DOI: 10.5553/TvH/1568654X2023023002003

Tijdschrift voor HerstelrechtAccess_open

Artikel

Mediation in de strafrechtspraak. Over drill rap, de eindezaakverklaring, discriminatie op de arbeidsmarkt en andere ontwikkelingen

Trefwoorden mediation, strafrechtspraak, eindezaakverklaring, drillrap
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Corné van der Wilt. (2023). Mediation in de strafrechtspraak. Over drill rap, de eindezaakverklaring, discriminatie op de arbeidsmarkt en andere ontwikkelingen. Tijdschrift voor Herstelrecht (23) 2, 10-28.

    This article provides a good overview of developments in the field of mediation in criminal cases. Topics discussed include drillrap, the final case declaration, discrimination in the labor market and other developments in the period between June 1, 2021 and September 1, 2023. The share of mediations in criminal cases in the total number of settled criminal cases has so far remained very limited. This was partly due to the established financing ceiling, which meant that the number of referrals had to remain within budget. This ceiling has now been released. This will make it possible to reach new heights in terms of numbers with mediation in criminal cases in the coming years. But before this can be achieved, a lot of work still needs to be done, including within the judiciary.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • 1 Inleiding

      Hoewel mediation zijn waarde voor de strafrechtspleging heeft bewezen, is het aandeel ervan in de afdoening van strafzaken beperkt (ongeveer 1 procent).1x Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven. Met dank aan Judith Uitermark voor haar commentaar op een concept van het artikel en met dank aan Harold Dellink van het Landelijk Diensten Centrum Rechtspraak voor het leveren van de cijfers die in het artikel voorkomen. Voor een stroomversnelling is meer nodig. Veel wordt in dit verband verwacht van twee pilots in het kader van de Innovatiewet Strafvordering (Innovatiewet Sv). De ruimte voor groei zou ook worden benut als rechters, los van de pilots, meer werk maken van het verwijzen naar mediation. Daarvoor zijn tal van aanknopingspunten binnen hun werkproces. Hoewel veel rechters mediation in het strafrecht een goede ontwikkeling vinden, komen zij er echter zelden toe om het instrument in te zetten in zaken die zij zelf behandelen (Van der Wilt et al., 2022).

      Twee jaar geleden werd in dit tijdschrift mijn eerdere bijdrage over ontwikkelingen in de strafrechtspraak op het gebied van mediation gepubliceerd (Van der Wilt, 2021). Daarin werd op basis van de gevormde jurisprudentie in de periode tot aan 1 juni 2021 inzichtelijk gemaakt wat de invloed van mediation is geweest op het werk van strafrechters. Duidelijk werd dat het niet alleen gaat om effect op de strafmaat. Mediation raakt ook andere aspecten van de strafrechtspleging. Interessant was ook om te zien hoe mediation – dat uitgaat van een andere benadering van strafbaar conflictgedrag – nieuwe en soms fundamentele vragen oproept, zoals de vraag naar het ultimum remedium-karakter van het strafrecht.

      In dit nieuwe artikel wordt ingegaan op de ontwikkelingen ná 1 juni 2021. Daarvoor is de jurisprudentie van daarna tot aan 1 september 2023 geanalyseerd (par. 4). Ook wordt ingegaan op een aantal recente landelijke ontwikkelingen om mediation in de strafrechtspraak te stimuleren (par. 3). Eerst komen echter enkele cijfers aan bod die binnen de rechterlijke organisatie over mediation in strafzaken worden bijgehouden (par. 2). Die cijfers beslaan ook de eerdere periode (2013-2022). Het stuk eindigt met opmerkingen over mogelijk toekomstige ontwikkelingen (par. 5).

    • 2 Cijfermatige ontwikkelingen (periode 2013-2022)

      Het is van belang de beschikbare cijfers over mediation in strafzaken te ontsluiten. Zo kan de ontwikkeling beter worden gevolgd. De cijfers zijn afkomstig uit het Mediation Administratie en Rapportage Systeem (MARS) dat de rechterlijke organisatie hanteert om resultaten van de verwijsvoorziening inzichtelijk te maken. Uit de cijfers – die sinds de verbreding van de pilot Mediation in Strafzaken (MiS) in 2013 van één naar zes gerechten zijn bijgehouden – kunnen een aantal conclusies worden getrokken.

      In de eerste fase (van 2013 tot aan de landelijke uitrol van MiS bij alle gerechten in 2017) is sprake van een snelle stijging van het aantal verwijzingen. Na 2018 stabiliseert dit en vanaf 2020 is er een klaarblijkelijke ‘coronadip’. In 2022 ligt het aantal verwijzingen weer op het niveau van vóór de pandemie (tabel 1).

      Het aantal ‘geslaagde’ mediations in strafzaken (dat zijn mediations met een slot­overeenkomst) is aanzienlijk opgelopen in de loop der tijd en ligt sinds een aantal jaren redelijk stabiel op een percentage rond de 80 procent (tabel 1).

      Tabel 1 Mediation in Strafzaken per jaar (2013-2022)
      JaarUitsplitsingVerwijzingenGestartAfgerond% Volledige overeenstemming% Gedeeltel. overeenstemming% Zonder overeenstemming
      2013 Straf 74 58 18 61,1% 22,2% 16,7%
      2014 Straf 329 250 179 65,4% 8,3% 26,3%
      2015 Straf 539 367 284 79,6% 2,1% 18,3%
      2016 Straf 620 356 392 74,7% 2,0% 23,3%
      2017 Straf 950 597 399 70,7% 5,8% 23,5%
      2018 Straf 1472 829 774 77,7% 5,6% 16,7%
      2019 Straf 1472 817 833 80,0% 4,6% 15,4%
      2020 Straf 1163 645 670 80,5% 4,6% 14,9%
      2021 Straf 1367 810 752 80,2% 3,2% 16,6%
      2022 Straf 1434 853 830 83,0% 2,3% 14,7%

      Sinds 2013 betreft het bijna 10.000 verwijzingen in totaal. Van al die verwijzingen start iets meer dan de helft (zie ook tabel 2). Dat laatste is opvallend te noemen en roept de vraag op welke factoren een rol spelen bij het niet-starten van veel verwezen zaken.2x Hans Nijhout, lid van het bestuur van de Vereniging van Mediators in Strafzaken, deed deze terechte observatie tijdens een ledenbijeenkomst. Het bestuur is erover in gesprek met de mediationbureaus.

      Tabel 2 Cumulatief aantal verwijzingen, gestart en afgerond
      VerwijzingenGestartAfgerond
      eind 2013 74 58 18
      eind 2014 403 308 197
      eind 2015 942 675 481
      eind 2016 1562 1031 873
      eind 2017 2512 1628 1272
      eind 2018 3984 2457 2046
      eind 2019 5456 3274 2879
      eind 2020 6619 3919 3549
      eind 2021 7986 4729 4301
      eind 2022 9420 5582 5131

      Veruit de meeste verwijzingen betreffen geweldszaken (tabel 3), waaronder niet vallen de zaken met huiselijk geweld, geweld tegen hulpverleners en diefstallen met geweld, want dat zijn in het MARS-systeem aparte categorieën. Het betreft waarschijnlijk veelal uitgaansgeweld. Opvallend is het lage aantal artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv)-zaken. Daar zit potentie voor meer verwijzingen (zie daarover verderop in dit artikel).

