DOI: 10.5553/TCC/221195072013003003006

Tijdschrift over Cultuur & CriminaliteitAccess_open

Artikel

Chicago, Jazz en Marihuana. Howard Becker over Outsiders

Trefwoorden Becker, Outsiders, biography, methodology
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Thaddeus Müller. (2013). Chicago, Jazz en Marihuana. Howard Becker over Outsiders. Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit (3) 3, 90-108.

    In this article on the social production of the book Outsiders, I will situate its production in the daily practice of the social worlds in which Becker was involved. Therefore I focus on the relations, interactions and situations which were relevant for the form, content and success of Outsiders. For data, I use fragments from my email communication with Howard Becker, the collected interviews and other publications which show that Becker seeks to demystify Outsiders. My main contribution is that I use Becker’s own words to demystify the ethnographic practice of Outsiders and describe its mundane backstage reality, which is described by Fine as ‘the underside’ of ethnography (1993).

Dit artikel wordt geciteerd in

      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TCC/TCC_2013_03

    • Inleiding

      Outsiders. Studies in the Sociology of Deviance (1963) heeft Becker beroemd gemaakt binnen de criminologie en daarbuiten. Deze studie onder jazzmuzikanten opende een nieuw perspectief – ‘labeling’ –, dat oog heeft voor hoe vertegenwoordigers van officiële instanties criminaliteit definiëren. Een andere kwaliteit van Outsiders is dat Becker laat zien dat marihuanagebruik samenhangt met een sociaal leerproces binnen een deviante subcultuur. Cannabis krijgt betekenis binnen de specifieke sociale setting van de jazzwereld, wat bepalend is voor het gebruik ervan. Van Outsiders zijn tussen de 100.000 en 150.000 exemplaren verkocht tot midden jaren 1990 (Gans, 1997) en het is een van de meest aangehaalde studies binnen de criminologie.
      Ik ben geïnteresseerd in hoe het mogelijk was dat Becker zo’n vernieuwende studie schreef in een periode waarin de opvatting over cannabis en criminaliteit uiterst conservatief was. Of anders gesteld: hoe is zijn academische deviantie te verklaren? Bovendien is bekend dat Becker zelf deel uitmaakte van de jazzwereld. Een tweede vraag is vervolgens: hoe heeft zijn muzikantenbestaan Outsiders beïnvloed? Ik heb Becker, die nu 85 jaar is (geboren op 18 april 1928) en woont in San Francisco, gemaild en gevraagd of hij hierover geïnterviewd wil worden. Hij maakt duidelijk dat hij de voorkeur geeft aan een interview via e-mail. Uit het e-mailverkeer blijkt dat hij weinig geïnteresseerd is in Outsiders. Becker geeft aan dat hij zichzelf eigenlijk nooit als deviantiesocioloog heeft gezien. Hij ziet zich in het begin van zijn carrière als arbeidssocioloog, in de traditie van Everett Hughes en later als kunstsocioloog. Nadat ons contact gestopt leek te zijn, heb ik het onderzoek voortgezet door op zoek te gaan naar publicaties en interviews, waarin Becker (soms slechts zijdelings) relevante uitspraken doet over de ontstaansgeschiedenis van Outsiders.
      Becker ontpopt zich in zijn werk als een ‘demystifier’. Hij gaat steevast voorbij aan common sense-opvattingen over zaken als drugs en kunst en trekt zich weinig aan van de retoriek die deel uitmaakt van de frontstage van een instituut. Toen ik hem dit mailde, reageerde hij als volgt: ‘I like the idea of being a demystifier, that sounds right to me.’
      Art Worlds (1982) is hiervan een goed voorbeeld. In deze studie gaat hij nauwelijks in op de individuele kwaliteiten van een kunstenaar, wat tot dan toe gebruikelijk was in de kunstsociologie, maar kijkt hij naar het gehele proces waarin velen betrokken zijn bij de totstandkoming van een kunstwerk: ‘All artistic work, like all human activity, involves the joint activity of a number, often a large number, of people. Through their cooperation, the art work we eventually see or hear comes to be and continues to be.’ (Becker, 1982: 1) Ook ten opzichte van Outsiders (1963) neemt hij de rol in van ‘demystifier’, zo zal blijken uit dit artikel.
      De nuchtere benadering van Becker hanteer ik ook in mijn beschouwing van Outsiders, waarin ik oog heb voor de alledaagse praktijk van de totstandkoming van deze wetenschappelijke publicatie. Ik let hierbij op relaties, interacties en situaties die bepalend zijn geweest voor de vorm, de inhoud en het succes van dit boek. Net als een kunstwerk is ook een wetenschappelijk werk de uitkomst van Doing Things Together, de titel van een boek van Becker uit 1986, dat kort en krachtig zijn sociologische benadering weergeeft. Ook voor Outsiders geldt dat we de totstandkoming van dit boek pas goed kunnen begrijpen als we die plaatsen in de alledaagse praktijk van de sociale en academische wereld van Becker.
      Ik heb de verzamelde fragmenten uit de interviews in een tijdlijn geplaatst, waarmee inzicht wordt gekregen in de historische context van Outsiders. Ik richt me hierbij op verschillende stappen die bepalend zijn geweest voor zijn deviante benadering van jazzmuzikanten en marihuana. Ten eerste beschrijf ik hoe Becker door zijn werk als pianist betrokken raakte bij de criminele wereld in Chicago en hoe hij hierdoor ‘a kind of outsider view’ ontwikkelt. Ten tweede beschrijf ik hoe Beckers benadering van deviantie is gevormd door Hughes’ uitspraak: ‘Everything is somebody’s work.’ Ten derde schets ik de antropologische roots van zijn methodologische benadering in Outsiders. Vervolgens ga ik in op het onderzoek dat heeft geleid tot Outsiders, waarbij ik onder andere zijn betrokkenheid bij het onderzoeksveld bespreek. Tot slot laat ik zien hoe Becker terugkijkt op Outsiders.

    • ‘A kind of outsider view’

      In een essay over zijn relatie als kind met Chicago, waar hij geboren en getogen is, geeft hij aan hoe hij heeft leren observeren. Met the el, the elevated train system, gaat hij kris kras door heel Chicago en komt er in aanraking met de veelvormige verschijningen van de sociale, culturele en ruimtelijke aspecten van stedelijkheid.

