DOI: 10.5553/TvRRB/187977842015006001005

Tijdschrift voor Religie, Recht en BeleidAccess_open

Artikel

Onverdoofd ritueel slachten getoetst aan het EVRM: het Deense verbod als Europees vraagstuk

Trefwoorden Ritueel slachten, EVRM, godsdienstvrijheid, dierenwelzijn
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Gerhard van der Schyff, 'Onverdoofd ritueel slachten getoetst aan het EVRM: het Deense verbod als Europees vraagstuk', TvRRB 2015-1, p.

    According to the tenets of Judaism and Islam, animals must be slaughtered without any form of stunning. Stunning is often required to alleviate an animal’s suffering when it is killed. Legislation that requires stunning without exempting ritual slaughter leads to an interference with religious freedom that calls for closer justification. With reference to recent legislation in Denmark, this contribution analyses whether blanket stunning can be said to violate the right to freedom of religion in article 9 of the ECHR.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Volgens het Judaïsme en de Islam dienen dieren onverdoofd geslacht te worden. Daarentegen vereist de wet in veel staten vaak dat een dier moet worden verdoofd alvorens het dier mag worden geslacht, dit omwille van het dierenwelzijn. Wetgeving die verdoving bij de slacht vereist maakt een inbreuk op het recht op vrijheid van godsdienst. Deze inbreuk dient derhalve gerechtvaardigd te worden teneinde het recht niet te schenden. Gezien het belang van het soms felle debat over dit onderwerp analyseert deze bijdrage of het juridisch mogelijk is het onverdoofd slachten uit te bannen door verdoving van slachtdieren zonder uitzondering verplicht te stellen. De Deense actualiteit biedt aanknopingspunten om deze vraag op een ook voor Nederland relevante manier aan het recht of vrijheid van godsdienst in artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens te toetsen.

    • Vrijheid van godsdienst in multicultureel Europa

      Veel Europese landen worstelen met multiculturele kwesties gerelateerd aan de vraag hoe de samenleving moet reageren op en omgaan met de behoeften van verschillende culturen. Prangende vragen betreffen bijvoorbeeld de regulering van immigratie, de voertaalkeuze en niet in de laatste plaats de diverse godsdienstige gebruiken voortvloeiend uit de groeiende culturele diversiteit. Zo kwam de vrijheid van godsdienst in beeld toen een Nederlandse moslim werd afgewezen voor een functie als klantmanager bij de gemeente Rotterdam onder meer omdat hij om geloofsredenen weigerde vrouwen een hand te geven. Tevens laat deze zaak zien dat het lastig kan zijn zulke kwesties te beslechten. De Commissie gelijke behandeling (CGB) was van oordeel dat de gemeente bij de afwijzing van de sollicitant op grond van diens weigering vrouwen een hand te geven een niet objectief gerechtvaardigd indirect onderscheid had gemaakt op grond van godsdienst.1xDe CGB is in 2012 opgegaan in het College voor de Rechten van de Mens. In de navolgende civiele procedure oordeelden de rechtbank (in eerste instantie) en het gerechtshof (in hoger beroep) echter dat het onderscheid zoals gemaakt door de gemeente wel degelijk objectief gerechtvaardigd was.2xCGB 5 oktober 2006, oordeel 2006-202; Rb. Rotterdam 6 augustus 2008, ECLI:NL:RBROT:2008:BD9643; Gerechtshof Den Haag 10 april 2012, JAR 2012/130, m.nt. E.L.J. Bruyninckx. Controverse en verdeeldheid ontstonden ook in de context van het Franse en Belgische verbod op de openbare dracht van boerka’s en ten aanzien van de vraag of van Britse christelijke ambtenaren van de burgerlijke stand kan worden verlangd dat zij homohuwelijken voltrekken, ook al botst dit met hun geloofsovertuiging.3xM. Berger, ‘Boerkaverbod en de terugkeer van Rousseau’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2010, p. 77; P.B.C.D.F. Sasse van IJsselt, ‘Over het verbod op het dragen van een gezichtssluier en van andere gelaatsbedekkende kleding’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2010, p. 5; G. van der Schyff & A. Overbeeke, ‘Exercising religious freedom in the public space: A comparative and European Convention analysis of general burqa bans’, European Constitutional Law Review 2011, p. 424; EHRM 1 juli 2014 (Grote Kamer), nr. 43835/11, par. 74 (S.A.S. vs. France); de zaak van Ladele zoals beslecht in EHRM 15 januari 2013, nrs. 48420/10, 59852/10, 51671/10, 36516/10, par. 26 (Eweida vs. The United Kingdom).
      De vraag of rituele (of: godsdienstige) slacht mag worden verboden, is ook eenzelfde heikele kwestie. Het gaat daarbij vooral om wetgeving die vereist dat alle slachtdieren worden verdoofd voordat zij worden geslacht, om zodoende hun lijden te verminderen. Deze verdovingseis staat haaks op het godsdienstige ritueel waarbij dieren onverdoofd worden geslacht. Recente Deense wetgeving schrijft voor dat alle dieren moeten worden verdoofd voordat zij worden geslacht, ongeacht eventuele godsdienstige bezwaren tegen verdoving. Denemarken volgt hiermee het voorbeeld van Zwitserland, Zweden, Noorwegen, IJsland, Litouwen en Luxemburg.4xZie F. Bergeaud-Blackler, ‘New challenges for Islamic ritual slaughter: A European perspective’, Journal for Ethnic and Migration Studies 2007, p. 965, 967; S. Ferrari & R. Bottoni, Legislation regarding religious slaughter in the EU member, candidate and associated countries, DIALREL rapport 2010, p. 10, zie www.dialrel.eu/images/report-legislation.pdf. Een vergelijkbaar verbod op onverdoofd slachten in Nederland strandde in de slotfase van het wetgevingsproces, terwijl elders, bijvoorbeeld in Groot-Brittannië, stemmen opgaan om een algemene verdovingseis in te voeren.5xKamerstukken I, stemmingen 19 juni 2012, 33-5-24. Zie G. van der Schyff, ‘Ritual slaughter and religious freedom in a multilevel Europe: the wider importance of the Dutch case’, Oxford Journal of Law and Religion 2014, p. 76 voor een uitgebreide bespreking van de Nederlandse situatie; zie ook www.bbc.com/news/uk-26463064. De discussie rondom het al dan verbieden van onverdoofd slachten speelt dus nog steeds.
      Gezien het belang van het soms felle debat over dit onderwerp analyseert deze bijdrage of het juridisch mogelijk is het onverdoofd ritueel slachten uit te bannen door verdoving van slachtdieren ongeclausuleerd verplicht te stellen.6xZie bijv. het gepassioneerde betoog van A.Z. Zivotofsky, ‘Government regulations of shechita (Jewish religious slaughter) in the twenty-first century: are they ethical?’, Journal of Agricultural and Environmental Ethics 2012, p. 747. Hierover zijn reeds in dit tijdschrift en elders algemene artikelen gepubliceerd.7xZie de bijdragen aan dit blad van C. Zoethout, ‘Onverdoofd ritueel slachten’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2011, p. 3; J. Janssen, ‘Onverdoofd slachten: dierenwelzijnargumenten tegen en godsdienstige argumenten voor deze slachtmethode’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2014, p. 34 en de bronnen vermeld in de voetnoten van deze bijdrage. In deze bijdrage zal kritisch naar de recente Deense wetgeving worden gekeken. Deze wetgeving biedt namelijk interessante inzichten die ons kunnen aanzetten om opnieuw na te denken over deze ook voor Nederland relevante kwestie. Hierbij zal de nadruk vooral op het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) liggen, omdat dit verdrag het ijkpunt is voor alle 47 Europese landen die erbij zijn aangesloten. Het EVRM is tevens relevant omdat het de ondergrens aangeeft voor de uitleg en toepassing van het recht op vrijheid van godsdienst zoals neergelegd in artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.8xArt. 52 lid 3 EU Grondrechtenhandvest. De Deense actualiteit biedt aanknopingspunten om het verbod op onverdoofd ritueel slachten opnieuw te toetsen aan de vrijheid van godsdienst als verdragsnorm, wat leidt tot inzichten die ook voor de discussie in Nederland van nut kunnen zijn. Hierna volgt eerst een uiteenzetting van rituele slacht en bezwaren tegen het verdoven van slachtdieren. Daarna wordt de juridische context uiteengezet en wordt de algemene verdovingseis besproken in het licht van het recht op vrijheid van godsdienst zoals vervat in artikel 9 EVRM. De juridische context wordt uiteengezet en kritisch besproken aan de hand van de relevante rechtspraak en -theorie. Ter verheldering van de discussie wordt er ook van vergelijkend recht gebruikgemaakt, waar nuttig. Aan de hand van de analyse wordt getoond dat de relevante rechtspraak slechts deels gevolgd dient te worden en wordt er een alternatieve interpretatie van de margin of appreciation gegeven die toegepast zou kunnen worden op de lidstaten van de Raad van Europa.

