DOI: 10.5553/TCC/221195072015005002006

Tijdschrift over Cultuur & CriminaliteitAccess_open

Artikel

John Braithwaite

Trefwoorden John Braithwaite, reintegrative shaming, responsive regulation, science of science
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Prof. dr. em. Lode Walgrave. (2015). John Braithwaite. Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit (5) 2, .

    In this interview, Lode Walgrave talks to John Braithwaite, one of the most cited white collar crime scholars and best known for his ‘reintegrative shaming’, which added the crucial moral-emotional and ethical dimensions to the body of work on crime and crime control. John Braithwaite tells about his major publications and developments in his intellectual endeavour: the role of shaming and its importance in restorative justice, dominion, responsive regulation, and also his recent project on peacebuilding. Braithwaite’s career and political involvement are discussed throughout the interview, as well as his critical view with regards to the fragmentation of social sciences (including criminology).

Dit artikel wordt geciteerd in

      John Braithwaite is Distinguished Professor and founder of the Regulatory Institutions Network aan de Australian National University. Maar voor ons is hij vooral een van de meest vooraanstaande criminologen van zijn tijd. Een overzicht in Journal of Criminal Justice (1999) komt tot het besluit dat hij in de jaren 1990 ‘the most cited scholar’ was in internationaal gerankte criminologische tijdschriften. De Journal of Contemporary Criminal Justice (2001) vond hem de meest geciteerde auteur inzake white-collar crime (Karstedt, 2005). Hij ontving zowat alle eretitels en prijzen waarvoor hij in aanmerking kon komen. In 2007 telde ik er 28 in zijn cv. Ze werden uitgereikt in Australië, Europa, de Verenigde Staten en in Azië en door diverse internationale organisaties. Bij de meest prestigieuze prijzen zijn onder meer in 2004 de ‘Grawemeyer Award for Ideas Improving World Order’ ($ 200.000) (met P. Drahos); in 2005, de ‘Prix Emile Durkheim’, de vierjaarlijkse prijs van de International Society for Criminology; en in 2006, de ‘Stockholm Prize in Criminology’, uitdrukkelijk bedoeld als een soort Nobelprijs (Sherman & Lee, 2007). In het interview van 8 december 2014 vraag ik hem of er sinds 2007 nog prijzen zijn bijgekomen. Ja, ‘there are some more’ zegt hij aftastend, maar hij lijkt de tel kwijtgeraakt. ‘Of course, the most important one is my honorary doctorate at the KULeuven in 2008’, zegt hij al lachend (en relativerend).
      Hoe is hij tot deze status gekomen en wat betekent het voor een mens John Braithwaite te zijn, een wereldwijd gewaardeerde, geciteerde, een zeer gelauwerde wetenschapper? Met deze vragen begon ik aan de voorbereiding van het gesprek. Ook wilde ik hem enkele ‘knopen’ voorleggen die in de literatuur over zijn werk blijven terugkomen en wilde ik ingaan op een aantal recente ontwikkelingen. Natuurlijk was geen face-to-face gesprek mogelijk. Het moest dus anders. Op basis van de nota die ik in 2007 schreef om Braithwaite voor te dragen voor zijn eredoctoraat aan de KULeuven schreef ik een korte tekst, waarin ik ook enkele vragen stelde. Hij vulde schriftelijk aan en antwoordde op de vragen. Dat was dan de aanleiding voor een Skype-gesprek op 8 december van ongeveer anderhalf uur. Nadien kreeg hij nog de gelegenheid correcties aan te brengen op de citaten die ik hem in de mond had gelegd.