      Tabel 3 Cumulatief aantal zaken per zaaksoort (2013-2022)
      UitsplitsingVerwijzingenPercentage
      Mishandeling / Geweld 4886 52%
      Vernieling 723 8%
      Bedreiging 718 8%
      Diefstal / Verduistering 687 7%
      Verkeer 501 5%
      Huiselijk geweld / Contactverbod 356 4%
      Beroving 161 2%
      Belediging / Smaad / Laster / Discriminatie 153 2%
      Poging doodslag / Dood door schuld 109 1%
      Artikel 12 Sv 101 1%
      Stalking / Belaging / Cyberpesten 74 1%
      Zedenzaak 64 1%
      Geweld tegen hulpverleners 45 0%
      Anders / Overig 831 9%

      Ten opzichte van het totaal aantal verwijzingen naar mediation (dus ook binnen andere rechtsgebieden) is aanvankelijk ook sprake van een snelle stijging. Inmiddels betreft een kleine 50 procent van alle verwijzingen, verwijzingen naar mediation in strafzaken. Ook dit percentage stabiliseert (tabel 4).

      Tabel 4 Percentage MiS ten opzichte van totaal aantal verwijzingen
      JaarTotaalMiSPercentage
      2013 3152 74 2%
      2014 3010 329 11%
      2015 2918 539 18%
      2016 2893 620 21%
      2017 2987 950 32%
      2018 3686 1472 40%
      2019 3442 1472 43%
      2020 2547 1163 46%
      2021 2896 1367 47%
      2022 3026 1434 47%

      Ongeveer een derde van de verwijzingen betreft jeugd (12-18) en adolescenten (18-23) (tabel 5). Dit is een ondervertegenwoordiging ten opzichte van het totaal aantal strafzaken, waar de groep jeugd en adolescenten oververtegenwoordigd is. Het is de vraag wat hiervan de oorzaak is, want er is consensus over dat de inzet van mediation bij deze groep pedagogisch veel kan opleveren.

      Tabel 5 Verwijzingen MiS naar leeftijdscategorie (2013-2022)
      UitsplitsingVerwijzingenGestartAfgerond
      Jeugd (tot 18 jr) 19% 18% 17%
      Adolescenten (18-22 jr) 10% 10% 10%
      Volwassenen (23 jr en ouder) 71% 72% 73%

      Er zijn ook cijfers over de doorlooptijd (tabel 6). Dit is de tijd tussen de eerste en laatste bijeenkomst van de mediation. De doorlooptijd is enorm teruggelopen, namelijk van 33 dagen naar zes dagen, vooral sinds de landelijke uitrol in 2017. Waar dit in zit, is moeilijk te duiden. Mogelijk dat de definitie van de term ‘doorlooptijd’ in de loop der tijd is gewijzigd.

      Tabel 6 Doorlooptijd per jaar in dagen
      JaarDoorlooptijd
      2013 33
      2014 27
      2015 26
      2016 26
      2017 20
      2018 13
      2019 11
      2020 13
      2021 7
      2022 6

      Tot slot is het interessant welke mediationbureaus in de afgelopen tien jaar de meeste verwijzingen hebben verwerkt (tabel 7). Bij de interpretatie van die cijfers is het wel van belang dat sommige gerechten langer een verwijzingsvoorziening hebben dan andere. De rechtbank Amsterdam doet sinds 2011 mee. In 2013 zijn daar de rechtbanken Rotterdam, Den Haag, Noord-Holland, Oost-Brabant en Zeeland-West-Brabant bij gekomen. Sinds 2017 doen alle gerechten mee. Opvallend is dat de meeste verwijzingen via het mediationbureau van de rechtbank Noord-Holland komen. Die rechtbank is namelijk niet de grootste. Verder hangt het aantal verwijzingen bij de mediationbureaus meestal samen met de grootte van de rechtbank, waardoor de rechtbanken in de vier grote steden de meeste verwijzingen kennen. Limburg en Noord-Nederland blijven wat achter, waarbij moet worden aangetekend dat in Limburg jarenlang een alternatieve vorm van bemiddeling via het openbaar ministerie (OM) heeft bestaan (Claessen et al., 2015).

      Tabel 7 Verwijzingen MiS per gerecht (2013-2022)
      Verwijzingen
      Rb. Noord-Holland 1300
      Rb. Amsterdam 1149
      Rb. Rotterdam 1123
      Rb. Midden-Nederland 1012
      Rb. Den Haag 994
      Rb. Oost-Brabant 858
      Rb. Gelderland 845
      Rb. Zeeland-West-Brabant 831
      Rb. Overijssel 477
      Rb. Noord-Nederland 295
      Rb. Limburg 232
      Hof Amsterdam 121
      Hof Arnhem-Leeuwarden 65
      Hof Den Haag 56
      Hof ’s-Hertogenbosch 51

      De hoven hebben aanzienlijk minder verwijzingen dan de rechtbanken (figuur 7). Afgezien van het kleiner aantal zaken dat daar wordt berecht, ligt verwijzen wellicht meer voor de hand tijdens de procedure in eerste aanleg. Toch wordt de kans om in appel te verwijzen mijns inziens nog te weinig benut, zeker wanneer het gaat om zogenoemde ‘strafmaatappellen’ (dat zijn zaken waarin de bewezenverklaring niet ter discussie staat, maar slechts de (hoogte van de) opgelegde straf). Aangezien partijen soms ook tijd nodig hebben om naar een gesprek toe te groeien, kan het voorkomen dat ze pas in de appelfase mentale ruimte voelen voor een mediation.

    • 3 Recente landelijke ontwikkelingen (periode 2021-2023)

      3.1 Mediation als innovatie in de rechtspraak

      De ontwikkeling om herstelrecht een duurzaam onderdeel te maken van onze strafrechtspleging heeft een nieuwe impuls gekregen met de inwerkingtreding van de Innovatiewet Sv op 1 oktober 2022. Die wet staat in het teken van het uitvoeren van een serie pilots om innovaties binnen strafvordering in de praktijk uit te testen, voordat deze zullen worden opgenomen in het in voorbereiding zijnde nieuwe Wetboek van Strafvordering. Dit geeft de mogelijkheid om gedurende een periode van twee jaar te onderzoeken hoe mediation in een gemoderniseerd wetboek zal kunnen worden geregeld. De pilots vinden plaats binnen een beperkt aantal arrondissementen en gerechten en zullen worden geëvalueerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) in opdracht van het ministerie van Justitie en Veiligheid.3x Kamerstukken II 2020/21, 35869, nr. 2 en nr. 3.

