Vermogensrechtelijke AnalysesAccess_open

Artikel

Recht op een bankrekening?

Trefwoorden betaalrekening, banken, universele dienstverplichting, contractdwang
Auteurs
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze Citaties (1)
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Mw. mr I.S.J. Houben, 'Recht op een bankrekening?', VA 2009-1, p. 3-22

    In deze bijdrage worden verscheidene mogelijkheden voor de burger om te ageren tegen weigeringen om een betaalrekening te openen behandeld. Tevens wordt ingegaan op de beschikbaarheid van betaaldiensten als zodanig en de initiatieven die de Europese Commissie op dat terrein ontplooit.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • 1 Inleiding

      Bestaat er een recht op het openen van een rekening bij een bank? Mijns inziens zou het antwoord op die vraag bevestigend dienen te luiden, omdat het niet mogelijk is aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen zonder bankrekening. De toegang tot een betaalrekening zonder kredietfaciliteit dient daarom gewaarborgd te zijn.
      Uit het vorenstaande blijkt al meteen dat de vraagstelling gepreciseerd moet worden. Een ‘bankrekening’ kan namelijk verschillende vormen van dienstverlening omvatten. De relatie tussen de bank en de cliënt wordt wel aangeduid als de bankovereenkomst. Een vaste betekenis heeft deze term niet: er kan bijvoorbeeld al dan niet ook een kredietovereenkomst onder vallen. Daarnaast kan de bankovereenkomst verscheidene bijzondere overeenkomsten omvatten, zoals lastgeving (uitvoeren van betalingen), bewaargeving (bij effectendepots), verbruikleen (geldleningen), huur (safeloket).1x C. van Ravenhorst, De bankovereenkomst. Naar een relationele benadering van de rechtsverhouding bank-cliënt (diss. Tilburg), Amsterdam: Nederlands Instituut voor het Bank- en Effectenbedrijf 1991, p. 2. Vgl. ook W.A.K. Rank, Geld, geldschuld en betaling (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1996, p. 213-215. Specifieker is de aanduiding rekeningovereenkomst, die ziet op het aanhouden van een bankrekening.2x Rank 1996, p. 212 e.v.
      Afgezien van het etiket dat op de overeenkomst met de bank wordt geplakt, is het raadzaam eerst te onderscheiden waarover wordt gesproken bij ‘recht op een bankrekening’. Ik zou ‘het recht op een bankrekening’ voor deze bijdrage willen versmallen tot het recht om een betaalrekening te doen openen. De dienst van betalen, die een bank verricht, dient te worden onderscheiden van andere diensten, waaronder in het bijzonder het verstrekken van allerlei vormen van kredietverlening.
      Waar het mij in deze bijdrage om gaat, is te onderzoeken of de beschikbaarheid van een betaalrekening met daarbij behorende faciliteiten als een bankpas en bankafschriften in Nederland in rechte kan worden afgedwongen door een potentiële cliënt van de bank. Ik onderscheid grofweg twee categorieën gevallen waarin deze vraag aan de orde kan komen. In de eerste plaats het geval dat de bank een bepaalde individuele klant weigert of een bestaande relatie opzegt. Hierover gaat paragraaf 3. Het tweede geval doet zich voor als de beschikbaarheid van de diensten die behoren bij de betaalrekening afneemt en de cliënt daardoor niet meer die diensten tot zijn beschikking kan krijgen die hij zou wensen. Een voorbeeld hiervan is de sluiting van het voor de cliënt dichtstbijzijnde bankfiliaal. Het gaat er dan, anders dan in het eerste geval, niet om dat de bank geen relatie met de cliënt (meer) wenst, maar dat binnen die relatie de dienstverlening afneemt. Deze problematiek wordt behandeld in paragraaf 4. Eerst wordt de blik kort gericht op enige wetgevingsinitiatieven inzake betaalrekeningen in Nederland en in het buitenland.

