Tijdschrift voor Religie, Recht en BeleidAccess_open

Artikel

Tweeluik Religie en Publiek Domein

Handvatten voor gemeenten

Trefwoorden scheiding kerk en staat, gemeenten, subsidiëring
Auteurs
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Pien van den Eijnden en Joyce Overdijk-Francis, 'Tweeluik Religie en Publiek Domein', TvRRB 2010-2, p.

    Governmental authorities have to deal with religion on a daily basis: via individual citizens or religious organisations, in the framework of subsidy applications or measures against the radicalisation of believers. More than a year after publication of ‘Religion and the public domain, guidelines for municipalities’, a joint production of the Association of the Netherlands Municipalities and the Ministry of the Interior and Kingdom relations, we discuss the room for cooperation between the government and religious organisations within the limits of the principle of separation between church and state. Both the legal framework and practical examples from different municipalities will be brought up. Three rules (of play) are exemplified in particular, namely that contacts between government and religious organisations or parties on an ideological basis do not lead to a substantive involvement with the faith itself, or with internal church matters, that the contacts serve to realise non-faith related public goals and that the government is held tot treat religious organisations or parties on an ideological basis equally. Having regard to those rules (of play) cooperation is very well possible.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • De overheid heeft dagelijks te maken met religie: via individuele burgers of via religieuze organisaties, bij subsidieaanvragen of maatregelen tegen radicalisering van gelovigen. Ruim een jaar na publicatie van het Tweeluik religie en publiek domein, een gezamenlijke uitgave van de VNG en het ministerie van BZK, bespreken wij de ruimte voor samenwerking van de overheid met religieuze organisaties binnen de grenzen van het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat. Hierbij komt zowel het juridisch kader als praktijkvoorbeelden uit diverse gemeenten aan de orde. Drie ‘spelregels’ worden in het bijzonder toegelicht aan de hand van voorbeelden, te weten dat contacten tussen de overheid en religieuze of levensbeschouwelijke organisaties niet mogen leiden tot een inhoudelijke bemoeienis met het geloof of interne kerkelijke aangelegenheden, dat de contacten moeten bijdragen aan niet-geloofsgebonden overheidsdoelen en dat de overheid is gehouden om religieuze en levensbeschouwelijke organisaties gelijk te behandelen. Samenwerking met inachtneming van deze spelregels is goed mogelijk.

    • 1 Inleiding

      Gemeenten en rijksoverheid hebben dagelijks te maken met religie: via individuele burgers of via religieuze organisaties, bij subsidieaanvragen of maatregelen tegen radicalisering van gelovigen. Religie is een maatschappelijk feit waar overheden niet omheen kunnen. De vraag rijst in hoeverre de overheid kan samenwerken met maatschappelijke en religieuze organisaties zonder inbreuk te maken op de scheiding tussen kerk en staat. Om die vraag te beantwoorden hebben het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) samen het ‘Tweeluik: Religie en Publiek Domein, handvatten voor gemeenten’ uitgebracht. Het Tweeluik is tijdens de conferentie van de VNG op 1 april 2009 door de vice-voorzitter van de VNG, de heer Lamers, en de toenmalige minister van BZK, mevrouw Ter Horst, aangeboden aan gemeentebestuurders.

      Het Tweeluik bestaat uit twee delen. Het eerste deel geeft de juridische grenzen aan van enkele vraagstukken met betrekking tot religie en publiek domein. Daarin komen onder meer de volgende onderwerpen aan de orde: de betekenis van het beginsel van scheiding van kerk en staat, betrekkingen tussen overheden en religieuze organisaties en manifestaties van religie in de publieke sfeer, zoals voorschriften voor de bouw en het gebruik van gebouwen met een religieuze bestemming, oproepen tot gebed, handhaving van de openbare orde, het ambtsgebed en de ambtseed. Het tweede deel beoogt gemeenten praktische handvatten te geven over de omgang met vraagstukken die raken aan religie. Daarin is aandacht besteed aan good practices van samenwerking met maatschappelijke en religieuze organisaties, bijvoorbeeld bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en op het terrein van integratie. Voor de samenstelling van het tweede deel zijn interviews gehouden met bestuurders en ambtenaren van een aantal gemeenten. Verschillende visies op de afwegingen die een gemeente moet maken, kwamen aan de orde en leverde een flink aantal praktijkvoorbeelden op in de vorm van vragen en mogelijke oplossingen.

      In deze bijdrage geven wij een samenvatting van het Tweeluik en bespreken enkele kwesties in de verhouding tussen de overheid en religieuze organisaties die (kunnen) spelen in gemeenten. Ook komen enkele reacties op het Tweeluik en de daarin besproken materie aan bod sinds de publicatie daarvan ruim een jaar geleden.

    • 2 Samenvatting van het Tweeluik

      Het juridische kader dat vandaag de dag wordt toegekend aan het beginsel van scheiding van kerk en staat, wordt gevormd door de (Grond)wet en de jurisprudentie. Het beginsel van scheiding van kerk en staat is niet als zodanig in de Nederlandse Grondwet vastgelegd, maar vloeit wel in belangrijke mate voort uit de vrijheid van godsdienst (art. 6 Grondwet en art. 9 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) en het discriminatieverbod, dat is verankerd in artikel 1 van de Grondwet. Het kabinet heeft eerder een uiteenzetting van het beginsel van scheiding van kerk en staat gegeven in de nota Grondrechten in een pluriforme samenleving (2004).1xKamerstukken II 2003/04, 29 614, nr. 2, § 3.3. De kern van dit beginsel is dat de Staat geen partij kiest voor een bepaalde godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, met andere woorden neutraal blijft. De Staat mag zich ook niet met de inhoud van het geloof of de kerkelijke bestuurlijke organisatie inlaten. Ook is de overheid gehouden omstandigheden te creëren waarin een pluriform aanbod van opvattingen en meningen kan bestaan. Voorwaarde daarbij is dat de overheid faciliteert, geen partij kiest voor een bepaalde stroming of godsdienst en dat er ruimte is voor tegengeluid.

      Het beginsel van scheiding van kerk en staat impliceert niet dat de overheid zich geheel niet mag inlaten met religieuze organisaties of aan religie gerelateerde zaken. Het behoud van pluriformiteit, een wezenlijk kenmerk van een democratische rechtsstaat zoals Nederland, en tolerantie binnen de samenleving kan een van de doelstellingen zijn die ten grondslag liggen aan contacten tussen overheden en religieuze organisaties. De bescherming van minderheden speelt daarbij een bijzondere rol. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) merkte in de zaak Serif vs. Griekenland over pluriformiteit op dat: ‘the role of the authorities in such circumstances [where a religious or any other community becomes divided] is not to remove the cause of tension by eliminating pluralism, but to ensure that the competing groups tolerate each other’.2xEHRM 14 december 1999, appl. nr. 38178/97, § 53.