      Wat mediation betreft, bevat de Innovatiewet Sv een ‘Vijfde afdeling. Mediation na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting’ die bestaat uit de artikelen 571 tot en met 574 Sv. Nieuw is dat mediation in een strafzaak wettelijk is gedefinieerd. Onder mediation wordt verstaan: ‘de bemiddeling tussen verdachte en slachtoffer onder begeleiding van een mediator, waarmee herstel wordt beoogd en waarbij afspraken over herstel kunnen worden vastgelegd in een overeenkomst’ (zie art. 571 Sv). Kern van de regeling is verder dat de rechter: (1) beschikt over een expliciete wettelijke bevoegdheid tot verwijzing naar mediation (zie art. 572 Sv), (2) een nieuwe eindbeslissing – de eindezaakverklaring – kan uitspreken als mediation met een positief resultaat heeft plaatsgevonden, waardoor hij niet hoeft te beslissen over de bewijsvraag en de straf (zie art. 573 Sv) en (3) een wettelijke plicht krijgt om te motiveren hoe (en in welke mate) rekening is gehouden met herstel door mediation als hij wel toekomt aan de straf (zie art. 574 Sv).

      Het doel van de introductie van een eindezaakverklaring is te voorkomen dat herstel dat binnen mediation is bereikt, naar de achtergrond verdwijnt of zelfs teniet wordt gedaan door verdere behandeling van de strafzaak ter zitting (Plan van aanpak Pilot Mediation Innovatiewet strafvordering, p. 6). Als de rechter de zaak voortijdig beëindigt, is dat overigens ‘herstelbaar’. Dat betekent dat als in het kader van mediation afspraken zijn gemaakt die de rechter voorwaardelijk aan de eindezaakverklaring verbindt en de verdachte die afspraken (binnen de proeftijd) niet nakomt, hij wederom in rechte kan worden betrokken. Zo blijft er druk bestaan vanuit de strafrechtspleging om het herstel ook echt duurzaam te realiseren.

      De pilotgerechten betreffen de rechtbanken Gelderland, Overijssel en Zee­land-West-Brabant.4x Art. 3 Besluit Innovatie strafvordering (Stb. 2022, 352) zegt namelijk: Toepassing van de artikelen 571 tot en met 574 van het Wetboek van Strafvordering vindt slechts plaats in de arrondissementen Gelderland, Overijssel en Zeeland-West-Brabant. Bij de eerste twee rechtbanken betreft de pilot alle zaken met verdachten in de leeftijd 12 tot en met 22 jaar (ten tijde van de pleegdatum). Als die zaken bij het OM binnenkomen, dient mediation ‘standaard overwogen’ te worden als het gaat om ‘een in beginsel bewijsbare zaak en een verdachte verantwoordelijkheid neemt voor wat er is gebeurd’. Belandt de zaak in de berechtingsfase dan wordt door de rechtbank ‘ambtshalve bezien of mediation is aangeboden en zo niet, of daartoe alsnog een mogelijkheid bestaat’ (Plan van aanpak Pilot Mediation Innovatiewet strafvordering, p. 9). Bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt een vergelijkbare werkwijze gevolgd in alle verkeerszaken met ernstig letsel, waarin het gaat om gedrag dat is beschreven in de artikelen 5 en 6 van de Wegenverkeerswet.

      De verwachting is dat in de pilots ook meer strafzaken zullen worden verwezen naar mediation, omdat de rechter in het kader van de Innovatiewet Sv beschikt over een expliciete wettelijke verwijzingsbevoegdheid. Dit kan ook met zich brengen dat betrokken partijen vaker om mediation verzoeken. Volgens de minister zal de pilot bij jeugd- en adolescentenzaken in 2023 naar verwachting leiden tot tweehonderd tot tweehonderdvijftig extra aanmeldingen. De pilot verkeerszaken levert veertig tot zestig extra verwijzingen op volgens de prognoses (Brief van de minister voor Rechtsbescherming van 1 november 2022). Het is afwachten of deze verwachtingen zullen worden waargemaakt. Inmiddels zijn de eerste eindezaakverklaringen gepubliceerd. Aan de inhoud daarvan zal aandacht worden besteed bij de bespreking van de jurisprudentie (zie par. 4).

      3.2 Mediation bij het Hof Den Haag

      Ook in hoger beroep kan mediation in strafzaken worden ingezet. Het Hof Den Haag is sinds september 2020 gestart met een pilot ‘mediation in strafzaken’. Per jaar worden vier mediationzittingen gehouden. Voorafgaand aan die zittingen worden zaken geselecteerd, die geschikt zouden kunnen zijn voor mediation. Is dat het geval dan wordt eerst de verdachte benaderd. Als bij hem herstelbereidheid is gebleken dan wordt het slachtoffer gepolst. Wenst zowel verdachte als slachtoffer mee te werken aan mediation, dan gaan twee mediatiors (in co-mediation) aan de slag. De mediation dient voor de zitting te zijn afgerond. Het effect van deze werkwijze is dat zaken niet hoeven te worden ‘aangehouden’ om mediation te beproeven. Zo heeft mediation dus geen vertraging tot gevolg. Als de mediation slaagt, wordt de slotovereenkomst toegevoegd aan het procesdossier. Het hof houdt daar dan op grond van artikel 51h lid 2 Sv rekening mee bij zijn beslissing. Het hof publiceert deze zaken op rechtspraak.nl. In 2021 was er sprake van acht geslaagde mediations, in 2022 ging het om tien zaken die eindigden met een slotovereenkomst en in 2023 betrof het tot nu toe één (gepubliceerde) zaak.

      3.3 Mediation als onderdeel van het rechterlijk werkproces

      De werkwijze van het Hof Den Haag is een voorbeeld van het creatief benutten van bestaande werkprocessen binnen de rechterlijke organisatie om te kunnen verwijzen naar mediation. Inmiddels zijn er een aantal gerechten geïnteresseerd om de werkwijze over te nemen. Dit zou mijns inziens breder navolging moeten krijgen. Er is een groot potentieel aan verwijzingen waar rechters actiever mee aan de slag kunnen gaan. Vorig jaar is in het Nederlands Juristenblad een artikel verschenen van een aantal rechters (onder wie ondergetekende) waarin de mogelijkheden voor verwijzing in de berechtingsfase in kaart zijn gebracht (Van der Wilt et al., 2022). Het is afwachten of deze oproep om mediation meer onderdeel te maken van de berechting van strafzaken vruchten zal afwerpen. Er liggen verschillende redenen ten grondslag aan het terughoudend gebruik van de verwijsvoorziening door de rechter. Zo zijn werkprocessen binnen de rechterlijke organisatie niet ingericht op het tijdig onderkennen van herstelbehoefte, is er sprake van flinke werkdruk en speelt het belang van tijdige rechtspraak een rol. Ook is het niet eenvoudig nog mediation in te zetten als alle deelnemers aan een strafproces eenmaal zijn ingesteld op een inhoudelijke behandeling van de zaak. Dit alles maakt ‘koudwatervrees’ enigszins begrijpelijk. Toch is de tijd rijp hier anders in te handelen. Mijn eigen organisatie (het Hof Amsterdam) is begonnen met het screenen van alle jeugdstrafzaken op de mogelijkheid van mediation. Ook worden alle raadsheren voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de meeste strafzaken door de gerechtsjuristen via hun voorbereidingsnota geattendeerd op die mogelijkheid. Dit laatste gebeurt in ieder geval ook bij het Hof Den Haag.