    • Over ritueel slachten en verdoven

      Alvorens in te gaan op de vraag of onverdoofd ritueel slachten wettelijk kan worden verboden, moet duidelijk zijn wat dit gebruik inhoudt. Ritueel slachten is het doden van een dier conform specifieke religieuze gebruiken.9xJanssen 2014, p. 35; C. Zoethout, ‘Ritual slaughter and the freedom of religion: some reflections on a stunning matter’, Human Rights Quarterly 2013, p. 651, 652-653. Het doel ervan is om vlees geschikt te maken voor menselijke consumptie en daarbij tevens een godsdienstige plicht te vervullen. Bij rituele slacht in Europa gaat het tegenwoordig veelal om gebruiken in het jodendom en de islam. Deze twee godsdiensten kennen sterk vergelijkbare slachtgebruiken, omdat beide voorschrijven dat een dier moet worden gedood door een halssnede aan te brengen met een scherp mes.10xZoethout 2013, p. 655-656. De joodse godsdienstwet vereist dat de slachter is geaccrediteerd door het ter zake bevoegd godsdienstig gezag, en voor de islam moet de slachter een moslim zijn.11xVan der Schyff 2014, p. 77-78. Beide godsdiensten waarschuwen ook tegen de consumptie van bloed en benadrukken dat het dier moet sterven door bloedverlies. Voor het overige kunnen de feitelijke omstandigheden waaronder een dier wordt geslacht verschillen. Zo kan er per godsdienst worden voorgeschreven dat een dier zodanig moet worden gefixeerd dat het na de halssnede zo veel mogelijk bloed verliest.
      Spanning tussen godsdienst(en) en het geldende nationale recht ontstaat wanneer seculiere autoriteiten voorschrijven dat dieren alleen mogen worden gedood nadat ze zijn verdoofd. De onderbouwing van deze eis komt verderop aan de orde bij de bespreking van de legitimiteit van het doel om het recht op vrijheid van godsdienst te beperken. Betreffende het verdoven zelf is het doel een dier buiten bewustzijn te brengen. Dit wordt gewoonlijk gedaan door een pen in de schedel van het dier te schieten, door het dier elektrische schokken toe te dienen of door het dier te bedwelmen met gas.12xZie J.M. Regenstein, Expert opinion on considerations when evaluating all types of slaughter: mechanical, electrical, gas and religious slaughter, 2011, p. 13, zie http://vivo.cornell.edu/display/AI-48522815488. Deze laatste methode is relevant voor onze discussie, aangezien het reversibel kan zijn: een dier wordt tijdelijk buiten bewustzijn gebracht, waardoor het kan worden gedood terwijl het in een soort slaaproes verkeert.
      De controverse betreft de verdeeldheid binnen het jodendom en de islam over de vraag of het verdoven van een slachtdier samengaat met de leerstellingen van de beide geloven over dit onderwerp. In haar bespreking van de oorsprong van ritueel slachten in oude wetten laat Zoethout zien dat religieuze teksten nogal vaag zijn over dit gebruik.13xZoethout 2013, p. 655. Zo is de slachttechniek in de joodse traditie uitgewerkt in van origine mondeling overgeleverde wetten.14xP. Lerner & A.M. Rabello, ‘The prohibition of ritual slaughtering (kosher schehita and halal) and freedom of religion of minorities’, Journal of Law and Religion 2006/2007, p. 9, 10. Onder verwijzing naar het werk van Ozari over het onderwerp redeneert Zoethout dat er ruimte is voor de conclusie dat het verdoven van dieren niet in strijd is met de joodse godsdienstwetten, omdat Ozari stelt dat ‘[a]ll dealings before and after the slaughter should be considered to be of peripheral importance’.15xZoethout 2013, p. 654-655; R. Ozari, Rituelles Schlachten bei Jude (Schechita), Muslime (Dhabh) und Sikhs (Jhatkᾶ), München 1984, p. 19 (vertaling uit het Duits door Zoethout). Hoewel hiermee de bijl wordt gelegd aan de wortel van de bezwaren tegen verdoven, betoogt Zivotofsky nadrukkelijk dat verdoven een dier schade kan toebrengen op een manier die niet eenvoudig is vast te stellen.16xZivotofsky 2012, p. 752. Dit zou betekenen dat een dier niet volmaakt gezond is wanneer het wordt geslacht en dus niet voldoet aan de eisen van de joodse voorschriften. Silver wijst op een ander aspect: verdoven zou kunnen leiden tot onzekerheid over de precieze oorzaak van de dood van een dier en dit zou betekenen dat een dier zelfs helemaal niet ritueel is geslacht.17xJ. Silver, ‘Understanding freedom of religion in a religious industry: Kosher slaughter (shechita) and animal welfare’, Victoria University of Wellington Law Review 2011, p. 671, 677.
      Zoethout voert verder aan dat ook de islam geen sluitend antwoord geeft op de vraag of slachtdieren mogen worden verdoofd.18xZoethout 2013, p. 655. Dit blijkt uit de uiteenlopende opvattingen die hierover worden gedebiteerd. Zo oordeelde de rector van de Al-Azhar Universiteit in Caïro in 1982 dat verdoven niet in strijd is met het islamitische geloof.19xLerner & Rabello 2006/2007, p. 12. Dit staat in scherp contrast met de theologische opvatting waarnaar wordt verwezen in de memorie van toelichting van Thiemes wetsvoorstel strekkend tot het invoeren van een ongeclausuleerde verdovingseis in Nederland.20xKamerstukken II 2007/08, 31571, 3, p. 3. Volgens de daar genoemde opvatting dienen dieren wel onverdoofd te worden geslacht, wil het vlees voldoen aan islamitische voorschriften. Per saldo lijkt de mening van veel leden van de islamitische gemeenschap in Denemarken meer op die van het Al-Azhar-oordeel uit 1982 dan op de opvatting waar Thieme naar verwijst.21xZie www.npr.org/blogs/thesalt/2014/04/09/291887381/banning-traditional-animal-slaughter-denmark-stokes-religous-ire. Dit komt doordat verdoofd slachten in Denemarken sinds 2004 de norm is voor veel moslims, omdat in dat jaar het laatste slachthuis dat onverdoofd slachtte zijn deuren sloot. Een aanknopingspunt dat sommige moslims in Denemarken in deze kwestie kiezen voor de vaststelling of het inderdaad om vlees van ritueel geslachte dieren gaat, is dat van de doodsoorzaak. Wanneer kan worden vastgesteld dat de verdoving zelf niet tot de dood van het dier heeft geleid, is het vlees van het geslachte dier geschikt voor consumptie voor gelovigen. Een beduidend deel van de 230.000 Deense moslims lijkt deze uitleg te accepteren, maar een groot deel van de 8000 joden in het land geeft de voorkeur aan het importeren van koosjer vlees.22xIdem.