    • 2 Wetgevingsinitiatieven

      Er bestaat in Nederland geen wettelijk recht op een betaalrekening. Op dit moment is wel een wetsvoorstel inzake basisbetaaldiensten aanhangig bij de Tweede Kamer.3x Reeds ingediend in 2003 door Crone, Kamerstukken II 2003/04, 29 688, nr. 2. In het wetsvoorstel worden de banken verplicht zorg te dragen voor de beschikbaarheid van basisbetaaldiensten,4x Het gaat om alle aanbieders van basisbetaaldiensten, niet louter de banken, maar ik beperk mij in deze bijdrage tot de banken. zoals het overmaken of contant opnemen van geld. Dat wetsvoorstel zal echter waarschijnlijk niet worden aangenomen, waarover nader paragraaf 4.
      Ook eerder zijn er wetgevingsvoorstellen gedaan: in 2002 werd bijvoorbeeld reeds aangedrongen op wetgeving. Verscheidene fracties in de Tweede Kamer toonden zich destijds verontrust over het afnemen van het aantal bankfilialen met loket.5x Zie o.a. Verslag van algemeen overleg d.d. 11 april 2002, Post- en Telecommunicatiebeleid, Kamerstukken II 2001/02, 21 693, nr. 57; motie van het lid Atsma d.d. 26 maart 2002 bij de Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (XII) voor het jaar 2002, Kamerstukken II 2001/02, 28 000 XII, nr. 58; brief van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat 22 maart 2001, Kamerstukken II 2000/01, nr. 54; brief van de minister van Financiën 4 oktober 2002, Kamerstukken II 2002/03, 27 863, nr. 10.
      Bij invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW) is ervoor gekozen om een regeling voor de bankovereenkomst niet op te nemen in Boek 7, onder andere omdat men veel verwachtte van zelfregulering, bijvoorbeeld door het gebruik van standaardvoorwaarden en gedragsregels.6x Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3,5 en 6), Deventer: Kluwer 1991, p. 5-10. Van Baalen is van mening dat een wettelijke regeling van het bankrecht in het BW gewenst is. S.B. van Baalen, De interne autonomie van het bankrecht en de macht der gewoonte, in: G.T. de Jong e.a. (red.), Algemeen-bijzonder, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2003, p. 27-40. Zou een regeling van de bankrekening wel in Boek 7 zijn opgenomen, dan wil dat niet zeggen dat deze titel het recht op een betaalrekening zou hebben ingehouden. Ik acht wel waarschijnlijk dat daarin grenzen zouden zijn gesteld aan de mogelijkheid van de bank om de overeenkomst op te zeggen, wellicht zelfs zo vergaand als in artikel 7:460 BW is vastgelegd voor de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
      In België geldt sinds 2003 een wet tot instelling van een basisbankdienst. Op grond van deze wet heeft elke consument recht op een betaalrekening waarop een debetstand niet is toegestaan.7x De betaalrekening wordt zichtrekening genoemd. Wet van 24 maart 2003, gewijzigd bij wet van 1 april 2007. Te vinden via < www.belgium.be >, onder economie, consumentenbescherming en via < www.senat.be >.
      Ik wijs hier ook op Duitsland, waar een discussie woedt over de zogenoemde ‘Jedermannkonto’, waarover nader in paragraaf 3. Men is daar ontevreden over de zelfregulering van de banken, omdat zij zich niet aan hun eigen regels voor de toegankelijkheid van betaalrekeningen bleken te houden. De minister heeft een wetsvoorstel aangekondigd, maar het plan is in 2007 vervolgens weer afgeblazen, met een vergelijkbare reden als in Nederland: de toegankelijkheid zou toch niet in gevaar zijn.8x Het betreft minister van Justitie Zypries. Nieuwsbericht op < www.netzeitung.de >, 22 februari 2007. Wel treedt naar verwachting in 2009 een wet in werking die het beslag op een girorekening voor zover het gaat om saldo dat nodig is voor de betaling van eerste levensbehoeften als de energierekening, onmogelijk maakt. Zie de website van het Bundesministerium der Justiz, <www.bwj.bund.de>. Zeer recent, in januari 2009, stelde de Duitse regering echter alsnog voor om de zelfregulering van de banken verder te ontwikkelen in de richting van een rechtens afdwingbare verplichting voor de banken, omdat de problemen met de toegang tot een betaalrekening bleken te blijven bestaan.9x < www.Bundestag.de >, bericht van 16 januari 2009. Het gaat om Unterrichting 16/11495: ‘Bericht der Bundesregierung zur Umsetzung der Empfehlung des Zentralen Kreditausschusses zum Girokonto fur jedermann’, zie vooral p. 8.

      De Europese Commissie zet voorlopig in op het vrijwillig aanbieden door banken van basisbankrekeningen. In het Groenboek over financiële diensten voor consumenten in de interne markt merkt zij op dat het naar haar mening ‘zowel voor de consumenten als voor de aanbieders van financiële diensten van voordeel zou kunnen zijn als vereenvoudigde, gestandaardiseerde financiële diensten, zoals basisbankrekeningen, op vrijwillige basis aangeboden zouden worden’.10x COM(2007)226 def, p. 13.
      Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) gaat in een reactie op het Groenboek een stap verder. Volgens het EESC geven de consumenten aan dat het noodzakelijk is dat zij het recht krijgen een basisrekening te openen, aangezien zij zonder bankrekening niet kunnen deelnemen aan het economische en maatschappelijke leven. Dit recht is in sommige lidstaten reeds wettelijk erkend, aldus het EESC. Het EESC geeft vervolgens aan dat de banken op hun beurt wijzen op de contractvrijheid als fundamenteel beginsel van de markteconomie.11x Advies van het EESC over het Groenboek over financiële diensten voor consumenten in de interne markt, 2008/C151/01, punt. 6.9. Het EESC vervolgt:

      ‘6.10 Zonder hier een constitutioneel debat te willen openen, acht het EESC het van essentieel belang dat de afstand tussen financiële ondernemingen en cliënten wordt verkleind. Sommige democratische landen met een markteconomie zijn erin geslaagd om bepaalde minimumrechten van de consument en de burger vast te stellen, zoals het recht op een bankrekening voor bonafide ingezetenen, dat in die landen als een burgerrecht wordt beschouwd. Als de nationale wetgevingen en gebruiken van de lidstaten op één lijn worden gebracht met deze goede praktijken, dan is denkbaar dat deze uiteindelijk een gemeenschappelijk goed van de Unie worden. In het verleden is al dikwijls gebruik gemaakt van positieve ervaringen met nationale wetgevingen om deze ook in de andere lidstaten ingang te doen vinden. Het EESC heeft al in een eerder advies de wens uitgesproken dat het recht op een bankrekening overal wordt toegepast.’12x Dat eerdere advies is te vinden in PbEU 2006, C 309/26.