    • Tussen politiek en wetenschap

      John Braithwaite werd geboren in Ipswich (Queensland, Australia) in 1951. Door de recessie had zijn vader niet kunnen studeren. Hij deed alleen de lagere school en moest dan meteen in een soort leerstatuut gaan werken. Hij bouwde wel een mooie zaak uit. Ook zijn moeder had weinig gestudeerd. Maar de drie kinderen werden thuis sterk gestimuleerd om verder te studeren. Alle drie deden ze universitaire studies.
      Ik leg John mijn theorietje voor dat originele theoretische denkers meer verbeelding moeten hebben dan de doorsnee academici en daar als kind vermoedelijk mee hebben geoefend door een rijk fantasiespel. Ik vraag hem of dat bij hem van toepassing is. ‘Yes, definitely, I lived a rich fantasy life as a child.’ Maar zegt dat dan iets over de wijze waarop theorieën tot stand komen? Zijn theorieën toch niet vaak een kwestie van intellectuele creativiteit? Misschien ontstaan de plannen in de constructie van een theorie vooral op grond van intuïtie en verbeelding en komen de ratio en het empirisch materiaal pas nadien, als het bouwmateriaal? ‘A lot of scholars are very good in collecting empirical data, but many of them lack theoretical creativity. Some are unthinkably dogmatic. A smaller number have more imagination and are good theory builders. Imagination is important. We are in fact swimming in the same waters as artists do … In both the artists and scientists, the original ideas come from inside.’
      Op school was kleine John geen uitblinker. ‘I was pleased not to be top or bottom because one of the terrible practices of the education system I was brought up in … I described this schooling as the mouse race that prepared us for the rat race’, zegt hij. Maar hij had wel uitstekende mentors. ‘My best mentor, however, was always Valerie Braithwaite.1xValerie Braithwaite is de echtgenote van John. Zij is zelf ook een befaamde onderzoekster. I met her at kindergarten at age 5. She was mostly at the top of the class and convinced me to try harder as a scholar. My interests were more in rugby league, politics and social movement politics. Her influence toward making a scholar of me began to bite when I turned out to be a failure as a politician.’
      Het heeft inderdaad niet veel gescheeld of John Braithwaite was een professioneel politicus geworden. Vermoedelijk was dan in de criminologie geen sprake geweest van ‘reintegrative shaming’, ‘dominion’ of ‘responsive regulation’. Hoewel hij door de lokale Labor-afdeling was uitgekozen om voor een zetel in het parlement van de staat Queensland te gaan, werd hij door de centrale leiding geblokkeerd, omdat zijn visies te sterk van de klassieke partijlijn afweken. Enkele jaren later werd hij door een Labor-volksvertegenwoordiger uit Queensland aangezocht om hem in Canberra op te volgen in het federale parlement, maar toen was John Braithwaite al te zeer geëngageerd aan de universiteit. Gelukkig maar, zegt hij: ‘I would have been a terrible politician. I was an insurgent, reforming young leader in social democratic politics in Australia.’ Maar toch, ‘I am today still infused with the importance of social democracy as a politics of non-domination; I am a life member of the Australian Labor Party.’ … ‘Likewise I failed as a university leader later in life because I was an insurgent intellectual who tried to create new institutional structures. I proved as unpopular in middle age with the leaders of my university as I was in my youth with my political party leaders.’
      Ondertussen had Braithwaite in 1977 aan de University of Queensland zijn doctoraat in de sociologie behaald. Zijn eerste publicatie komt er in 1975. Van in het begin blijkt zijn belangstelling voor de ethische dimensie in misdaad en misdaadbestrijding. Zijn internationale reputatie ontstaat door geschriften over ‘corporate crime’, corruptie en ‘business regulation’. Ik leerde hem kennen via publicaties waarin hij laat zien dat het eventuele verband tussen sociale klasse en criminaliteit in grote mate afhangt van de wijze waarop sociale klasse wordt gedefinieerd (Braithwaite, 1979, 1981).

