DOI: 10.5553/TvH/1568654X2020020004001

Tijdschrift voor HerstelrechtAccess_open

Column

Twintig jaar Tijdschrift voor Herstelrecht

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
John Blad. (2020). Twintig jaar Tijdschrift voor Herstelrecht. Tijdschrift voor Herstelrecht (20) 4, 3-7.

Dit artikel wordt geciteerd in

      Toen in april 2001 het eerste nummer van dit tijdschrift verscheen, was dit het resultaat van een ontmoeting tussen Rob van Pagée en Jan van Lieshout enerzijds en mij anderzijds in Rotterdam. De eerstgenoemden waren enthousiast bezig met nieuwe ideeën voor de jeugdzorg en een belangrijke nieuwe praktijk daarin, de Eigen Kracht-conferentie. Zij spraken toen nog van ‘echt recht’, maar dat sprak mij niet aan. Ikzelf had in 1996 in mijn proefschrift het idee van de afschaffing van het strafrecht (gepropageerd door Louk Hulsman) een zachte dood bezorgd en ik was op zoek geweest naar een ánder kritisch discours over het strafrecht. Want ik was – en ben – het wel eens met Hulsmans stelling dat het functioneren van het strafrecht in het algemeen géén problemen oplost, maar zélf een sociaal-maatschappelijk probleem is. Ik had het andere kritische perspectief ontdekt in het herstelrecht, dat ik vooral via het werk van Lode Walgrave leerde kennen, en was begonnen daarover na te denken en te schrijven.
      Gedrieën dachten wij dat er vast wel meer mensen in onze werkvelden zochten naar nieuwe ideeën en werkwijzen en dat daarom een nieuw tijdschrift, dat hervormingen zou nastreven door ze te onderzoeken en de communicatie zou bevorderen tussen mensen die worstelden met de institutionele gang van zaken, in goede aarde zou kunnen vallen. Het colofon van het eerste nummer stelt dat het tijdschrift

      ‘een cultuur (wil) bevorderen waarin het overschrijden van normen en waarden wordt beantwoord met een poging om de schade daarvan te herstellen en het sociale contact tussen alle betrokkenen bespreekbaar te maken’.