      ‘When I was perhaps ten, my boy friends and I would take advantage of the structure of the Chicago elevated train system (the el, everyone called it that) to pay one fare and ride all day long. Our mothers would pack us a sandwich and we would walk a few blocks to Lake Street, where the Lake Street El line ran from our neighborhood on the far West Side of the city to the Loop, the downtown center. (…). And do that all day long, covering the entire city, before we went home, tired and happy.’ (Becker, 2009)

      De socioloog in spe is zichtbaar in de jongen die nauwkeurig gadeslaat wat er allemaal om hem heen gebeurt en geniet van de diversiteit en drukte van het Chicago van 1938, het jaar waarin Wirth zijn beroemde artikel Urbanism as a Way of Life publiceert.

      ‘We saw the buildings and how they varied from place to place: the poor deteriorating wooden apartment buildings in the city’s poorer neighborhoods; the multi-story brick buildings in neighborhoods that were more well to do; the one family houses of some ethnic neighborhoods; and so on. We learned the characteristic ethnic patterns of the city by reading the signs on the businesses we went by and learned that the Poles lived on Milwaukee Avenue, the Italians on the Near West Side, the Swedes farther North, the Blacks on the South Side, and so on. We saw people of different racial and ethnic groups as they got on and off the train, and learned who lived where (we were very good at reading ethnicity from small clues, including listening to the languages spoken, styles of clothing, even the smell of the food people carried).’ (ibid.)

      Urbanism as a Way of Life (Wirth, 1938) vindt zijn oorsprong in het Chicago waarin Becker is opgegroeid en de inzichten uit dit artikel zijn gebaseerd op de studies die gehouden zijn onder de inspirerende leiding van Robert Park, zoals The Goldcoast and The Slum (Zorbaugh, 1929), Taxi Dance Hall (Cressey, 1932) en The Gang (Thrasher, 1927). De hoogtijdagen van de Chicago School zijn evenwel in 1938 voorbij en slechts enkelen zullen de etnografische traditie voortzetten, in het bijzonder Everett Hughes, student van Robert Park en de latere mentor van Becker.
      Maar voordat Becker beïnvloed raakt door zijn training als Chicago-socioloog, is zijn perspectief op criminaliteit en gezag al gevormd door zijn ervaringen als jazzmuzikant. Op zijn veertiende (1942) speelt hij in jazzbandjes en begeeft zich in een wereld waar menig deviantieonderzoeker zijn vingers bij af zou likken. Door zijn entree in de jazzwereld komt hij in aanraking met uiteenlopende vormen van crimineel gedrag, zoals georganiseerde misdaad (maffia), drugsgebruik, publiek geweld en omkoping.

      ‘All the places I played in were sites of observation, though I didn’t think of them that way, and didn’t think that I was doing anything as important or grand as “observing.” I was just “living”.’ (ibid.)

      ‘I watched night after night as men who had come to Chicago for, perhaps, a business convention, bought drinks for the dancers and spent thousands of dollars without even getting any sex for it. We occasionally saw someone well known sitting in the back of the club masturbating while the girls took their clothes off.’ (ibid.)

      ‘I played at many bars in many parts of the city. In all of them, I sat on a bandstand with two or three other players that let us look down on the bar and the tables beyond it, and watch people drink, get drunk, dance, and gamble. We watched people flirt with each other, we watched fights between two people turn into major brawls, occasionally involving the club owner and the bartender as well as the customers, we watched the owner of the club bribing policemen.’ (ibid.)

      Op mijn vraag of hij hierdoor vertrouwd raakte met criminaliteit en deviantie antwoordt Becker bevestigend: ‘The easiest way to understand this was that I was a musician long before I was a sociologist. (…) So your guess is right.’ Het was niet alleen dat hij gewend is geraakt aan criminaliteit door zijn muzikantenbestaan, maar ook dat hij hierdoor op een kritische manier is gaan kijken naar het sociale leven.

      ‘And, for a sociologist, I think it [jazz, TM] inoculated me against believing conventional pieties about the society I lived in and studied. I knew better (about the police, about drugs, about music, about the motives of “important people,” all that).’ (Ralón & Ralón, 2013)

      Door zijn participatie in de jazzscene ontwikkelt Becker het perspectief van een buitenstaander, wat overigens samenvalt met de opvattingen van Hughes die stelt dat sociologen juist baat hebben bij een marginale positie, omdat zij hierdoor met een kritische blik de samenleving kunnen bestuderen.

      ‘I think that, in being a sociologist, one of the things that really is advantageous, is to have a kind of outsider view of things, so that you’re not simply accepting what everyone else believes as the God-given truth. Instead you say, “Oh yeah, well let’s have a look, let’s see.” At the age of 15 or so, I was playing in taverns and watching the bar-owners bribe the police and seeing all kinds of shady things going on. First of all, I knew that the policeman was not my friend. (…). It gives you a second standpoint.’ (Jackson, 2010)

    • ‘Everything is somebody’s work’

      Becker heeft geen bewuste keuze gemaakt om sociologie te gaan studeren. Het hangt samen met diverse uiteenlopende omstandigheden, zoals zijn relatie met zijn vader en het criminele klimaat in de jazzwereld.

      ‘I was playing the piano and … working for a bunch of mafiosi in these bars. I figured that this is not a healthy business for a nice Jewish kid to be in. One of these days they’re going to get mad. And I’d seen them get mad at people. It’s not good. And my father, although I wasn’t paying much attention to him, but the idea that his son would become a tavern piano player was, like, “Jesus!” So I thought I’d give this a try. (…) I was beginning to see that I was probably not going to be a great jazz pianist. And so, you know, I’ll keep on going to school. It’s kind of interesting (…). It was something to do. Sociology was kind of a last minute choice. I decided I should go to graduate school. So what field should I be in? And I thought, English. Because I like to read novels, and, what the hell, I’ll read a lot of novels and that will be school. What could be bad about that? And then, I think it was the summer – maybe it was the spring – before I entered the sociology department, I read Black Metropolis. It was cool in the way that anthropology must have seemed cool to a lot of people then. (…). But Black Metropolis was urban anthropology. (…) So I went to the sociology department. It was just that simple. I barely knew what it was.’ (Molotch, 2012: 433)

      Black Metropolis van Drake en Cayton (1945) is een toegankelijk geschreven studie naar de zwarte gemeenschap in Chicago. Deze studie is niet alleen gebaseerd op cijfermatig materiaal, maar ook en vooral op vele interviews en ander kwalitatieve bronnen, waardoor het een levendig beeld geeft van de zwarte gemeenschap in Chicago. Beckers enthousiasme over met name het antropologische karakter van Black Metropolis zal hem niet alleen leiden naar sociologie, maar het boek is tevens een vroege indicatie van de positie die hij binnen de sociologie zal innemen, namelijk die van een kwalitatieve onderzoeker met een antropologische inslag, die de dagelijkse sociale wereld van zijn respondenten zo nauwkeurig mogelijk wil beschrijven.