      Sommige gemeenten zijn van mening dat de integratie en participatie van nieuwe Nederlanders in de samenleving bevorderd kan worden door hen via de religie te bereiken en zien daarin een aanleiding voor contacten.3xTweeluik, p. 33. Zie over religie en integratie ook de bijdrage van Ben Koolen in Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2010-1, p. 5-26. Bij veel migranten heeft religie een prominentere plek in het leven dan bij de gemiddelde Nederlander. Via religie weten nieuwe Nederlanders elkaar te vinden en kunnen zij zich organiseren als groep. Toenmalig voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Van der Donk, wees er overigens terecht op dat er misverstanden kunnen ontstaan als de overheid nu in contact wil treden met islamitische organisaties op dezelfde wijze als waarop zij tot nu toe contacten zocht met de kerkgemeenschappen.4xVerslag Conferentie Religie en Publiek Domein in relatie tot het gemeentelijk beleid, VNG 2009, p. 13-14. De manier van organiseren van islamitische organisaties is immers vaak anders en kent een traditie die veel decentraler is dan de strak georganiseerde christelijke religies. Een moskee is iets anders dan een kerk, aldus Van der Donk. In het Tweeluik staat hierover dat de gemeente religieuze organisaties het beste kan zien als onderdeel van een netwerk. Contacten tussen gemeenten en religieuze of levensbeschouwelijke organisaties zijn – zo hebben zij zelf aangegeven – in het ideale geval informeel, waarbij gemeenten een open en vertrouwenwekkende houding uitstralen.5xTweeluik, p. 37. Goede contacten met diverse religieuze organisaties, alsmede het met elkaar in contact brengen van verschillende al dan niet religieuze groepen, achten veel gemeenten zeer waardevol en belangrijker dan het subsidiëren van een activiteit.

      Tot slot komt een groot deel van de contacten tot stand doordat religieuze organisaties zelf een verzoek indienen bij de overheid – bijvoorbeeld een aanvraag voor een subsidie of een bouwvergunning – en daarop gereageerd zal moeten worden. Dan is het argument dat de scheiding van kerk en staat in de weg staat aan het inwilligen van dat verzoek, (lang) niet in alle gevallen houdbaar. Een gemeente die zich afvraagt of post van kerkgenootschappen aan de burgemeester eigenlijk wel mag worden opengemaakt, toont een al te verkrampte omgang met het beginsel van scheiding van kerk en staat aan.
      Niettemin is enige voorzichtigheid bij contacten tussen de overheid en religieuze of levensbeschouwelijke organisaties op haar plaats. De overheid mag zich immers niet bemoeien met aangelegenheden die de inhoud van het geloof of de interne organisatie van een geloofsgemeenschap betreffen. Het neutraliteitsvereiste verhindert dat de Staat, in regelgeving of maatregelen met betrekking tot de structurering van religieuze gemeenschappen, oordeelt over de legitimiteit van geloofsovertuigingen. Overheidsmaatregelen die een bepaalde leider van een verdeelde religieuze gemeenschap bevoorrechten of pogen de gemeenschap onder een enkel leiderschap te dwingen, zijn een inbreuk op de godsdienstvrijheid.6xEHRM 14 december 1999, appl. nr. 38178/97, § 51-53 (Serif t. Griekenland). Bovenal moet het gelijkheidsbeginsel in acht worden genomen. Het EHRM heeft onder meer in de zaak Metropolitan Church of Bessarabia t. Moldavië gesteld dat de overheid bij de uitoefening van haar regulerende bevoegdheid in relatie tot verschillende religies en levensovertuigingen onpartijdig moet zijn en geen voorkeur mag tonen voor een bepaalde religie of levensovertuiging.7xEHRM 13 december 2001, appl. nr. 45701/99, § 116. Het juridische kader wordt evenwel niet alleen door de Straatsburgse jurisprudentie gevormd. De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft in diverse zaken geoordeeld over betrekkingen tussen overheden en religieuze organisaties. In een zaak tussen de Stichting Gereformeerde Jeugdcentrale Hellevoetsluis en de gemeenteraad van Hellevoetsluis oordeelde de Afdeling:

      ‘Het door de raad gevoerde beleid houdt in dat bepaalde instellingen, ook al verrichten zij op het gebied van het georganiseerde jeugdwerk activiteiten die naar hun aard en inhoud op een lijn kunnen worden gesteld met activiteiten die door andere instellingen worden verricht, uitsluitend vanwege het feit dat deze activiteiten vanuit een levensbeschouwelijke achtergrond worden verricht, van subsidiëring worden uitgesloten. Naar het oordeel van de Afdeling houdt het door de raad gevoerde beleid aldus een ongelijke behandeling van gelijke gevallen in, welke is gebaseerd op discriminatie naar godsdienst en levensovertuiging. Dit beleid is dan ook in strijd met artikel 1 Grondwet te achten.’8xARRvS 18 december 1986, AB 1987, 260 (geciteerd in Tweeluik op p. 15).

      Het gelijkheidsbeginsel staat er aan in de weg dat (specifieke) religieuze organisaties bij voorbaat worden uitgesloten van subsidieverlening voor of aanbesteding van maatschappelijk werk door de overheid, vanwege die identiteit. De rechter heeft voorts geoordeeld dat de te subsidiëren activiteiten wel een publiek doel moeten dienen:

      ‘Indien buiten twijfel is dat een instelling al haar activiteiten uitsluitend met het oogmerk van godsdienstige vorming verricht, kunnen die activiteiten om die reden niet op een lijn worden gesteld met maatschappelijk, sociaal-cultureel en welzijnswerk dat slechts beoogt het welbevinden en de ontplooiing van de burger, voor zover bevorderd door zorg, educatie en recreatie, te bevorderen. Dat activiteiten die uitsluitend godsdienstige vorming beogen uiterlijke gelijkenis kunnen vertonen met maatschappelijke, sociaal-culturele of welzijnsactiviteiten die dat oogmerk missen, doet daaraan niets af.’9xARRvS 19 december 1996, AB 1997, 414 (eveneens geciteerd in Tweeluik op p. 15).

      Als stelregel geldt dat voor de beoordeling van een subsidieverzoek niet de geloofsovertuiging doorslaggevend is, maar de mate waarin de doelen ten behoeve waarvan de subsidie wordt verstrekt daadwerkelijk verwezenlijkt kunnen worden. Een van de manieren om ervoor te zorgen dat subsidie daadwerkelijk ten goede komt aan overheidsdoelen is het stellen van bepaalde subsidievoorwaarden.
      Samengevat vloeit uit het juridische kader voort dat een gemeente zich bij contacten met religieuze of levensbeschouwelijke organisaties steeds (ten minste) moet afvragen of:

    • de contacten leiden tot een inhoudelijke bemoeienis met het geloof zelf of de wijze waarop het geloof wordt beleden, of met interne kerkelijke aangelegenheden;

    • de contacten dienen ter verwezenlijking van niet-geloofsgebonden overheidsdoelen; en

    • de contacten leiden tot een ongelijke behandeling van religieuze of levensbeschouwelijke organisaties.10xTweeluik, p. 10 en 43.

