Tijdschrift voor Religie, Recht en BeleidAccess_open

Jurisprudentie

Kruisbeelden op openbare scholen in Italië

Trefwoorden kruisbeeld, godsdienstvrijheid
Auteurs
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Carla Zoethout, 'Kruisbeelden op openbare scholen in Italië', TvRRB 2010-1, p. 75-80

    The compulsory display of the crucifix in the classrooms of State schools restricts the right of parents to educate their children in conformity with their convictions, and the right of children to believe or not to believe. The Court concludes, unanimously, that there has been a violation of Article 2, First Protocol European Convention of Human Rights (the right to education, taken jointly with Article 9 of the Convention (the freedom of religion).

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Arrest

      Lautsi c. Italie, EHRM 3 november 2009, Requête no. 30814/061xVan deze zaak is op het moment van het schrijven van dit artikel alleen nog een Franse uitspraak beschikbaar. Wel is er een Engelse ‘press release’.

    • Onderwerp

      Kruisbeeld in klaslokalen op openbare scholen is in strijd met het recht van ouders hun kinderen op te voeden in overeenstemming met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen en met de vrijheid van godsdienst van de kinderen.

    • Relevante wetsartikelen

      Artikel 2 Eerste Protocol EVRM, artikel 9 EVRM

    • Achtergrond

      Een van de meest geruchtmakende uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over de vrijheid van godsdienst van het afgelopen jaar is ongetwijfeld Lautsi versus Italië. De uitspraak van het Hof over kruisbeelden op openbare scholen heeft niet alleen in Italië, maar bijvoorbeeld ook in Polen en Ierland tot verontwaardigde reacties geleid.2xVgl. The Guardian, 3 november 2009. In reactie op de uitspraak hebben bovendien vijf Italiaanse Europarlementariërs een initiatief genomen dat wel eens vergaande gevolgen zou kunnen hebben. De vijf hebben een verklaring ingediend tot erkenning van het recht van lidstaten om in openbare instellingen ‘religieuze symbolen te plaatsen die representatief zijn voor de traditie en identiteit van het land’. Als meer dan de helft van de Europarlementariërs deze verklaring ondertekent, dan wordt deze aangenomen en verstuurd naar de Europese Commissie en Raad, en naar de parlementen van de lidstaten.3xOntleend aan Serge Gutwirth en Cécile Mathieu, in: ‘Niet over hoofddoeken, maar over kruisbeelden gesproken’, www.demorgen.be , 27-11-2009.
      De klacht tegen Italië is ingediend door een Italiaanse van Finse afkomst, Soile Lautsi. Zij vond dat de kruisbeelden in de klaslokalen inbreuk maakten op het recht om haar kinderen op te voeden in overeenstemming met haar ‘filosofische overtuigingen’ (art. 2 Eerste Protocol EVRM). Bovendien zou hiermee het recht van haarzelf en van haar kinderen (van 11 en 13 jaar) op godsdienst- en gewetensvrijheid (art. 9 EVRM) worden aangetast.
      Voor de rechters in Italië had mevrouw Lautsi naar voren gebracht dat het besluit van het schoolbestuur om de kruisbeelden te laten hangen, in strijd was met artikel 3 en 19 van de Italiaanse constitutie,4xIn art. 3 van de Italiaanse constitutie staat de gelijkheid voor de wet, zonder onderscheid naar (onder meer) religie, en in art. 19 de vrijheid van godsdienst. met artikel 9 EVRM en met het principe van de ‘laïcité’. Maar tot in hoogste instantie wordt haar klacht afgewezen. Het ‘tribunal administratif’ van Venetië stelde dat het kruisbeeld ‘tegelijkertijd symbool is van de Italiaanse geschiedenis en cultuur en daarmee van de Italiaanse identiteit, als symbool van de principes van gelijkheid, vrijheid en tolerantie alsmede van de seculiere staat’ (sic!).5xAangehaald in r.o. 13, Affaire Lautsi c. Italie. In een oordeel van 13 februari 2006 kreeg mevrouw Lautsi opnieuw nul op het rekest bij de Italiaanse Raad van State. De reden is dat ‘het kruis een van de seculiere waarden van de Italiaanse constitutie is geworden en de waarden van de samenleving vertegenwoordigt’.6x‘[L]a croix était devenue une des valeurs laïques de la Constitution italienne et représentait les valeurs de la vie civile.’ (r.o. 15). Het is jammer voor mevrouw Lautsi dat het Consitutionele Hof van Italië zich in deze onbevoegd verklaart om uitspraak te doen, omdat de regel die het ophangen van kruisbeelden in openbare scholen voorschrijft een ministeriële verordening is en geen formele wet. Het Constitutionele Hof was hoogstwaarschijnlijk tot een geheel andere uitspraak gekomen dan de administratieve rechters, zoals hierna onder het kopje ‘Commentaar’ zal worden besproken. Voor de uitspraak van de Italiaanse Raad van State, zie: http://www.giustizia-amministrativa.it/webcds/ElencoSentenze.asp.
      Maar mevrouw Lautsi procedeert verder. Voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stelt zij dat het kruisbeeld bovenal een religieuze connotatie heeft (r.o. 31). Door de kruisbeelden op openbare scholen op te hangen wekt de staat dan ook de indruk een geprivilegieerde positie toe te kennen aan het katholicisme. En dat terwijl in een rechtsstaat niemand het idee zou moeten hebben dat de ene religie boven de andere is gesteld en al zeker niet wanneer het om kwetsbare personen gaat, zoals jonge kinderen. In een seculiere staat dient de overheid juist neutraal te zijn ten aanzien van alle godsdiensten en deze op gelijke manier te bejegenen.
      Wat de Italiaanse overheid in repliek op deze stellingen van mevrouw Lautsi naar voren brengt, ligt in het verlengde van de uitspraken van de Italiaanse rechters. In reactie op de stelling dat het kruisbeeld primair een religieus symbool is, benadrukt de Italiaanse overheid de andere betekenissen van het kruisbeeld. ‘De boodschap van het kruis is een humanistische boodschap die onafhankelijk van zijn religieuze dimensie kan worden opgevat en een geheel van principes en waarden vormt dat ten grondslag ligt aan onze democratieën.’7xR.o. 35: ‘Le message de la croix serait donc un message humaniste, pouvant être lu de manière indépendente de sa dimension religieuse, constitué d’un ensemble de principes et de valeurs formant la base de nos démocraties.’ In deze lijn doorredenerend, stelt Italië dat het kruisbeeld dan ook alleszins verenigbaar is met het secularisme. Sterker, het kruisbeeld zou het gedachtegoed symboliseren dat juist ten grondslag ligt aan dit constitutionele beginsel. Er is dan ook geen sprake van schending van de rechten van het EVRM.