      Tijdens zijn studie sociologie integreert Becker zijn leven als jazzmuzikant in zijn opleiding sociologie door die te bestuderen voor een vak van Ernest Burgess. Deze keuze blijkt van grote invloed te zijn op zijn toekomstige carrière en zijn benadering van criminaliteit, omdat hij hierdoor in aanraking komt met Hughes.

      ‘So I dutifully wrote field notes, about where I was working, a tavern on Sixty-Third Street. At the end of the quarter I gave them to Burgess. And when he gave them back he said, “This is occupations and professions. That’s Professor Hughes.” So I went to see Hughes. He listened to me. He said, “Well, give me your notes and come back in a week.” He was very brusque. Okay. I went away and came back in a week. “Mr. Becker, come right in. Sit down.” He gave me back my notes. He had written as many pages of commentary as I had written field notes. (…) So, he said, he read my notes, and [they’re] full of people putting squares down and making fun of the people in the bar and all that. And he said it was like gold to him. His methodological principle was that anything you see in a lowly occupation is probably going on in a higher-status occupation, only they won’t tell you. He chose me for a completely venal reason: I would further his research.’ (ibid.: 434)

      Hughes is een van de weinige sociologen aan de Chicago School die onderzoek blijft doen in de traditie van Park en de nadruk legt op de antropologische methode van veldwerk. In feite is Hughes een belangrijke schakel in het doorgeven van deze traditie aan studenten in Chicago. Hij weet studenten, zoals Erving Goffman en Anselm Strauss, geïnteresseerd te krijgen in kwalitatieve methoden in een periode waarin de kwantitatieve benadering de overhand krijgt, ook in Chicago (Becker, 1999; Strauss, 1996; Vienne, 2010). Becker is enthousiast over zijn tijd in Chicago na de oorlog:

      ‘It was a very exciting place. There were an awful lot of good sociologists in my age group. (…) I can’t even begin to tell you all the people who were in my class – Erving Goffman, David Gold, Bill Kornhauser, Eliot Freidson, Jim Short – I could go on half a day naming them. We were all very excited about sociology, and we talked very seriously about it so that there was a lot of education going on among students themselves.’ (Debro, 1986: 27)

      Hughes heeft Becker niet alleen methodologisch beïnvloed, maar ook zijn blik op criminaliteit bepaald, zo maakt hij duidelijk in ons e-mailcontact: ‘What really solidified my ideas about deviance was Everett Hughes’ remark that everything is somebody’s work, which I applied to deviance, once you have that idea it almost writes itself. Whose work is it to create deviance and enforce rules against it?’ Omdat Becker de overtreding van de wet niet bekijkt vanuit een criminologisch perspectief, kan hij hier een ander licht op laten schijnen en zijn afwijkende benadering van deviantie ontwikkelen.

      ‘The study of crime lost its connection with the mainstream of sociological development and became a very bizar deformation of sociology, designed to find out why people were doing bad things instead of finding out the organization of interaction in that sphere. (…) So I approached deviance as the study of people whose occupation, one might say, was either crime or catching criminals. (…) In a way, I’m surprised that I had such notions in 1954. In another way, it was a natural idea for a sociologist to have hadn’t been trained in criminology.’ (Debro, 1986: 33)

      Becker traceert zijn benadering terug tot Robert Park:

      ‘He wrote a brilliant paper, the city as a laboratory for the study of human behavior (…) All of Hughes work, for instance, as a result so much of my own work comes from one sentence in that paper where he says in passing: (…) in the city every kind of work tends towards the model of a profession. He does not say anything more than that. Hughes spent forty years investigating that idea.’ (Loloum, 2011)

      Tevens is Hughes van grote invloed op de transparante schrijfstijl van Becker. Hughes heeft een hekel aan pretentieuze teksten vol sociologisch jargon. Zo reageert Hughes eens ontstemd op een tekst van Becker door te stellen dat het zo onleesbaar was, dat het een in het Engels vertaalde versie van een Duitse tekst kon zijn.
      Hughes heeft ook een grote invloed op het onderwerp van Beckers dissertatie. Nadat hij is afgestudeerd op zijn masterthesis over jazzmuzikanten, denkt hij erover na om zijn proefschrift te wijden aan het uitgaansleven in Chicago en de verhoudingen tussen de diverse actoren daarbinnen, zoals serveersters, muzikanten en criminelen.

      ‘When I did my master thesis it was about that world [jazz, TM] and I intended to write my dissertation about something like that world. Maybe the world of nightlife in one of the big club areas of Chicago. Which I knew and I knew that these areas of the city, that people from a lot of different world congregated there. Not just the musicians, the people who worked in the bars, the bartenders, the people who serve drinks, the waitresses and the waiters, criminals who hung around in these places. (…) College students in from the suburbs for the weekend, having a big time. It was a little like watching a big aquarium with a lot of different fishes, of different sizes. And the criminals were always ready to gobble up a college student or two, or the waitresses. Or the college students were looking to gobble up the waitresses. It was very complicated and I thought that would be a very wonderful interesting thesis. And then my mentor, Everett Hughes, got a research grant, to study the Chicago School system and he wanted to hire me to interview school teachers. Well you know, it is a long way from the bars of West street to talking to school teachers. And that did not sound to me like a very exciting prospect, but I needed a job. I just got married, so I said okay and began interviewing schoolteachers.’ (Back, 2012)

      Tijdens zijn dissertatieonderzoek heeft hij nauw contact met Hughes, die zijn supervisor is. Zo geeft Becker zijn eerste uitgewerkte interviews aan Hughes. Hij leest die nauwkeurig, bespreekt die uitvoerig met Becker en geeft aan welke onderwerpen belangrijk zijn en waar hij nader op in moet gaan tijdens de interviews.
      Ofschoon zijn dissertatie (helaas) niet gaat over de jazzwereld, heeft het spelen als pianist toch een grote invloed op zijn academische carrière. Becker is naar zijn eigen zeggen vrij gemakkelijk door zijn dissertatie heen gekomen, omdat hij zijn opleiding niet zo heel serieus heeft genomen. Het is voor hem meer een hobby, naast zijn passie voor jazz:

      ‘I got my PhD very young, I was 23, and that was for a variety of organizational reasons. It didn’t mean I was smarter than anybody else. It really didn’t. I went through the PhD program very quickly because I wasn’t serious about it and it was kind of a hobby. The real business was playing the piano: I was studying with Tristano.1xLennie Tristano was een bekende jazzpianist, componist en docent van jazzimprovisatie die gespeeld heeft met jazzgrootheden als Dizzy Gillespie and Charlie Parker. So I never worried about exams, I never worried about any of it, I just did it. Like I say, kind of as a hobby.’ (Jackson, 2010)

      Tegelijkertijd is zijn vroege promotie een nadeel, omdat niemand hem een vaste universitaire baan wil aanbieden, waardoor hij in Chicago blijft wonen, omdat hij daar als jazzpianist zijn brood kan verdienen.