    • Reintegrative shaming

      De grote doorbraak komt er met Crime, Shame and Reintegration (Braithwaite, 1989). ‘Reintegrative shaming’ wordt voorgesteld als een zeer krachtig mechanisme in socialisering, in misdaadpreventie en in de reactie op gepleegde misdrijven. ‘Disintegrative shaming’, daarentegen, leidt tot stigmatisering en verdere deviantie. De sterkte van de theorie is dat het bestaande patrimonium van criminologische theorieën wordt samengebundeld en aangevuld met een moreel-emotionele dimensie in de criminaliteit en in de criminaliteitsbestrijding. Een jubelende boekbespreking noemde Braithwaite toen ‘the new Durkheim’ (Scheff, 1990).
      Crime, Shame and Reintegration was een van de dominerende theorieën in de criminologie van de jaren 1990. Zeer snel werd het uitvoerig geciteerd, becommentarieerd en als theoretische inspiratie voor empirisch onderzoek gebruikt. Nu maakt het concept ‘reintegrative shaming’ deel uit van de basiskennis van alle criminologen.
      ‘Publishers tell me, as does citation data, that most of my books attract little interest at first, but they have some staying power. Crime, Shame and Reintegration did have a much quicker impact than any other.’ Op mijn vraag waarom dat zo zou zijn, heeft John Braithwaite geen antwoord. Maar hij kan zich wel vinden in mijn suggestie dat het boek misschien op een moment kwam waarin behoefte was om in het criminologische denken een morele dimensie te herintroduceren?
      Later verscheen een meer uitgewerkte en empirisch gedocumenteerde versie in Shame Management Through Reintegration (Ahmed et al., 2001). ‘[It] includes an evidence-based revision of that theory. It has been one of those more typical books that has piqued scholars’ interest more slowly. It is a more sophisticated book that benefitted so much from the wisdom of our former students Eliza Ahmed and Nathan Harris, as well as Val’s. It also laid a foundation for brilliant subsequent work Eliza led on shame management and pride management. This is about defining the unhealthy forms of pride (narcissistic pride) and shame that make crime worse and the healthy forms of pride (humble pride) and shame that contribute towards crime prevention and the prevention of other forms of predation.’
      Oorspronkelijk was ‘reintegrative shaming’ wellicht de belangrijkste theoretische onderbouw voor de herstelgerichte praktijken als bemiddeling en, vooral, de ‘restorative conferences’. Nu is dat toch niet meer het geval en komen andere morele emoties en mechanismen naar voren, zoals sympathie, schuld, ‘procedural justice’, ‘interaction rituals’ en andere. Ik opper de mogelijkheid dat dit vooral te maken heeft met het feit dat ‘shaming’ toch focust op wat de dader overkomt en veel minder op wat met het slachtoffer gebeurt.
      Daar is Braithwaite niet van overtuigd. ‘For me, the justice claims of victims and offenders warrant equal consideration. It remains fundamental for me that restorative justice should avert stigmatization and humiliation of anyone, and that it should bring stakeholders to an understanding of the shamefulness of inflicting injustice on others. Some in the past have made the mistake of thinking that the way to achieve that is to set out to shame offenders. But it was always a mistake made more in the American law review literature than by restorative justice advocates. I do not know a restorative justice advocate who thinks the way to do restorative justice is to orchestrate the maximizing of shaming. In restorative justice, stakeholders see the shamefulness of injustice by coming to an understanding of the suffering of victims of injustice. Social movement politics is the most fundamental thing for constituting the injustice of crimes that are not seen as sufficiently shameful. I have always been a scholar of corporate crime. As a leader of the consumer movement, a government business regulator, and in other ways I have always worked at constituting the shamefulness of corporate crime by explaining its harms. Likewise, the women’s movement has been much more important to constituting the shamefulness of rape and domestic violence than the justice system.’
      Maar geldt dat dan niet vooral als een vorm van preventie? Betekent de ‘shaming’ van de dader ook iets positief-herstellend voor het slachtoffer? Reintegrative shaming is a crucial tool in prevention’ (en John verwijst naar India waar ‘shaming’ nu een van de belangrijkste benaderingswijzen is in de campagnes om de vele verkrachtingen in te dijken), ‘… but it is also an element in the vindication of the victim. Blaming the act, which may shame the offender clearly sends the message that what happened to the victim is rejected vigorously by the community … It recognizes the victim as a person deserving respect and dignity and restores her membership of the community.’