      Inmiddels is wellicht weer een stap gezet in de richting van een Europese richtlijn die de toegang tot een betaalrekening regelt. In mei 2008 is een studie verschenen over ‘financial exlcusion’, die in opdracht van de Europese Commissie was uitgevoerd en waaruit bleek dat een op de vijf volwassenen in West-Europa en de helft van de burgers in de nieuwe EU-staten in Centraal-Europa niet beschikken over een bankrekening.13x Rapport Financial services provision and prevention of financial exclusion, p. 29, te vinden op de website van de Europese Commissie, Directoraat-Generaal Employment and Social Affairs, Social protection. <http://ec.europa.eu/employment_social/spsi/events_en.htm#financial_exclusion>. Het rapport geeft aan dat toegang tot een zeker type financiële transacties tegen betaalbare prijzen voor iedereen van algemeen economisch belang is. Zou de gedachtegang in deze zin verder worden doorgezet, dan zou een Europese richtlijn inzake de bankensector een wettelijk recht op toegang tot een dergelijke betaalrekening kunnen behelzen.14x Zie hierover nader par. 4.

      Vooralsnog bestaat er echter geen wettelijk recht op een betaalrekening in Nederland. De vraag is of desalniettemin het recht op een betaalrekening in rechte kan worden afgedwongen.

    • 3 Sluiten bankovereenkomst c.q. niet opzeggen bankovereenkomst

      Weigeringen om een overeenkomst over een betaalrekening met een potentiële rekeninghouder te sluiten, worden op verschillende wijzen aangevochten: via zelfregulering, dat wil zeggen dat belangengroeperingen in overleg treden met de banken, via de Commissie Gelijke Behandeling, via de Geschillencommissie Bankzaken. De gang naar de burgerlijke rechter staat eveneens open.15x In geval van discriminatie kan ook op grond van het strafrecht worden geageerd, maar dat heeft niet als resultaat het openen van de bankrekening. Ik laat het strafrecht hier buiten beschouwing. In het navolgende komen zij achtereenvolgens aan de orde.

      3.1 Zelfregulering

      Convenant inzake primaire betaaldiensten

      Een belangrijk voorbeeld van zelfregulering betreffende de toegang tot een betaalrekening is het convenant dat de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) na overleg met het Leger des Heils en het ministerie van Financiën in 2001 heeft vastgesteld. Het convenant is onderschreven door de ABN Amro, Fortis, ING, Postbank, Rabobank en SNS Bank. De bank die het convenant heeft onderschreven, verbindt zich er volgens de tekst van het convenant toe om, onder bepaalde voorwaarden, een pakket primaire betaaldiensten aan te bieden.
      Aanleiding voor het convenant was de signalering door het Leger des Heils dat voor een groep cliënten met schulden het openen van een bankrekening niet mogelijk was. De cliënt kon daardoor geen uitkering ontvangen en geen huur betalen. Juist voor de mensen met schulden leidt het niet hebben van een bankrekening tot nog meer problemen, omdat zij dan geen loon, huursubsidies, enzovoort, meer kunnen ontvangen.16x In het Verenigd Koninkrijk kunnen volgens Korczak ettelijke miljoenen mensen geen bankrekening openen vanwege hun schulden. D. Korczak, Schuldsanering in Europees perspectief (deel 1), SchuldSanering 2005/5, p. 9.
      Het in het convenant afgebakende pakket basisbetaaldiensten omvat kort en algemeen gezegd de mogelijkheid betalingen te verrichten door middel van overschrijvingsformulieren, acceptgiro’s en automatische incasso’s, evenals de beschikbaarstelling van een pinpas voor binnenlands gebruik en de mogelijkheid rekeningafschriften te ontvangen. Het betreft een particuliere bankrekening. De bank hoeft niet toe te staan dat de cliënt rood komt te staan. De bank mag wel een afwijkend (lees: duurder) tarief of een afwijkende renteberekening toepassen, zolang dit er niet toe leidt dat het pakket feitelijk onbereikbaar blijft.
      De banken bieden dit pakket in principe aan iedere meerderjarige met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, of met een postadres bij een erkende hulpverlenings- of overheidsinstantie, aan. De cliënt moet zich wel kunnen legitimeren.17x Legitimatie conform de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), Stb. 2008, 303.
      De bank mag op basis van het convenant een aanvraag weigeren wegens negatieve antecedenten van de aanvrager, bijvoorbeeld indien haar bekend is dat de aanvrager is of was betrokken bij oplichting, misbruik van vertrouwen, bedrieglijke bankbreuk, valsheid in geschrifte, het witwassen van geld en fraude, tenzij de aanvraag via een erkende hulpverleningsinstantie wordt gedaan.18x Punt 4 van het convenant. In het laatste geval dient de rekening door de hulpverleningsinstantie te worden beheerd. De bank kan het pakket echter niet weigeren op grond van het feit dat de aanvrager is geregistreerd bij het Bureau Krediet Registratie in Tiel.
      De bank kan de bankrekening en de pinpas in geval van zwaarwegende omstandigheden, waaronder misbruik, blokkeren. Ook opzegging behoort tot de mogelijkheden, indien de cliënt zijn verplichtingen volgens de bankvoorwaarden niet nakomt, dan wel ongeoorloofd rood gaat staan, dan wel al een andere rekening bij een andere instelling had. Daarbij moet in beginsel een opzegtermijn van dertig dagen in acht worden genomen.
      In 2004 is dit convenant geëvalueerd.19x Een bankrekening voor iedereen. Evaluatierapport inzake de werking van het NVB Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten, 2004, opgesteld door NVB en het Leger des Heils. De belangrijkste conclusie was dat de toegang tot het betalingsverkeer inderdaad was verbeterd. Wat is echter de positie van de potentiële cliënt indien het in zijn individuele geval toch tot een weigering komt?

