Tijdschrift voor Religie, Recht en BeleidAccess_open

Jurisprudentie

Het verbod op het dragen van opvallende religieuze symbolen op openbare scholen in Frankrijk

Trefwoorden symbool, religie, openbare school, 9 EVRM
Auteurs
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Carla Zoethout, 'Het verbod op het dragen van opvallende religieuze symbolen op openbare scholen in Frankrijk', TvRRB 2010-2, p. 76-80

    Five applicants were enrolled in various state schools for the year 2004-2005. On the first day of school, the girls, who are Muslims, arrived wearing a headscarf or kerchief. The boys were wearing an under-turban worn by Sikhs. For failure to comply with the French ban on all conspicuous religious symbols in all classes of state schools, they were expelled from school. According to the Court, the ban is based on the constitutional principle of secularism, which is consistent with the values protected by the Convention. The complaints under Article had to rejected as manifestly ill-founded.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Arrest

      Aktas vs. France, 30 juni 2009 (Requête no. 43563/08), Bayrak vs. France (no. 14308/08), Gamaleddyn vs. France (no. 18527/08), Ghazal vs. France (no. 29134/08), J. Singh vs. France (no. 25463/08) en R. Singh vs. France (no. 27561/08)1xVan deze zaken is alleen een Franse uitspraak beschikbaar. Wel is er een Engelse ‘press release’.

    • Onderwerp

      Het verbod tot het dragen van ‘opvallende religieuze symbolen’ op Franse openbare scholen (conform de wet op de ‘laïcité’) is volgens het Hof een gerechtvaardigde inbreuk op de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.

    • Relevante wetsartikelen

      Artikel 9 EVRM (vrijheid van godsdienst)

    • Achtergrond

      In het schooljaar 2004-2005 stonden mevrouw Aktas, mevrouw Bayrak, mevrouw Gamaleddyn, mevrouw Ghazal, meneer Jasvir Singh en meneer Ranjit Singh op diverse openbare scholen in Frankrijk ingeschreven. Op de eerste schooldag droegen de vrouwelijke leerlingen onder hen (allen moslima’s) een hoofddoek, terwijl de twee mannelijke leerlingen een soort ondertulband droegen, zoals gebruikelijk bij de sikhs.
      De directies van de scholen beschouwden de hoofddeksels in kwestie als strijdig met nieuwe Franse wetgeving uit 2004, waarin het verboden is kleding of andere symbolen te dragen die duidelijk uiting zijn van religieuze overtuigingen. Dit verbod betrof niet langer alleen gymnastieklessen, maar gold vanaf het nieuwe schooljaar voor alle lessen. Toen de leerlingen weigerden hun hoofddeksels af te zetten, werd hun de toegang tot de scholen ontzegd. Mevrouw Aktas, Bayrak en Gamaleddyn kwamen vervolgens met hoeden in plaats van hoofddoeken op school.2xWaarschijnlijk in de verwachting dat deze niet als religieuze tekenen zouden worden geduid. Het schoolbestuur was niettemin de mening toegedaan dat ook het dragen van hoeden onder het verbod viel. Na een periode van overleg met de families besloten de schoolbesturen de leerlingen van school te sturen, omdat laatstgenoemden weigerden zich aan artikel L. 141-5-1 van de ‘Code de l’éducation’ te houden.3xWet no. 2004-228, aangenomen op 15 maart 2004, waarin, met toepassing van het principe van de ‘laïcité’, het dragen van tekens of kleding die uitdrukking geven aan een religieuze overtuiging wordt verboden op openbare scholen. Art. L. 141-5-1 van de Code de l ‘éducation’ luidt: ‘Dans les écoles, les collèges et les lycées publics, le port des signes ou tenues par lesquels les élèves manifestent ostensiblement une appartenance religieuse est interdit.’
      In de zaken Aktas, Bayrak en Gamaleddyn werd het verzoek van de rechtshulp van appellanten om de zaak te kunnen voorleggen aan het Conseil d’État afgewezen, bij gebrek aan voldoende serieuze gronden voor een dergelijk verzoek. Mevrouw Aktas maakte desondanks haar zaak aanhangig bij dit Conseil, maar zonder succes. De vader van de twee mannelijke leerlingen deed hetzelfde. Het Conseil wees ook zijn beroep van de hand, met als argument dat de ‘keski’ van de sikhs, hoewel kleiner dan een traditionele tulband en donker van kleur, niet als een ‘discreet’ symbool kon worden beschouwd. Door een dergelijk hoofddeksel te dragen hadden de jongens hun religieuze overtuiging nadrukkelijk uitgedragen, in strijd met het wettelijke verbod.