    • Juridische context

      In religieuze kringen heerst duidelijk verdeeldheid over de vraag of dieren mogen worden verdoofd alvorens zij ritueel worden geslacht. Dat heeft invloed op de discussie over de juridische toelaatbaarheid van ritueel slachten, aangezien daar het recht op vrijheid van godsdienst centraal staat.
      Vooraleerst is het nuttig aan te geven wat de rol van het recht niet is. Het is breed geaccepteerd dat een democratische samenleving niet tot doel heeft het recht aan te wenden om het waarheidsgehalte van godsdienstige stellingen vast te stellen. Het recht dient derhalve niet om de vraag te beantwoorden of de voorschriften van een bepaald geloof verdoving bij rituele slacht toestaan of verbieden, zoals bevestigd in de zaak Hasan and Chaush vs. Bulgaria.23xEHRM 26 oktober 2000, nr. 30985/96 (Hasan and Chaush vs. Bulgaria). Over het verwante aspect, de staat als ‘neutral organiser of religions’, zie EHRM 10 november 2005 (Grote Kamer), nr. 44774/98, par. 107, 109 (Leyla Şahin vs. Turkey); EHRM 1 juli 2014 (Grote Kamer), nr. 43835/11, par. 127 (S.A.S. vs. France). Zie uitgebreid S. van Bijsterveld, ‘De staat als “neutral organiser of religions”? Een analyse van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens’ (I), Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2013-1, p. 44 en S. van Bijsterveld, ‘De staat als “neutral organiser of religions”? Een analyse van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens’ (II), Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2013-2, p. 34. Het recht dient er juist toe rituele slacht te waarborgen voor zover dit gebruik wordt beschermd door het recht op vrijheid van godsdienst en niet is onderworpen aan een gerechtvaardigde beperking.
      Toegepast op de eerder geschetste Deense situatie gaat het erom of rituele slacht valt onder het recht op vrijheid van godsdienst zoals vervat in artikel 9 lid 1 EVRM, en of de recentelijk aangenomen wetgeving een feitelijke inbreuk pleegt op dat recht.24xArt. 9 lid 1 EVRM bepaalt: ‘Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.’ Als deze vragen bevestigend kunnen worden beantwoord, is vervolgens de vraag aan de orde of het recht op rituele slacht gerechtvaardigd kan worden beperkt in de zin van artikel 9 lid 2 EVRM.25xArt. 9 lid 2 EVRM bepaalt: ‘De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.’ Hiertoe is vereist dat zulke beperkingen zijn voorzien bij de wet en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn om een legitiem doel te realiseren.

    • Recht op ritueel slachten?

      Garandeert artikel 9 lid 1 EVRM een recht op ritueel slachten? Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg heeft herhaaldelijk gesteld dat deze bepaling niet elke handeling beschermt die voortvloeit uit geloofsovertuiging.26xZoals in EHRM 3 april 2012, nr. 28790/08, par. 34 (Francesco Sessa vs. Italy). Indien het EVRM ritueel slachten niet als recht zou beschermen, zou dit betekenen dat de staat ritueel slachten aan banden kan leggen zonder dat die beperking hoeft te voldoen aan de eisen die artikel 9 lid 2 EVRM daaraan stelt. De pertinente vraag is dus hoe de reikwijdte van het recht op godsdienstvrijheid dient te worden geïnterpreteerd. In dit verband kan er een rechtstheoretisch onderscheid worden gemaakt tussen de opvatting van enerzijds Alexy en anderzijds Cliteur.
      Alexy meent dat de reikwijdte van rechten zo breed mogelijk moet worden opgevat om een zo groot mogelijk beschermingsbereik te realiseren.27xR. Alexy, A theory of constitutional rights, Oxford 2002, p. 210. Anders gezegd (bijvoorbeeld door Barak):28xA. Barak, Proportionality: constitutional rights and their limitations, Cambridge 2012, p. 76. botsende belangen en waarden moeten pas worden gewogen aan de hand van de beperkingen die artikel 9 lid 2 EVRM stelt en niet aan de hand van de vrijhedencatalogus van lid 1 van deze bepaling. Hiertegenover staat de visie van Cliteur, die stelt dat een kritische juridische evaluatie van wat heeft te gelden als godsdienst juist en vooraleerst zou moeten plaatsvinden in het kader van lid 1 en niet enkel of primair in dat van lid 2.29xP. Cliteur, ‘Criteria voor juridisch te beschermen godsdienst’, NJB 2012, p. 2531, 3096. Bepaalde handelingen, aldus Cliteur, kunnen alleen dan onder de reikwijdte en bescherming van het recht op vrijheid van godsdienst vallen als duidelijk is dat zij niet resulteren in leed, geweld, schade, benadeling of ongelijkheid. Waar Alexy’s benadering veel ruimte biedt voor het kwalificeren van gedragingen als het belijden van godsdienst en dus a priori beschermwaardig op grond van lid 1, pleit Cliteur ervoor die ruimte in te perken door kritisch te analyseren wat dient te worden beschermd alvorens een afweging wordt gemaakt op grond van het beperkingsregime van lid 2.
      De rechtspraak van het EHRM sluit meer aan bij de redenatie van Alexy dan die van Cliteur. Tot op heden heeft het Hof slechts in één zaak uitspraak gedaan over ritueel slachten: Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France uit 2000.30xEHRM 27 juni 2000, nr. 27417/95 (Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France). De Franse overheid had het verzoek van een joodse organisatie voor ritueel slachten afgewezen, terwijl zij een andere organisatie eerder wel had geaccrediteerd. Bij de beoordeling van de klacht van de organisatie wier verzoek was afgewezen, erkende het Hof dat rituele slacht viel onder het recht op vrijheid van godsdienst van artikel 9 lid 1 EVRM.31xEHRM 27 juni 2000, nr. 27417/95, par. 74 (Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France). Het Hof kwam tot deze vaststelling zonder een inhoudelijke waardering van het gebruik, zoals Cliteur zou voorstaan. Het Hof hanteerde voor de beoordeling in deze zaak een vrij ruime opvatting van het begrip godsdienst. Dit betekent echter niet dat een inhoudelijke waardering niet meer aan de orde is. Het beperken van een recht dat valt onder de reikwijdte en bescherming van artikel 9 lid 1 EVRM vereist een materiële analyse. Lid 2 van dezelfde bepaling – het lid dat aangeeft in welke gevallen beperking van een erkend recht op vrijheid van godsdienst is gerechtvaardigd – zou naar mijn opvatting echter een geschikter kader zijn voor zo’n normatieve analyse dan lid 1. Wanneer de weging van tegenstrijdige belangen in het kader van lid 2 plaatsvindt, kan er een duidelijke tweefasenbenadering worden gehanteerd. Hierbij is er een duidelijk onderscheid tussen de reikwijdte van het recht (lid 1) en de ruimte om een beperking van het recht te beoordelen (lid 2).32xZie in dit verband G. van der Schyff, ‘Interpreting the protection guaranteed by two-stage rights in the European Convention on Human Rights: the case for wide interpretation’, in: E. Brems & J. Gerards (red.), Shaping Rights in the ECHR: the role of the European Court of Human Rights in determining the scope of human rights, Cambridge 2013, p. 65, 73.