    • Overwegingen van het EHRM

      Het Europese Hof oordeelt daar echter anders over. Om te beginnen benadrukt het Hof de samenhang tussen artikel 2 Eerste Protocol EVRM en artikel 8 (family life), 9 (godsdienst- en gewetensvrijheid) en 10 (vrijheid van meningsuiting) van de Conventie. Artikel 2 Eerste Protocol EVRM luidt als volgt: ‘Niemand mag het recht op onderwijs worden ontzegd. Bij de uitoefening van alle functies, die de staat in verband met de opvoeding en het onderwijs op zich neemt, eerbiedigt de Staat het recht van ouders om zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren, die overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen.’
      Verder stelt het Hof opnieuw dat de vrijheid van godsdienst en geweten van artikel 9 EVRM zowel de vrijheid om te geloven als de vrijheid om niet te geloven inhoudt. Deze uitgangspunten toegepast op de zaak brengt het Hof tot de volgende overwegingen.
      De staat, aldus het Hof, dient zich te onthouden van het opleggen van geloofsovertuigingen, meer in het bijzonder op plaatsen zoals scholen, waarin de leerlingen nog onvoldoende in staat zijn zich te distantiëren van een manifeste voorkeur van de staat voor een bepaalde religie.8xR.o. 48.
      In reactie op de bewering van de Italiaanse overheid dat het kruisbeeld een neutrale en seculiere betekenis zou hebben, onderstreept het Hof dat naar zijn mening het symbool van het kruisbeeld een veelheid aan betekenissen heeft, waaronder de religieuze betekenis de meest belangrijke is. De overwegingen van mevrouw Lautsi waren mede ingegeven uit vrees voor de mogelijke impact van het kruisbeeld op haar kinderen, en het Hof erkent dan ook dat door de wijze waarop het kruisbeeld wordt opgehangen, het onmogelijk is om het niet op te merken. Het kruisbeeld kan door leerlingen dan ook gemakkelijk worden opgevat als een religieus teken en zij zullen zich ervan bewust zijn dat zij in een omgeving zitten die in een bepaalde religie is ingebed. Dan volgt een belangrijke afsluitende opmerking: ‘Het Hof vermag niet in te zien, hoe in klassen in een openbare school, het plaatsen van een symbool dat redelijkerwijze wordt geassocieerd met het katholicisme (de meerderheidsreligie in Italië) het pluralisme kan dienen, dat noodzakelijk is voor het voortbestaan van een democratische samenleving zoals bedoeld in de Conventie.’9xR.o. 56, tweede alinea. Het EHRM wijst er hier nog eens op dat het Italiaanse Constitutionele Hof in zijn jurisprudentie eveneens deze wijze van redeneren volgt.