      ‘You see, I had trouble getting a teaching job. (…) people could hire a grown-up man for the same price. They didn’t want some kid. I really had a difficult time, because jobs were quite tight. So I hung around Chicago where I knew I could make a living playing the piano.’ (Debro, 1986: 29)

    • ‘I sometimes think of myself as an anthropologist’

      Zoals eerder aangegeven, heeft Becker gekozen voor sociologie, omdat Black Metropolis hem ten zeerste aanspreekt. Het zijn vooral de antropologische aspecten van het boek dat hem enthousiast maakt:

      ‘One of the things that turned me on was the ethnographic detail (…). The other was a kind of vision of a comparative science of communities. That idea really came from Lloyd Warner and it turned me on too. I think I probably had it more in mind to be an anthropologist, not that I had made much distinction between the two.’ (Debro, 1986: 26)

      In Outsiders breekt Becker een lans voor de methode van veldwerk, omdat op die manier nauwkeurig – first hand – beschreven kan worden hoe deviante personen handelen en hieraan betekenis geven. Ik heb al eerder aangegeven dat Hughes een voorstander was van deze methode en dit doorgaf aan zijn studenten. Daarnaast helpen de studenten elkaar bij het eigen maken van de methode van veldwerk, zo e-mailt Becker mij:

      ‘My mentor in fieldwork was Everett Hughes. Some older students who worked with him gave me advice on various points, especially how to keep and analyze fieldnotes. And we students “mentored” each other, I guess you could say that. (…) People learned to do fieldwork the way I did, by a kind of informal apprenticeship. In the sociology department at Chicago, at the time, where there were always older students around who had done observation (people like Don Roy [1959, TM], the industrial sociologist, for example, but there were many others) and who could give you tips on what to do, etc. Also, if you read Bill Whyte’s book [Street Corner Society, TM] you could see what he’d done, it was obvious in what he reported.’

      De methodologische benadering van Outsiders heeft een antropologische inslag. Dit is enerzijds te relateren aan de invloed van Hughes, die zelf beïnvloed is door de antropologische benadering via Park, en via Robert Redfield, een vriend en collega van hem. Anderzijds is de veldwerkbenadering van Outsiders sterk beïnvloed door de antropoloog Lloyd Warner, die heeft gestudeerd onder Radcliffe-Brown en een dissertatie heeft geschreven over de sociale organisatie van de Murngin, een tribale samenleving in Australië. In een artikel over de Chicago School (1999) wijst Becker op het ten onrechte onderbelichte belang van Warner voor de etnografische benadering binnen de sociologieopleiding in Chicago. Warner heeft grote invloed gehad op de verspreiding van de methode van veldwerk via zijn betrokkenheid als supervisor bij studies als Street Corner Society (Whyte, 1943) en Deep South (Davis, Gardner & Gardner, 1941).

      ‘Whyte’s Street Corner Society (…) was a model for all of us of what a Chicago style field study ought to look like, as were Black Metropolis and the other Warner inspired works.’ (Becker, 1999: 7)

      Becker is nog steeds enthousiast over Whyte, zoals blijkt uit ons e-mailcontact: ‘Whyte was one of the great fieldworkers of all time. (…) People thought his methodological appendix was wonderful.’
      Het grote belang van antropologie in de opleiding van Becker komt ook tot uiting in de personen die zitting hadden in zijn dissertatiecommissie. Naast Hughes zijn dat de antropologe Allison Davis van the School of Education en de eerder genoemde Lloyd Warner. Becker is niet alleen beïnvloed door de studies die Warner begeleidde, maar hij is ook een van de mentoren geweest die Becker veldwerk heeft bijgebracht:

      ‘One of my teachers, Warner (…) who was an anthropologist, (…) said when you know that some event is going to take place in the community, you be the first one there, before anybody else gets there, you write down anything that happens and you be the last one to leave and then you go ask everybody what happened.’ (Back, 2012)

      Tijdens een lezing in Parijs (4 november 2011) expliciteert hij zijn relatie met antropologie: ‘I sometimes think of myself as an anthropologist.’ (Loloum, 2011)

    • ‘So I came into contact with drug users, you could say, because I was one’

      Ook na zijn dissertatieonderzoek, in het begin van de jaren 1950, blijft Becker spelen als professionele pianist. Hierdoor blijft hij zijdeling betrokken bij het criminele milieu, ook ten tijde van het marihuanaonderzoek voor Outsiders.

      ‘During the day, it [de club waar hij speelde, TM] housed a thriving handbook, which took bets on horse racing and may have provided a sizeable share of whatever profits the club made. A door at the back led to a storeroom holding the bar’s liquor stock, which consisted of twenty or thirty cases of something called “Old Philadelphia.” Whatever the customers thought they were drinking, and no matter what the label on the bottle the bartender poured from, they were drinking “Old Philadelphia,” which the bosses poured through a funnel into empty bottles of Seagram’s Seven Crown and other local favorites.
      The big boss, Joe Contino, was a small-time hoodlum who claimed to be the uncle of a well-known accordion-playing pop star (and he might have been). Joe wore expensive suits and had a (sort of) dapper air. His assistant, Ralph, did the dirty work, filling the bottles with Old Philadelphia and taking care of the horse-racing business in the afternoons. Joe had an “arrangement” with the local police. I didn’t know the details, but I did on occasion see him quietly handing a police officer a roll of bills.’ (Faulkner & Becker, 2009: 5-6)

      Outsiders bestaat uit twee componenten, (1) twee hoofdstukken die voortkomen uit Beckers masterthesis en gepubliceerd zijn in 1951 en 1953 en (2) zeven hoofdstukken die voortkomen uit het marihuanaonderzoek, waarvan er twee gepubliceerd zijn in 1953 en 1955. Tijdens het opzoeken van de oorspronkelijke versies van de hoofdstukken kwam ik erachter dat de verwijzingen naar de originele studies verkeerd zijn weergegeven in de acknowledgements van Outsiders. Nadat ik dit hem had voorgelegd, reageerde hij als volgt: ‘You are right! It’s amazing that in all these years you are the first person to notice this glaring error. This is evidence for my strong belief that no one ever actually reads the things they cite (well, almost no one, you are the first). Congratulations!’