    • Feitelijke aantasting van artikel 9 lid 1 EVRM

      Hiervoor is de opvatting uiteengezet dat het recht op ritueel slachten een onderdeel vormt van de reikwijdte van artikel 9 lid 1 EVRM. De daaropvolgende vraag betreft de al dan niet feitelijke aantasting van de staat van dat recht. In de meeste zaken die het Hof behandelt, is de vraag naar een feitelijke inmenging weinig controversieel aangezien de aantasting zonder moeite kan worden aangetoond. Maar de uitspraak in de zaak Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France was allesbehalve onomstreden, getuige ook het afwijkende oordeel van een aantal rechters.33xZie de joint dissenting opinion van de rechters Bratza, Fischbach, Thomassen, Tsatsa-Nikolovska, Pantiru, Levits en Traja. Zie tevens Van der Schyff 2014, p. 88-92. Het Hof oordeelde dat het recht op ritueel slachten alleen feitelijk zou zijn beperkt geweest als de gewraakte handeling (het niet verlenen van een vergunning voor ritueel slachten) ertoe had geleid dat vlees van ritueel geslachte dieren volstrekt onbeschikbaar zou zijn en de gelovigen daardoor in het geheel geen toegang meer zouden hebben tot dergelijk vlees.34xEHRM 27 juni 2000, nr. 27417/95, par. 80 (Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France). Alleen in dat geval zou het recht op ritueel slachten beperkt zijn geweest en zou een analyse in het kader van lid 2 zijn geboden. Maar omdat de partij die zich bij het Hof had beklaagd vlees uit België kon importeren dat aan haar eisen voldeed, kon het Hof de zaak afdoen met de conclusie dat het recht op vrijheid van godsdienst feitelijk niet was beperkt.35xEHRM 27 juni 2000, nr. 27417/95, par. 83 (Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France).
      Door de beperking van het recht op ritueel slachten afhankelijk te maken van deze voorwaarde, legt het Hof een bijzonder zware bewijslast bij de verzoeker om aan te tonen dat zijn recht is geschonden. Het effect hiervan is dat er zo’n hoge drempel wordt opgeworpen voor de klagende partij dat de staat zich in wezen niet zal zien worden opgeroepen om zijn handelen te rechtvaardigen, met als gevolg dat de inhoudelijke discussie wordt vermeden. Dit roept de vraag op of de voorwaarde die het Hof stelt het recht op vrijheid van godsdienst afdoende beschermt of het juist makkelijker maakt voor de staat om ongemotiveerd inbreuk te maken op een recht dat onder het bereik van artikel 9 EVRM valt.36xZie over drempels G. van der Schyff, Limitation of rights: a study of the European Convention and the South African Bill of Rights, Nijmegen 2005, p. 41-43.
      Tevens zorgt de in eerste instantie eenvoudige formulering van het criterium betreffende de toegang tot ritueel geslacht vlees ervoor dat de toepassing ervan allesbehalve eenduidig is. Terwijl de voorstanders van een algehele verdovingsplicht in Nederland stellen dat er geen sprake zou zijn van schending van het recht op ritueel slachten omdat gelovigen ritueel geslacht vlees kunnen consumeren dat is geïmporteerd, meende de Raad van State daarentegen dat consumptie van ritueel geslacht vlees aldus onmogelijk wordt gemaakt. Hiermee lijkt de Raad afstand te nemen van de redenering van het Hof in de zaak Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France over het invoeren van geschikt vlees.37xKamerstukken II 2010/11, 31571, 4, p. 4-5.
      Waar het Hof dus koos voor een inhoudelijke afweging, had het alleen moeten nagaan of er sprake was van een daadwerkelijke aantasting van het recht dat wordt beschermd door artikel 9 lid 1 EVRM. Nalaten dit te doen frustreert naar mijn mening een tweefasenbenadering zoals voorzien in artikel 9 EVRM. In het licht van het voorgaande dringt de conclusie zich op dat een ongeclausuleerd verbod op onverdoofd slachten, zoals in Denemarken, een aantasting van het recht op vrijheid van godsdienst oplevert, omdat dit verbod ritueel slachten belemmert of onmogelijk maakt.

    • Artikel 9 lid 2 EVRM: voorzien bij de wet

      Nu er in deze bijdrage is betoogd dat de Deense wetgeving een feitelijke aantasting van het recht op ritueel slachten in de zin van artikel 9 lid 1 EVRM vormt, dient te worden nagegaan of deze aantasting juridisch kan worden gerechtvaardigd en dus voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 9 lid 2 EVRM. Allereerst vereist lid 2 in dit verband dat een beperking van het recht op vrijheid van godsdienst bij de wet moet zijn voorzien. Dit betekent dat een daadwerkelijke beperking van dat recht moet zijn gebaseerd op het nationale recht, in dit geval het Deense recht, om gerechtvaardigd te kunnen zijn. Artikel 9 van het uitvoerend besluit inzake het slachten en doden van dieren schrijft voor dat dieren voorafgaand aan rituele slacht moeten worden verdoofd en dat alleen rundvee, schapen, geiten en gevogelte (zoals genoemd in art. 10 en 11) ritueel mogen worden geslacht.38xZoals uitgevaardigd door de Deense minister van Landbouw op 14 februari 2014 en van kracht geworden op 17 februari 2014. Het besluit is gebaseerd op verschillende bepalingen van de Dierenwelzijnswet van 2013. Deze basis in het Deense nationale recht voldoet probleemloos aan het formele criterium van artikel 9 lid 2 EVRM: het recht is kenbaar en voor belanghebbenden is duidelijk dat alle dieren moeten worden verdoofd voordat ze worden geslacht.
      Het is desalniettemin opmerkelijk te noemen dat zo’n belangrijke en delicate kwestie is geregeld in een uitvoerend besluit en niet in een wet in formele zin, dat wil zeggen een wet die is aangenomen door het parlement. Ter vergelijking: in Nederland zijn de uitzonderingen van de verdovingsplicht voor de joodse en islamitische rituele slacht neergelegd in artikel 2.10.4 van de Wet dieren van 2011 (voorheen vastgelegd in art. 44 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van 1992). Een poging in 2008 om deze bepaling te schrappen moest dan ook volgens de formele wetgevingsprocedure worden behandeld in de beide Kamers van de Staten-Generaal na advisering door de Raad van State.39xVoor een uitgebreide bespreking, zie Van der Schyff 2014, p. 80-83. Dat het wetsvoorstel uiteindelijk strandde in de Eerste Kamer nadat het in gewijzigde vorm door de Tweede Kamer was aangenomen, laat zien hoe in het Nederlandse parlement verschillend wordt gedacht over dit onderwerp. Dit maakt het des te wenselijker dat zo’n kwestie wordt geregeld door de democratisch gelegitimeerde nationale wetgever en niet door de uitvoerende macht.