      Derdenwerking convenant?

      Kan de doelgroep van het convenant een afdwingbaar recht op een bankrekening aan het convenant ontlenen? De potentiële cliënt is geen partij bij het convenant en heeft derhalve geen rechtstreekse aanspraken. Eventueel zou een derdenbeding (art. 6:253 BW) dergelijke aanspraken kunnen bewerkstelligen.20x De casus is vergelijkbaar met die van de Modelregeling arts-patiënt, die is uitgebracht door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (KNMG) en de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF). Deze modelregeling bevat regels die rechten voor patiënten inhouden, bijvoorbeeld het recht op het aangaan van een geneeskundige behandelingsovereenkomst. De patiënt kan zich echter niet direct op deze modelregeling beroepen. Het gaat immers om een overeenkomst tussen twee ‘brancheorganisaties’, waarbij de patiënt geen partij is. Zie hierover C.J.J.M. Stolker, De nieuwe Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst en het juridische belang van de Modelregeling arts-patiënt, NTBR 1994, p. 118.
      Degene die een derdenbeding aanvaardt, wordt partij bij de overeenkomst en kan op die wijze rechten aan de overeenkomst ontlenen. Indien er een derdenbeding in het convenant is opgenomen, heeft de potentiële cliënt derhalve, na aanvaarding van het beding, een zelfstandig in te stellen recht jegens de bank.
      Het eerste probleem is evenwel dat het derdenbeding onderdeel uit dient te maken van een overeenkomst. Dit convenant is volgens mij geen overeenkomst. De NVB zelf vermeldt op haar website dat het convenant is ‘vastgesteld’ na overleg met het Leger des Heils en het ministerie van Financiën. Dat klinkt eerder als een richtlijn ten opzichte van de banken die bij de NVB zijn aangesloten dan als een overeenkomst. Bovendien worden in de tekst van het convenant nergens de partijen genoemd.
      Voorts dient de overeenkomst ertoe te strekken de derde een zelfstandig vorderingsrecht te verlenen. Of dat het geval is, moet blijken door uitleg van de overeenkomst. De Hoge Raad heeft in de zaak TCM/Gesink betreffende de overname van een bedrijf uit een failliete boedel, waarbij afspraken waren gemaakt over de werknemers van dat bedrijf, onder verwijzing naar het arrest DSM/Fox21x HR 20 februari 2004, LJN AO1427. bepaald, dat bij de uitleg van de overeenkomst van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. De Hoge Raad sanctioneert de uitleg die de rechtbank aan het overnamebeding geeft, namelijk

      ‘3.5 (…) dat een overeenkomst waarbij een bedrijf uit een failliete boedel wordt overgenomen en waarbij bepaalde verplichtingen jegens de werknemers van het overgenomen bedrijf worden bedongen, in de regel ertoe zal strekken dat rechtstreeks (rechts)betrekkingen tussen de werknemers en de verkrijgende partij worden bewerkstelligd, ook als dat niet expliciet aldus is uitgedrukt.’

      Een andere uitleg, namelijk dat er geen derdenbeding is overeengekomen, zou als consequentie hebben dat alleen de curator de rechten uit de overeenkomst geldend kan maken en derhalve namens de werknemers zal moeten ageren. Die uitleg is, zo vat ik althans de uitspraak op, derhalve minder goed te rijmen met wat partijen met een dergelijk overnamebeding hebben beoogd, te weten rechten van de werknemers van het overgenomen bedrijf veiligstellen.22x Vgl. HR 17 december 1976, LJN AC5835 (Bunde/Erckens).

      De Hoge Raad voegt daar nog aan toe:

      ‘3.5 (…) De opvatting, zoals neergelegd in onderdeel 1c, dat alleen dán mag worden aangenomen dat een derdenbeding tot stand is gekomen, wanneer blijkt dat zulks door de oorspronkelijke partijen (…) bewust is beoogd, is onjuist.’23x HR 1 oktober 2004, NJ 2005, 499 m.nt. C.E. du Perron (TCM/Gesink), JAR 2004/257.