    • 4 Jurisprudentiële ontwikkelingen (periode 2021-2023)

      4.1 Inleiding

      In de laatste twee jaar zijn er rond de honderddertig vonnissen gepubliceerd waarin mediation een rol speelde. De gepubliceerde uitspraken betreffen bijna steeds de meervoudige kamer. Beslissingen van de politierechter worden veel minder vaak gepubliceerd, omdat ze zelden worden uitgewerkt als er geen appel wordt ingesteld. Dit betekent wel dat de gepubliceerde vonnissen maar een beperkt gedeelte vertegenwoordigen van de strafzaken waarin mediation is toegepast. Hierna volgt een beknopt overzicht van gepubliceerde jurisprudentie. Daarbij wordt de loop van het strafproces gevolgd.

      4.2 Voorafgaand aan het strafproces

      4.2.1 Klagen over niet-vervolging van strafbare feiten

      Als aangifte is gedaan maar het OM besluit tot niet (verder) vervolgen, oftewel seponeren, bestaat de mogelijkheid voor de aangever om daarover te klagen bij het gerechtshof (zie art. 12 Sv). Omdat het strafproces in de fase van een klacht bij de artikel 12 Sv-kamer van het hof nog niet is begonnen, kan dit een goed moment zijn om aangever en verdachte te bewegen tot mediation. In mijn vorige artikel heb ik laten zien dat hier regelmatig, zij het niet op grote schaal, gebruik van wordt gemaakt door de hoven. In de onderhavige onderzoeksperiode zijn er echter weinig nieuwe zaken bijgekomen. Ik trof slechts vier beschikkingen aan, alle van het Hof Amsterdam.5x Hof Amsterdam 14 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2400; Hof Amsterdam 11 oktober 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3799; Hof Amsterdam 14 oktober 2021, rekestnummer K20/230520 en Hof Amsterdam 21 juli 2021, rekestnummer K20/230195. Daaruit zou de conclusie kunnen worden getrokken dat verwijzingen via deze weg stagneren.

      Als mediation slaagt in deze fase, wordt het beklag veelal afgewezen, omdat de klager dan geen belang meer heeft bij vervolging. Een voorbeeld van de motivering van het hof in zo’n geval:6x Hof Amsterdam 14 oktober 2021, rekestnummer K20/230520.

      ‘Uit voornoemde slotovereenkomst komt – kort gezegd – naar voren dat het gesprek tussen klaagster en beklaagde heeft geleid tot (onderling) inzicht in de aanleiding tot het conflict en de incidenten die daarvan het gevolg zijn geweest. Ook zijn afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat zij in de toekomst ongestoord naast elkaar verder kunnen leven. Klaagster heeft gezegd dat zij de beslissing op het beklag aan het hof overlaat.
      Gelet op het resultaat van de mediation is het hof van oordeel dat klaagster geen belang meer heeft bij de voorzetting van de behandeling van het beklag. Klaagster is om die reden niet-ontvankelijk in het beklag.
      Het hof wijst het beklag af.’

      4.3 Tijdens het strafproces

      4.3.1 Eindezaakverklaring

      Zoals hiervoor beschreven zijn rechters uit pilotrechtbanken bevoegd een eindezaakverklaring uit te spreken in jeugd- en adolescentenstrafzaken en in verkeerszaken met ernstig letsel of de dood als gevolg (zie voor een beschouwing over de nieuwe bevoegdheid ook Sijtsma & Kool, 2023). Inmiddels is er een aantal uitspraken gepubliceerd waarin deze nieuwe bevoegdheid een rol speelde.

      In de eerste zaak betrof het een jeugdige verdachte die zich verraden voelde door een leeftijdgenoot tegen wie hij had verteld dat hij iemand ‘wilde pakken’. Hij vroeg aan die persoon of hij ‘gesnitched’ had en toen deze dat beaamde, heeft hij hem knietjes gegeven, geslagen en zijn tasje meegenomen. Dit geweldsincident heeft geleid tot een geslaagde mediation waarin ook afspraken zijn gemaakt over de vergoeding van de schade. Het slachtoffer had geen behoefte aan verdere strafrechtelijke vervolging en heeft de verdachte voor de zitting nog geappt om hem ‘succes te wensen met de zitting’. De raadsvrouw vroeg om een eindezaakverklaring, maar de officier van justitie wilde de zaak behandelen ‘gelet op de aard van de verdenking’ (diefstal met geweld). De kinderrechter oordeelde terecht dat de zaak vanwege het standpunt van de officier van justitie en met het oog op artikel 572 lid 3 Sv dan inhoudelijk moest worden behandeld. Na bespreking van de zaak sprak de kinderrechter echter alsnog een eindezaakverklaring uit, omdat hij dat in deze zaak passend vond.7x Rb. Overijssel 19 januari 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:665. De uitspraak is door het hof vernietigd, omdat dit niet in overeenstemming is met de wet. Als eenmaal inhoudelijk wordt behandeld, kan geen eindezaakverklaring meer worden uitgesproken. Het hof hield uiteraard wel rekening met de geslaagde mediation bij de strafmaat en legde een voorwaardelijke taakstraf op.8x Hof Arnhem-Leeuwarden 26 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3610.
      In de tweede zaak ging het om een verkeersongeval met zwaar letsel tot gevolg. In die zaak motiveerde de rechtbank de eindezaakverklaring als volgt:9x Rb. Zeeland-West-Brabant 12 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3637.

      ‘De rechtbank stelt vast dat de mediation tussen verdachte en het slachtoffer voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting tot een positieve uitkomst heeft geleid. De rechtbank vindt het mooi om te zien dat de mediation goed is verlopen, maar ook dat daarvóór al sprake was van contact tussen verdachte en het slachtoffer. Na het ongeval is verdachte al op bezoek geweest bij het slachtoffer in het ziekenhuis. In de slotovereenkomst staan mooie intenties beschreven, die verdachte en het slachtoffer hebben besproken en de rechtbank gaat ervan uit dat verdachte die intenties ook gaat uitvoeren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zaak gelet op artikel 573, lid 5 Sv zonder verdere inhoudelijke behandeling kan worden beëindigd en zal verklaren dat de zaak is geëindigd. De rechtbank ziet gelet op de aard van de intenties geen aanleiding om deze als voorwaarden te verbinden aan de verklaring dat de zaak is geëindigd. Dat zou in de onderhavige zaak afbreuk doen aan hetgeen verdachte en het slachtoffer hebben besproken en zijn overeengekomen.’