    • Dominion

      In 1990 verscheen Not Just Deserts. A Republican Theory of Criminal Justice, door John Braithwaite en Philip Pettit. Het boek presenteert een coherente politieke visie als basis voor een strafrechtssysteem dat meer participatief zou zijn, het apriorisme van de straf zou verlaten en gericht is op het vrijwaren of herstellen van het ‘dominion’. Het concept ‘dominion’ kan beschouwd worden als een theoretisch-politieke versie van herstelgerichte en responsieve regulering. Het bevat het ‘objectieve’ element van wettelijke rechten en vrijheden, maar er zit ook een essentiële subjectieve dimensie in, met name de verzekering dat de medeburgers en de overheid deze rechten en vrijheden zullen respecteren. Het verschil met de puur liberale visie op vrijheid is dat de vrijheid in het ‘dominion’ een gemeenschappelijk goed is, omdat we van elkaar afhankelijk zijn om de rechten en vrijheden te kunnen uitoefenen en uitbreiden.
      In latere publicaties vervingen de auteurs de term ‘dominion’ door ‘freedom as non-domination’. Ikzelf bleef echter ‘dominion’ gebruiken. ‘Was I wrong in your eyes?’, vraag ik Braithwaite. ‘No, you were not wrong. It was Philip Pettit who changed the expression from dominion to freedom as non-domination. I agreed with him that it was easier to explain. But they mean the same thing. This is that the kind of freedom that matters most is not having more and more choices, but the freedom of not being subject to domination. A good criminal justice system will reduce the amount of domination in the world. It can do this by simultaneously reducing crime and reducing punishment.’
      Ja, maar ik blijf het toch moeilijk hebben met ‘freedom as non-domination’. Het lijkt een omschrijving door het negatieve. Het zegt enkel wat er niet is (‘domination’), maar niet wat men met die verworven vrijheid dan kan (moet) doen. ‘You may have a point. Freedom as non-domination is a different kind of emphasis from what dominion is. Dominion is possibly a more affirmative approach of freedom.’
      Maar ik dring toch wat aan. Afwezigheid van ‘domination’ levert alleen meer vrijheid op, meer keuzemogelijkheden, maar in een sociale context moet vrijheid toch genormeerd worden, ‘the normative frame of rights and freedom is included in the dominion concept, but it seems to lose weight in the re-wording as freedom as non-domination’. Zou je zelfs niet kunnen zeggen dat vrijheid helemaal niet het meest fundamentele goed is? Misschien genereert een samenleving die doordrongen is van onderling respect en solidariteit wel automatisch ook vrijheid. En dan zouden respect en solidariteit belangrijker zijn als relationele en sociale waarden dan vrijheid, die vooral een individualistische waarde is?
      ‘I would not say so. Some political regimes have pretended to rest upon solidarity, but they produced atrocious effects. See for example the regime of Hitler in nazi-Germany. Checks and balances are needed to frame the actions of citizens and the authorities. This may be less visible in day to day life, where respect and solidarity may be prevalent, but it is not sufficient as basic principles for governing a society.’

    • ‘Responsive regulation’

