-
1 B. Koolen, ‘Coalitie en religie’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2011-1, p. 3-4; B. Koolen, ‘Coalitie en religie’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2012-3, p. 3-4; B. Koolen, ‘Coalitie en religie’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2017-3, p. 3-4. In 2022 (kabinet-Rutte IV) is geen ‘Coalitie en religie’ verschenen.
-
2 De huidige Wet openbare manifestaties biedt in art. 10 reeds de grondslag voor een zekere beperking van het volume van gebedsoproepen: ‘Klokgelui ter gelegenheid van godsdienstige en levensbeschouwelijke plechtigheden en lijkplechtigheden, alsmede oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, zijn toegestaan. De gemeenteraad is bevoegd ter zake regels te stellen met betrekking tot duur en geluidsniveau.’
-
3 Zie over dit onderwijs en de bekostiging ervan J. de Vries, ‘Sluitstuk van de financiële gelijkstelling Honderd jaar na de onderwijspacificatie van 1917 ook bekostiging voor GVO en HVO op openbare scholen’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2017-2, p. 66-82.
-
4 Zie voor een analyse van eerdere wetgeving S. van Bijsterveld, ‘Kerken in wetgeving en rechtspraak Recente ontwikkelingen geduid’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2021-1, p. 45-68.
Op 2 juli 2024 trad het kabinet-Schoof aan. Welke wetgeving en welke beleidsmaatregelen liggen in het verschiet die raakvlakken hebben met religie?1xB. Koolen, ‘Coalitie en religie’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2011-1, p. 3-4; B. Koolen, ‘Coalitie en religie’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2012-3, p. 3-4; B. Koolen, ‘Coalitie en religie’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2017-3, p. 3-4. In 2022 (kabinet-Rutte IV) is geen ‘Coalitie en religie’ verschenen. Voor de beantwoording van die vraag gaat deze bijdrage uit van het hooflijnenakkoord Hoop, lef en trots dat tussen de fracties van PVV, VVD, NSC en BBB gesloten werd en dat de basis vormt van het kabinet. De concrete voornemens die aan religie raken, zijn hierin alle te vinden. Het op 13 september 2024 gepresenteerde regeerprogramma, dat een uitwerking van het hoofdlijnenakkoord bevat, plaatst de voornemens in een bredere context.
Religie komt in het hoofdlijnenakkoord zowel expliciet als impliciet voor; in het bijzonder in (de onderdelen van) het hoofdstuk over nationale veiligheid, onderwijs en asiel en migratie. Daarnaast wordt meer in het algemeen aandacht besteed aan grondrechten in het kader van ‘goed bestuur en een sterke rechtsstaat’.
Het hoofdstuk over nationale veiligheid verwijst naar religie in voornemens die zien op personen die werken in de veiligheidsketen en voornemens die betrekking hebben op terrorisme als bedreiging van de democratische rechtsstaat. De eerste categorie van voornemens ziet op het weren van religieuze kentekenen bij het opsporend en handhavend personeel: ‘Het opsporend en handhavend personeel in de veiligheidsketen, inclusief politie en boa’s, is neutraal, zonder religieuze symbolen gekleed’ (p. 22). Tegelijk wordt aandacht besteed aan integratie (inclusie) van uiteenlopende groepen bij de politie. Het kabinet zet in op de versterking ‘van teams als “Roze in Blauw” en het Joodse politienetwerk bij de politie’ (p. 22).
De overige voornemens die aan religie raken in het hoofdstuk over nationale veiligheid staan in het teken van terrorismebestrijding. Zo noemt het hoofdlijnenakkoord islamitisch terrorisme als een van de mogelijke bedreigingen van de democratische rechtsstaat (p. 21). Als een van de prioriteiten benoemt het ‘een slim verbod op ongewenste buitenlandse financiering van Nederlandse verenigingen, stichtingen, kerkgenootschappen of informele organisaties’ (p. 23). Ook gaat het kabinet verder met de behandeling van het Wetsvoorsteltransparantie maatschappelijke organisaties. Nieuw is het voornemen tot het verbieden van rechtspersonen die ‘gelieerd zijn aan terroristische organisaties, die in andere EU-landen verboden zijn’ en het strafbaar stellen van het ‘openlijk steun betuigen aan terroristische organisaties’. ‘Aanzetten tot geweld, het verheerlijken van terroristische daden en het openlijk steun betuigen aan terroristische organisaties wordt een apart strafdelict met een forse maximumstraf’ (p. 23).