    • De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties noemde dit op de conferentie van 1 april 2009 ‘de spelregels’ voor steunverlening aan en dialoog met religieuze organisaties. Zij pleitte, met inachtneming van deze spelregels, voor een ontspannen verhouding tussen overheidsorganisaties en religieuze organisaties.11xVerslag Conferentie Religie en Publiek Domein in relatie tot het gemeentelijk beleid, VNG 2009. p. 15-16. Hierna gaan wij nader in op deze spelregels aan de hand van enkele concrete voorbeelden uit het Tweeluik, die daarin zijn opgevoerd in de vorm van vraag en antwoord.

      Bij de beantwoording van de vragen vormen de spelregels het uitgangspunt, waarbij wel benadrukt moet worden dat voor veel concrete vragen geen pasklaar antwoord bestaat. Situaties waarbij de godsdienstvrijheid in het geding is, vragen om een bijzondere en zorgvuldige belangenafweging, die mede kan afhangen van concrete, lokale omstandigheden. Bij de toepassing van het juridische kader – de ‘spelregels’ – op de voorbeelden heeft het Tweeluik slechts beoogd mogelijke oplossingsrichtingen te geven. Uit het Tweeluik blijkt dat sprake is van een diversiteit in de gemeentelijke praktijk met betrekking tot het thema religie in het publieke domein. Elke gemeente pakt het op eigen wijze op en zorgt voor pragmatische oplossingen. Ook Van Bijsterveld heeft de verwachting uitgesproken dat de betrekkingen tussen overheid en godsdiensten in de toekomst meer lokaal, meer gedifferentieerd, en meer via concrete contacten zullen verlopen.12xS.C. van Bijsterveld, Overheid en godsdienst, Nijmegen 2008, p. 113.

      2.1 De eerste spelregel: geen inmenging van de overheid in geloofszaken

      De eerste regel geeft aan waar de overheid buiten heeft te blijven en vloeit direct voort uit de vrijheid van godsdienst, alsmede de institutionele scheiding van kerk en staat. Contacten mogen niet leiden tot inhoudelijke bemoeienis met het geloof of met interne kerkelijke aangelegenheden. In diverse voorbeelden uit het Tweeluik komt die regel terug. Een van de vragen luidt: Mag een gemeente in het kader van antiradicaliseringsbeleid met een imam praten over de inhoud van zijn preek?13xZie voorbeeldvraag A5 in het Tweeluik op p. 45. Antwoord: De gemeente kan in geen geval de inhoud van een preek afdwingen, ook niet in het kader van een subsidierelatie.14xDenk bijv. aan de situatie waarin de gemeente de moskee, waarbij de imam werkzaam is, subsidie verleent voor het geven van taalcursussen of huiswerkbegeleiding. Toch geeft het antwoord blijk van mogelijke overwegingen om met een imam te gaan praten. Het komt voor dat gemeentebestuurders met een imam een gesprek aangaan over bepaalde jongeren van wie men vermoedt dat zij een risico lopen te radicaliseren. Uiteraard is daarbij grote terughoudendheid geboden, gelet op de regel dat de overheid zich niet mengt in geloofszaken.
      Op de vraag of een gemeente lezingen van gematigde imams mag organiseren of subsidiëren is als antwoord gegeven dat dit mag, mits de gemeente zich niet bemoeit met de inhoud van de lezingen.15xZie voorbeeldvraag A3 in het Tweeluik op p. 44. Natuurlijk zal de lezing wel een bijdrage moeten leveren aan overheidsdoelen (de tweede spelregel). Voorstelbaar is dat de lezing gaat over een thema waarnaar ook de aandacht van de gemeente op dat moment uitgaat, zoals de onderlinge tolerantie tussen verschillende etnische of religieuze groepen binnen een gemeente. Bovendien moet de gemeente oppassen geen schijn te wekken dat zij een bepaalde religieuze stroming bevoordeelt (bijv. ‘de gematigde islam’ boven ‘de orthodoxe islam’).
      In de praktijk vergt dit een zorgvuldige afweging van belangen. De eerste spelregel staat er evenmin aan in de weg dat de overheid algemene voorlichting geeft over religie,16xZie voorbeeldvraag B11 in het Tweeluik op p. 53. zolang daarbij wordt recht gedaan aan de pluriformiteit van religies en levensbeschouwingen. Als de overheid stelselmatig voorlicht over één bepaalde godsdienst of een (positief) waardeoordeel over die godsdienst geeft, kan dat overkomen als overheidspropaganda. Maar een goed begrip van verschillende godsdiensten kan bijdragen aan de pluriformiteit en verdraagzaamheid van de samenleving. Zolang de informatie van een informerend karakter is, zouden gemeenten er ook voor kunnen kiezen om voorlichting te subsidiëren, ook wanneer dit door religieuze organisaties zelf wordt vormgegeven. Zo zou het gemeentebestuur zelfs een interreligieuze dialoog in gang kunnen zetten en faciliteren teneinde de onderlinge tolerantie te bevorderen.17xZie voorbeeldvraag B10 in het Tweeluik op p. 52. Hierbij is van belang dat de overheid niet verder gaat dan een initiërende en/of faciliterende rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor (de vorm en inhoud van) die dialoog ligt bij de deelnemende religieuze organisaties zelf.