    • Overwegingen van het EHRM

      Het EHRM besluit de verschillende klachten onder de noemer te brengen van artikel 9 EVRM (en daarmee dus geen speciale overwegingen te wijden aan artikel 8 (family life) en 10 (vrijheid van meningsuiting – enkele andere van de ingeroepen artikelen).
      Het Hof begint met de terugblik dat volgens vaste jurisprudentie het dragen van een hoofddoek moet worden beschouwd als een ‘handeling gemotiveerd of geïnspireerd door een religie of religieuze overtuiging’ (Leyla Sahin vs. Turkije).4xApplication no. 44774/98, 29 juni 2004. In de situatie van het Franse verbod een hoofddoek op openbare scholen te dragen gaat het dan ook om een beperking van de vrijheid van godsdienst in de zin van het tweede lid van artikel 9 EVRM, in dit geval gelegitimeerd door de wet van 15 maart 2004. Doel van de beperking is de bescherming van de rechten van anderen en van de openbare orde. Maar dan volgt de derde beperkingsgrond. Is deze ‘noodzakelijk in een democratische samenleving’?
      Het Hof baseert zich voor de volgende overwegingen voor een belangrijk deel op die van de zaak Leyla Sahin vs. Turkey van 29 juni 2004, waarin het Hof het Turkse verbod op hoofddoeken op universiteiten goedkeurde. Het Hof wijst om te beginnen op de bijzondere taak van de staat als neutrale en onpartijdige instantie ten aanzien van de verschillende religieuze en levensbeschouwelijke overtuigingen. Om de waarden van de democratische samenleving overeind te houden is daarom ook van de zijde van individuen een zekere bereidheid tot compromis onontbeerlijk. De Franse maatregel waarbij de leerlingen van school werden gestuurd laat zich dan ook vooral verklaren vanuit de noodzaak de rechten en vrijheden van anderen en de openbare orde te beschermen en niet door enig bezwaar van staatswege ten aanzien van de religieuze overtuigingen van de leerlingen.
      Het Hof stelt dan opnieuw vast (onder aanhaling van twee eerdere uitspraken tegen Frankrijk, Dogru en Kervanci vs. France),5xDogru en Kervanci vs. France (no. 31645/04 en 27058/05, 4 december 2008), waarin dezelfde kwestie speelde ten aanzien van het verbod van het dragen van hoofdbedekkende kleding tijdens gymnastieklessen. dat zowel in Frankrijk als in Turkije en Zwitserland het principe van de ‘laïcité’ een constitutioneel principe is, grondslag van de republiek, dat door de bevolking als geheel wordt aangehangen en waarvan het van belang is deze duidelijk gestalte te geven, met name waar het scholen betreft. Met het oog op de ‘margin of appreciation’ (beleidsvrijheid) die aan staten moet worden gelaten in de verhouding tussen kerk en staat (het Hof spreekt hier van ‘les délicats rapports entre l’Etat et les églises’), moet de vrijheid van godsdienst dan ook mede worden bezien in het licht van de eisen van de ‘laïcité’ van de Franse republiek.
      Het Hof ziet in de nu voorgelegde zaken geen reden zich van de eerdere jurisprudentie te distantiëren. Het verbod op opzichtige religieuze tekenen kan niet anders worden gezien dan als een uiting van de wens de ‘laïcité’ ook op scholen gestalte te geven. Ook het feit dat de vrouwelijke leerlingen zich naar school begaven met een hoed maakt geen verschil – de waardering daarvan (in dit geval afwijzing) wordt aan de staat zelf overgelaten.