      Een derde belangrijke inhoudelijke stap in de publicatiereeks kwam in 2002 met Restorative Justice and Responsive Regulation. Braithwaite toont er de veelvuldige gelaagdheid aan van herstelrecht, van een moreel-emotioneel gebeuren op microniveau tot een politieke theorie op macroniveau. Hij onderzoekt de mogelijkheden om de principes van herstelrecht en ‘responsive regulation’ toe te passen op een veel breder maatschappelijk veld dan alleen de reactie op misdrijven. Het tekent een verdere ontwikkeling in Braithwaites denken. Hij werkt er de zogenoemde ‘regulatory pyramid’ uit. In een responsive regulation worden aan de basis van het sociale verkeer ruime mogelijkheden geboden voor vrijwillig en inclusief overleg over mogelijke oplossingen voor alle vormen van spanningen, conflicten, onrechtmatigheden en zelfs misdrijven in de samenleving. De smalle top bevat een duidelijk afgebakende ruimte voor dwanguitoefening die enkel te betreden is indien alle andere manieren om met ernstige maatschappelijke problemen om te gaan, uitgeput zijn. De piramide voorziet de mogelijkheid om sociale druk en dwang geleidelijk op te voeren. Maar zelfs aan de basis is de mogelijkheid voor dwang op een hoger niveau impliciet al aanwezig. Omgekeerd moet waar en wanneer mogelijk ‘de-escalation back down the pyramid’ plaatsvinden. Dat veronderstelt dan een gematigde en terughoudende opstelling van alle maatschappelijke instellingen, en vooral van het rechtssysteem.
      Steeds meer verschoof Braithwaites belangstelling naar alle vormen van regulering met het oog op een meer sociaal rechtvaardige, meer participatieve, meer duurzame samenleving. Het was de aanleiding voor de oprichting van Regnet (het Regulatory Institutions Network) in 2000. Regnet is een wereldwijd netwerk van instituten en individuele wetenschappers ‘to undertake regulatory research that promotes social justice, fairness, human rights and freedoms, and efficient, ecologically sustainable development…’ (http://regnet.anu.edu.au/program/aboutus). In 2004 omschreef een internationale visitatiecommissie Regnet als ‘the most dynamic and productive group of sociolegal scholars in the world today… The collection of researchers is unparalleled, as is the high quality of scholarship’.
      Het onderzoek ging nu over onder meer de bedreiging van een ongebreideld kapitalisme voor een duurzame en vredevolle ontwikkeling van het wereldwijde samen leven, over de mogelijkheden van het belastingstelsel om de zeer rijken en de multinationals een faire bijdrage te laten betalen tot de economieën van de landen in ontwikkeling. Ik vraag Braithwaite of de resultaten van dit werk impact hebben. ‘While responsive regulation has not spread to as many countries as restorative justice, not being influential in the United States for example, it has been picked up in many countries in our region. It has been a more influential idea than restorative justice in the sense that hundreds of business regulatory agencies have tried to mainstream it, whereas restorative justice is almost everywhere not the mainstream of the criminal justice system. Rather, restorative justice has become a ubiquitous alternative tributary that sadly has not yet changed the direction of the mainstream. Unsurprisingly, states are more open to being responsive to business criminals than to street offenders.’
      Dat laatste kan een verrassende vergelijking zijn, maar ‘I have always seen my business regulatory and criminological work as part of the same justice project and the same scholarly project’.

    • Peacebuilding

      Voor het ogenblik is John Braithwaite vooral geëngageerd in een enorm wetenschappelijk project ‘Peacebuilding Compared’. Het project werd door Braithwaite samen met twee andere copromotoren opgezet en heeft tot doel de mechanismen te ontrafelen die bijdragen aan de totstandkoming van vrede in samenlevingen die lijden/geleden hebben onder collectieve en gewapende conflicten. Het theoretisch raamwerk is geïnspireerd door de theorieën over herstelrecht en over responsieve regulatie, en stuurt de dataverzameling over de wijze waarop gewapende conflicten tot een einde worden gebracht, al dan niet met de steun van de Verenigde Naties. Hoe staat het nu met dit project? ‘The project will explore at least 50 armed conflicts from all over the world, and is planned over a time span of 25 years. Field work began in 2005, in Indonesia and the Pacific. Work in Europe (in the former Yugoslavia and Northern Ireland) is already underway. Currently, over 700 variables are coded on each armed conflict, including many variables about restorative and responsive governance of peacebuilding. Several intermediate reports and four books have been published.’

    • Criminologie in tenten?