    • Uitspraak

      Het dictum luidt dat het verplicht ophangen van een religieus symbool, uitgevaardigd in de uitoefening van de publieke functie, het recht van ouders beperkt om hun kinderen op te voeden conform hun religieuze en levensbeschouwelijke opvattingen en bovendien het recht van kinderen beperkt om te geloven of niet te geloven. De maatregel is daarom onverenigbaar met de plicht van de staat om in de uitoefening van zijn publieke functie neutraliteit te betrachten. Dat geldt in het bijzonder voor zover het gaat om het terrein van het onderwijs.
      Conclusie: schending van artikel 2 Eerste Protocol EVRM in samenhang met artikel 9 EVRM. De Italiaanse staat wordt veroordeeld tot het betalen van een morele schadevergoeding van 5000 euro aan mevrouw Lautsi, omdat de regering nog niet heeft verklaard bereid te zijn het voorschrift over kruisbeelden in klaslokalen in te trekken. Het ziet er zelfs naar uit dat de Italiaanse staat de zaak aan de Grote Kamer zal gaan voorleggen.

    • Bespreking door Carla Zoethout

      Cruciaal in deze zaak is het feit dat mevrouw Lautsi primair een beroep doet op artikel 2 Eerste Protocol EVRM, dat zoals gezegd het recht zijn kinderen op te voeden overeenkomstig zijn godsdienstige en filosofische overtuigingen omvat én de plicht van de staat tot eerbiediging van dat recht. Dat is de bepaling waarop het EHRM (in samenhang met het recht op family life en de vrijheid van godsdienst) zijn uitspraak voornamelijk baseert. De vraag is of de uitspraak aansluit bij eerdere uitspraken van het EHRM over deze verdragsbepaling, of dat Lautsi versus Italië een breuk met deze jurisprudentie vormt.
      In de meeste zaken over deze bepaling tot nu toe ging het om verzoeken om vrijstelling van verplichte onderdelen van het onderwijs. Een bekende uitspraak is Kjelsen vs. Denmark, waarin ouders vrijstelling verzochten van verplichte seksuele voorlichting op school en waarin het Hof een minimumstandaard voor artikel 2 Eerste Protocol formuleerde:

      ‘the setting and planning of the curriculum fall in principle within the competence of the Contracting states (…) . In particular, the second sentence of Article 2 of the Protocol does not prevent States from imparting through the teaching or education, information or knowledge of a directly or indirectly religious or philosophical kind. It does not even permit parents to object to the integration of such teaching or education in the school curriculum, for otherwise all institutionalized teaching would run the risk of proving impracticable. (…) The second sentence of Article 2 implies on the other hand that the State, in fulfilling the functions assumed by it in regard to education and teaching, must take care that information or knowledge included in the curriculum is conveyed in an objective, critical and pluralistic manner. The State is forbidden to pursue an aim of indoctrination that might be considered as not respecting parents’ religious and philosophical convictions. That is the limit that must not be exceeded.10xKjelsen, Busk Madsen and Pedersen vs. Denmark, Application No. 5095/71, No. 5920/72, No. 5926/72, judgement of 7 december 1976, par. 53 (cursivering door mij, CZ).