      De voorbeeldvragen betreffende de eerste spelregel geven vaak de worsteling aan van gemeenten. Reden voor de gemeente Doetinchem om uitgebreid stil te staan bij het Tweeluik en te komen tot de oprichting en facilitering van het Platform Overheid, Religies en Levensbeschouwingen Doetinchem (WORLD).18xHet Platform WORLD is opgericht om instellingen met elkaar in contact te brengen en om de sociale kaart van materiële en immateriële zaken van de vijf levensdomeinen (wonen, inkomen, sociale relaties, werk- of dagbesteding, onderwijs/opleiding/ontplooiing) met elkaar te delen. Ook biedt het Platform de mogelijkheid aan de gemeente Doetinchem signalen uit de samenleving tijdig op te vangen.
      Tot slot noemen wij als een uitvloeisel van de eerste spelregel dat een gemeente die een welzijnsorganisatie met een godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag subsidieert, daaraan niet de voorwaarde kan verbinden dat deze organisatie ook personeel met een andere religie of levensbeschouwing dan die van de eigen organisatie aanneemt.19xZie voorbeeldvragen B8 en B15 in het Tweeluik p. 51 resp. 54. De genoemde voorbeelden spreken over het gedwongen aannemen van ‘neutraal’ en ‘niet-gelovig’ personeel. Het beginsel van scheiding van kerk en staat verlangt dat de overheid zich niet bemoeit met de inrichting van een religieuze organisatie. Dergelijke organisaties stellen vaak de eis dat hun personeel het geloof of de levensbeschouwing van de betreffende organisatie (actief) aanhangt en uitdraagt. Een dergelijk selectiebeleid ligt gevoelig bij politici met een seculiere instelling, omdat mensen met een andere geloofsovertuiging, onder wie ook atheïsten zijn te rekenen, op deze wijze worden uitgesloten van het werken bij de betreffende organisatie. Christelijke organisaties als Youth for Christ, het Scharlaken Koord, het Leger des Heils en de Nationale patiëntenvereniging zijn in diverse gemeenten onder vuur komen te liggen op grond van de wijze van werving van hun personeel. Hoewel het grotendeels gemeentelijke aangelegenheden betrof, rolden de Kamervragen over elkaar heen.20xAanhangsel Handelingen II 2009/10, nr. 1032, p. 2203-2204 (vragen over de uitspraak van de gemeenteraad Amsterdam over identiteitsgebonden organisaties); Aanhangsel Handelingen II 2009/10, nr. 1033, p. 2205-2206 (vragen over de Algemene Subsidieverordening van de Gemeente Rhenen); en Aanhangsel Handelingen II 2009/10, nr. 1041, p. 1221-1222 (vragen over de weigering van het stadsbestuur van Amsterdam om een aangenomen motie, die discriminatie bestrijdt, uit te voeren). Recent heeft de SGP vragen gesteld over het niet verlengen van het contract tot het verrichten van jongerenwerk tussen Stadsdeel West van Amsterdam en Youth for Christ (ingezonden op 20 juli 2010 met kenmerk 2010Z11095).
      Uit juridisch oogpunt is er naast genoemd gezichtspunt met betrekking tot het personeelsbeleid van organisaties een tweede gezichtspunt. Het selectiebeleid van een organisatie zal in overeenstemming moeten zijn met de gelijke-behandelingswetgeving. De Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) geeft kerkgenootschappen en instellingen op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag de ruimte om een bepaald selectiebeleid te voeren voor hun personeel. Artikel 3 AWGB bepaalt dat de wet niet van toepassing is op de interne rechtsverhoudingen van kerkgenootschappen en het geestelijk ambt. Wanneer een kerkgenootschap zich in het maatschappelijk veld begeeft, is evenwel geen sprake meer van interne rechtsverhoudingen en geldt de zogenoemde enkele-feitconstructie van artikel 5 (op het terrein van de arbeid en het vrije beroep) en artikel 7 AWGB (bij het aanbieden van goederen of diensten). Artikel 5, tweede lid, AWGB geeft een instelling op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag de vrijheid om eisen te stellen aan personeel die, gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de vervulling van de functie, waarbij deze eisen niet mogen leiden tot onderscheid op grond van ‘het enkele feit’ van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. De eisen mogen onder voorwaarden dus wel rekening houden met godsdienst.21xHet gemeentebestuur van Amsterdam merkte daarover in reactie op de motie Flos c.s. op: ‘Onder die voorwaarden is een personeelsbeleid dat rekening houdt met de religieuze of levensbeschouwelijke grondslag van de organisatie niet discriminerend.’ Reactie van het college van burgemeesters en wethouders van Amsterdam van 8 december 2009 op de door de gemeenteraad van Amsterdam aangenomen motie Flos c.s. (VVD) van 18 november 2009. Zie ook het advies van de Commissie gelijke behandeling aan de gemeente Amsterdam inzake het stellen van voorwaarden aan het wervings- en selectiebeleid van organisaties die taken voor de gemeente uitvoeren, Cgb-advies 2010-1, januari 2010. Artikel 5, tweede lid, AWGB bevat een vergelijkbare uitzondering voor instellingen op politieke grondslag (sub b) en instellingen van bijzonder onderwijs (sub c). Het vorenstaande is een weergave van het huidige juridische kader, waarin een bepaalde balans is neergelegd tussen verschillende grondrechten die met elkaar kunnen botsen, met name de vrijheid van godsdienst en het gelijkheidsbeginsel. Overigens zij opgemerkt dat diverse politieke partijen die balans inmiddels ter discussie stellen.22xVan der Ham heeft eind mei 2010 een initiatiefwetsvoorstel aangekondigd dat er toe strekt om de enkele-feitconstructie van de Awgb te schrappen.

      2.2 De tweede spelregel: bijdragen aan overheidsdoelen

      De tweede – positief geformuleerde – regel is dat contacten tussen overheid en religieuze organisaties moeten bijdragen aan de realisering van overheidsdoelen. Deze eis leidt ertoe dat bijvoorbeeld de vraag of een gemeente subsidie mag geven aan een antroposofische gemeenschap voor de organisatie van vormingsweekenden voor jongeren, negatief moet worden beantwoord.23xZie voorbeeldvraag B10 in het Tweeluik op p. 52. Het past immers niet in de scheiding van kerk en staat dat bepaalde activiteiten van overheidswege worden gesubsidieerd vanwege het levensbeschouwelijke karakter ervan. De neutraliteit van de overheid komt al gauw in het geding wanneer een gemeente ervoor kiest activiteiten te ondersteunen die specifiek zijn gericht op het overbrengen van een bepaalde religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging, zoals het geval is bij een antroposofisch vormingsweekend.
      Anders ligt dit bijvoorbeeld bij het organiseren van een talencursus Nederlands voor Marokkaans sprekende vrouwen in een moskee.24xZie voorbeeldvraag B9 in het Tweeluik op p. 52. Zo’n cursus kan doelen bevorderen die de gemeente voor ogen staan, zoals de participatie en integratie van Marokkaanse vrouwen in de samenleving. Het feit dat de cursus in een moskee wordt gehouden of dat de organisatie van de cursus in handen is van een religieuze organisatie, hoeft dan aan subsidiëring niet in de weg te staan. De locatie van de moskee kan een uitkomst zijn voor een moeilijk te bereiken doelgroep. Wel kan een gemeente stimuleren dat dergelijke cursussen in wijk- en buurtgebouwen van de gemeente of in een opleidingsinstituut plaatsvinden.25xZie voorbeeldvragen B3 en B14 in het Tweeluik op p. 50 resp. p. 54. Ook kan een gemeente bij dit soort activiteiten de algemene voorwaarde stellen dat deze openbaar toegankelijk zijn. Uiteraard moet de gemeente erop toezien dat de gelden daadwerkelijk worden ingezet voor de talencursus en dus ten goede komen aan het beoogde doel. Dat geldt voor elke subsidierelatie. Het is aan de subsidieverlener om in concrete gevallen te beoordelen of de te subsidiëren activiteiten gericht zijn op het overbrengen van een geloofs- of levensovertuiging, dan wel gericht zijn op het leveren van een bijdrage aan neutrale doelen die aansluiten bij de gemeentelijke belangen.
      De tweede eis brengt ook met zich dat evangeliseren of religieus zendingswerk tijdens door de overheid gesubsidieerde of aanbestede activiteiten, zoals jongerenwerk, verslavingszorg of het begeleiden van (ex-)prostituees en (ex-)gedetineerden, niet toelaatbaar wordt geacht. Dan zou immers (mede) sprake zijn van nastreving van een geloofsgebonden doel. Dat is geen overheidstaak. Bovendien laat de vereiste neutraliteit van de overheid dat niet toe. Evangeliseren betekent letterlijk het evangelie verkondigen. In relatie tot het vraagstuk van de scheiding van kerk en staat wordt met de term evangeliseren meestal geduid op het bekeren van mensen tot het geloof van de organisatie die de activiteiten verricht. In ruimere zin kan daaronder ook worden verstaan de wijze waarop de organisatie in de praktijk de werkzaamheden verricht, waarbij de eigen religieuze of levensbeschouwelijke identiteit actief wordt uitgedragen. De vraag of een christelijke organisatie die sportactiviteiten in achterstandswijken organiseert, onder andere met als doelstelling de jeugd over het christelijke geloof te vertellen, in aanmerking komt voor gemeentelijke subsidie, wordt in het Tweeluik negatief beantwoord.26xZie voorbeeldvraag B2 in het Tweeluik p. 49. Hier is immers sprake van vermenging van de sportactiviteiten – die op zich zouden kunnen aansluiten bij een gemeentelijk doel – met zending of evangelisatie. Om evangeliseren tijdens de door de overheid ondersteunde activiteiten te voorkomen wordt soms afgesproken dat medewerkers van organisaties niet zelf beginnen te vertellen over hun geloof en levenswijze, maar als de betrokkene daar naar vraagt daar wel antwoord op mogen geven.