      In recente publicaties heeft John Braithwaite geregeld afstand genomen van criminologie als een afzonderlijke, geïnstitutionaliseerde wetenschap. Naar aanleiding van een ‘kraakverse’ onderzoeksnota In praise of tents: regulatory studies and transformative social science (Braithwaite, 2014), leg ik hem het thema voor. In het kort komt de visie hierop neer: sociale wetenschappen hebben de potentie een grote invloed uit te oefenen op de maatschappelijke ontwikkelingen, maar ze doen dat veel te weinig. Een van de grote redenen daarvoor is dat ze te zeer ingekapseld blijven in strakke disciplines, disciplinegebonden instituten, tijdschriften en congressen, en het waarderings- en promotiestelsel veel te sterk laten afhangen van disciplinegebonden criteria. Dat leidt tot verschraling van theoretische inzichten en methoden, vervelende herhalingen van dezelfde themata en benaderingswijzen, een beknotting van echte vernieuwing. Sociale wetenschappen zouden meer moeten worden georganiseerd rond maatschappelijk relevante ideeën, in altijd tijdelijke netwerken die de disciplines overstijgen, telkens weer opnieuw in te richten. Vandaar de beeldspraak dat we wetenschappelijke ‘tenten’ moeten opslaan, eerder dan gebouwen op te trekken in gewapend beton.
      ‘I like belonging to the community of people who study crime, but not to criminology as a discipline. I am no more against criminology than any social science discipline. I struggle for a social science that is organized around ideas, breakthroughs, theories, not the study of types of institutions. That is why I always attended the restorative justice network meetings you organized in Europe in the 1990s, Lode, because you were building a research and practice community organized around ideas. So I am as much against a discipline of economics focussed on economic institutions like markets and banks, political science on political institutions like elections and parties as I am against a criminology that focuses on courts, prisons, police. That is not the best path to follow for advancing social science in my opinion.’
      Daar heb ik toch wat vragen bij. Zijn niet alle disciplines ontstaan uit een oorspronkelijke ‘tent’? Psychologie en sociologie als aftakkingen van filosofie; criminologie heeft meerdere wortels in geneeskunde, sociologie, psychiatrie, recht… Deze geïnstitutionaliseerde wetenschappen verbleven oorspronkelijk misschien ook in ‘tenten’. De huidige institutionalisering is wellicht het resultaat van ‘gestolde’ benaderingswijzen en probleemstellingen die oorspronkelijk nieuw en misschien voorlopig waren. Dat zou wel eens ook het lot kunnen zijn van Regnet. Aanvankelijk was gedacht dat het netwerk vijf jaar overeind zou blijven, maar omdat het zoveel kwaliteiten bleek te hebben en zoveel externe kredieten aantrok, wilde de Australian National University niet dat het werd afgebouwd. Komt daarbij dat het opzetten van zo’n netwerk een aantal voorwaarden veronderstelt: goede en sterke ideeën, zin voor intellectueel avontuur en een zekere mate van ondernemingszin bij de initiatiefnemers. Niet alle collega’s, ook goede onderzoekers, hebben dergelijke kwaliteiten. Velen verkiezen te blijven schuilen onder de veilige stolp van het mainstream denken en een institutioneel goed uitgetekende loopbaanplanning. Desalniettemin leveren sommigen van hen echt wel zeer betekenisvol materiaal. Maar John Braithwaite geeft niet toe.
      ‘If you do the same thing during many decades, you become bored and boring. The work is repetitive, adding some details or nuances that do not really matter, unless for the equally boring colleagues under the glass bell of a highly specialized sub-subdiscipline. Organizing networks and workshops around ideas that transcend the disciplines is crucially important. For example, your “International Network for Research on Restorative Justice” or the “European Forum for Restorative Justice”, or the Leuven initiative of “Restorative Justice. An International Journal”, all are flexible, bring together scholars and practitioners with different roots and approaches. That is so much more innovating and socially relevant than being a president of a prestigious Criminology society, for example. Working and living temporarily in a tent, is rejuvenating for a scholar and brings visions and data that surprise, innovate, improve the quality of the work and of the contribution to a sustainable social world. Compare to creative musicians and other artists. They also need to change during their long career.’