      Hoewel er veel kritiek mogelijk is op deze formulering, was ze in ieder geval breed genoeg om alle contexten waarin mensen met elkaar kunnen botsen en elkaar schade kunnen toebrengen te dekken, te beginnen met delicten van jeugdigen. Delicten die al dan niet ook in de sfeer van de jeugdzorg worden behandeld.
      De uitgever die aanvankelijk gevonden werd, was Uitgeverij SWP te Amsterdam, die het voordeel had van bekendheid in de wereld van de sociaal-maatschappelijke instituties en in de sociale, pedagogische wetenschappen.
      In de redactie die gevormd werd, namen onder andere Lode Walgrave, die de redactie ondertussen na zijn emeritaat verlaten heeft, en Annemieke Wolthuis plaats: de laatste is gelukkig nog altijd een actief redactielid en haar bijdrage aan dit nummer vindt u verderop in dit nummer (met als speciaal aandachtsveld het jeugdstrafrecht en de rechten van het kind).
      Het eerste nummer van de eerste jaargang introduceerde het herstelrecht en de volgende drie bespraken drie belangrijke thema’s van het herstelrechtelijke denken: slachtoffers, schade en daders. In die volgorde, zeg ik er maar bij tegen hen die denken dat het herstelrecht prioritair op daders zou zijn gericht.
      Helaas is de aandacht voor de problemen rond conflict- en delictafhandeling in de diverse sferen van de jeugdzorg in de loop van de jaargangen al snel afgenomen, terwijl de focus van de bijdragen in het tijdschrift steeds exclusiever gericht was op de wereld van het strafrechtelijk denken en de strafrechtspleging. Het juridische en het metajuridische discours werd steeds belangrijker en de overstap naar de huidige uitgeverij Boom eind 2004 was dan ook volkomen terecht. We mogen blij zijn dat Boom ons verwelkomde, want dit heeft het overleven van het tijdschrift tot op de dag van vandaag mogelijk gemaakt.
      Door de jaren heen is het tijdschrift steeds gevuld gebleven met goede artikelen en discussies over de uitgangspunten van het herstelrechtelijk denken, over herstelgerichte praktijken, over slachtoffers, schade en daders. Daarbij werd ook geregeld aandacht besteed aan de diverse maatschappelijke contexten waarin herstelgerichte bemiddelingsvormen van groot belang zijn: de buurt, de school, de detentiesituatie. Belangrijke nieuwe aandachtsvelden van de recente jaargangen waren het ‘bedrijfsgeweld’, de afhandeling van verkeersongevallen en radicalisering.
      De schrijvers zijn vaak betrokken bij herstelgerichte praktijken dan wel de onderzoekers daarvan, terwijl er ook een groeiend aantal publicaties is geweest van academici die geïnteresseerd bleken te zijn in de juridische, criminologische, victimologische en sociologische vraagstukken die door de suggestie van het herstelrecht als verschijnsel en als denkbaar systeem worden opgeworpen.
      Ik ben er dan ook van overtuigd dat het tijdschrift voldoet aan een zekere maatschappelijke en wetenschappelijke behoefte om over het alternatieve discours van het herstelrecht na te denken en dat te overwegen als de grondslag voor een alternatieve maatschappelijke ordening, waarvan het herstelrecht (mede) het alternatieve juridische skelet zou kunnen vormen.
      Een kleine, maar belangrijke stap in de richting van de ontwikkeling van dat juridische skelet was het Voorstel van wet strekkende tot de invoering van herstelrechtvoorzieningen in het Wetboek van Strafvordering van 2018, waaraan vanuit de redactie intensief werd meegewerkt in het kader van Restorative Justice Nederland.1xJacques Claessen et al. (red.), Legislative Proposal to Introduce Provisions Governing Restorative Justice Services into the Dutch Code of Criminal Procedure and Explanatory Memorandum. Oisterwijk: Wolf Legal Publishers 2018. Er liggen hier nog belangrijke uitdagingen voor de protagonisten van het herstelrecht, want uiteindelijk is de raison d’être van ‘strafvordering’ het Wetboek van Strafrecht. Herstelgerichte hervormingen in die sfeer zijn uiteindelijk noodzakelijk maar het allermoeilijkst te realiseren, omdat de ideeënwereld daarvan nu al enkele eeuwen domineert. Zij maakt de kern uit van de maatschappelijke institutie waarin we allemaal zijn opgegroeid en opgevoed.
      De vanzelfsprekende kracht2xDie vanzelfsprekendheid is eigenlijk bij uitstek het bewijs van het bestaan van een maatschappelijke institutie. Zij zorgt ervoor dat iedereen bij een probleem, in dit geval bepaalde conflicten, direct en uitsluitend denkt aan het dominante kanaal. Zie P. Berger & Th. Luckmann, The social construction of reality. London/New York: Penguin books 1966. van de bestaande maatschappelijke institutie ‘strafrecht’ komt wellicht ook tot uitdrukking in het feit, dat degenen die zich aangetrokken voelen tot het herstelrecht sterk geneigd zijn dat alternatief kritisch te onderzoeken op alle mogelijke in integere attitude, maar hierdoor kan het lijken dat vooral het alternatief voor het strafrecht zich (nog) moet bewijzen, terwijl het functioneren van het dominante systeem fundamenteel onproblematisch is. Quod non. De column van Frans Douw met als titel ‘”I am sorry”. Hoe justitie schuld doorschuift’3xTijdschrift voor Herstelrecht, 18(1), 3-5. is voorbeeldig voor het type kritiek dat het functioneren van het strafrecht verdient en is (volgens de website van de uitgever) een van de meest gelezen stukken van de laatste jaargangen geweest.
      Douws observaties herinneren mij aan de strafrechtkritiek van Hulsman, die erop neerkomt dat de strafrechtelijke interventie in veel gevallen volkomen disfunctioneel is door de geprofessionaliseerde arbeidsverdeling in de strafrechtspleging in zijn verschillende – vaak veel te lang durende – fasen, waarbij de verdachte als een ‘zwarte piet’4xDeze terminologie werd in 1972 gebruikt door officier van justitie mr. J.J. Abspoel in een lezing voor de Jonge Balie, die gepubliceerd is in het tijdschrift Proces onder de titel ‘Communicatie in het strafproces’. doorgespeeld wordt naar de volgende ambtenaar en uiteindelijk niemand verantwoordelijk is voor het eindresultaat.
      Ik druk mij hier wat boud uit, maar méér strafrechtkritiek zou in dit tijdschrift op zijn plaats zijn, zeker nu kritische media als het tijdschrift Recht en Kritiek en kritische denktanks zoals de Coornhert-Liga in Nederland helaas van het toneel zijn verdwenen.
      Wat mij betreft gaat het bij het bijeenbrengen van strafrechtkritieken (nog steeds) niet om een streven naar afschaffing van het strafrecht, want het strafrecht heeft door zijn monopolisering van geweld in de rechtsstaat een belangrijke bijdrage geleverd aan de terugdringing van ernstig geweld in de samenleving. Dat zo zijnde vindt nu regelmatig overbodige, overmatige, selectieve (d.w.z. ongelijk verdeelde) repressie plaats in de sfeer van de strafrechtelijke handhaving, waardoor de strafrechtspleging zélf meer geciviliseerd zou moeten worden.5xZie het pleidooi van Lode Walgrave in: D.J. Cornwell, J. Blad & M. Wright, Civilising Criminal Justice, Hook: Waterside Press 2013, p. 347 e.v.