      2.3 De derde spelregel: gelijke behandeling

      De derde spelregel luidt dat de contacten die de overheid aangaat, niet mogen leiden tot een ongelijke behandeling van religieuze of levensbeschouwelijke organisaties.27xTweeluik, p. 10 en 43. Het adagium van het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld, maar ongelijke gevallen juist niet. Bij de vraag of een gemeente evenveel aandacht moet besteden aan orthodoxe dominees als aan orthodoxe imams, hangt het antwoord dus af van de vraag of er in concreto sprake is van gelijke gevallen.28xZie voorbeeldvraag A4 in het Tweeluik p.44. Als de gemeente bijvoorbeeld signalen ontvangt over dreigende radicalisering onder volgelingen van een moskee, is het een denkbare stap om met de imam in gesprek te gaan. Als diezelfde signalen over orthodoxe christenen worden ontvangen, is er evengoed reden om met de dominee te overleggen. Maar uit het gelijkheidsbeginsel vloeit niet voort dat als de gemeente met een imam praat, zij dan ook altijd met de dominee moet praten, of omgekeerd.
      Gemeenten achten het in het algemeen waardevol om goede contacten te onderhouden met vertegenwoordigers van alle geestelijke stromingen. Dergelijke contacten kunnen het gemeentebestuur helpen om bijvoorbeeld bij de nazorg van rampen of ter voorkoming van escalatie van conflicten snel de burgers te bereiken. Soms krijgen gemeentebestuurders verzoeken uit religieuze gemeenschappen om aanwezig te zijn bij de inauguratie van een nieuwe kerkvoorganger.29xZie voorbeeldvraag A15 in het Tweeluik p. 44. In principe staat de scheiding van kerk en staat niet in de weg aan het bijwonen daarvan, zolang de gemeentebestuurder het gelijkheidsbeginsel in acht neemt. Welke religie de voorganger aanhangt, mag geen rol spelen in de beslissing. Als men wel ingaat op de ene uitnodiging maar niet op de andere, wordt ten minste de schijn gewekt dat de gemeente niet neutraal is. Men moet dus wel voor ogen houden welk signaal mogelijk uit kan gaan van de aanwezigheid van de bestuurder qualitate qua.

      Ten aanzien van het begrip neutraliteit wordt in de Nederlandse literatuur wel een driedeling gemaakt tussen exclusieve, inclusieve en compenserende neutraliteit.30xZie Van der Burg 2006, ‘Over hoofddoekjes, zwarte kousen en de seculiere samenleving. De noodzaak van een inclusieve democratie en een theologie der voorlopigheid’ (rede uitgesproken bij de opening van het academisch jaar 2006/2007 aan de Theologische Universiteit Kampen op 4 september 2006); WRR, Geloven in het publieke domein, Amsterdam 2007, p. 45; en de Notitie scheiding kerk en staat Amsterdam, april 2008. Exclusieve neutraliteit houdt in dat de overheid een publieke sfeer nastreeft die vrij is van religie en levensbeschouwing. Hierbij wordt vaak verwezen naar het Franse model van laïcité. Vrij algemeen wordt aangenomen dat het Nederlandse stelsel traditioneel is gebaseerd op inclusieve neutraliteit, wat betekent dat de overheid een diversiteit aan religies en religieuze organisaties in de openbare ruimte accepteert en deze ook gelijk behandelt. Bij inclusieve neutraliteit laat de overheid iedere groep gelijkelijk de ruimte, zij ondersteunt soms, maar bevoordeelt geen enkele groep. Ook bij de compenserende neutraliteit is er ruimte voor religie in de publieke sfeer. Maar wanneer structurele of historische ongelijkheden het voor sommige minderheden moeilijker maken hun godsdienst of cultuur op voet van gelijkheid te beleven, zouden deze groepen geen kans krijgen als men dit aan de partijen zelf zou overlaten. Dat kan volgens de WRR een argument zijn om hen extra te steunen.31xWRR-verkenning Geloven in het publieke domein, 2007, p. 46. Hierbij valt te denken aan de mogelijkheid van door (lokale) overheden georganiseerde financiële of facilitaire steun voor de bouw van moskeeën of kerken, of het (tijdelijk) ter beschikking stellen van openbare ruimte voor het houden van religieuze bijeenkomsten, bijvoorbeeld van uit hun voegen barstende migrantenkerken.
      Over de wenselijkheid van de toepassing van vormen van compenserende neutraliteit bestaat veel discussie. Velen zijn van mening dat daarmee de grenzen van het beginsel van scheiding van kerk en staat worden overschreden. Maar met het oog op de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat een pluriform aanbod van godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuigingen kan bestaan, en het recht om godsdienst te belijden, rijst de vraag of de overheid bepaalde religieuze stromingen een extra handje mag helpen omdat zij zich in een maatschappelijke achterstandspositie bevinden. Om de gelijkheid van alle godsdiensten en levensbeschouwingen daadwerkelijk te garanderen kan de overheid in voorkomende gevallen groepen die achterblijven extra ondersteunen.
      Volgens ons moet de overheid bij vormen van compenserende neutraliteit – waar in feite sprake is van voorkeursbeleid – wel terughoudend te werk gaan. Extra ondersteuning van de overheid kan worden opgevat als het zich positief uitspreken over een bepaald geloof of geloofsrichting, waarmee de overheid haar neutraliteit dreigt te verliezen. Waar het Tweeluik ingaat op de compenserende neutraliteit, wordt dan ook het standpunt ingenomen dat ten minste binnen de gemeente sprake moet zijn van steun van een ruime politieke meerderheid en een goede onderbouwing van de steunmaatregel.
      Dat gemeenten zorgvuldig willen omgaan met de derde spelregel blijkt uit de bijeenkomst georganiseerd door de gemeente Nieuwegein na het verschijnen van het Tweeluik. Het faciliteren, inrichten, vormgeven en beheren van een stiltecentrum in het maatschappelijk centrum van het nog te bouwen stadhuis in 2011 stond ter discussie tussen de gemeente en de maatschappelijke en religieuze instellingen. Beantwoord werd de vraag of een publiek gebouw in beginsel een verwijzing naar religies en religieuze symbolen mag bevatten.32xVgl. de zaak Lautsi vs. Italie, EHRM 3 november 2009, appl. nr. 30814/06 en bespreking daarvan door Carla Zoethout, ‘Kruisbeelden op openbare scholen in Italië’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2010-1, p. 75-80.