      Deze principes bestrijken volgens de jurisprudentie van het Hof het gehele onderwijs en zijn dus niet beperkt tot alleen de lessen in klaslokalen. Verplicht religieus onderwijs is volgens deze standaards geoorloofd, zo lang dat maar op een objectieve en neutrale manier gebeurt en er niet op enigerlei wijze indoctrinatie plaatsvindt. Meer recent heeft het Hof uitspraak gedaan in Folgero e.a. vs. Norway uit 2007.11xApplication No. 15472/02, 14 februari 2006. In deze zaak benadrukt het Hof nogmaals de noodzaak van levensbeschouwelijke neutraliteit van de staat, die pluralisme in het onderwijs moet garanderen.
      Maar voor een verzoek aan de staat om niet te worden geconfronteerd met het kruisbeeld in het openbaar onderwijs, is het interessant kennis te nemen van een vergelijkbare zaak in Duitsland. In 1995 deed het Bundesverfassungsgericht uitspraak inzake het beruchte ‘Kreuzesbefehl’ – de regeling in de Duitse deelstaat Beieren die voorschreef dat ‘[I]m jedem Klassenzimmer ist ein Kreuz auf zu bringen’ (in elk klaslokaal moet een kruis worden opgehangen). De regeling verplichtte ook openbare scholen tot het ophangen van een kruisbeeld in de klaslokalen. Het Duitse hof oordeelde echter dat deze maatregel strijdig was met artikel 4 van de Duitse grondwet, de vrijheid van godsdienst.12xBVerfG 16 mei 1995, E 93, 1. Het Duitse Constitutionele Hof noemt het kruis overigens uitdrukkelijk ‘symbool van een bepaalde religieuze overtuiging en niet louter uitdrukking van de Westerse cultuur, zoals deels gevormd door het Christendom’.
      In de zaak Lautsi ligt het uiteindelijk natuurlijk meer voor de hand om zich naast de eerdere uitspraken inzake artikel 2 Eerste Protocol en artikel 9 EVRM ook te richten op de jurisprudentie van het Italiaanse Constitutionele Hof. In een zaak van dit hof uit 2000, die door het Europese Hof wordt aangehaald, wordt de jurisprudentie op dit punt nog eens samengevat. In deze uitspraak bevestigt het Italiaanse hof nogmaals de fundamentele principes van gelijkheid van alle burgers zonder onderscheid naar religie (art. 3 van de Italiaanse constitutie) en de gelijkheid van alle religies voor de wet (art. 8). De verschillende geloofsovertuigingen moeten in vrijheid en gelijkheid naast elkaar kunnen leven en de houding van de staat ten aanzien van religie dient zich te kenmerken door distantie en onpartijdigheid. Aldus het Italiaanse hof.13xItaliaanse Constitutionele Hof zoals aangehaald in r.o. 24, in Lautsi. Deze houding wordt weerspiegeld in het ‘principe suprême’ van de ‘laïcité’, dat het Hof ontleent aan de normen van de Italiaanse constitutie14xOpmerkelijk is overigens wel dat het principe van de ‘laïcité’ in geen van deze bepalingen wordt genoemd. en aan het feit dat de Italiaanse staat in 1985 zijn confessionele karakter uitdrukkelijk heeft verlaten.15xHet EHRM verwijst hiervoor naar r.o. 4, uitspraak 203 uit 1989, waarin het Italiaanse Constitutionele Hof stelt: ‘Il principio di laicità, quale emerge dagli artt. 2, 3, 7, 8, 19 e 20 della Costituzione, implica non indifferenza dello Stato dinanzi alle religioni ma garanzia dello Stato per la salvaguardia della libertà di religione, in regime di pluralismo confessionale e culturale. Il Protocollo addizionale alla legge n. 121 del 1985 di ratifica ed esecuzione dell’Accordo tra la Repubblica italiana e la Santa Sede esordisce, in riferimento all’art. 1, prescrivendo che ‘‘Si considera non più in vigore il principio, originariamente richiamato dai Patti lateranensi, della religione cattolica come sola religione dello Stato italiano’’, con chiara allusione all’art. 1 del Trattato del 1929 che stabiliva: ‘‘L'Italia riconosce e riafferma il principio consacrato nell’art. 1 dello Statuto del regno del 4 marzo 1848, pel quale la religione cattolica, apostolica e romana è la sola religione dello Stato’’.’ http://www.cortecostituzionale.it/giurisprudenza/pronunce/schedaDec.asp?Comando=R
      IC&bVar=true&TrmD=&TrmDF=&TrmDD=&TrmM=&iPagEl=1&iPag=1.
      Zo luidde de jurisprudentie van het Italiaanse Constitutionele Hof tot dusverre, die door het EHRM als een soort overweging ten overvloede nog eens wordt aangehaald.
      Eigenlijk is het wonderlijk dat de uitspraak in Italië zoveel verontwaardiging heeft opgewekt. Artikel 2 Eerste Protocol EVRM wijst toch wel heel duidelijk in deze richting. Bovendien: als het Italiaanse Constitutionele Hof zich ál over de zaak had kunnen uitspreken, was deze (blijkens de jurisprudentie) ongetwijfeld tot hetzelfde oordeel gekomen als het EHRM in casu. Het ging immers uiteindelijk om een openbare school waar de kinderen van mevrouw Lautsi onderwijs volgden! Voor een niet-Italiaan (of misschien niet-katholiek) valt het toch wel heel moeilijk in te zien hoe het kruisbeeld als een ‘seculier’ symbool kan worden gezien en waarom ook kinderen op een openbare school niettemin ‘unterm Kreuz’ zouden moeten leren.