      Met dit arrest in gedachten kan over het convenant inzake primaire betaaldiensten het volgende worden geconcludeerd. Het initiatief tot het convenant is genomen door een belangenbehartiger van de doelgroep, het Leger des Heils. Het convenant is opgesteld om een concreet gesignaleerd probleem voor die doelgroep op te lossen en is dus inderdaad ten behoeve van die personen opgesteld. In het convenant staat dat het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) bevoegd is om over geschillen te oordelen.24x Punt 5 van het convenant. Daaruit kan worden afgeleid dat de partijen over de afdwingbaarheid van het convenant hebben nagedacht.25x Tegenstrijdig lijkt dat in het reglement van de geschillencommissie staat dat de commissie niet kan oordelen over de vraag of de bank een relatie met een consument wil aangaan. Art. 5 lid 1 sub e Reglement. Zo ook art. 9 sub f Reglement Klachteninstituut Financiële Dienstverlening. Er zijn mij geen uitspraken van de Geschillencommissie Bankzaken bekend over de weigering om een overeenkomst inzake een pakket basisbetaaldiensten aan te gaan. Het zou erop kunnen wijzen dat partijen beoogd hebben de derde een zelfstandig vorderingsrecht te bezorgen, maar zelfs als ze dat niet bewust hebben beoogd, zou door uitleg van de overeenkomst nog kunnen blijken dat het bestaan van een derdenbeding toch moet worden aangenomen. Hier zou een uitleg van het convenant kunnen luiden dat het niet zinvol is dat het Leger des Heils namens individuen uit de doelgroep rechten op het convenant geldend zou moeten maken.
      Mijns inziens is het convenant geen overeenkomst. Zou het wel gaan om een overeenkomst, waarbij het Leger des Heils en/of het ministerie van Financiën als wederpartijen van de NVB rechten uit het convenant geldend kunnen maken, dan acht ik vervolgens een uitleg waarbij ook een derdenbeding zou worden aangenomen niet uitgesloten, onder verwijzing naar voornoemd arrest TCM/Gesink.

      (Openbaar) aanbod

      Er is nog een andere route dan die van derdenwerking van het convenant die tot een gehoudenheid jegens de cliënt zou kunnen leiden. In het convenant zelf staat immers dat de banken die het convenant onderschrijven zich verplichten om het pakket primaire betaaldiensten aan te bieden. De banken doen, door het convenant te onderschrijven, wellicht een aanbod aan degenen die in aanmerking komen voor een dergelijk pakket.
      Nagelkerke heeft een aanbod tot het openen van een rekening, waarbij alleen een vordering van de bank op de cliënt bestaat, als openbaar aanbod gekwalificeerd.26x J.J. Nagelkerke, De weigering door een bankinstelling om een rekening te openen: een vorm van tegenboycot?, NJB 1977, p. 789-794. Een betaalrekening waarop een debetstand niet is toegestaan, is een dergelijk type rekening.
      Interessant voor de gedachtevorming is ook een zaak die eind 2005 in Duitsland speelde. Daar kent men een convenant genaamd Empfehlung des Zentralen Kreditausschusses (ZKA) ‘Girokonto für Jedermann’. In eerste instantie had het Landgericht Bremen de bank op grond van deze Empfehlung veroordeeld om een girorekening te openen. Het Landgericht neemt aan dat de Empfehlung een overeenkomst tussen de overheid en de overkoepelende organisatie van de banken is en kent daaraan vervolgens derdenwerking toe. Bovendien is het Landgericht van mening dat de bank zich moet houden aan de verplichting die zij zichzelf heeft opgelegd, want het ZKA is haar overkoepelend verband en de bank heeft op haar website verklaard het eens te zijn met ‘de Empfehlung’ en zich aangesloten bij de hieraan verbonden klachtinstantie.
      Het Oberlandesgericht Bremen (OLG Bremen) oordeelt in hoger beroep echter dat de cliënt geen recht op een girorekening heeft:27x OLG Bremen, Urt. V. 22 Dezember 2005, 2 U 67/05 (LG Bremen). Te kennen uit: Verbraucher und Recht (VuR) 2006, afl. 4, p. 161-165.

      ‘Entgegen der Ansicht des LG folgt ein solcher Anspruch nicht aus der Empfehlung des ZKA und einem Einverständnis des Gesetzgebers.’

      Het ZKA vraagt weliswaar aan de leden om zich in de toekomst aan de Empfehlung te houden, maar dat is een verzoek, zonder directe derdenwerking, aldus het Oberlandesgericht.
      Vervolgens komt aan de orde de wilsverklaring van de bank zelf. De rechter kan niet vaststellen dat de bank zich tot de inhoud van de Empfehlung heeft verplicht. Dat de bank zich heeft aangesloten bij de klachteninstantie die ook bij de Empfehlung betrokken was, is daartoe niet voldoende. De mededelingen op de website van de bank dragen het karakter van algemene aanprijzingen en dus niet van een (openbaar) aanbod.