Een verwijzing naar het christendom vinden wij in hoofdstuk 2, getiteld ‘Grip op asiel en migratie’: ‘In aanmeld- en opvanglocaties wordt strikt en streng opgetreden tegen geweld en overlast door asielzoekers, met name jegens vrouwelijke asielzoekers en asielzoekers met een LHBTIQ+- en/of christelijke achtergrond’ (p. 6). Zonder verwijzing naar een specifieke religie bevat dit hoofdstuk ook het voornemen om ‘versterkte gebedsoproepen’ te reguleren.2xDe huidige Wet openbare manifestaties biedt in art. 10 reeds de grondslag voor een zekere beperking van het volume van gebedsoproepen: ‘Klokgelui ter gelegenheid van godsdienstige en levensbeschouwelijke plechtigheden en lijkplechtigheden, alsmede oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, zijn toegestaan. De gemeenteraad is bevoegd ter zake regels te stellen met betrekking tot duur en geluidsniveau.’ Dit voornemen is opgenomen in een opsomming die als inleidende zin heeft: ‘Een extra en verplichtende inzet op inburgering en integratie. Uitgangspunt is dat je één van ons bent als je meedoet en de Nederlandse waarden onderschrijft’ (p. 6).
In de onderwijsparagraaf, die een onderdeel is van hoofdstuk 6 ‘Toegankelijke publieke voorzieningen; zorg en onderwijs’, wordt religie niet expliciet genoemd. In de beleidsvoornemens, die grotendeels te zien zijn als een aanscherping van door eerdere kabinetten al in gang gezette wetgeving, is de relatie met religie desalniettemin present: het gaat dan om aanscherping en handhaving van de burgerschapsopdracht in het onderwijs, de verscherping van de sociale verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen en -bestuurders, en het voortzetten van de wens van het vorige kabinet om toezicht op informeel onderwijs te introduceren. Het hoofdlijnenakkoord introduceert deze voornemens na de volgende vaststelling c.q. verzekering: ‘Het grondrecht van de vrijheid van onderwijs moet worden beschermd’ (p. 17).
De compactheid van de opsomming maakt een wat langer citaat praktisch. ‘Er mag geen ruimte zijn voor het overdragen van antidemocratische en anti-rechtstatelijke opvattingen door leraren of in lesmateriaal. De Inspectie van het Onderwijs houdt daartoe in het funderend onderwijs en in het mbo toezicht op de wettelijke burgerschapsopdracht. De burgerschapsopdracht wordt aangescherpt om radicalisering te voorkomen. Bestuurders worden sneller ontslagen als de burgersopdracht niet wordt uitgevoerd. Artikel 23 van de Grondwet blijft ongewijzigd, maar binnen de juridische kaders van artikel 23 worden de mogelijke stappen gezet om onwenselijke en excessieve elementen als antidemocratisch en anti-rechtstatelijk onderwijs verder in te perken. Het toezicht op informeel en formeel onderwijs wordt wettelijk geregeld zodat signalen van haat en geweld gevolgen krijgen.’
Religiegevoelig is ook de opmerking over kerndoelen in het onderwijs: ‘Doelen over relationele en seksuele voorlichting zijn neutraal en beter toegesneden op de leeftijd van leerlingen, in het bijzonder in het basisonderwijs’ (p. 17). Ook is van belang dat het kabinet het voornemen heeft om de overheidsbekostiging van het godsdienstig en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs (GVO/HVO) in het openbaar onderwijs te schrappen.3xZie over dit onderwijs en de bekostiging ervan J. de Vries, ‘Sluitstuk van de financiële gelijkstelling Honderd jaar na de onderwijspacificatie van 1917 ook bekostiging voor GVO en HVO op openbare scholen’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2017-2, p. 66-82.