    • Artikel 9 lid 2 EVRM: legitiem doel

      Een formele juridische basis is slechts de eerste horde die moet worden genomen om de feitelijke beperking van iemands recht juridisch te rechtvaardigen. Die formeel gesanctioneerde beperking moet ook een doel nastreven dat een democratische samenleving waardig is.40xZie Van der Schyff 2005, p. 185-187. Artikel 9 lid 2 van het EVRM noemt een aantal van die doelen ter beperking van het door lid 1 beschermde recht. Hoewel de opsomming limitatief is, worden er zoveel doelen genoemd en zijn deze doelen zo breed geformuleerd dat aan het vereiste van een legitiem doel gewoonlijk vrij eenvoudig is te voldoen.
      Wie de historische redenen beziet waarom dieren moeten worden verdoofd voordat ze worden geslacht, komt er al snel achter dat dierenwelzijn niet altijd de enige of voornaamste overweging is geweest. In de negentiende eeuw was de veiligheid van de slachter een belangrijke reden om een dier eerst te verdoven, aangezien de stuiptrekkingen van een stervend slachtdier de slachter zouden kunnen verwonden.41xBergeaud-Blackler 2007, p. 966. Antisemitisme speelde ook een rol, zeker in nazi-Duitsland, waar in 1933 een ongeclausuleerd verbod op onverdoofd slachten werd ingevoerd (en tijdens de Tweede Wereldoorlog ook in de door nazi-Duitsland beheerste buitenlandse territoria) als onderdeel van de Jodenvervolging.42xZie tevens Zivotofsky 2012, p. 751. Dat laatste doel wordt tegenwoordig volstrekt verwerpelijk geacht in een democratische samenleving die de rechten van haar burgers respecteert en schending van het recht op vrijheid van godsdienst op die grond onmiddellijk en resoluut afwijst.
      Wie beziet welke redenen voor verdoving tegenwoordig gangbaar zijn, stelt vast dat voorstanders deze vooral ontlenen aan het principe van dierenwelzijn. Een goed voorbeeld hiervan is de recente poging van de Partij voor de Dieren in Nederland om een algehele verdovingsplicht in te voeren op grond van talrijke rapporten en onderzoeken die verdoving aanbevelen om dierenleed te verminderen.43xZie het overzicht gemaakt door Zoethout 2013, p. 657-659; Janssen 2014, p. 37-40. Daarnaast heeft dierenwelzijn in sommige landen, zoals Duitsland en Zwitserland, constitutionele status verkregen en erkent het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) dieren als ‘wezens met gevoel’ met wier welzijn rekening moet worden gehouden.44xArt. 13 VWEU; E. Evans, ‘Constitutional inclusion of animal rights in Germany and Switzerland: how did animal protection become an issue of national importance?’, Society and Animals 2010, p. 231. In Denemarken stelt artikel 3 van het eerdergenoemde uitvoerend besluit dat dieren tijdens de slacht vermijdbare stress en leed moet worden bespaard. Op grond van dit voorschrift kan de verdovingsplicht worden begrepen als een eis die wordt gesteld in het belang van de openbare orde, een van de legitieme doelen die worden genoemd in artikel 9 lid 2 EVRM op grond waarvan het door lid 1 beschermde recht op vrijheid van godsdienst mag worden beperkt. Men zou ook, zoals Zoethout doet, kunnen betogen dat het hier niet alleen om de openbare orde als legitiem doel gaat, maar ook om dierenwelzijn begrepen als het beschermen van de goede zeden.45xZoethout 2011, p. 3; Zoethout 2013, p. 666-669.
      Het bevorderen van dierenwelzijn onder het EVRM kan zonder twijfel worden gerechtvaardigd als zijnde in het belang van de openbare orde of de goede zeden. Dit roept de derde, laatste en belangrijkste vraag op die speelt bij het rechtvaardigen van een beperking van ritueel slachten als onderdeel van artikel 9 lid 1 EVRM: de vraag naar de noodzaak van een dergelijke beperking.