    Noten

    • 1 Van deze zaak is op het moment van het schrijven van dit artikel alleen nog een Franse uitspraak beschikbaar. Wel is er een Engelse ‘press release’.

    • 2 Vgl. The Guardian, 3 november 2009.

    • 3 Ontleend aan Serge Gutwirth en Cécile Mathieu, in: ‘Niet over hoofddoeken, maar over kruisbeelden gesproken’, www.demorgen.be , 27-11-2009.

    • 4 In art. 3 van de Italiaanse constitutie staat de gelijkheid voor de wet, zonder onderscheid naar (onder meer) religie, en in art. 19 de vrijheid van godsdienst.

    • 5 Aangehaald in r.o. 13, Affaire Lautsi c. Italie.

    • 6 ‘[L]a croix était devenue une des valeurs laïques de la Constitution italienne et représentait les valeurs de la vie civile.’ (r.o. 15). Het is jammer voor mevrouw Lautsi dat het Consitutionele Hof van Italië zich in deze onbevoegd verklaart om uitspraak te doen, omdat de regel die het ophangen van kruisbeelden in openbare scholen voorschrijft een ministeriële verordening is en geen formele wet. Het Constitutionele Hof was hoogstwaarschijnlijk tot een geheel andere uitspraak gekomen dan de administratieve rechters, zoals hierna onder het kopje ‘Commentaar’ zal worden besproken. Voor de uitspraak van de Italiaanse Raad van State, zie: http://www.giustizia-amministrativa.it/webcds/ElencoSentenze.asp.

    • 7 R.o. 35: ‘Le message de la croix serait donc un message humaniste, pouvant être lu de manière indépendente de sa dimension religieuse, constitué d’un ensemble de principes et de valeurs formant la base de nos démocraties.’

    • 8 R.o. 48.

    • 9 R.o. 56, tweede alinea.

    • 10 Kjelsen, Busk Madsen and Pedersen vs. Denmark, Application No. 5095/71, No. 5920/72, No. 5926/72, judgement of 7 december 1976, par. 53 (cursivering door mij, CZ).

    • 11 Application No. 15472/02, 14 februari 2006.

    • 12 BVerfG 16 mei 1995, E 93, 1. Het Duitse Constitutionele Hof noemt het kruis overigens uitdrukkelijk ‘symbool van een bepaalde religieuze overtuiging en niet louter uitdrukking van de Westerse cultuur, zoals deels gevormd door het Christendom’.

    • 13 Italiaanse Constitutionele Hof zoals aangehaald in r.o. 24, in Lautsi.

    • 14 Opmerkelijk is overigens wel dat het principe van de ‘laïcité’ in geen van deze bepalingen wordt genoemd.

    • 15 Het EHRM verwijst hiervoor naar r.o. 4, uitspraak 203 uit 1989, waarin het Italiaanse Constitutionele Hof stelt: ‘Il principio di laicità, quale emerge dagli artt. 2, 3, 7, 8, 19 e 20 della Costituzione, implica non indifferenza dello Stato dinanzi alle religioni ma garanzia dello Stato per la salvaguardia della libertà di religione, in regime di pluralismo confessionale e culturale. Il Protocollo addizionale alla legge n. 121 del 1985 di ratifica ed esecuzione dell’Accordo tra la Repubblica italiana e la Santa Sede esordisce, in riferimento all’art. 1, prescrivendo che ‘‘Si considera non più in vigore il principio, originariamente richiamato dai Patti lateranensi, della religione cattolica come sola religione dello Stato italiano’’, con chiara allusione all’art. 1 del Trattato del 1929 che stabiliva: ‘‘L'Italia riconosce e riafferma il principio consacrato nell’art. 1 dello Statuto del regno del 4 marzo 1848, pel quale la religione cattolica, apostolica e romana è la sola religione dello Stato’’.’ http://www.cortecostituzionale.it/giurisprudenza/pronunce/schedaDec.asp?Comando=R
      IC&bVar=true&TrmD=&TrmDF=&TrmDD=&TrmM=&iPagEl=1&iPag=1.


Print dit artikel