      Tot slot wijs ik nog op een zaak waarin de verdediging op een alternatieve grond vroeg om een eindezaakverklaring. De zaak speelde weliswaar in het pilotgebied Gelderland, maar had betrekking op een verdachte die kennelijk ouder was dan 22 jaar (de maximumleeftijd die geldt voor de pilot). De verdediging vroeg om een eindezaakverklaring met een beroep op een ruime interpretatie van artikel 29f Sv. In die bepaling is ook een eindezaakverklaring geregeld, maar die geldt voor de situatie dat het OM geen besluit neemt over vervolging en de verdachte daarover duidelijkheid wil. Dan kan de rechter ‘verklaren dat de zaak geëindigd is’. Het hof ging niet mee in het verzoek om artikel 29f Sv ruim uit te leggen en wees daarbij ook op het feit dat de Innovatiewet duidelijk omschrijft waarop de pilot betrekking heeft en dat deze zaak daar niet onder valt.10x Hof Arnhem-Leeuwarden 11 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3204.

      4.3.2 Ontvankelijkheid van het OM

      Als het strafproces eenmaal is begonnen, luidt een van de eerste vragen die de rechter moet beantwoorden: is het OM ‘ontvankelijk’ (zie art. 348 Sv)? Als het OM niet-ontvankelijk is, strandt het strafproces en wordt over de inhoud van de aanklacht en het bewijs daarvoor niet meer gesproken en beslist. De vraag kan worden gesteld of ook mediation – of de mogelijkheid daartoe – een reden kan zijn om het OM niet-ontvankelijk te verklaren. In mijn eerdere artikel kwam naar voren dat de rechter daartoe niet geneigd is. Dit was in één geval anders, omdat (namens het OM) een toezegging was gedaan aan de verdachte dat als mediation zou slagen er geen strafrechtelijk vervolg zou komen. De rechter oordeelde toen dat sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel, hetgeen leidde tot niet-ontvankelijkheid van het OM in de vervolging.

      Inmiddels is in verband met de Innovatiewet Sv een nieuw verweer gevoerd. Het verweer luidt dat artikel 573 Sv moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM in geval van een geslaagde mediation. De rechtbank verwierp dit verweer:11x Rb. Midden-Nederland 15 april 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1470 (zie ook 1471).

      ‘De rechtbank overweegt dat er slechts in uitzonderlijke gevallen aanleiding is voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd levert, wat er verder ook van moge zijn, geen uitzonderlijke omstandigheden op die tot een niet-ontvankelijkheid zouden moeten leiden. Dat een geslaagde mediation tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten leiden, vindt geen steun in de wet.’

      Het verweer had mijns inziens reeds moeten stranden op het gegeven dat de rechtbank (Midden-Nederland) geen pilotrechtbank is waarop de Innovatiewet Sv van toepassing is. Mocht het verweer voor een pilotrechtbank zijn gevoerd dan volgt uit de tekst van artikel 573 Sv dat er slechts een bevoegdheid is om tot een eindezaakverklaring te komen. Een basis voor niet-ontvankelijkheid van het OM bij een geslaagde mediation kan er niet in worden gevonden.
      Interessanter is het verweer dat het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de Innovatiewet Sv leidt tot rechtsongelijkheid. Het hof oordeelde daarover dat de pilot met mediation in strafzaken (nu eenmaal) niet landelijk is uitgerold en dat daarom geen sprake is van schending van het ongelijkheidsbeginsel.12x Hof Arnhem-Leeuwarden 11 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3204. Het is mij onbekend of hiertegen cassatie is ingesteld, want betoogd zou kunnen worden dat het hof met deze redenering geen echt antwoord geeft op voorgelegde rechtsvraag of met pilots mag worden gewerkt als dat betekent dat sommige verdachten beter af zijn dan andere, omdat hun zaak kan leiden tot een eindezaakverklaring en die van andere niet.

      4.3.3 Verzoek om verwijzing naar mediation

      Als het OM ontvankelijk is, kan een verzoek worden gedaan om de zaak alsnog naar mediation te verwijzen. In de onderzoeksperiode zijn twee (tussen)beslissingen gepubliceerd waaruit volgt hoe de rechter omgaat met zo’n verzoek.13x Rb. Amsterdam 1 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6631 en Hof Amsterdam 25 oktober 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3207. In een ervan wordt overwogen:14x Rb. Amsterdam 1 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6631.

      ‘Verdachte beroept zich vooralsnog op zijn zwijgrecht en heeft geen openheid van zaken gegeven. Voorts is het voor de rechtbank nog onvoldoende duidelijk geworden of en in hoeverre de behoefte aan een herstelgesprek daadwerkelijk bij (alle) benadeelde partijen bestaat. Daarom vindt de rechtbank dat het belang van een voortvarende afdoening van de strafzaak in het onderhavig geval moet prevaleren. Gelet daarop wordt het verzoek afgewezen.
      Het voorgaande laat onverlet dat verdachte en de benadeelde partijen indien zij dat wensen zelfstandig en buiten het justitieel kader om, gedurende de strafprocedure of na vonniswijzing, herstelbemiddeling in kunnen zetten.’

      4.3.4 Het opleggen van straf

      Inleiding

      Het overgrote deel van de gevonden uitspraken gaat over het effect van mediation op de strafoplegging. Artikel 51h Sv geeft een wettelijke opdracht om bij de strafoplegging ‘rekening te houden met’ mediation. In mijn vorige artikel heb ik in kaart gebracht welke factoren voor rechters meewegen in strafmatigende zin. Het gaat bijvoorbeeld om: het maken van excuses, schuldbewust zijn of berouw tonen, het betalen van schadevergoeding, contactherstel, afspraken over onderlinge omgang, het wijzigen van het eigen gedrag na de mediation, in therapie gaan, het ontstaan van ‘rust’, een bijdrage aan verwerking door het slachtoffer. In de (onderzoeks)periode 2021-2023 komen dergelijke factoren ook voor. Opvallend was dat er een aantal uitspraken was waarin een speciaal kopje aan mediation was gewijd bij het motiveren van de straf.15x Rb. Midden-Nederland 21 juli 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2938; Rb. Rotterdam 7 november 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:11437. Dit wijst erop dat rechters zich er (steeds) bewust(er) van zijn dat het onderwerp bij de strafoplegging bijzondere aandacht verdient. Overigens leidt ook het enkele aanbod door de verdachte om mediation te doen (zonder dat die mediation volgt omdat het slachtoffer dat niet wil) vaak al tot strafmatiging, zo blijkt ook weer uit recente jurisprudentie.16x Rb. Zeeland-West-Brabant 30 juni 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:4520. Zie voor andere voorbeelden mijn eerdere artikel. Hierna volgt nog een uiteenzetting over een aantal bijzondere onderwerpen in het kader van de strafoplegging.