    • Artikel 9 lid 2 EVRM: noodzakelijk in een democratische samenleving

      De kwestie omtrent de noodzaak van een beperking van ritueel slachten betreft de vraag hoe ver een democratische samenleving mag gaan om het recht op vrijheid van godsdienst te beperken ten faveure van dierenwelzijn. Het beantwoorden van deze vraag is tamelijk ingewikkeld. Dit hangt vooral samen met de beoordelingsvrijheid (margin of appreciation) die staten toekomt bij het beperken van de rechten in het EVRM. Anders gezegd, hoeveel ruimte dient het Hof in Straatsburg de landen die partij zijn bij het EVRM te laten bij het bepalen van de mate waarin zij het recht op ritueel slachten willen beperken? Een ruime margin impliceert een grote vrijheid voor nationale autoriteiten om de proportionaliteit van een mogelijke schending vast te stellen. Anderzijds betekent een beperkte beoordelingsvrijheid niet automatisch dat een handeling in strijd is met het EVRM, maar zij leidt wel tot een strengere toetsing door het Hof. Hierna wordt de juiste ruimte van de margin kritisch overwogen, omdat deze ruimte essentieel is voor het vaststellen van de noodzaak van een beperking van het recht op ritueel slachten.
      Een overzicht van de centrale artikel 9 EVRM-zaken wekt de indruk dat een ruime beoordelingsvrijheid in de lijn der verwachting ligt betreffende het recht op godsdienstvrijheid in het algemeen en het recht op ritueel slachten in het bijzonder. Zo kende de Grote Kamer in Straatsburg een grote mate van vrijheid toe aan Turkije bij het bepalen van de vraag of het studenten kon worden verboden godsdienstige symbolen te dragen aan staatsuniversiteiten.46xEHRM 10 november 2005 (Grote Kamer), nr. 44774/98, par. 107, 109 (Leyla Şahin vs. Turkey). Een vergelijkbaar ruime margin kreeg Italië om te bepalen of in klaslokalen van openbare scholen crucifixen zichtbaar aanwezig moesten zijn.47xEHRM 18 maart 2011 (Grote Kamer), nr. 30814/06, par. 69 (Lautsi vs. Italy). Voorts lijkt het Hof in de zaak Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France een grote beoordelingsvrijheid aan te nemen voor de staat ten aanzien van het reguleren van ritueel slachten.48xEHRM 27 juni 2000, nr. 27417/95, par. 84 (Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France).
      Het is echter de vraag of die margin in het kader van de rituele slacht daadwerkelijk zo ruim moet worden opgevat.49xVoor een uitgebreide bespreking van deze vraag wat onverdoofd slachten betreft, zie Van der Schyff 2014, p. 94-97; wat boerkaverboden betreft, zie Van der Schyff & Overbeeke 2011, p. 438-440. In de eerste plaats betroffen de Turkse en Italiaanse zaken de regulering van het recht op vrijheid van godsdienst in ruimten die onder de verantwoordelijkheid en controle van de staat vallen. Dit terwijl slachthuizen vaak particuliere ondernemingen zijn en het werk dat zij doen overduidelijk geen kernactiviteit van de staat is. Dit wezenlijke verschil zou het aannemelijk kunnen maken dat het recht op vrijheid van godsdienst in het geval van ritueel slachten beter moet worden beschermd tegen staatsinmenging, omdat bij deze vorm van het belijden van godsdienst geen direct staatsbelang op het spel staat; de staat zou dus een geringere beoordelingsvrijheid moeten hebben. Tevens is het mijn opvatting dat de gevolgen van een verbod op onverdoofd slachten de samenleving minder in haar kern raken dan wanneer de dagelijkse omgang en communicatie worden belemmerd, zoals in de Franse zaak betreffende het verbieden van gelaatsbedekkende kledij.50xEHRM 1 juli 2014 (Grote Kamer), nr. 43835/11, par. 153-155 (S.A.S. vs. France). Het kan niet of nauwelijks worden betoogd dat de rituele slacht een direct staatsbelang betreft dat de door artikel 9 EVRM geboden bescherming middels een margin van meet af aan relativeert.
      Daarnaast maakt artikel 4 lid 4 van de EU-Verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden uit 2009 een expliciete uitzondering op het bedwelmingsvereiste in geval van ritueel slachten.51xVerordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden. Terwijl de voorafgaande EU-richtlijn het bedwelmingsvereiste als vertrekpunt nam, zijn staten thans op grond van de verordening gehouden voor rituele slacht een uitzondering te maken op een algeheel verbod op onverdoofd slachten.52xRichtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden. Dit is een belangrijke constatering, omdat de EU 28 van de 47 lidstaten van de Raad van Europa vertegenwoordigt. Dit zou kunnen wijzen op de ontwikkeling van een gemeenschappelijke Europese norm die inhoudt dat onverdoofd ritueel slachten is toegestaan tenzij een staat gegronde redenen kan aanvoeren om hiervan af te wijken.53xVoor een nadere uitwerking van dit punt, zie Van der Schyff 2014, p. 94-95. Bovendien maken de meeste van deze staten al een uitzondering voor ritueel slachten.54xFerrari & Bottoni 2010, p. 10. In Turkije wordt verdoving niet vereist, zie p. 178-182. De ontwikkeling van zo’n gemeenschappelijke Europese standaard leidt tot een beperking van de beoordelingsruimte van staten in het voordeel van het recht in kwestie.55xF.M.C. Vlemminx, Het moderne EVRM, Den Haag 2013, p. 82-83.
      Ondanks de eerste indruk van een ruime margin of appreciation zouden de omstandigheden kunnen leiden tot een beperktere margin voor staten die voornemens zijn het recht op ritueel slachten te beperken. Deze beperkte margin zou in de praktijk wel eens kunnen leiden tot een strengere proportionaliteitstoets van de Deense wetgeving, waarbij met name zou moeten worden gekeken naar de vraag of de staat had kunnen en moeten volstaan met minder beperkende maatregelen om het legitieme doel dat met de beperking wordt gediend na te streven.56xZie E. Brems, ‘Human rights: minimum and maximum perspectives’, Human Rights Law Review 2009, p. 349, 359. Voor dit argument toegepast op de Nederlandse situatie, zie Van der Schyff 2014, p. 97-101. Hoewel in sommige rechtsordes geldt dat de minst beperkende maatregelen moeten worden genomen in geval van beperking van een recht, is dit onder vigeur van het EVRM niet altijd het geval.57xBarak 2012, p. 408-411. Het criterium van minder beperkende maatregelen om de proportionaliteit van een inbreuk te beoordelen komt in het kader van de Straatsburgse rechtspraak pas in beeld als vaststaat dat een staat een geringe mate van beoordelingsvrijheid heeft. Bij het toepassen van dit zojuist genoemde criterium kan de benadering van het Hof in Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France van pas komen. Dit betreft niet de vaststelling of de reikwijdte van het recht op vrijheid van godsdienst feitelijk is beperkt (zoals het geval was in deze zaak), maar de beoordeling of de beperking van dat recht inhoudelijk is gerechtvaardigd volgens artikel 9 lid 2 EVRM. De restrictieve regulering van ritueel slachten die het direct onmogelijk maakt voor gelovigen om ritueel geslacht vlees voor consumptie te verkrijgen, raakt naar mijn mening de door artikel 9 EVRM geboden bescherming disproportioneel.
      Een verbod op de consumptie van ritueel geslacht vlees zou waarschijnlijk alleen acceptabel zijn als dierenwelzijn dezelfde status zou krijgen als mensenrechten. Zonder eenzelfde status lijkt het onmogelijk een verbod op de consumptie van dergelijk vlees te rechtvaardigen. De erkenning van dierenrechten zou tevens een weerslag kunnen hebben op de consumptie van dierenvlees in het algemeen en niet alleen op ritueel geslacht vlees.
      In Denemarken staat het verbod op onverdoofd slachten echter niet in de weg aan het importeren van vlees van dieren die onverdoofd zijn geslacht. Zo’n importverbod zou ook in strijd zijn met artikel 26 lid 4 van de eerdergenoemde EU-verordening uit 2009. Dit artikel staat lidstaten niet toe de handel van dierlijke producten met andere lidstaten te verbieden omdat zij onverdoofd ritueel slachten toestaan. Het Deense verbod op onverdoofd ritueel slachten voldoet aan de proportionaliteitstoets ten aanzien van de minst beperkende maatregel voor zover de nieuwe wetgeving de invoer en consumptie van ritueel geslacht vlees niet verhindert.
      Deze constatering laat onverlet dat de Deense regeling geen rekening houdt met de verschillende mate waarin dieren leed ervaren. Sommige onderzoeken laten bijvoorbeeld zien dat runderen meer leed ervaren dan andere dieren wanneer zij onverdoofd worden geslacht.58xKoninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, ‘Standpunt KNMvD over het Onbedwelmd Slachten van Dieren’ van 4 augustus 2010, zie www.knmvd.nl/actueel/nieuws/item/10835329/Standpunt-over-het-onbedwelmd-slachten-van-dieren. Ook de Nederlandse wetgever bleek niet onder de indruk van dit argument bij de bespreking van voorstellen om onverdoofd ritueel slachten te verbieden.59xKamerstukken II 2007/08, 31571, 3, p. 9; zie nader Van der Schyff 2014, p. 99. De eis dat dieren die meer leed ervaren dan andere onder alle omstandigheden worden verdoofd, past bij de benadering van de minst beperkende maatregel. Enerzijds wordt hiermee het legitieme doel van dierenwelzijn bevorderd, terwijl anderzijds het recht op vrijheid van godsdienst zo min mogelijk wordt beperkt. Het is waarschijnlijk aan de nationale autoriteiten om al dan niet te kiezen voor zo’n gedifferentieerde benadering. Hoewel de margin of appreciation in eerste instantie restrictief is, biedt zij naar mijn mening genoeg ruimte voor de staat om het recht in kwestie te beperken. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het strafbaar stellen van vrijwillige homoseksuele handelingen tussen volwassenen, waarbij de margin geen ruimte biedt voor een lidstaat om af te wijken van de gemeenschappelijke norm. Waar het EHRM in de zaak Norris vs. Ireland strafbaarstelling van zulke handelingen onomwonden afwees omdat er in Europa een algemene zienswijze is ontwikkeld over het niet strafbaar stellen van homoseksualiteit, ontbreekt zo’n consensus over onverdoofd ritueel slachten.60xEHRM 26 oktober 1988, nr. 10581/83, par. 46 (Norris vs. Ireland) par. 46. Zie tevens Van der Schyff 2014, p. 95. Vanuit dit perspectief stond de Deense staat in zijn recht met de invoering van een algemene verdovingsplicht die buiten beschouwing laat of een dier in meer of mindere mate leed ervaart. Dit harmonieert inhoudelijk met het eerdergenoemde argument van Paul Cliteur dat het belijden van godsdienst nooit leed mag veroorzaken. De mening van Cliteur betreft weliswaar een afweging in het kader van artikel 9 lid 1 EVRM, terwijl de afweging hier lid 2 betreft.61xCliteur 2012, p. 3095.
      Een laatste aspect dat bij de bespreking van de proportionaliteitstoets ten aanzien van de minst beperkende maatregel niet mag ontbreken, is een nadere beschouwing van de grondgedachte achter het verdoven van slachtdieren. Kort en algemeen gezegd veronderstelt een ongeclausuleerd verbod op onverdoofd ritueel slachten dat het niet verdoven van een dier het leed verergert. Deze veronderstelling wordt door veel wetenschappelijk onderzoek gestaafd, maar volgens sommige onderzoeken is er ook ruimte voor twijfel.62xBijv. Zivotofsky 2012, p. 754-756. De kwestie blijft onderwerp van wetenschappelijk onderzoek en debat. Gezien de grote waarde die wordt gehecht aan het recht op vrijheid van godsdienst en het feit dat het EHRM er herhaaldelijk op heeft gewezen, is het van belang dat de wetgever structureel rekening houdt met wetenschappelijke inzichten en actuele discussies.63xBergeaud-Blackler 2007, p. 966. Deze omslag in werkwijze zou kunnen worden gerealiseerd met behulp van horizonwetgeving: wetgeving die na een vooraf vastgestelde periode (bijv. analoog aan een legislatieve termijn) automatisch haar rechtskracht verliest.64xDit betreft een nadere uitwerking van de stelling in Van der Schyff 2014, p. 99. In het geval van regelgeving die onverdoofd ritueel slachten aan banden legt, zou dit de wetgever ertoe dwingen zich periodiek te bezinnen op zijn reguleringsagenda, met inachtneming van actueel onderzoek naar dierenleed. In Denemarken zou het gaan om een uitvoerend besluit, maar voor een wet in formele zin zou deze procedure evengoed kunnen gelden. Vanuit het oogpunt van democratische legitimiteit verdient het parlementaire scenario zelfs de voorkeur bij zo’n omstreden kwestie als ritueel slachten. Horizonwetgeving maakt het ook mogelijk rekening te houden met veranderende godsdienstige gebruiken, die er bijvoorbeeld toe kunnen bijdragen het leed van dieren te verminderen.
      Samenvattend kan worden gesteld dat de proportionaliteitstoets op basis van het criterium van de minst beperkende maatregel niet overeenkomt met een verdovingsplicht van onbepaalde duur die is gebaseerd op het welzijn van dieren. De margin of appreciation die staten toekomt, zou zo bezien wel eens kunnen betekenen dat het Deense uitvoerende besluit tot invoering van een algehele verdovingsplicht onevenredig beperkend is met het oog op het belang dat het dient, en derhalve niet noodzakelijk in een democratische samenleving zoals artikel 9 lid 2 EVRM vereist.