      Masterthesis

      In Outsiders geeft Becker aan dat zijn onderzoek een integraal onderdeel vormt van zijn werk als jazzpianist: ‘I seldom did any formal interviewing, but concentrated rather on listening to and recording the ordinary kinds of conversations that occured among musicians. Most of my observation was carried on the job, and even on the stand as we played’ (1963: 83-84). Naast observeren voert Becker terloopse gesprekken die een natuurlijk onderdeel uitmaken van het onderzochte sociale leven van jazzmuzikanten.

      ‘No, because a lot of my interviews were done not as interviews; I didn’t call someone and say, “I am going to interview you, can we meet?” (…) like my master’s thesis was about musicians so I was playing some place, we get off the stand, we get a beer and we start talking. That counted as an interview for me; I am asking questions. I don’t say to the guy, “I am interviewing you now. Now we are in a different relationship”. We were just chatting, talking about things that had happened: did you hear about this, do you know what happened to George? I think we can get a job in this bar so we don’t have to work here any more, etc. So those were, you know, it’s not an interview in the classical sense of an interview, but I was asking questions and getting answers and it would be completely inappropriate to pull out a notepad and start taking notes or pull out my tape-recorder.’ (Obrist, 2005)

      Becker heeft aangegeven dat zijn interviewstijl niet alleen gevormd is door zijn opleiding, maar ook een gewoonte van hem zelf is, die hij heeft ontwikkeld in gesprekken in het openbaar vervoer als hij terugkomt van zijn jazzoptredens in Chicago:

      ‘Well, on the other hand it’s a habit. When I was in school and learning all this, I was also playing the piano in Chicago. Like most Chicagoans at that time, I didn’t have an automobile. I was playing in bars all over the city so I would take public transportation home. We worked very late, so often at 3 or 4 o’clock in the morning I would be the only person on the streetcar or the bus, and I would talk to the driver. Why not? So I learned a lot about the business of bus driving – how they arranged their schedules, what they liked about their work, what they tried to avoid.’ (Jackson, 2010)

      Hughes stimuleert Becker om zijn eerste artikel te schrijven, dat in eerste instantie door zes tijdschriften wordt afgewezen. Uiteindelijk is het gepubliceerd in de American Journal of Sociology, waar Hughes in de redactie zit.

      ‘I was working in Everett’s office, and he said, “About time you wrote an article,” the way he did. So I said, “What should I write about?” He said, “Take something out of your master’s thesis.” I said, “What?” He said, “Just take some idea, and whatever sticks to it leave in, and whatever doesn’t leave out.” I said, okay, sounds good. I did that. And then he said, “Now send it out to get it reviewed.” So I sent it to six different journals, all of which turned it down. So Everett said, “Goddamnit, send it to the AJS [American Journal of Sociology],” which he was the editor of. And it was accepted. This was my introduction to the politics of publishing.’ (Molotch, 2012: 421-422)

      Marihuanaonderzoek

      De studie van Lindesmith, Opiate Addictions (1947), heeft grote invloed op de benadering van marihuana in Outsiders. Lindesmith geeft aan dat opiaatverslaving voor een groot deel te maken heeft met een sociaal leerproces en in het bijzonder met de interpretatie van de fysieke beleving.

      ‘When I read Alfred Lindesmith’s book, Opiate Addiction, (…) I said, this is really interesting because it’s like marijuana but it isn’t, because nobody gets withdrawal sickness from marijuana. So this would be a great comparative study.’ (Campbell, 2005)

      Na zijn PhD probeert Becker aan de slag te gaan als parttime onderzoeker, zodat hij nog tijd over heeft om te werken als jazzmuzikant. Becker probeerde zijn idee voor een marihuanaonderzoek te slijten aan the Insitute for Juvenile Research van Shaw en McKay, die er in eerste instantie weinig in zagen.

      ‘I got a job at the Institute for Juvenile Research, which was a state agency, actually, run by Clifford Shaw and Henry McKay, who were the grand old men of delinquency research. They had gotten a big grant to study teenage opiate addiction from the National Institute of Mental Health, and I found out about it. I didn’t have a job and I persuaded them to hire me half-time to do this marijuana study I wanted to do. They thought it was trivial because marijuana wasn’t habit-forming, so it wasn’t a social problem. But somehow, I don’t quite know why, they decided to take me on.’ (ibid.)

      In Outsiders gaat Becker in op zijn relatie met het veld, maar hij geeft niet aan dat hij zelf nadrukkelijk onderdeel is van de wereld van marihuanagebruikers die hij heeft onderzocht.

      ‘I came into contact with drug users because I was a 15-year-old piano player in Chicago, and I was working with a campus band at Northwestern University. I wasn’t a student there. There was another guy in the band, maybe a year older than me, a saxophone player, and we got to talking and during the intermission we went out in the parking lot and he produced a half pint of gin and asked if I wanted a drink. I didn’t want to look square so I got it down, and the next week, since I was such a good student, he produced a joint and asked if I wanted to get high. I said sure, and I quickly realized that that was better than drinking gin. So I came into contact with drug users, you could say, because I was one, and I was in a trade where most people did do that.’ (ibid.)

      Het gebruik van drugs hoorde bij het leven van jazzmusici. Sommigen gebruiken ook harddrugs, zo maakt Becker mij duidelijk in ons e-mailcontact. ‘Yes, a certain number of people used heroin and some used speed, but mostly in pill form or even the paper strips from inside nasal inhalers supposed to keep your nose from running (they soaked the strips in coke or something like that).’ Becker moet zelf niets hebben van heroïne, omdat hij heeft gezien wat voor negatief effect het heeft op het leven van jazzmusici. Hij heeft wel eens speed geprobeerd, maar vindt dat ook niks.

      ‘No, it was ridiculous. Same thing with amphetamines. I took Benzedrine a couple of times and all that happened was I just talked nonstop for hours and I talked enough without any help. I couldn’t see that that was any fun, so I didn’t do that any more …’ (Campbell, 2005)

      In het e-mailcontact heeft Becker aangegeven dat in de periode van het onderzoek voor Outsiders zijn methode rechttoe rechtaan was en dat hij het niet belangrijk genoeg vond om daar nadrukkelijk op in te gaan. Zijn manier van interviewen is er vooral op gericht om de ander te laten praten over het gebruik van cannabis.