Zonder hier een oordeel uit te spreken over de geschetste voornemens – die nadere uitwerking behoeven – valt op dat zij direct of indirect zijn ingegeven door zorgen over de aanwezigheid van de islam. Anders gezegd: die, al dan niet terechte, zorgen vormen de aanleiding voor deze voornemens. In dat opzicht wijkt dit kabinet niet af van eerdere kabinetten.4xZie voor een analyse van eerdere wetgeving S. van Bijsterveld, ‘Kerken in wetgeving en rechtspraak Recente ontwikkelingen geduid’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2021-1, p. 45-68. Voornemens van eerdere kabinetten worden voortgezet (zoals beperking van buitenlandse financiering, transparantie maatschappelijke organisaties, toezicht op informeel onderwijs) of door eerdere kabinetten geïntroduceerde wetgeving of beleid wordt aangescherpt (burgerschapsopdracht, sociale verantwoordelijkheid onderwijsinstellingen en -bestuurders, verbieden rechtspersonen). Daarnaast zijn er enkele nieuwe initiatieven. In hoeverre het totaal aan maatregelen inhoudelijk een trendbreuk gaat betekenen, valt nu nog niet te zeggen. Naast deze beperkende maatregelen ten aanzien van religie valt ook de ‘bescherming’ van christelijke en joodse elementen op (vis-à-vis islam).
Bij de totstandkoming van het kabinet is het vereiste respect voor de rechtsstaat uitvoerig onderwerp van gesprek geweest. Als weerslag daarvan vermeldt het hoofdlijnenakkoord: ‘Dit hoofdlijnenakkoord, het regeerprogramma en initiatieven van de vier fracties bewegen zich binnen de grenzen van de grondwet, de grondrechten, de democratie en de rechtsstaat, zoals verwoord in het eindverslag van informateur Plasterk van 12 februari 2024’ (p. 18, hoofdstuk 8 ‘Goed bestuur en een sterke rechtsstaat’).
Ook elders besteedt het hoofdlijnenakkoord de nodige aandacht aan de bescherming van grondrechten. Al in de inleiding wordt melding gemaakt van onder meer ‘versterking van grondrechten door een constitutioneel hof’ (p. 2). Het hoofdstuk ‘Goed bestuur en een sterke rechtsstaat’ vermeldt: ‘De instituties die de rechtsstaat mede dragen, in het bijzonder rechtspraak, media en wetenschap, worden versterkt’ (p. 18). Het hoofdlijnenakkoord stelt ook in het vooruitzicht ‘een agenda voor vernieuwing van de democratie, de rechtsstaat, het bestuur en de controle daarop. Doel is het versterken van het belang van de Grondwet en van grondrechten, van “checks and balances” in ons democratisch bestel, van rechtsstatelijke instituties en rechtsbeginselen.’ Een van de concrete ideeën in dit verband is de instelling van een ‘vaste Tweede Kamercommissie grondrechten en constitutionele toetsing’ (p. 19). Het belang van toetsing op grondwettelijkheid en rechtsstatelijkheid in de advisering over wetgevingsvoornemens krijgt de nodige aandacht. Ook de EU wordt in verband gebracht met bescherming van de democratische rechtsstaat, in het bijzonder van grondrechten. Deze aandacht voor bescherming van de rechtsstaat en voor grondrechten is voor een deel te verklaren vanuit voorwaarden voor kabinetsdeelname van één of meer van de coalitiepartijen; voor een ander deel klinkt de schok van de zogenoemde toeslagenaffaire daarin door. Hoe dan ook, voor de voornemens die religie raken, is deze ontwikkeling ook relevant.