      Verhouding tot strafdoelen

      Interessant blijft hoe rechters aankijken tegen de vraag waarom er nog straf moet volgen na een geslaagde mediation. Dit speelt met name een rol in strafzaken waarin het draait om de ernstigere feiten. Hier volgen twee voorbeelden van de wijze van rechterlijk oordelen.17x Andere voorbeelden betreffen: Rb. Amsterdam 30 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7787; Rb. Midden-Nederland 15 april 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1470 en 1471; Rb. Midden-Nederland 21 juli 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2938.

      In één zaak ging het om het verduisteren van tienduizenden euro’s van een tante van de verdachte. Hij had zijn hulp aangeboden bij het verzorgen van haar financiële administratie en maakte dus ernstig misbruik van het in hem gestelde vertrouwen. De mediation vond plaats tussen de verdachte en zijn nicht. Het hof oordeelt [cursivering auteur]:18x Hof Den Haag 25 oktober 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2047.

      ‘Ten voordele van de verdachte houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte heeft meegewerkt aan mediation en dat het mediationtraject tussen de verdachte en nicht (…) is geslaagd. Uit de mediationovereenkomst volgt dat de verdachte en zijn nicht hebben afgesproken dat de verdachte (geldbedrag) overmaakt naar zijn nicht, hetgeen hij blijkens de overboeking (…) heeft gedaan. De bij de mediation betrokken partijen hebben het hof verzocht rekening te houden met de uitkomst van de mediation en de afspraken die tussen hen in het kader van deze mediation zijn gemaakt. Nicht heeft te kennen gegeven dat zij het opleggen van een straf niet meer nodig acht.
      Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat, gezien de uitkomst van de mediation, een taakstraf van kortere duur dan door de rechtbank is opgelegd op zijn plaats is.
      Anders dan de advocaat-generaal acht het hof evenwel een geheel voorwaardelijke taakstraf niet passend. Verdachte heeft zich bijzonder laakbaar gedragen tegenover zijn tante, een dame op leeftijd, die hier in de laatste fase van haar leven veel hinder van heeft gehad. Het hof houdt bij de strafoplegging aldus rekening met de ernst van het feit en het wijdere maatschappelijke belang van normbevestiging en generale preventie.’

      In een andere zaak ging het om mishandeling (slaan met een zware lachgastank op het hoofd met directe bewusteloosheid en langer slepend letsel tot gevolg). Blijkens de overwegingen van de rechtbank gebeurde dit ‘schijnbaar uit het niets’ ‘terwijl aangever en zijn gezelschap een leuke tijd hadden in het Vondelpark’. Hier overweegt de rechtbank [cursivering auteur]:19x Rb. Amsterdam 28 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6102.

      ‘Verdachte en aangever hebben samen deelgenomen aan mediation. Uit het verslag hiervan blijkt dat verdachte erkent dat hij aangever met een lachgastank tegen zijn hoofd heeft geslagen en hier veel spijt van heeft. Verdachte en aangever hebben een goed gesprek gevoerd en elkaar de hand geschud. Aangever heeft op de zitting verklaard dat hij verdachte heeft vergeven en absoluut geen behoefte heeft aan vergelding. Hij twijfelt of de maatschappij daar beter van wordt en of een gevangenisstraf iemand iets oplevert. De rechtbank vindt het niet passend om alleen een taakstraf op te leggen. Dat doet geen recht aan de ernst van het feit en de gevolgen hiervan voor aangever, ook al vindt hij zelf een gevangenisstraf niet nodig. Een straf dient niet alleen ter genoegdoening van het slachtoffer, maar ook ter genoegdoening van de maatschappij en om anderen ervan te weerhouden dit soort feiten te plegen.’

      Drill rap

      Als er één type strafzaak is waarin mediation potentie heeft om te kunnen bijdragen aan herstel en het voorkomen van nieuwe, heftige incidenten dan zijn het wel zogenoemde ‘drill rap-zaken’. Dat zijn zaken waarin het gaat om jeugdige verdachten die deel uitmaken van een rapgroep en die met hun muziekteksten andere groepen uitdagen. De dreigementen waarover wordt gerapt worden vaak ook uitgevoerd om op sociale media punten mee te scoren, waarmee het aanzien van de groep wordt vergroot. Dit soort zaken – waarbij het doorgaans gaat om messengeweld – leidt vaak tot een spiraal van geweld en veel angst in de omgeving van de betrokken jongeren, die vaak ook moeilijk toegankelijk zijn voor contact en correctie. Dit lijkt bij uitstek een situatie waarin betrokkenen niet open staan voor een gesprek. Toch is het gelukt in zo’n zaak de tafel van de mediator te bereiken.

      Het ging om een verdachte die zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan een poging tot doodslag op het slachtoffer. Het slachtoffer was door de groep van de verdachte gestoken in zijn rug, achterhoofd en beide polsen. Als gevolg hiervan had hij een klaplong en moest hij worden geopereerd aan zijn handen. Na de aanval is de groep van de verdachte weggerend en is het slachtoffer bloedend naar de woning van zijn tante gelopen. De tante heeft direct 112 gebeld toen zij zag dat haar neefje bloedend onderaan de trap zat.

      Over het mediationtraject merkt de rechtbank op:20x Rb. Amsterdam 9 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1098.

      ‘Het is (…) zeer positief te noemen dat verdachte zelf ook lijkt in te zien dat die cirkel van geweld binnen de ontstane vete moet stoppen. Hij heeft immers meegewerkt aan een mediationtraject tussen de verdachten en het slachtoffer. Tijdens dit traject hebben de verdachten en het slachtoffer afgesproken elkaar met rust te laten. Zij willen zich veilig voelen op straat en dit willen zij ook over en weer voor hun families. De rechtbank vindt het zeer lovenswaardig en een voorbeeld voor anderen dat de verdachten en het slachtoffer allen bereid zijn om het patroon van actie en reactie tussen (rapgroep 2) en (rapgroep 1/ rapgroep 3) te doorbreken en dat zij de eerste stappen hebben gezet in de juiste richting.’

      Huiselijk geweld

      Een bijzondere categorie betreft mediation in huiselijk geweldzaken. In die zaken moeten zowel de mediator als de justitiële autoriteiten ervoor waken dat de mediation door de deelnemers wordt ingezet om van de strafzaak af te komen, zonder dat er iets wezenlijks gebeurt om de onderliggende problematiek op te lossen. Het maken van excuses is namelijk – anders dan in veel andere strafzaken – niet voldoende. Vaak ligt er een scala aan problemen ten grondslag aan het huiselijk geweld dat moet worden aangepakt om herhaling te voorkomen. De mediator moet voorkomen dat hij wordt gebruikt om met de inhoud van een slotovereenkomst bij te dragen aan louter sepot of strafmatiging (zie over deze problematiek Dierx, 2022).

      Het Hof Den Haag heeft in het kader van zijn pilot een aantal arresten gepubliceerd waaruit volgt dat het hof zich goed van deze problematiek bewust is. In een van de zaken overwoog het hof als volgt:21x Hof Den Haag 23 december 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2603. Zie ook Hof Den Haag 23 december 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2601.