    • Uitspraak

      De inbreuk van de Franse autoriteiten op de vrijheid van godsdienst van de leerlingen was legitiem en stond in verhouding tot het doel van de bescherming van de rechten van anderen en de bescherming van de openbare orde. De klachten worden daarom als ‘kennelijk ongegrond’ van de hand gewezen.

    • Bespreking door Carla Zoethout

      Hoewel Aktas vs. France e.a. tot een ‘kennelijk ongegrond’-beslissing hebben geleid en daarmee geen aanleiding hebben gegeven tot een inhoudelijk oordeel, meen ik dat de zaken niettemin korte bespreking verdienen. De reden is dat in deze uitspraak de ‘laïcité’ uitdrukkelijk als leidinggevend principe van het Franse systeem van de scheiding van kerk en staat naar voren komt, met alle consequenties van dien voor het in deze zaak aangevochten verbod op het dragen van religieuze tekenen. Een nadere toelichting van dat principe is echter wel aangewezen.
      Onder het systeem van het EVRM wordt geen eenduidige relatie ten aanzien van de verhouding tussen kerk en staat voorgeschreven – dat blijkt ondubbelzinnig uit de uitspraken van het Hof ten aanzien van de notie van het ‘pluralisme’ dat inherent zou zijn aan de waarden van het EVRM. Zo zijn er onder de lidstaten van de Raad van Europa leden met een staatskerk (het Verenigd Koninkrijk, Denemarken) en is ook een systeem als het Franse mogelijk, waarin een vergaande scheiding tussen kerk en staat wordt voorgestaan.
      De Franse Grondwet van 1958 bevat in artikel 1 een verwijzing naar het principe van de ‘laïcité’, enigszins vrij te vertalen als secularisme.6xArt. 1 van de Franse constitutie luidt: ‘La France est une république indivisible, laïque, démocratique et sociale. Elle assure l’égalité devant la loi de tous les citoyens sans distinction d’origine, de race ou de religion. Elle respecte toutes les croyances (…)’ (Loi constitutionnelle n 2003-276 du 28 mars 2003). Het principe is ontstaan uit een conflictsituatie met de katholieke kerk, aan het begin van de twintigste eeuw, en legt de seculiere uitgangspunten van de Franse staat vast. Die bestaan hierin dat de Franse staat geen religie financiert, eenieder vrijheid van godsdienst heeft, religieus onderwijs op school verboden is en geen religieuze symbolen in openbare plaatsen worden toegestaan.
      Aan het principe van de ‘laïcité’ is in 2004 nadere uitwerking gegeven in de betwiste Code de l’éducation. Vanwege spanningen in de Franse multireligieuze samenleving over het dragen van hoofddoeken op scholen (waarvan de regulering tot dan toe aan scholen zelf werd overgelaten) werd in juli 2003 de commissie-Stasi ingesteld, die als opdracht had het principe van secularisme in Frankrijk te onderzoeken. De belangrijkste aanbeveling van de commissie was de invoering van een wet waarin leerlingen zou worden verboden op school enig opvallend religieus of politiek teken te dragen. De invoering van de wet op de ‘laïcité’ in 2004 in Frankrijk kreeg internationaal veel publiciteit, maar daarna is het eigenlijk op enkele incidenten na betrekkelijk stil gebleven. Maar wat was nu de achtergrond van deze wet en waartoe heeft deze geleid?
      De wet van 15 maart moet worden gezien als de toepassing van het principe van de ‘laïcité’ als een van de grondslagen van de publieke school. De school heeft (volgens de toelichting op de wet) als missie de waarden van de republiek over te dragen, waaronder de gelijkwaardigheid van alle mensen, de gelijkheid van mannen en vrouwen en de vrijheid van eenieder om volgens zijn eigen keuze zijn leven in te richten. Het is aan de school deze waarden tot leven te doen komen, de vrije ontwikkeling van iedere leerling mogelijk te maken, gelijkheid tussen de leerlingen te verzekeren en een atmosfeer van broederschap te stimuleren.
      De nieuwe wet geldt voor alle godsdienstige denominaties. Het dragen van die kleding en tekenen is verboden waarvan het onmiddellijk duidelijk is dat deze verwijst naar de religieuze overtuiging, zoals de islamitische hoofddoek (of welke naam men daar ook aan hecht), het keppeltje of een opzichtig kruis. Daarmee moet het voor leerlingen dus mogelijk worden gemaakt om in een sfeer vrij van godsdienstige of politieke beïnvloeding tot ontwikkeling te komen.
      In haar rapport ter voorbereiding van de wet maakte de commissie-Stasi duidelijk dat ze de school ziet als een plaats waar leerlingen dienen te worden beschermd tegen het ‘woelen van de wereld’,7x‘L’école ne doit pas être à l’abri du monde, mais les élèves doive être protégés de la «fureur du monde»: certes elle n’est pas une sanctuaire, mais elle doit favoriser une mise à distance par rapport au monde réel pour en mettre l’apprentissage’ (Rapport au Président de la République, remis le 11 december 2003, Commission de Reflexion sur l’application du principe de laïcité dans la République’, p. 56). waar zij zich vrijelijk moeten kunnen ontplooien. Het verbod beoogt bij te dragen aan een atmosfeer op scholen die zo veel mogelijk gevrijwaard blijft van conflicten als gevolg van identiteitskwesties. In die zin zou men kunnen zeggen dat de Franse staat met het verbod primair gekozen heeft voor de vrije ontwikkeling en opvoeding van het kind, zelfs als dat tegen de wens van de ouders ingaat. De betrekkelijke rust die na de invoering van de wet lijkt te zijn ontstaan, zou wel eens een bewijs kunnen zijn van het relatieve succes van het systeem in Frankrijk.