      ‘So in a piece I did fifty years ago I was interested in how people learned to smoke marijuana. I couldn’t be there when they all learned, so I interviewed them and said to them, “How did you first happen to smoke marijuana? Who introduced you to it? What did you think about it and when you first lit up a joint what did you do? And then what happened?” (…) I don’t think of it as a very complex or complicated thing to do; it’s really just a conversation. You are sitting next to somebody on an airplane and you start talking to them: “What kind of work do you do? Oh, you are an art curator. How did you get started doing that?” I mean it’s just that kind of conversation.’ (Obrist, 2005)

      Becker heeft aangegeven dat zijn marihuanaonderzoek een inductief karakter had. Hij is begonnen met een heuristisch model dat hij heeft ontleend aan de sociaalpsychologische benadering van Blumer en verdiept zich achteraf in de literatuur over drugs.

      ‘Here’s the thing. The marijuana thing didn’t arise as a research problem or a researchable problem in the context of the literature on drugs. It was a fairly straightforward application of the kind of social-psychological theory I learned from Herbert Blumer. But after I did the research, then of course I had to go read the literature. The literature on marijuana was almost nonexistent, so that was good since I’m not a great scholar. I read the LaGuardia Commission report and I read whatever there was of the literature, which wasn’t much. (…) I was looking for a hook to hang this on and it seemed obvious that all these other theories were theories about personality, that there was a kind of personality that was addiction-prone.’ (Campbell, 2005)

      ‘My own experience was that people of quite a variety of personality types who I knew in the music business smoked dope and enjoyed it, even though they were not, at least in any way that you could see on the surface, particularly crazy. So I thought that was probably malarkey. And the answer seemed to me that it lay in a series of steps. And the steps are really important.’ (ibid.)

      Een belangrijk gedeelte van Outsiders, dat met name een theoretisch karakter had, heeft Becker geschreven in de slipstream van zijn artikelen over marihuanagebruik. Deze tekst heeft een lengte van circa 90 pagina’s en Becker weet in eerste instantie niet wat hij hiermee aan moet.

      ‘And at that same time, when I was writing the marijuana stuff up, I sat down and wrote ninety pages about deviance. This is in 1953 or 1954, and I wrote ninety pages, too long for an article, not long enough for a book. My friend Erving Goffman would have figured out a way to make a book out of it right away, which I didn’t. Maybe ten years later I found this draft in a file and said, “Hey, this isn’t bad,” and I sent it to Irwin Deutscher, who I knew from Kansas City, and he said, “You ought to publish this. You ought to make a book out of this, this is pretty interesting.” And then I got the idea of sandwiching the marijuana stuff and the musician stuff in between parts of the essay on deviance. One of the reviewers, I think it was Kai Erickson, pointed out that there was a certain lack of coherence in this volume, which was absolutely right.’ (Plummer, 2003: 22)

    • ‘Labeling theory was a counterrevolution’

      Becker heeft na de interviews met marihuanagebruikers zelf geen onderzoek meer gedaan naar drugsgebruikers of deviantie. Hij heeft wel in interviews en publicaties commentaar gegeven op Outsiders en de teneur is dat hij de status van Outsiders relativeert. Zo geeft Becker aan dat bepaalde inzichten in Outsiders niet goed uitgewerkt zijn. Door zijn contact met experts in drugscomités in de jaren 1960 en 1970 heeft hij direct toegang tot recent onderzoek en verbetert hij zijn inzichten in het sociale leerproces van drugsgebruik.

      ‘It [de discussie over de relatie tussen persoonlijkheid en drugsgebruik, TM] led me down the wrong path, actually, because it wasn’t until years later that I realized what that research was actually about because it’s not about is it personality or not. It’s about how people learn to interpret their own inner sensations. I wrote these two later papers after LSD happened and that led me to understand what the marijuana research had actually been about. It was a perfect place to study that phenomenon because you have this very ambiguous physical and mental experience and then you have to figure out what happened to you. That helped me make sense out of the LSD thing.’ (Campbell, 2005)

      Becker betreurt dat deze artikelen zo weinig aandacht hebben gekregen (Becker, 1967, 1973). ‘I was very proud of those papers, although no one ever paid any attention to them’ (ibid.). Een andere manier waarop Becker aangeeft dat de inzichten in Outsiders hun beperkingen hebben, is door te stellen dat hij geen oog had voor de invloed van politieke en economische belangen op de drugswetgeving.

      ‘I found out many years later, through a young French scholar, that what I wrote about the development of these laws was very ignorant. François-Xavier Dudouet wrote this wonderful thèse about the international control of illicit drugs . (…) It’s not junkies in the streets. It’s the hospital and the doctor’s office where, every day, there is so much cocaine, so much morphine used. That’s where the money is. The representatives of these countries wanted to make sure that nobody brought illicit drugs into that market and threatened their monopoly. So everything that had been written about this by everyone was wrong. (…) So now, I have a completely different understanding of what happened. It is really a matter of political and economic actors protecting their interests.’ (Peretz, Pilmis & Vezinat, 2011)

      In het e-mailcontact relativeert Becker Outsiders door te stellen dat het succes ervan voor een groot deel te maken had met externe omstandigheden en in het bijzonder de opkomst van cannabisgebruik onder studenten. In de jaren 1950 heeft zijn onderzoek naar marihuana weinig aandacht gekregen: ‘When I first gave a paper on marijuana at a conference no one thought it was very interesting, sort of an oddity. But it turned out to be an “oddity” that interested students, who were beginning to smoke dope then. And later on middle-class students in the U.S. began to be arrested for marijuana violations and that stimulated a lot of interest.’

      Becker geeft aan dat zijn heldere toegankelijke schrijfstijl waarschijnlijk ook debet is geweest aan het succes. Veel sociologieboeken waren in die tijd niet om door te komen, volgens hem.
      Een andere manier waarop Becker Outsiders relativeert, is door duidelijk te maken dat hij door diverse sociologen beïnvloed is. Zo geeft hij aan dat hij vruchtbaar gebruik heeft gemaakt van de inzichten van sociologen die werkten aan het concept van labeling, zoals Tannenbaum (1938) en Lemert (1951) en dat dit nauw samenhing met de ideeën van Hughes. Bovendien verwijst Becker nadrukkelijk naar Lindesmith als inspiratiebron voor het sociale leerproces dat Becker gebruikte in relatie tot marihuanagebruikers. Tevens verwijst hij naar sociologen, zoals Spector en Kitsuse (1977), die volgens Becker de inzichten uit Outsiders aanzienlijk hebben verbeterd.
      In Tricks of the Trade (1998) minimaliseert hij zelfs het vernieuwende karakter van Outsiders door te stellen dat het boek gebruikmaakt van traditionele inzichten uit de sociologie:

      ‘The so-called “labeling theory” revolution should have never been required. It was not an intellectual or scientific revolution (…). No basic paradigms of sociological thought were overturned. The “definition of the situation”, for instance – W.I. Thomas’s great contribution to sociology’s vocabulary and way of thinking – directs us to understand how the situation looks to the actors in it, to find out what they think is going on so that we will understand what goes into the making of their activity.’ (ibid.: 37)