      ‘Gebleken is dat de verdachte bereid was zich open te stellen voor bemiddeling. De verdachte en het slachtoffer, zijn echtgenote, hebben een mediation-traject doorlopen, waarin de verdachte zijn excuses heeft aangeboden aan het slachtoffer en beiden nader tot elkaar zijn gekomen. Het mediation-traject had voor partijen een bevredigende uitkomst.
      Verder kwam in het mediation-traject en ter terechtzitting in hoger beroep naar voren dat de verdachte en het slachtoffer een hulpvraag hebben, met het oog op de psychische gesteldheid van de verdachte, die bij het bewezenverklaarde feit een grote rol heeft gespeeld. Tegelijkertijd constateert het hof dat de verdachte ambivalent is over zijn aandeel in het bewezen verklaarde feit alsmede over de noodzaak om in een (verplicht kader) aan zijn problematiek te werken. Het hof is – met de advocaat-generaal – van oordeel dat bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn om het recidiverisico, welk risico het hof zeker niet kan uitsluiten gezien de geringe aanleiding en toedracht van het bewezenverklaarde feit, de hierboven genoemde ambivalentie van de verdachte en het gegeven dat partijen weer bij elkaar zijn en met elkaar door willen, te beperken.’

      Het hof houdt dus rekening met de mediation, maar legt – anders dan de rechtbank die slechts een onvoorwaardelijke straf had opgelegd – ook een voorwaardelijke (taak)straf op met bijzondere voorwaarden, waaronder een behandelverplichting, die dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

      4.3.5 Vordering benadeelde partij

      In mijn vorige artikel kwam aan de orde dat de mediator er verstandig aan doet niet de woorden ‘finale kwijting’ op te nemen in de slotovereenkomst als nog niet zeker is of het slachtoffer in het mogelijk nog volgende strafproces een vordering tot schadevergoeding wil indienen. In een recente uitspraak van de rechtbank Rotterdam in een ontuchtzaak was aan de orde dat het negenjarige slachtoffer en haar moeder een vordering van 3000 euro vanwege immateriële schade hadden ingediend. De verdediging stelde zich op het standpunt dat de vordering moest worden afgewezen, omdat de moeder en het slachtoffer in de mediation hadden aangegeven dat zij geen schadevergoeding wilden. De rechtbank wees het beroep op ‘rechtsverwerking’ echter af, omdat uit de slotovereenkomst slechts bleek dat zij ‘ten tijde van de mediation geen behoefte hadden aan schadevergoeding’. Dit is volgens de rechtbank onvoldoende om het ‘gerechtvaardigde vertrouwen’ bij de verdachte te wekken dat geen schadevergoeding meer zou worden gevorderd.22x Rb. Rotterdam 11 juli 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:6469. Dit is in lijn met eerdere uitspraken waarin de rechter de vordering alleen afwijst als in de slotovereenkomst onomwonden is vermeld dat er afstand wordt gedaan van het vorderen van schadevergoeding.

      In een discriminatiezaak had de eigenaar van een bedrijf op een sollicitatie van het slachtoffer, een moslima, gereageerd met de woorden: ‘Weet u, ik ben katholiek en ik laat dit ook niet zien, zoals u eruit ziet, wil ik niet. Daarnaast draagt u een hoofddoek, ook tijdens het werk. Dat is niet wat ik wil. De sollicitatie is dus afgewezen.’ In het strafproces vorderde het slachtoffer vervolgens de reiskosten naar de mediation (waarvan de afloop niet blijkt uit de uitspraak) als materiële schade. De rechtbank oordeelde echter dat dit geen ‘rechtstreekse schade’ in de zin van de wet is (zie art. 361 lid 2 onder b Sv). De vordering werd daarom op dit punt niet-ontvankelijk verklaard.23x Rb. Rotterdam 15 juli 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:6178. Het hof heeft in een andere zaak geoordeeld dat ‘kosten voor het mediation-traject’ ook ‘niet zonder meer’ in aanmerking komen als ze worden gedeclareerd door de benadeelde partij als ‘proceskosten’.24x Hof Arnhem-Leeuwarden 15 oktober 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9979.

      4.4 Na afloop van het strafproces

      4.4.1 Vergoeding van kosten van rechtsbijstand

      De wet biedt op grond van artikel 530 lid 2 Sv de mogelijkheid tot het vragen van een vergoeding van kosten van rechtsbijstand als een strafzaak is geëindigd met een sepot, een vrijspraak of een schuldigverklaring zonder oplegging van straf (art. 9a Wetboek van Strafrecht (Sr)). In mijn vorige artikel heb ik beschreven dat er meerdere rechterlijke uitspraken zijn over de situatie dat er voorafgaand aan het strafproces een mediation heeft plaatsgevonden en die mediation ertoe heeft geleid dat de zaak werd geseponeerd en dat er na beëindiging van de zaak bij de rechter werd gevraagd om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de mediation. Die kosten kunnen bestaan uit het inschakelen van een advocaat ten behoeve van die mediation. Uit het onderzoek kwam naar voren dat rechters verschillend denken over het antwoord op de vraag of dergelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Hier is in de onderhavige onderzoeksperiode nog één uitspraak bijgekomen.25x Hof Amsterdam 7 december 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3841. Ook in deze uitspraak wordt weer een eigen benadering gekozen, waarmee de jurisprudentie op dit punt dus nog steeds weinig uitgekristalliseerd is, zij het dat wel kan worden geconcludeerd dat de bedoelde kosten zelden voor vergoeding in aanmerking komen.

      Het betrof een zaak waarin een werknemer een aanzienlijk geldbedrag had verduisterd. In de mediation was (met hulp van een advocaat) een afspraak gemaakt over terugbetaling van dat bedrag. De zaak is na de mediation geseponeerd en er werd vervolgens onder meer verzocht om de kosten van de rechtsbijstand bij de mediation. Het hof oordeelde eerst of dergelijke kosten überhaupt voor vergoeding in aanmerking komen:

      ‘Hoewel artikel 530 Sv, noch enige andere wettelijke bepaling uitdrukkelijk de mogelijkheid schept om kosten voor rechtsbijstand in verband met mediation voor vergoeding in aanmerking te laten komen, beantwoordt het hof deze vraag in het onderhavige geval bevestigend. In raadkamer is namelijk vast komen te staan dat naar aanleiding van de mediationgesprekken een vaststellingsovereenkomst is opgemaakt, waaruit blijkt dat appellant aan aangever een geldbedrag van € 60.000,00 zal betalen, onder de opschortende voorwaarden dat de officier van justitie de strafzaak tegen hem zal seponeren en het onder hem gelegde conservatoir beslag zal opheffen. Nu de uitkomst van de mediation daarmee afhankelijk is gesteld van de vervolgingsbeslissing in de strafzaak tegen appellant, is naar oordeel van het hof sprake van een juridische procedure die in rechtstreeks verband staat met de strafzaak. De daarmee gepaard gaande kosten voor rechtsbijstand kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 530 Sv, voor vergoeding in aanmerking komen.’