      Inmiddels is in Duitsland in een andere zaak door het Landgericht Berlin (LG Berlin) in een voorlopig oordeel besloten dat een private bank wel degelijk verplicht was om een ‘Girokonto auf Guthabenbasis’, een bankrekening zonder kredietruimte, te verschaffen.28x Landgericht Berlin 8 mei 2008, Aktenzeichen 21 S 1/08, te raadplegen via <www.Gerichtsentscheidungen.berlin-brandenburg.de>. De Duitse regering heeft inmiddels het voorstel gedaan om de Empfehlung om te zetten in wel rechtens afdwingbare verplichting. Zij verwijst daarbij naar de uitspraak van het Landgericht Berlijn en geeft aan dat een rechterlijk vonnis pas achteraf een oordeel geeft en het daarom wenselijk is om wettelijke maatregelen te nemen. Zie Unterrichtung 16/11495, Bericht der Bundesregierung zur Umsetzung der Empfehlung des Zentralen Kreditausschusses zum Girokonto fur jedermann, p. 8. De Empfehlung ‘Girokonto für Jedermann’ leidt niet tot die verplichting, zo bevestigt het Landgericht, met verwijzing naar het hiervoor aangehaalde oordeel van het OLG Bremen. Ook bestaat er geen wettelijke verplichting om een overeenkomst betreffende een girorekening te sluiten, zoals die overigens wel voor publiekrechtelijke ‘Sparkassen’ in enkele andere deelstaten bestaat. Voor private banken gelden in ieder geval geen wettelijke regelingen. Dat neemt echter niet weg dat op grond van de algemene leer van de contractdwang, zoals die in Duitsland bestaat, een dergelijke verplichting wel kan worden opgelegd. De criteria die in de civiele rechtspraak in Duitsland worden aangelegd voor het opleggen van contractdwang zijn de volgende:29x Zoals weergegeven in de genoemde uitspraak.

      • degene die de desbetreffende dienst wenst, is daarop aangewezen;

      • er bestaan geen redelijke mogelijkheden om de dienst elders te verkrijgen;

      • de weigering de overeenkomst te sluiten, is niet objectief gemotiveerd.

      De rechter loopt deze drie vereisten na en is op grond daarvan van mening dat de bank de cliënt een betaalrekening ter beschikking moet blijven stellen. De rechter merkt daarbij over de Empfehlung inzake de ‘Girokonto für Jedermann’ onder meer op:

      ‘Haben sich die Spitzenverbände der Banken in dieser Weise gebunden und betreiben damit nicht zuletzt wirtschaftliche Interessenpolitik und – etwa durch entsprechende Internetauftritte – Imagepflege, kann dies bei der Prüfung eines Kontrahierungszwangs im Einzelfall nicht unberücksichtigt bleiben.’

      Ik ben voor de Nederlandse situatie van mening dat, net als tot nog toe in Duitsland is aangenomen, geen sprake is van een openbaar aanbod. Bij het openen van een bankrekening, ook uit hoofde van het convenant, gelden in ieder geval eisen van legitimatie en soms wordt een antecedentenonderzoek gedaan. Deze overeenkomst heeft daarom mijns inziens een zeker intuitu personae karakter, hetgeen wil zeggen dat de persoon van de wederpartij voor de bank wel degelijk van groot belang is, ook wat betreft de ‘uitgeklede’ dienstverlening. Een volledig openbaar aanbod, dat geschikt is om door enkele aanvaarding een overeenkomst tot stand te laten komen, heeft juist als kenmerk dat het de aanbieder onverschillig laat wie uit het publiek het aanbod aanvaardt. Het lijkt mij dat het aanbod van een bank, hoewel gericht tot het gehele publiek, niet bedoeld is om door enkele aanvaarding een overeenkomst tot stand te laten komen. Weliswaar zou gesteld kunnen worden dat indien de voorwaarden waaronder iemand in aanmerking kan komen voor het pakket primaire betaaldiensten bekend zijn gemaakt, zij onderdeel uitmaken van het aanbod, maar de bank beslist of de cliënt aan de voorwaarden voldoet.30x Zie over de kenmerken van het (volledig) openbaar aanbod: Blei Weissmann, Verbintenissenrecht (losbl.), art. 6:217, aant. 154 e.v. Er is dus een combinatie van elementen, zoals een impliciete clausulering via bijvoorbeeld het antecedentonderzoek en een gerichtheid op de persoon van de wederpartij, die maakt dat hier volgens mij geen sprake is van een volledig openbaar aanbod.
      Er is mijns inziens sprake van een uitnodiging om een aanbod te doen aan personen die in algemene termen vallen onder de groep die in het convenant is aangeduid. Een dergelijke uitnodiging tot het doen van een aanbod is uit de aard der zaak niet afdwingbaar: de bank beslist of zij het aanbod van de potentiële cliënt aanvaardt. Deze terminologie doet hier overigens wat gekunsteld aan: als men niet in termen van aanbod en aanvaarding spreekt, zou men zeggen dat de bank beslist of zij het verzoek van de aspirant-cliënt om een betaalrekening te openen, honoreert.

      Contractdwang op basis van het convenant?