    • Een moeizaam evenwicht

      De bespreking van de recente Deense regelgeving maakt duidelijk dat het lastig is om een evenwicht te vinden tussen enerzijds ritueel slachten zonder voorafgaande verdoving als uitoefening van het recht op vrijheid van godsdienst, en anderzijds de sterk gevoelde behoefte dierenwelzijn te bevorderen. In deze bijdrage is betoogd dat de huidige en algehele bedwelmingseis in Denemarken de proportionaliteitstoets van het EVRM niet doorstaat, omdat de rechtskracht van de desbetreffende regelgeving van onbepaalde duur is. Deze conclusie is dan ook van betekenis voor alle 47 staten die partij zijn bij het EVRM, waaronder natuurlijk ook Nederland, voor zover er een verbod van onbepaalde duur zou worden overwogen. Bij de invoering van verboden op onverdoofd slachten dient te worden stilgestaan bij de noodzaak van een permanent debat over de mate waarin de vrijheid van godsdienst in de samenleving mag worden beperkt. Een democratische samenleving zoals beoogd in artikel 9 lid 2 EVRM betreft een samenleving met ruimte voor de wil van de meerderheid, maar ook ruimte voor de belangen van de minderheid. Hierdoor is politieke waarheid geen absoluut begrip, maar onderworpen aan verandering en discussie. Dit geldt des te meer voor fundamentele rechten zoals godsdienstvrijheid. Het akkoord dat de Nederlandse regering in 2012 bereikte met (onder anderen) vertegenwoordigers van geloofsgemeenschappen over onverdoofd slachten illustreert het belang en de erkenning van grondrechten en de voortdurende discussie daaromtrent.65xKamerstukken II 2010/11, 31571, 22; Janssen 2014, p. 44-45; Van der Schyff 2014, p. 83.
      De recente Deense regelgeving schiet tekort omdat zij geen tijdslimiet stelt aan de beperking van het recht op ritueel slachten en daarmee niet de minst beperkende maatregel neemt. Welke mening men ook is toegedaan over ritueel slachten, de noodzaak van een voortdurend debat met ruimte voor nieuwe perspectieven is evident om een fundamenteel recht zoals dat op godsdienstvrijheid voortdurend te blijven waarborgen in alle staten die partij zijn bij het EVRM.

    Noten

    • 1 De CGB is in 2012 opgegaan in het College voor de Rechten van de Mens.

    • 2 CGB 5 oktober 2006, oordeel 2006-202; Rb. Rotterdam 6 augustus 2008, ECLI:NL:RBROT:2008:BD9643; Gerechtshof Den Haag 10 april 2012, JAR 2012/130, m.nt. E.L.J. Bruyninckx.

    • 3 M. Berger, ‘Boerkaverbod en de terugkeer van Rousseau’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2010, p. 77; P.B.C.D.F. Sasse van IJsselt, ‘Over het verbod op het dragen van een gezichtssluier en van andere gelaatsbedekkende kleding’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2010, p. 5; G. van der Schyff & A. Overbeeke, ‘Exercising religious freedom in the public space: A comparative and European Convention analysis of general burqa bans’, European Constitutional Law Review 2011, p. 424; EHRM 1 juli 2014 (Grote Kamer), nr. 43835/11, par. 74 (S.A.S. vs. France); de zaak van Ladele zoals beslecht in EHRM 15 januari 2013, nrs. 48420/10, 59852/10, 51671/10, 36516/10, par. 26 (Eweida vs. The United Kingdom).

    • 4 Zie F. Bergeaud-Blackler, ‘New challenges for Islamic ritual slaughter: A European perspective’, Journal for Ethnic and Migration Studies 2007, p. 965, 967; S. Ferrari & R. Bottoni, Legislation regarding religious slaughter in the EU member, candidate and associated countries, DIALREL rapport 2010, p. 10, zie www.dialrel.eu/images/report-legislation.pdf.

    • 5 Kamerstukken I, stemmingen 19 juni 2012, 33-5-24. Zie G. van der Schyff, ‘Ritual slaughter and religious freedom in a multilevel Europe: the wider importance of the Dutch case’, Oxford Journal of Law and Religion 2014, p. 76 voor een uitgebreide bespreking van de Nederlandse situatie; zie ook www.bbc.com/news/uk-26463064.

    • 6 Zie bijv. het gepassioneerde betoog van A.Z. Zivotofsky, ‘Government regulations of shechita (Jewish religious slaughter) in the twenty-first century: are they ethical?’, Journal of Agricultural and Environmental Ethics 2012, p. 747.

    • 7 Zie de bijdragen aan dit blad van C. Zoethout, ‘Onverdoofd ritueel slachten’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2011, p. 3; J. Janssen, ‘Onverdoofd slachten: dierenwelzijnargumenten tegen en godsdienstige argumenten voor deze slachtmethode’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2014, p. 34 en de bronnen vermeld in de voetnoten van deze bijdrage.

    • 8 Art. 52 lid 3 EU Grondrechtenhandvest.

    • 9 Janssen 2014, p. 35; C. Zoethout, ‘Ritual slaughter and the freedom of religion: some reflections on a stunning matter’, Human Rights Quarterly 2013, p. 651, 652-653.