      2.4 Overige aspecten naast de spelregels

      Het Tweeluik besteedt ook aandacht aan manifestaties van religie in de publieke sfeer, maar blijkens de praktijkvoorbeelden die de gemeenten hebben aangedragen, zijn dat minder prangende kwesties in de praktijk op lokaal niveau. In de media is daarentegen de afgelopen tijd juist wel veel aandacht geweest voor zaken als de bouw van nieuwe moskeeën en het dragen van religieuze kleding of symbolen in het publieke domein. De regulering van dat laatste is in beginsel een aangelegenheid voor de formele wetgever. Met de bouw van moskeeën hebben gemeenten wel van doen, maar het juridisch kader is daar vrij helder. Op grond van de godsdienstvrijheid staat het aan gelovigen en religieuze organisaties vrij om gebedshuizen in te richten om hun godsdienst te belijden. Alleen de bouw en het gebruik van gebouwen kunnen aan voorschriften worden gebonden. De godsdienstvrijheid geeft geen vrijstelling van een bestemmingsplan of brandvoorschriften.33xTweeluik, p. 18-19. Wanneer op lokaal niveau sprake is van discussie, gaat het vaak over inpassing van het gebouw in het landschapsbeeld (mag er ook een minaret worden gebouwd en hoe hoog mag die zijn?), onrust van omwonenden over mogelijke overlast, of de financiering van het gebouw. Dit onderwerp laten wij hier verder rusten.

    • 3 Reacties op het Tweeluik

      Kort na het uitkomen van het Tweeluik heeft Anton van Hooff, voorzitter van de atheïstisch-humanistische vereniging De Vrije Gedachte, zich daar kritisch over uitgelaten.34xOpinie ‘Overspel tussen gemeente en religie’, Binnenlands bestuur 10 juli 2009, p. 36. Hij stelt dat het Tweeluik geheel in godsdienstige stijl eindigt met een catechismus van vraag en antwoord en dat de VNG zich hiermee op een hellend vlak heeft begeven. Deze kritiek is naar onze mening onterecht. De hiervoor veelvuldig aangehaalde voorbeelden aan het slot van het Tweeluik, geven feitelijk alleen antwoord op de vraag of het beginsel van scheiding van kerk en staat in de weg staat aan een bepaalde activiteit. De antwoorden zeggen daarmee niet veel over de wenselijkheid van een bepaalde activiteit vanuit politiek of maatschappelijk oogpunt. Het antwoord op die vraag behoort tot de gemeentelijke autonomie en zal mede afhangen van de lokale context, zoals ook in het Tweeluik is aangegeven.35xTweeluik, p. 43. In die zin is dus geen sprake van een ‘catechismus’. Wel beoogt het Tweeluik duidelijk te maken dat gemeenten vanuit het oogpunt van scheiding van kerk en staat niet verkrampt hoeven om te gaan met religieuze of levensbeschouwelijke organisaties. Een ontspannen omgang is niet alleen ingegeven door pragmatisme – een houding die veel te zien is bij gemeentebestuurders – maar de juridische kaders laten daar ook ruimte voor.
      Dit standpunt is ook vertolkt door de heer De Vet, lid van de directieraad van de VNG. Hij gaf in zijn reactie op Van Hooff aan dat er in Nederland nooit een absolute scheiding van kerk en staat zoals in Frankrijk is geweest.36x‘Scheiding kerk en staat’, Binnenlands bestuur 28 augustus 2009, p. 41. De overheid heeft traditiegetrouw de dialoog gezocht in de omgang met religies, aldus De Vet, en religieuze organisaties en hun activiteiten werden niet uit de samenleving verbannen. De overheid wil wel elke druk op burgers om tot bepaalde godsdienstige of levensbeschouwelijke groepen te horen, uitsluiten. Om die reden ontstaat volgens De Vet regelmatig bij gemeenten koudwatervrees op religieus terrein, waardoor zij samenwerking met religieuze organisaties ten onrechte schuwen. De gewijzigde omstandigheden in de samenleving maken volgens hem samenwerking tussen staat en kerk noodzakelijk. Zeker nu binnen lokale gemeenschappen samenhang, sociale cohesie en leefbaarheid dreigen te worden aangetast, wordt de dialoog tussen kerken of moskeeën en het openbaar bestuur belangrijker. Dat zien we bij het integratiedebat en bij het tegengaan van radicalisme en polarisatie, maar ook bij activiteiten bij de Wmo.37xTijdens het symposium te Zwolle, georganiseerd door het Centrum voor Samenlevingsvraagstukken, kwam de rol van de kerken in de samenleving met specifieke aandacht voor het terrein van de Wmo aan de orde, dit met het Tweeluik als achtergrond. ‘Voor het slagen van de Wmo zijn religieuze en levensbeschouwelijk organisaties van het grootste belang, omdat de wet uiteindelijk mensen stimuleert om meer naar elkaar om te zien.’ Genoemde ontwikkelingen nopen ertoe dat gemeenten niet te verkrampt omgaan met de scheiding van kerk en staat. De Vet gaf dan ook als belangrijkste argument aan dat er geen sprake is van een koerswijziging. Gemeenten maken met religieuze en niet-religieuze instellingen zodanige afspraken dat lokale activiteiten met een maatschappelijk doel zonder religieuze bagage plaatsvinden.