    • Tégen stigmatisering en marginalisering

      Zelfs als men een absolute rechtvaardiging voor het strafrecht aanvaard, moet de strafrechtspleging worden herkend als een stelsel van maatschappelijke interacties: zelfs als men ‘alleen maar’ probeert proportionele vergelding te realiseren, treden dus maatschappelijke effecten op die niet beoogd zijn en die funest kunnen uitpakken voor de samenleving. Zo raakt de vergeldende straf onvermijdelijk de toekomst van de gestrafte – vaak vernietigt de straf deze zelfs – en ook de sociale positie, perspectieven en maatschappelijke deelname van de naasten van de gestrafte.
      Om de juridische kern van het strafrecht heen zweeft een heel scala van stereotyperingen en mythes over goed en kwaad die maatschappelijk hun invloed doen gelden, ongeacht of er een concrete strafrechtelijke interventie plaatsvindt. Met name over daderschap en de eigenschappen van daders bestaan preconcepties die al ver voor enige ‘botsing met justitie’ werkzaam zijn in de levens van leden van gemarginaliseerde en gestigmatiseerde groepen én onder de professionele betrokkenen in de handhavingssystemen.
      De van oudsher in de handhaving op politieniveau bestaande ‘daderstereotypen’ hebben nieuwe legitimatie gekregen in het criminologische risicodenken, dat risicoschalen heeft opgeleverd waarin afkomst, naw-gegevens en gezinssituatie een groter risico op criminaliteit voorspellen. Op grond van risicoprofilering is selectieve repressie van vooral de sociaaleconomisch zwakkere groepen onterecht minder omstreden geworden. Sterker nog, risicoprofilering is ook door andere overheidsdiensten in gebruik genomen. Bij de Nederlandse belastingdienst is het hebben van twee paspoorten en/of een buitenlandse naam een indicator voor vermoedelijke fraude. Duizenden gezinnen zijn tot op de dag van vandaag in grote maatschappelijke problemen gebracht door een discriminatoir ‘afpakbeleid’ van toeslagen waarop de meeste van deze gezinnen recht hadden.
      Eenmaal wijdverbreid zijnde stigmatiserende stereotypen van bevolkingsgroepen zijn bijzonder moeilijk te bestrijden en kunnen verschrikkelijke gevolgen hebben als ze niet weersproken worden. Dit kan men gemakkelijk herkennen in het wijdverbreide politiegeweld tegen zogenoemde ‘afro-Amerikanen’ in de VS, dat niet veel meer is dan een uitvloeisel van een al heel lang dominerende blanke, impliciet of expliciet racistische cultuur.
      Ik snijd dit thema aan om duidelijk te maken waarom ik zeer onder de indruk was van een artikel dat opgenomen was in het eerste nummer van 2008, van de hand van Anneke van Hoek et al.6x‘Preventie van etnocentrisch geweld in Afrika. De theorie van Staub in de praktijk’.
      Het gaat daarin over het initiatief, in 2003, in Rwanda om de invloed van de haat verspreidende ‘Radio Milles collines’ te pareren met een medium dat ‘Radio Benevolencija’ heet en dat een verzoenende cultuur probeerde te stimuleren. Dit op grond van onder andere de analyse van Ervin Staub en Laurie Pearlman (medeauteurs van het artikel) dat zodanig massageweld als in Rwanda plaatsvond mogelijk wordt gemaakt door een aantal historische, culturele en sociale condities waaronder: de devaluatie en ontmenselijking van de Ander, een destructieve, de ander buitensluitende ideologie en het bestaan van een onrechtvaardige maatschappelijke verdeling. En ook: dat veel tijdgenoten passief blijven en het proces van uitsluiting en vernietiging laten gebeuren.7xDe psycho-educatieve theorie van Staub en Pearlman kwam recent nog een keer aan de orde in de bijdrage van Anneke van Hoek over radicalisering in Tijdschrift voor Herstelrecht, 20(1), 39 e.v.
      Natuurlijk gaat het in Nederland niet om een collectieve neiging tot vernietiging van een bepaalde bevolkingsgroep, maar uitsluitende vertogen zijn er genoeg en eerlijke kansen zijn er niet als iemand voor kortere of langere tijd buitengesloten is geraakt door de gevangenisstraf.
      De Nederlandse politicus Wilders slaagt er bijvoorbeeld al jaren in zijn criminaliserende beeld van ‘Marokkanen’ overeind te houden in en juist dóór zijn zich voortslepende strafvervolging, die door hem zelf politiek wordt misbruikt. Dat Wilders voor ‘minder Marokkanen’ zou gaan zorgen, is te herkennen als discriminerend en stigmatiserend en de effecten daarvan kunnen tot uitdrukking komen in afhaken en/of zich keren tegen een maatschappij die voor Marokkanen gesloten lijkt: solliciteer maar eens met een Marokkaanse achternaam. Wanneer de rechtspleging zich tot doel zou stellen misdaad tegen te gaan, dan moet zij zich keren tegen elke vorm van dit soort stigmatiserend en discriminerend discours.
      Het herstelrecht biedt door zijn fundamentele respect voor mensen geen ruimte voor uitsluiting en door zijn nadruk op participatie in procedures van directe interactie tussen conflictpartijen volop mogelijkheden om stereotyperingen en stigmatiserende opvattingen te weerspreken en zich als mens te laten zien. Emancipatie van burgers, die mede door hun marginale en kwetsbare maatschappelijke positie tot misdrijven zijn gekomen, kan uitstekend beginnen met één belangrijk mechanisme: het actief werken aan herstel van toegebracht leed én het daarvoor erkend worden.
      Ik hoop dan ook dat de redactieleden van het Tijdschrift voor Herstelrecht hun cultureel zo noodzakelijke, herstelgerichte werkzaamheden nog zeer lang mogen blijven verrichten en feliciteer hen van harte met het twintigjarig bestaan.