    • 10 Zoethout 2013, p. 655-656.

    • 11 Van der Schyff 2014, p. 77-78.

    • 12 Zie J.M. Regenstein, Expert opinion on considerations when evaluating all types of slaughter: mechanical, electrical, gas and religious slaughter, 2011, p. 13, zie http://vivo.cornell.edu/display/AI-48522815488.

    • 13 Zoethout 2013, p. 655.

    • 14 P. Lerner & A.M. Rabello, ‘The prohibition of ritual slaughtering (kosher schehita and halal) and freedom of religion of minorities’, Journal of Law and Religion 2006/2007, p. 9, 10.

    • 15 Zoethout 2013, p. 654-655; R. Ozari, Rituelles Schlachten bei Jude (Schechita), Muslime (Dhabh) und Sikhs (Jhatkᾶ), München 1984, p. 19 (vertaling uit het Duits door Zoethout).

    • 16 Zivotofsky 2012, p. 752.

    • 17 J. Silver, ‘Understanding freedom of religion in a religious industry: Kosher slaughter (shechita) and animal welfare’, Victoria University of Wellington Law Review 2011, p. 671, 677.

    • 18 Zoethout 2013, p. 655.

    • 19 Lerner & Rabello 2006/2007, p. 12.

    • 20 Kamerstukken II 2007/08, 31571, 3, p. 3.

    • 21 Zie www.npr.org/blogs/thesalt/2014/04/09/291887381/banning-traditional-animal-slaughter-denmark-stokes-religous-ire.

    • 22 Idem.

    • 23 EHRM 26 oktober 2000, nr. 30985/96 (Hasan and Chaush vs. Bulgaria). Over het verwante aspect, de staat als ‘neutral organiser of religions’, zie EHRM 10 november 2005 (Grote Kamer), nr. 44774/98, par. 107, 109 (Leyla Şahin vs. Turkey); EHRM 1 juli 2014 (Grote Kamer), nr. 43835/11, par. 127 (S.A.S. vs. France). Zie uitgebreid S. van Bijsterveld, ‘De staat als “neutral organiser of religions”? Een analyse van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens’ (I), Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2013-1, p. 44 en S. van Bijsterveld, ‘De staat als “neutral organiser of religions”? Een analyse van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens’ (II), Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2013-2, p. 34.

    • 24 Art. 9 lid 1 EVRM bepaalt: ‘Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.’

    • 25 Art. 9 lid 2 EVRM bepaalt: ‘De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.’

    • 26 Zoals in EHRM 3 april 2012, nr. 28790/08, par. 34 (Francesco Sessa vs. Italy).

    • 27 R. Alexy, A theory of constitutional rights, Oxford 2002, p. 210.

    • 28 A. Barak, Proportionality: constitutional rights and their limitations, Cambridge 2012, p. 76.

    • 29 P. Cliteur, ‘Criteria voor juridisch te beschermen godsdienst’, NJB 2012, p. 2531, 3096.

    • 30 EHRM 27 juni 2000, nr. 27417/95 (Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France).

    • 31 EHRM 27 juni 2000, nr. 27417/95, par. 74 (Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France).

    • 32 Zie in dit verband G. van der Schyff, ‘Interpreting the protection guaranteed by two-stage rights in the European Convention on Human Rights: the case for wide interpretation’, in: E. Brems & J. Gerards (red.), Shaping Rights in the ECHR: the role of the European Court of Human Rights in determining the scope of human rights, Cambridge 2013, p. 65, 73.

    • 33 Zie de joint dissenting opinion van de rechters Bratza, Fischbach, Thomassen, Tsatsa-Nikolovska, Pantiru, Levits en Traja. Zie tevens Van der Schyff 2014, p. 88-92.

    • 34 EHRM 27 juni 2000, nr. 27417/95, par. 80 (Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France).

    • 35 EHRM 27 juni 2000, nr. 27417/95, par. 83 (Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France).

    • 36 Zie over drempels G. van der Schyff, Limitation of rights: a study of the European Convention and the South African Bill of Rights, Nijmegen 2005, p. 41-43.

    • 37 Kamerstukken II 2010/11, 31571, 4, p. 4-5.

    • 38 Zoals uitgevaardigd door de Deense minister van Landbouw op 14 februari 2014 en van kracht geworden op 17 februari 2014.

    • 39 Voor een uitgebreide bespreking, zie Van der Schyff 2014, p. 80-83.

    • 40 Zie Van der Schyff 2005, p. 185-187.

    • 41 Bergeaud-Blackler 2007, p. 966.

    • 42 Zie tevens Zivotofsky 2012, p. 751.

    • 43 Zie het overzicht gemaakt door Zoethout 2013, p. 657-659; Janssen 2014, p. 37-40.

    • 44 Art. 13 VWEU; E. Evans, ‘Constitutional inclusion of animal rights in Germany and Switzerland: how did animal protection become an issue of national importance?’, Society and Animals 2010, p. 231.

    • 45 Zoethout 2011, p. 3; Zoethout 2013, p. 666-669.

    • 46 EHRM 10 november 2005 (Grote Kamer), nr. 44774/98, par. 107, 109 (Leyla Şahin vs. Turkey).

    • 47 EHRM 18 maart 2011 (Grote Kamer), nr. 30814/06, par. 69 (Lautsi vs. Italy).

    • 48 EHRM 27 juni 2000, nr. 27417/95, par. 84 (Cha’are Shalom Ve Tsedek vs. France).

    • 49 Voor een uitgebreide bespreking van deze vraag wat onverdoofd slachten betreft, zie Van der Schyff 2014, p. 94-97; wat boerkaverboden betreft, zie Van der Schyff & Overbeeke 2011, p. 438-440.

    • 50 EHRM 1 juli 2014 (Grote Kamer), nr. 43835/11, par. 153-155 (S.A.S. vs. France).

    • 51 Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden.

    • 52 Richtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden.

    • 53 Voor een nadere uitwerking van dit punt, zie Van der Schyff 2014, p. 94-95.

    • 54 Ferrari & Bottoni 2010, p. 10. In Turkije wordt verdoving niet vereist, zie p. 178-182.

    • 55 F.M.C. Vlemminx, Het moderne EVRM, Den Haag 2013, p. 82-83.

    • 56 Zie E. Brems, ‘Human rights: minimum and maximum perspectives’, Human Rights Law Review 2009, p. 349, 359. Voor dit argument toegepast op de Nederlandse situatie, zie Van der Schyff 2014, p. 97-101.

    • 57 Barak 2012, p. 408-411.

    • 58 Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, ‘Standpunt KNMvD over het Onbedwelmd Slachten van Dieren’ van 4 augustus 2010, zie www.knmvd.nl/actueel/nieuws/item/10835329/Standpunt-over-het-onbedwelmd-slachten-van-dieren.

    • 59 Kamerstukken II 2007/08, 31571, 3, p. 9; zie nader Van der Schyff 2014, p. 99.

    • 60 EHRM 26 oktober 1988, nr. 10581/83, par. 46 (Norris vs. Ireland) par. 46. Zie tevens Van der Schyff 2014, p. 95.

    • 61 Cliteur 2012, p. 3095.

    • 62 Bijv. Zivotofsky 2012, p. 754-756.

    • 63 Bergeaud-Blackler 2007, p. 966.

    • 64 Dit betreft een nadere uitwerking van de stelling in Van der Schyff 2014, p. 99.

    • 65 Kamerstukken II 2010/11, 31571, 22; Janssen 2014, p. 44-45; Van der Schyff 2014, p. 83.