      De kritiek op het Tweeluik was overigens zeer gering. Integendeel, bij ons bestaat de indruk dat het Tweeluik voorziet in een grote behoefte. Dat blijkt onder meer uit het feit dat vraagstukken rondom religie in het publieke domein steeds vaker door gemeenten aan de orde worden gesteld, en in toenemende mate sprake is van het samenwerken met religieuze en levensbeschouwelijke organisaties.
      Overigens lijkt de islam een belangrijke rol te spelen in de discussie over religie in het publieke domein. Illustratief hiervoor zijn de praktijkvoorbeelden die de burgemeesters van Naarden, Oldenzaal, Hengelo en Katwijk hebben aangedragen tijdens het rondetafelgesprek over het Tweeluik met de woordvoerders van de vaste Kamercommissie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer in september 2009.38xHet betrof de burgemeesters Rehwinkel (destijds gemeente Naarden, thans Groningen), Backhuys (Oldenzaal), Kerkhaert (Hengelo) en Wienen (Katwijk). De burgemeesters merkten daarbij op dat religie pas problematisch werd toen gemeenten door islamitische organisaties werden benaderd. Soms werd zelfs geanticipeerd op problemen die niet aan de orde waren. In Hengelo was bijvoorbeeld een proefproces uitgelokt bij de Commissie gelijke behandeling over het dragen van een ‘boerkini’ in een zwembad, terwijl een dergelijke situatie zich feitelijk nog niet had voorgedaan.39xCGB 13 maart 2009 (nr. 2009-15). Volgens de Commissie mag het dragen van een zogenoemde boerkini niet verboden worden.
      Deze gesprekken hebben er naar alle waarschijnlijkheid toe bijgedragen dat het Tweeluik op 30 september 2009 overwegend positief is besproken tijdens het algemeen overleg in de Tweede Kamer met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister voor Wonen, Wijken en Integratie.40xKamerstukken II 2009/10, 29 614, nr. 17. Het meest kritisch waren de oppositiepartijen SP en VVD. Wel hebben de overwegingen van het Tweeluik inzake de ambtseed41x‘Voor ambtenaren op decentraal niveau geldt dat het bevoegd gezag van gemeenten en provincies zelf de inhoud van de eed vaststelt voor ambtenaren. Een gemeente kan zodoende ook de mogelijkheid bieden om de eed op islamitische wijze af te leggen’ (Tweeluik, p. 26). ertoe geleid dat een maand later, tijdens het plenaire debat op 27 oktober 2009, de Tweede Kamer een motie van CDA, CU en SGP heeft aangenomen over een bij wet vastgestelde formulering van de ambtseed voor gemeente- en provincieambtenaren,42xKamerstukken II 2009/10, 29 614, nr. 15. waarbij deze partijen zich op het standpunt stelden dat naast de belofte slechts de christelijke variant van de ambtseed mogelijk moet zijn.43xZie over de ambtseed de bijdrage van Ben Koolen in dit nummer.
      De actualiteit van het Tweeluik blijkt voorts uit het aantal vragen dat gemeenten stellen aan het ‘frontoffice’ van de VNG naar aanleiding van het Tweeluik. Een aantal gemeenten, waaronder de gemeenten Eindhoven, Deventer en Amsterdam, is actief aan de slag gegaan met de problematiek van scheiding van kerk en staat en levert daarmee good practices op voor andere gemeenten.

      Ten slotte heeft het Tweeluik ook geleid tot het landelijk initiatief ‘In Vrijheid Verbonden’. Dit initiatief is een ontmoeting van vertegenwoordigers van het jodendom, christendom, hindoeïsme, boeddhisme, islam en humanisme in Nederland, verenigd in de overtuiging dat de overheid zich niet mag bemoeien met de geloofs- of levensovertuiging van haar burgers. Vertegenwoordigers van de zes religies en levensbeschouwingen presenteren zich tweejaarlijks op een landelijke bijeenkomst. Tijdens de bijeenkomst van 25 januari 2010 stond het thema ‘Wat verbindt ons en waar moet het heen?’ centraal en werd op verzoek van de organisatie door de voorzitter van de VNG aandacht besteed aan het Tweeluik. De voorzitter heeft tijdens die bijeenkomst aangegeven dat religie minder een aangelegenheid van religieuze organisaties is, maar dat het door het individu op een hele persoonlijke manier en in een hele persoonlijke vorm wordt beleefd. Zij gaf aan dat niet alleen de beleving van religie verandert, maar ook het publieke domein.

    • 4 Tot slot

      De discussie over het thema religie en het publieke domein leeft, daarvan getuigen de vele vragen die bij de VNG over dit onderwerp binnenkomen. Onder het thema valt een keur aan onderwerpen te scharen, waarvan het Tweeluik Religie en Publiek Domein er enkele aansnijdt die vooral op lokaal niveau spelen. Het Tweeluik poogt gemeenten houvast te geven bij het beoordelen van kwesties met betrekking tot religie in hun gemeente. De relatie tussen religie en overheid in Nederland, zoals die in het Tweeluik is geschetst, sluit het meest aan bij wat Vermeulen het model van ‘pluralistische coöperatie’ noemt.44xB.P. Vermeulen, Vrijheid, gelijkheid, burgerschap. Over verschuivende fundamenten van het Nederlandse minderhedenrecht en -beleid: immigratie, integratie, onderwijs en religie, Den Haag 2007, p. 9-13. Daarin mag religie van betekenis zijn voor het maatschappelijk leven en moet de overheid zich inspannen om elke stroming gelijkwaardig en onpartijdig te behandelen. Voor nu en in de toekomst moeten wij onder ogen zien dat gemeenten niet alles alleen kunnen of zelfs zouden moeten doen. Meer dan tot nu toe het geval is, zullen gemeenten rondom thema’s als integratie en de uitvoering van de Wmo de samenwerking met georganiseerde, niet-georganiseerde, religieuze, niet-religieuze en levensbeschouwelijke organisaties opzoeken. Het is van belang energie te stoppen in het bouwen van bruggen tussen religieuze, levensbeschouwelijke en maatschappelijke groepen die eigenlijk van huis uit niet zoveel met elkaar gemeen hebben. Daarbij zal wel duidelijk moeten zijn wat de juridische grenzen zijn waarbinnen politieke besluitvorming kan plaatsvinden en hoe het democratisch stelsel in elkaar zit. Het Tweeluik probeert daaraan een bijdrage te leveren. Met politieke discussies en beleidsmaatregelen zullen gemeenten vormgeven aan het gelijkheidsbeginsel, de solidariteit en de sociale cohesie tussen en met hun burgers. Communicatie en transparantie zijn daarbij essentieel om vertrouwen te wekken en te behouden in de samenleving.

    Noten

    • 1 Kamerstukken II 2003/04, 29 614, nr. 2, § 3.3.

    • 2 EHRM 14 december 1999, appl. nr. 38178/97, § 53.

    • 3 Tweeluik, p. 33. Zie over religie en integratie ook de bijdrage van Ben Koolen in Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2010-1, p. 5-26.

    • 4 Verslag Conferentie Religie en Publiek Domein in relatie tot het gemeentelijk beleid, VNG 2009, p. 13-14.

    • 5 Tweeluik, p. 37.

    • 6 EHRM 14 december 1999, appl. nr. 38178/97, § 51-53 (Serif t. Griekenland).

    • 7 EHRM 13 december 2001, appl. nr. 45701/99, § 116.

    • 8 ARRvS 18 december 1986, AB 1987, 260 (geciteerd in Tweeluik op p. 15).