    • Afsluiten

      Tijd om stilaan af te sluiten. We mijmeren over onze huidige positie. Ook John Braithwaite is niet meer voltijds actief. Officieel werken hij en zijn vrouw Valerie nog slechts voor 20% aan de universiteit, maar in de praktijk ligt dat anders. Hij schat dat zijn tijd nu bestaat uit 1/3 werk voor de universiteit, 1/3 veldwerk voor het grote project ‘Peacebuilding Compared’ (op 15 december 2014 vertrekt hij weer, nu naar Afghanistan), en 1/3 voor ‘quality time’ thuis. Maar ook die tijd gaat vooral op aan lezen en schrijven. ‘Since then I have fallen down all rankings of criminologists. I am now an aging criminologist who is going backwards. But it is so nice to be entering old age as someone no longer sufficiently relevant to be hated by anyone much. I mentioned the mouse race in school in preparation of the rat race. Maybe we are now in a kind of snail race.’
      Jaja, ik ken het gevoel. En we zijn het met elkaar eens dat het zeer aangenaam is een beetje trager te kunnen leven, met meer tijd voor diepgang, meer ruimte voor het denken buiten de lijntjes, te focussen op wat we echt belangrijk vinden, ook in onze wetenschap.
      Het lijdt geen twijfel dat de criminologie er zonder John Braithwaite anders zou hebben uitgezien. Niet alleen omwille van zijn richtinggevende theoretische bijdragen, waarin ook de sociaal-ethische dimensie in criminaliteit en in criminaliteitsbestrijding weer een volwaardige plaats heeft gekregen en waarin het verband met de politieke en macrosociale omkadering wordt gelegd. Maar ook omwille van zijn zin voor het intellectuele avontuur dat hem ertoe brengt steeds weer de gebaande paden te verlaten en voor vernieuwing te blijven zorgen. Hij is ook een erg gezagvolle voortrekker geweest in het betrekken van de sociale wetenschap in een beweging voor een meer sociaal duurzame ontwikkeling door meer participatieve democratie, meer sociale rechtvaardigheid, meer veiligheid en vrede. En hij blijft een bescheiden minzame man, met wie ik in mijn professionele leven zeer veel prettige en boeiende momenten heb beleefd.

    • Literatuur
    • Braithwaite, J. (1979), Inequality, crime and public policy. London: Routledge.

    • Braithwaite, J. (1981), The myth of social class and criminality reconsidered, American Sociological Review, 46, 36-57.

    • Braithwaite, J. (1989), Crime, Shame and Reintegration. Cambridge: Cambridge University Press.

    • Braithwaite, J. (2002), Restorative Justice and Responsive Regulation. Oxford: Oxford University Press.

    • Braithwaite, J. (2014), In Praise of Tents: Regulatory Studies and Transformative Social Science. Canberra: RegNet Research Paper 2014/54.

    • Braithwaite, J. & V. Braithwaite (2001), Shame, Shame Management and Regulation. In: E. Ahmed, N. Harris, J. Braithwaite & V. Braithwaite, Shame Management through Reintegration. Cambridge: Cambridge University Press, 1-69.

    • Braithwaite, J. & Ph. Pettit (1990), Not Just Desert. A Republican Theory of Criminal Justice. Oxford: Oxford University Press.

    • Karstedt, S. (2005), Introduction of John Braithwaite for the Prix Emile Durkheim. Philadelphia: International Society for Criminology.

    • Scheff, T. (1990), Review essay: A new Durkheim. American Journal of Sociology, 96(3), 741-746.

    • Sherman, L. & J. Lee (2007), The Stockholm Prize in Criminology. The Criminologist 32(2), 1-5.

    Noten

    • 1 Valerie Braithwaite is de echtgenote van John. Zij is zelf ook een befaamde onderzoekster.


Print dit artikel