatief of liberaal?, 60.

    • 84 W.R.E. Velema, Republicans. Essays on eighteenth-century Dutch Political Thought, 181-185.


Print dit artikel
Button_em