    • 9 ARRvS 19 december 1996, AB 1997, 414 (eveneens geciteerd in Tweeluik op p. 15).

    • 10 Tweeluik, p. 10 en 43.

    • 11 Verslag Conferentie Religie en Publiek Domein in relatie tot het gemeentelijk beleid, VNG 2009. p. 15-16.

    • 12 S.C. van Bijsterveld, Overheid en godsdienst, Nijmegen 2008, p. 113.

    • 13 Zie voorbeeldvraag A5 in het Tweeluik op p. 45.

    • 14 Denk bijv. aan de situatie waarin de gemeente de moskee, waarbij de imam werkzaam is, subsidie verleent voor het geven van taalcursussen of huiswerkbegeleiding.

    • 15 Zie voorbeeldvraag A3 in het Tweeluik op p. 44.

    • 16 Zie voorbeeldvraag B11 in het Tweeluik op p. 53.

    • 17 Zie voorbeeldvraag B10 in het Tweeluik op p. 52.

    • 18 Het Platform WORLD is opgericht om instellingen met elkaar in contact te brengen en om de sociale kaart van materiële en immateriële zaken van de vijf levensdomeinen (wonen, inkomen, sociale relaties, werk- of dagbesteding, onderwijs/opleiding/ontplooiing) met elkaar te delen. Ook biedt het Platform de mogelijkheid aan de gemeente Doetinchem signalen uit de samenleving tijdig op te vangen.

    • 19 Zie voorbeeldvragen B8 en B15 in het Tweeluik p. 51 resp. 54. De genoemde voorbeelden spreken over het gedwongen aannemen van ‘neutraal’ en ‘niet-gelovig’ personeel.

    • 20 Aanhangsel Handelingen II 2009/10, nr. 1032, p. 2203-2204 (vragen over de uitspraak van de gemeenteraad Amsterdam over identiteitsgebonden organisaties); Aanhangsel Handelingen II 2009/10, nr. 1033, p. 2205-2206 (vragen over de Algemene Subsidieverordening van de Gemeente Rhenen); en Aanhangsel Handelingen II 2009/10, nr. 1041, p. 1221-1222 (vragen over de weigering van het stadsbestuur van Amsterdam om een aangenomen motie, die discriminatie bestrijdt, uit te voeren). Recent heeft de SGP vragen gesteld over het niet verlengen van het contract tot het verrichten van jongerenwerk tussen Stadsdeel West van Amsterdam en Youth for Christ (ingezonden op 20 juli 2010 met kenmerk 2010Z11095).

    • 21 Het gemeentebestuur van Amsterdam merkte daarover in reactie op de motie Flos c.s. op: ‘Onder die voorwaarden is een personeelsbeleid dat rekening houdt met de religieuze of levensbeschouwelijke grondslag van de organisatie niet discriminerend.’ Reactie van het college van burgemeesters en wethouders van Amsterdam van 8 december 2009 op de door de gemeenteraad van Amsterdam aangenomen motie Flos c.s. (VVD) van 18 november 2009. Zie ook het advies van de Commissie gelijke behandeling aan de gemeente Amsterdam inzake het stellen van voorwaarden aan het wervings- en selectiebeleid van organisaties die taken voor de gemeente uitvoeren, Cgb-advies 2010-1, januari 2010.

    • 22 Van der Ham heeft eind mei 2010 een initiatiefwetsvoorstel aangekondigd dat er toe strekt om de enkele-feitconstructie van de Awgb te schrappen.

    • 23 Zie voorbeeldvraag B10 in het Tweeluik op p. 52.

    • 24 Zie voorbeeldvraag B9 in het Tweeluik op p. 52.

    • 25 Zie voorbeeldvragen B3 en B14 in het Tweeluik op p. 50 resp. p. 54.

    • 26 Zie voorbeeldvraag B2 in het Tweeluik p. 49.

    • 27 Tweeluik, p. 10 en 43.

    • 28 Zie voorbeeldvraag A4 in het Tweeluik p.44.

    • 29 Zie voorbeeldvraag A15 in het Tweeluik p. 44.

    • 30 Zie Van der Burg 2006, ‘Over hoofddoekjes, zwarte kousen en de seculiere samenleving. De noodzaak van een inclusieve democratie en een theologie der voorlopigheid’ (rede uitgesproken bij de opening van het academisch jaar 2006/2007 aan de Theologische Universiteit Kampen op 4 september 2006); WRR, Geloven in het publieke domein, Amsterdam 2007, p. 45; en de Notitie scheiding kerk en staat Amsterdam, april 2008.

    • 31 WRR-verkenning Geloven in het publieke domein, 2007, p. 46.

    • 32 Vgl. de zaak Lautsi vs. Italie, EHRM 3 november 2009, appl. nr. 30814/06 en bespreking daarvan door Carla Zoethout, ‘Kruisbeelden op openbare scholen in Italië’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2010-1, p. 75-80.

    • 33 Tweeluik, p. 18-19.

    • 34 Opinie ‘Overspel tussen gemeente en religie’, Binnenlands bestuur 10 juli 2009, p. 36.

    • 35 Tweeluik, p. 43.

    • 36 ‘Scheiding kerk en staat’, Binnenlands bestuur 28 augustus 2009, p. 41.

    • 37 Tijdens het symposium te Zwolle, georganiseerd door het Centrum voor Samenlevingsvraagstukken, kwam de rol van de kerken in de samenleving met specifieke aandacht voor het terrein van de Wmo aan de orde, dit met het Tweeluik als achtergrond. ‘Voor het slagen van de Wmo zijn religieuze en levensbeschouwelijk organisaties van het grootste belang, omdat de wet uiteindelijk mensen stimuleert om meer naar elkaar om te zien.’

    • 38 Het betrof de burgemeesters Rehwinkel (destijds gemeente Naarden, thans Groningen), Backhuys (Oldenzaal), Kerkhaert (Hengelo) en Wienen (Katwijk).

    • 39 CGB 13 maart 2009 (nr. 2009-15). Volgens de Commissie mag het dragen van een zogenoemde boerkini niet verboden worden.

    • 40 Kamerstukken II 2009/10, 29 614, nr. 17. Het meest kritisch waren de oppositiepartijen SP en VVD.

    • 41 ‘Voor ambtenaren op decentraal niveau geldt dat het bevoegd gezag van gemeenten en provincies zelf de inhoud van de eed vaststelt voor ambtenaren. Een gemeente kan zodoende ook de mogelijkheid bieden om de eed op islamitische wijze af te leggen’ (Tweeluik, p. 26).

    • 42 Kamerstukken II 2009/10, 29 614, nr. 15.

    • 43 Zie over de ambtseed de bijdrage van Ben Koolen in dit nummer.

    • 44 B.P. Vermeulen, Vrijheid, gelijkheid, burgerschap. Over verschuivende fundamenten van het Nederlandse minderhedenrecht en -beleid: immigratie, integratie, onderwijs en religie, Den Haag 2007, p. 9-13.


Print dit artikel