      Ik ben van mening dat de bank aan het convenant gehouden moet kunnen worden, maar welke vordering zou daartoe in het burgerlijk recht moeten worden ingesteld? De normatieve basis is ‘belofte maakt schuld’. Juridisch-technisch zie ik echter geen aanknopingspunt om de bank te dwingen een rekening te openen. Er bestaat geen contractdwang voor banken, althans geen directe contractdwang. Op zichzelf is dat ook niet vreemd, omdat contractdwang de meest vergaande uitzondering is op het beginsel contractvrijheid.31x Zie I.S.J. Houben, Contractdwang (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 2005. Indirecte contractdwang voor banken komt in Nederland wel voor, hetgeen in het vervolg van deze bijdrage nader wordt uitgewerkt.
      In mijn proefschrift heb ik een onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte contractdwang.32x Houben 2005, p. 4-5. Directe contractdwang bestaat als een contracteerplicht in een specifieke algemeen geldende regel is opgenomen. Vrijwel steeds zal het hierbij gaan om een wetsbepaling, al is dat theoretisch gezien niet nodig om van directe contractdwang te kunnen spreken. In die wetsbepaling wordt aangegeven op wie de contracteerplicht rust, ten behoeve van wie de plicht bestaat en (meestal) tot welke prestatie het contract moet leiden. Een voorbeeld hiervan is artikel 95b Elektriciteitswet, dat luidt:

      ‘Een houder van een vergunning heeft de plicht op een betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden zorg te dragen voor de levering van elektriciteit aan iedere in artikel 95a, eerste lid, bedoelde afnemer die daarom verzoekt. (…)’

      Ook bij indirecte contractdwang kan de contracteerplicht voortvloeien uit een wettelijke bepaling, maar dan op indirecte wijze. De contracteerplicht staat niet met zoveel woorden in de wetsbepaling; in die wetsbepaling is echter wel een norm geformuleerd die leidt tot het aannemen van contractdwang. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij contractdwang gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 Grondwet. Indirecte contractdwang kan tevens voortkomen uit ongeschreven normen, zoals de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm in het kader van de onrechtmatige daad. Bij directe contractdwang bestaat een vooropgestelde contracteerplicht. Bij indirecte contractdwang wordt van geval tot geval bekeken of er een contracteerplicht bestaat.
      Uit het convenant kan geen directe contractdwang voor de aangesloten banken worden afgeleid. In beginsel kan het convenant wel dienen als grondslag voor indirecte contractdwang, maar dan moet dit wel in rechte kunnen worden geëffectueerd. De norm die in het convenant is neergelegd, moet dan van dien aard zijn, dat er in rechte een afdwingbaar recht op het openen van een bankrekening op kan worden gebaseerd. Dat zal in dit geval niet meevallen; zoals aangegeven, bieden de routes van de contractsluiting via een openbaar aanbod en het derdenbeding in ieder geval onvoldoende aanknopingspunten.
      Dat laat onverlet dat onder omstandigheden een potentiële cliënt wel een beroep kan doen op opgewekt vertrouwen.33x Vgl. annotator Kohte bij de hiervoor aangehaalde uitspraak van het OLG Bremen; W. Kohte, Verbraucher und Recht (VuR) 2006, afl. 4, p. 161-165. Vgl. ook Pres. Rb. Middelburg 30 oktober 1987, KG 1987, 494. Ik heb hiervoor uiteengezet waarom ik denk dat niet kan worden gesproken van een (openbaar) aanbod. Indien echter met een individuele potentiële cliënt wordt gesproken, dan kan bijvoorbeeld door de uitlatingen van de bankmedewerkers een gericht vertrouwen ontstaan, hetgeen zou kunnen betekenen dat toch een rechtshandeling, i.c. een aanbod, op grond van artikel 3:33 jo. 3:35 BW moet worden aangenomen. De enkele ondertekening van het convenant is echter te ongericht en ook het adverteren daarmee zou dat mijns inziens zijn.
      Een andere route die wel wordt gevolgd met als resultaat indirecte contractdwang, is die van de onrechtmatige daad. Daarvoor is evenwel vereist dat het niet naleven van het convenant door een aangesloten bank in een individueel geval onrechtmatig is jegens degene die zijn aanvraag tot het openen van een betaalrekening geweigerd ziet.34x Eventueel zou een vordering tegen de bank kunnen worden ingesteld op grond van art. 6:194 BW wegens misleidende reclame. Dan dient wel aan de daar gestelde voorwaarden te zijn voldaan en bovendien is de route naar het openen van een bankrekening wat omslachtig.

      De reden dat ik zoek naar juridische aanknopingspunten om een betaalrekening zoals omschreven in het convenant geopend te krijgen, is dat ik het problematisch zou vinden indien het ondertekenen van een dergelijk convenant niet meer zou blijken te zijn dan een gelegenheid voor de banken om te laten zien dat zij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Het LG Berlin spreekt in dit verband treffend over ‘Imagepflege’. Aan de geëtaleerde maatschappelijke verantwoordelijkheid zou invulling moeten worden gegeven. Nu is er volgens de evaluatie van het convenant in 2004 in Nederland, anders dan in Duitsland, geen reden om ervan uit te gaan dat de banken zich niet aan hun eigen convenant houden. Afdwingen kan de potentiële cliënt dat echter in beginsel niet, althans het convenant biedt in ieder geval geen rechtstreekse aanspraken.