      Becker stelt zelfs dat zijn werk helemaal geen revolutionair karakter had:

      ‘Far from being a revolution, you could say that labeling theory was a counterrevolution, a conservative return to a strand of basic sociological thinking that had somehow gotten lost in the discipline’s practice.’ (ibid.: 38)

    • Slotbeschouwing

      Wat in de interviews opvalt, is dat Becker Outsiders op dezelfde nuchtere manier bespreekt als hij zijn onderzoeksobjecten benadert in zijn publicaties. Hij vertelt zonder veel opsmuk wat er in de praktijk heeft plaatsgevonden. Zo laat Becker zien dat zijn interviews niet veel meer waren dan terloopse gesprekken, die wel perfect pasten bij de setting van zijn veldwerk. Ook laat Becker zien dat de totstandkoming van Outsiders mede mogelijk gemaakt is door diverse personen die hem ondersteunden, zoals Hughes, die Becker stimuleerde bij het schrijven van zijn eerste artikel en hem hielp bij de publicatie ervan, en Shaw en McKay, die Beckers onderzoeksvoorstel honoreerden, terwijl ze marihuanagebruik eigenlijk geen sociaal probleem vonden. Ook geeft Becker aan dat het boek in spe jarenlang in een lade lag en dat hij niet wist wat hij er eigenlijk mee aan moest. Pas na aandringen van Deutscher heeft Becker van de verschillende delen een boek gemaakt. Becker heeft hierbij aangegeven dat het ook nog wel schort aan de samenhang van het boek, omdat hij diverse teksten tot een geheel heeft proberen te ‘sandwichen’.
      Als we kijken naar de carrière van Becker, kunnen we diverse stappen onderscheiden in de ontwikkeling van het perspectief dat hij hanteert in Outsiders. Ten eerste is hij sterk beïnvloed door zijn werk als jazzpianist. Hij raakt gewend aan criminaliteit in het nachtleven van Chicago. Ook ontwikkelt hij door zijn jazzbestaan een kritische blik op de conventionele normen en waarden in samenleving en in het bijzonder een outsider view op criminaliteit.
      Zijn participatie in de jazzwereld is om twee andere redenen van grote invloed op zijn carrière. Ten eerste komt hij hierdoor – via Burgess die zijn aantekeningen over de jazzwereld als eerste leest – terecht bij Hughes. Ten tweede kan hij door zijn participatie als jazzmuzikant op een luchtige manier omgaan met zijn sociologieopleiding, waardoor hij, naar eigen zeggen, gemakkelijk zijn PhD heeft kunnen afronden binnen twee jaar (sic.).
      Everett Hughes, zijn sociologische mentor, is van grote invloed op het perspectief in Outsiders, omdat Becker hierin Hughes’ uitspraak ‘everything is somebody’s work’ als uitgangspunt hanteert. Juist omdat Becker criminaliteit beschouwt vanuit een arbeidssociologisch perspectief, ontwikkelt hij zijn vernieuwende benadering van deviantie. Hughes is ook cruciaal als het gaat om de antropologische methode die Becker hanteert in Outsiders: veldwerk. Becker werd tevens beïnvloed door de antropoloog Lloyd Warner, die hem heeft onderricht in participerende observatie.
      Becker komt via zijn werk in contact met de onderwereld van Chicago, waarin de maffia een belangrijke rol speelt. Hij wordt er geconfronteerd met onder andere omkoping, gokken, fraude, prostitutie en drugsverslaving. Kortom, een goudmijn voor een deviantiesocioloog. Dat Becker hier niet meer mee gedaan heeft is jammer, maar ook begrijpelijk, gezien zijn positie als arbeidssocioloog onder de vleugels van Hughes. Becker heeft zelf nog gedacht aan een dissertatie over het nachtleven en hoe de verschillende actoren hierin, zoals criminelen, musici en het barpersoneel, zich tot elkaar verhouden, maar omdat Hughes hem een baan aanbiedt en hij geld moet verdienen, gaat zijn proefschrift uiteindelijk over de carrière van leraren in de public schools van Chicago. In het licht van het voorgaande is het ook begrijpelijk dat Becker zichzelf nooit gezien heeft als deviantiesocioloog. Maar paradoxaal genoeg heeft dit juist wel bijgedragen aan zijn doorbraak binnen de criminologie en zijn vernieuwende kijk op deviantie in Outsiders.
      Becker gaat in Outsiders gedeeltelijk in op zijn persoonlijke relatie met het veld. Later heeft hij expliciet aangegeven dat hij in feite een sociale wereld heeft bestudeerd die hij door en door kent en waar hij nauw bij betrokken is. Becker interviewt zijn vrienden en collega’s en gebruikt zelf marihuana. Tegenwoordig zouden sommigen voor dit type onderzoek het begrip auto-etnografie gebruiken. Zijn persoonlijke ervaringen als deelnemer aan de jazzscene moeten hebben bijgedragen aan zijn dataverzameling en inzichten. Helaas heeft hij hierover weinig naar buiten gebracht.
      De sceptische blik die Becker hanteert bij zijn studies gebruikt hij ook om terug te kijken op Outsiders. In interviews ontmythologiseert Becker de status van zijn beroemdste boek. Hij doet dat door zo nauwkeurig en nuchter mogelijk over de totstandkoming van het boek te spreken. Zo geeft hij aan dat zijn ideeën niet revolutionair waren en dat zijn inzichten voortkwamen uit het werk van anderen, en geeft de academische credits aan degenen die hem geïnspireerd hebben, zoals Hughes, Lindesmith, Thomas, Blumer, Tannenbaum en Lemert. Becker relativeert tevens de status van Outsiders door te stellen dat diverse ideeën in het boek nog niet goed uitgewerkt zijn en pas later zijn uitgekristalliseerd, met name in zijn artikelen over LSD. Tevens maakt Becker duidelijk dat zijn publicaties over marihuana in de jaren 1950 nauwelijks opzien baarden. Becker stelt dat zijn succes voor een groot deel te danken is aan de studenten die marihuana gingen roken en zich met Outsiders in hun hand konden verdedigen tegen conservatieve tijdgenoten en gezagsdragers.