    Noten

    • 1 Van deze zaken is alleen een Franse uitspraak beschikbaar. Wel is er een Engelse ‘press release’.

    • 2 Waarschijnlijk in de verwachting dat deze niet als religieuze tekenen zouden worden geduid. Het schoolbestuur was niettemin de mening toegedaan dat ook het dragen van hoeden onder het verbod viel.

    • 3 Wet no. 2004-228, aangenomen op 15 maart 2004, waarin, met toepassing van het principe van de ‘laïcité’, het dragen van tekens of kleding die uitdrukking geven aan een religieuze overtuiging wordt verboden op openbare scholen. Art. L. 141-5-1 van de Code de l ‘éducation’ luidt: ‘Dans les écoles, les collèges et les lycées publics, le port des signes ou tenues par lesquels les élèves manifestent ostensiblement une appartenance religieuse est interdit.’

    • 4 Application no. 44774/98, 29 juni 2004.

    • 5 Dogru en Kervanci vs. France (no. 31645/04 en 27058/05, 4 december 2008), waarin dezelfde kwestie speelde ten aanzien van het verbod van het dragen van hoofdbedekkende kleding tijdens gymnastieklessen.

    • 6 Art. 1 van de Franse constitutie luidt: ‘La France est une république indivisible, laïque, démocratique et sociale. Elle assure l’égalité devant la loi de tous les citoyens sans distinction d’origine, de race ou de religion. Elle respecte toutes les croyances (…)’ (Loi constitutionnelle n 2003-276 du 28 mars 2003).

    • 7 ‘L’école ne doit pas être à l’abri du monde, mais les élèves doive être protégés de la «fureur du monde»: certes elle n’est pas une sanctuaire, mais elle doit favoriser une mise à distance par rapport au monde réel pour en mettre l’apprentissage’ (Rapport au Président de la République, remis le 11 december 2003, Commission de Reflexion sur l’application du principe de laïcité dans la République’, p. 56).


Print dit artikel