      Zoals ook al uit vroegere jurisprudentie is gebleken, koopt de gewezen verdachte hier uiteindelijk weinig voor, want toepassing van het billijkheidsoordeel valt in zijn nadeel uit. Het hof:

      ‘Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de uitkomst van een mediation-traject wordt meegewogen bij de vraag of appellant in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Een situatie als de onderhavige, waarbij appellant in verband met het feit waarvan hij wordt verdacht in het kader van een minnelijke schikking een geldbedrag heeft betaald aan aangever teneinde strafvervolging te voorkomen, leidt ertoe dat naar het oordeel van het hof, geen gronden van billijkheid bestaan voor toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand.’

      4.4.2 Vergoeding van schade als gevolg van voorarrest

      Als een strafzaak waarin de verdachte in voorarrest zit, eindigt in een sepot als gevolg van de mediation, kan hij op grond van artikel 533 Sv om vergoeding vragen van de schade die hij heeft geleden door het voorarrest. In mijn eerdere artikel concludeerde ik dat – net als bij de vergoeding van proceskosten – de jurisprudentie ook op het punt van deze schadevergoeding niet eenduidig is: soms wordt een vergoeding toegekend, soms ook niet. In de huidige onderzoeksperiode is één uitspraak over deze materie gepubliceerd. De rechtbank oordeelde:

      ‘Verzoeker is (…) aangehouden en dezelfde dag in verzekering gesteld wegens verdenking van eenvoudige mishandeling. Vervolgens is verzoeker (…) heengezonden.
      Het komt bij het billijkheidsoordeel in overwegende mate aan op een waardering van de omstandigheden van het specifieke geval. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een bedrag toe te kennen als vergoeding voor de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht. Immers uit de stukken in het dossier blijkt voldoende dat verzoeker de ondergane inverzekeringstelling aan zijn eigen houding te wijten heeft. Dit maakt het niet billijk om de verzochte vergoeding toe te kennen.
      Dat verzoeker met het slachtoffer in mediation is gegaan, met voor beide partijen een bevredigende afloop, maakt het oordeel niet anders. Die afloop is immers voor de officier van justitie al aanleiding geweest om verzoeker niet verder te vervolgen met als reden ‘de benadeelde(n) voldoende schadeloos is/zijn gesteld’, maar neemt het eerdere verwijtbare handelen niet weg.’

    • 5 Slot: mogelijke toekomstige ontwikkelingen

      In de afgelopen jaren heeft het aantal verwijzingen naar mediation in strafzaken zich – met uitzondering van een ‘coronadip’– gestabiliseerd. Dit houdt in belangrijke mate verband met het plafond dat de minister voor Rechtsbescherming heeft ingesteld, waardoor het aantal verwijzingen binnen het budget moest blijven dat hij daarvoor ter beschikking had gesteld. Het goede nieuws is dat de minister dit plafond inmiddels heeft losgelaten, althans voorlopig. Dit maakt het mogelijk met de aantallen mediations de komende jaren nieuwe hoogten te bereiken. De pilots in het kader van de Innovatiewet Sv bieden hier nieuwe kansen, maar het is nog te vroeg om over het succes daarvan conclusies te trekken. Als de evaluatie van de Innovatiewet Sv zal leiden tot bepalingen over herstelrecht in een gemoderniseerd Wetboek van Strafvordering is dat echter hoe dan ook een stap vooruit. Het zal er mogelijk toe leiden dat binnen de strafrechtspleging de weg naar de mediator veel makkelijker zal worden gevonden. Een verzoek tot mediation aan de rechter zal dan normaler worden en hij moet daarop een beslissing nemen (zie in dit verband ook Uitslag & Van der Wilt, 2023, p. 75, waar de geïnterviewde Uitermark opmerkt: ‘Ik zou willen dat binnen het strafproces een verzoek om mediation net zo gewoon wordt als een verzoek om een reclasseringsrapport’.). Rechters voelen zich op de golven van deze ontwikkeling mogelijk ook eerder geroepen om – los van een verzoek – te bezien of mediation een rol kan spelen bij de berechting van strafbare feiten. De rechterlijke organisatie zal hierbij met een verwijzing naar het landelijke streven naar ‘maatschappelijk effectieve rechtspraak’ een faciliterende rol kunnen spelen. Denk tot slot ook aan het opnemen van mediation als onderdeel van vervolgingsrichtlijnen van het OM, bijvoorbeeld in jeugdstrafzaken. Ook dit schept nieuwe kansen voor het uitbreiden van het herstelrechtelijke instrumentarium. Als al deze ideeën vorm krijgen en worden doorgezet, heeft de voorspelling van Geert Corstens, oud-president van de Hoge Raad, dat herstelbemiddeling in 2050 een hoge vlucht zal hebben genomen, een gerede kans om uit te komen (Corstens, 2021). Tot die tijd moet er – ook binnen de rechtspraak – voor de hiervoor benodigde stroomversnelling nog veel werk worden verzet.

    • Literatuur
    • Brief van de minister voor Rechtsbescherming van 1 november 2022 aan de Tweede Kamer ‘Reactie op motie van kamerlid Mutluer over de benodigde middelen voor herstelrecht’ (kenmerk 4264795).

    • Claessen, J., Zeles, G., Zebel, S. & Neelen, H. (2015). Bemiddeling in strafzaken in Maastricht II. Onderzoek naar de samenhang tussen bemiddeling en recidive. Nederlands Juristenblad, 29, 2015-2025.

    • Corstens, G.J.M. (2021). Conflictoplossing en bestraffing in 2050. In R. van Gestel & J.B.M. Vranken (Red.), Recht en rechtspraak vanaf 2040, liber amicorum Fred Hammerstein (pp. 75-87). Den Haag: Boom juridisch.

    • Dierx, J. (2022). Noot bij NM 2022/16 Straf, Nederlandse Mediation 2022, 2, 16-19.

    • Plan van aanpak Pilot Mediation Innovatiewet strafvordering 30 juli 2021, p. 6. Zie Bijlage bij de Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2020/21, 35869, nr. 6.

    • Sijtsma, P. & Kool, R. (2023). Eind goed, al goed? De eindezaakverklaring na mediation in het strafrecht. Tijdschrift voor Herstelrecht, 1, 11-23.

    • Uitslag, M. & Wilt, C.J. van der (2023). Interview met J. Uitermark, Mediation in strafzaken: het ‘point of no return’ bereikt. Tijdschrift Conflicthantering, 18.

    • Wilt, C.J. van der (2021). Tien jaar mediation in de strafrechtelijke jurisprudentie. Tijdschrift voor Herstelrecht, 2, p. 8-28.

    • Wilt, C.J. van der, Uitermark, J., Koster, E. & Leinarts, O. (2022). Rechterlijk werk maken van mediation in strafzaken. Nederland Juristenblad, 22, 1778-1783.

    Noten


Print dit artikel