    • Nawoord

      Na een pauze van een aantal maanden mailt Becker mij en legt hij uit dat hij door het schrijven van twee boeken (What About Mozart? What About Murder? Reasoning From Cases en Thinking Together met Rob Faulkner) niet kon reageren op mijn e-mails. Hij stuurde me tegelijkertijd een artikel van Sanders (2013) over zijn relatie met Becker als docent en collega. Naar aanleiding hiervan reageer ik als volgt: ‘I also enjoyed reading the article by Clint Sanders. He captures you well. One of my favorite quotes is this one: For, as Anselm Strauss succinctly described Becker’s work, “You’re easy … It’s liberty, freedom, that’s what you’re interested in”. I can relate to that, but then again if you are interested in freedom you need a lot of discipline and self-control. That is what people seem to forget. What I like of our kind of qualitative research is the improvisation part. (…).’ Ik eindig mijn artikel door Becker het laatste woord te geven met de weergave van zijn korte en grappige reactie op mijn e-mail, dat tevens het licht subversieve karakter van zijn milde ironie typeert: ‘Dear Thaddeus, I have the feeling that you know more about me than I know myself. Could this be true?
      Howie.’

    • Literatuur
    • Back, L. (2012, 31 oktober), The Craft of Sociology. Interview with Howard Becker. Goldsmiths University. Opgehaald op 24 september 2013 van <www.gold.ac.uk/podcasts/>.

    • Becker, H.S. (1963), Outsiders: Studies in the Sociology of Deviance. New York: The Free Press.

    • Becker, H.S. (1967), History, Culture, and Subjective Experience. Journal of Health and Social Behavior, 8, 163-176.

    • Becker, H.S. (1973), Consciousness, Power and Drug Effects. Society, 10, 26-31.

    • Becker, H.S. (1982), Art Worlds. Berkeley: University of California Press.

    • Becker, H.S. (1986), Doing Things Together. Evanston, Illinois: Northwestern University Press.

    • Becker, H.S. (1998), Tricks of the Trade: How to Think about Your Research While You’re Doing It. Chicago: University of Chicago Press.

    • Becker, H.S. (1999), The Chicago School, So-Called. Qualitative Sociology, 22, 1, 3-12.

    • Becker, H.S. (2009), Learning to observe in Chicago. Howie’s homepage. Opgehaald op 23 september 2013 van <www.home.earthlink.net/~hsbecker/articles/observe.html>.

    • Campbell, N. (2005, 4 januari), Howard S. Becker Oral History Interviews with Substance Abuse Researchers. Substance Abuse Research Center. University of Michigan. Opgehaald op 23 september 2013 van <sitemaker.umich.edu/substance.abuse.history/oral_history_interviews&mode=single&recordID=2287158&nextMode=list>.

    • Cressey, P.G. (1932), The Taxi-Dance Hall: A Sociological Study in Commercialized Recreation and City Life. Chicago: University of Chicago Press.

    • Davis, A., B.B. Gardner & M.R. Gardner (1941), Deep South: A Social Anthropological Study of Caste and Class. Chicago: The University of Chicago Press.

    • Debro, J. (1986), Dialogue with Howard S. Becker. In: Howard S. Becker, Doing Things Together. Evanston, Illinois: Northwestern University Press, 25-46.

    • Drake, St. Clair & H. Cayton (1945), Black Metropolis: A Study of Negro Life in a Northern City. Chicago: University of Chicago Press.

    • Faulkner, R.R. & H.S. Becker (2009), Do You Know…? The Jazz Repertoire in Action. Chicago: University of Chicago Press.

    • Gans, H.J. (1997), Best-Sellers by Sociologists: An Exploratory. Contemporary Sociology. 26, 2, 131-135.

    • Jackson, E. (2010-11-22), ‘A Second Standpoint’: Howard Becker talks about music, sociology, and their intersections. Improvisation, community and social practice, Opgehaald op 23-9-2013 van www.improvcommunity.ca/research/second-standpoint-howard-becker-talks-about-music-sociology-and-their-intersections.

    • Lemert, E.M. (1951), Social pathology: Systematic approaches to the study of sociopathic behavior. New York: McGraw-Hill.

    • Lindesmith, A.R. (1947), Opiate addiction. Bloomington: Principia Press.

    • Loloum, T. (2011, 11 november). Quelques ‘ficelles’ à l’usage des jeunes chercheurs: rencontre avec Howard S. Becker. Hypotheses.org. Opgehaald op 23 september 2013 van <www.act.hypotheses.org/1406>.

    • Molotch, H. (2012), Howard S. Becker interviewed by Harvey Molotch. Public Culture, 24, 2, 421-443.

    • Obrist, H.U. (2005), Hans Ulrich Obrist interview with Howard Becker. Howie’s homepage. Opgehaald op 23 september 2013 van <home.earthlink.net/~hsbecker/articles/ obrist.html>.

    • Peretz, P., O. Pilmis & N. Vezinat (2011, 31 januari), Social Life as Improvisation. Interview with Howard Becker. Books and ideas. Net. Opgehaald op 23 september 2013 van <www.booksandideas.net/Social-Life-as-Improvisation.html>.

    • Plummer, K. (2003), Continuity and Change in Howard S. Becker’s Work: An Interview with Howard S. Becker. Sociological Perspectives, 46, 1, 21-39.

    • Ralón, G. & L. Ralón (2013, 12 januari), Interview with Howard S. Becker Figure ground.communication. Opgehaald 23 september 2013 van <figureground.ca/howard-s-becker/>.

    • Roy, D.F. (1959), Banana Time: Job Satisfaction and Informal Interaction. Human Organization, 18, 4, 158-168.

    • Sanders, C. (2013), Learning from Experience: Recollections of Working with Howard S. Becker. Symbolic Interaction, 36, 2, 216-228.

    • Spector, M. & J.L. Kitsuse (1977), Constructing Social Problems. Menlo Park, CA: Cummings.

    • Strauss, A. (1996), Everett Hughes: Sociology’s Mission. Symbolic Interaction, 19, 4, 271-283.

    • Tannenbaum, F. (1938), Crime and the Community. New York: Ginn and Co.

    • Thrasher, F. (1927), The Gang. Chicago: University of Chicago Press.

    • Vienne, P. (2010), The Enigma of the Total Institution. Rethinking the Hughes-Goffman Intellectual Relationship. Sociologica, 2, 1-30.

    • Whyte, W.F. (1943), Street Corner Society: The Social Structure of an Italian Slum. Chicago: University of Chicago Press.

    • Wirth, L. (1938), Urbanism As A Way of Life. American Journal of Sociology, 44, 1, 1-24.

    • Zorbaugh, H.W. (1929), Gold Coast and Slum: A Sociological Study of Chicago’s Near North Side. Chicago: University of Chicago Press.

    Noten

    • 1 Lennie Tristano was een bekende jazzpianist, componist en docent van jazzimprovisatie die gespeeld heeft met jazzgrootheden als Dizzy Gillespie and Charlie Parker.