    Noten

    • 1 Jacques Claessen et al. (red.), Legislative Proposal to Introduce Provisions Governing Restorative Justice Services into the Dutch Code of Criminal Procedure and Explanatory Memorandum. Oisterwijk: Wolf Legal Publishers 2018.

    • 2 Die vanzelfsprekendheid is eigenlijk bij uitstek het bewijs van het bestaan van een maatschappelijke institutie. Zij zorgt ervoor dat iedereen bij een probleem, in dit geval bepaalde conflicten, direct en uitsluitend denkt aan het dominante kanaal. Zie P. Berger & Th. Luckmann, The social construction of reality. London/New York: Penguin books 1966.

    • 3 Tijdschrift voor Herstelrecht, 18(1), 3-5.

    • 4 Deze terminologie werd in 1972 gebruikt door officier van justitie mr. J.J. Abspoel in een lezing voor de Jonge Balie, die gepubliceerd is in het tijdschrift Proces onder de titel ‘Communicatie in het strafproces’.

    • 5 Zie het pleidooi van Lode Walgrave in: D.J. Cornwell, J. Blad & M. Wright, Civilising Criminal Justice, Hook: Waterside Press 2013, p. 347 e.v.

    • 6 ‘Preventie van etnocentrisch geweld in Afrika. De theorie van Staub in de praktijk’.

    • 7 De psycho-educatieve theorie van Staub en Pearlman kwam recent nog een keer aan de orde in de bijdrage van Anneke van Hoek over radicalisering in Tijdschrift voor Herstelrecht, 20(1), 39 e.v.


Print dit artikel