      3.2 Geschillencommissie Bankzaken/Klachteninstituut Financiële Dienstverlening

      De geschillencommissie Bankzaken, die per 1 april 2007 is opgegaan in het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid), doet in zaken van consumenten uitspraken die een invulling kunnen vormen van het ‘recht op een betaalrekening’. Weigeringen om een relatie met de cliënt aan te gaan, vallen volgens het reglement echter niet onder de bevoegdheid van de geschillencommissie.35x Zie art. 5 lid 1 sub e Reglement en art. 9 sub f reglement Klachteninstituut Financiële Dienstverlening. Wel zouden uitspraken over bijvoorbeeld de opzegging van de overeenkomst inzake een betaalrekening voor deze invulling relevant kunnen zijn. Overwegingen die een rol spelen bij de beoordeling of de bank de overeenkomst met de cliënt mag opzeggen, zullen immers ook een rol kunnen spelen bij de vraag of de weigering om die overeenkomst aan te gaan, geoorloofd is.
      Het criterium dat de geschillencommissie Bankzaken hanteert, is of de opzegging ‘kennelijk onredelijk’ is. De commissie gaat uit van de opzeggingsbevoegdheid van de bank en toetst marginaal. De bank moet volgens de commissie echter wel voorzichtig zijn met het oordeel dat sprake is van een verstoorde vertrouwensrelatie op grond waarvan de bank gebruikmaakt van haar opzeggingsbevoegdheid, vanwege het grote belang van het hebben van een betaalrekening voor het functioneren in de maatschappij.36x W.H.G.A. Filott, Algemene bankvoorwaarden, Deventer: Kluwer 2000, p. 42.
      Omstandigheden die daarbij een rol spelen, zijn onder andere of de cliënt elders makkelijk een bankrekening kan openen. Als duidelijk wordt dat de cliënt niet bij een andere bank terecht kan, dan is een opzegging eerder kennelijk onredelijk dan wanneer daarvan geen sprake is. Als de bank de schulden van de cliënt meldt bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) en vervolgens de relatie met de cliënt opzegt, is die opzegging kennelijk onredelijk. Door de (overigens verplichte) BKR-melding zal de cliënt namelijk niet bij een andere bank terecht kunnen. Een dergelijke rekening is voor het maatschappelijk functioneren vrijwel onmisbaar en daar hoort de bank rekening mee te houden. Het feit dat een cliënt schulden heeft, is dus niet altijd en zonder meer een geldige reden voor een bank om de overeenkomst op te zeggen.37x Informatie afkomstig van de website van de Geschillencommissie Bankzaken: <http://digitaal.degeschillencommissie.nl>. Fraude is wel een geoorloofde reden voor een bank om de relatie op te zeggen, ook indien door een melding op de zwarte lijst aannemelijk is dat de cliënt elders niet terecht zal kunnen.38x Zie bijv. Zaak 01/0039 d.d. 4 maart 2002, Uitsprakenblad 2002.

      3.3 Commissie Gelijke Behandeling

      Ook bij de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) kan worden geageerd tegen een weigering om een betaalrekening te openen of de beslissing om ‘de rekening’ op te zeggen. Weliswaar zijn de oordelen van de CGB niet bindend,39x Uit HR 13 november 1987, NJ 1989, 698 kan wel worden afgeleid dat de rechter die afwijkt van een oordeel van de CGB, dit gemotiveerd dient te doen. Zie ook K. Wentholt, De door- en wisselwerking van CGB-oordelen in c.q. met rechterlijke uitspraken, in: J.H. Gerards, B.P. Vermeulen & P.J.J. Zoontjes (red.), Gelijke behandeling: oordelen en commentaar 2006, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2007, p. 279-290. maar een bank zal het niet prettig vinden om door de CGB op de vingers te worden getikt.
      Een bank handelde volgens de CGB bijvoorbeeld in strijd met artikel 7 Algemene wet gelijke behandeling (AWGB), door voor het openen van een betaalrekening als aanvullende eis te stellen dat een uittreksel uit het bevolkingsregister werd overhandigd. Deze eis gold alleen voor potentiële klanten die zich legitimeerden met een buitenlands paspoort of een vreemdelingendocument, niet voor hen die zich met een Nederlands paspoort of een Europese identiteitskaart konden legitimeren.40x CGB 2001-58 te vinden op < www.cgb.nl >.
      De weigering van een bank een rekening te openen voor CP ’86 (een rechts-nationalistische partij) was eveneens in strijd met de AWGB. De bank maakte namelijk direct onderscheid naar politieke gezindheid door als reden voor de weigering onder andere de politieke overtuiging van de CP ’86 aan te voeren. De bank had tevens als reden aangevoerd dat de gedragingen van leden van de partij strafrechtelijk waren veroordeeld en/of maatschappelijk onaanvaardbaar waren. De CGB overweegt dat ‘voor zover de gedragingen waar de wederpartij naar verwijst al niet als strafbaar beschouwd moeten worden, deze in ieder geval zodanig in strijd zijn met hetgeen rechtens toelaatbaar is dat zij niet beschouwd kunnen worden als gedragingen die door de AWGB worden beschermd’. Dus een weigering is in een dergelijk geval geoorloofd, maar niet omdat de politieke koers van de partij de bank niet bevalt.41x Zie recent de vragen gesteld door de PVV over het bericht dat de politieke jongerenorganisatie de Jonge Republikeinen geen bankrekening bij de ABN Amro kon openen. Volgens het antwoord van minister van Financiën Bos was die weigering door de bank ingegeven door zakelijke motieven: de kosten van het aanhouden van een dergelijke rekening zouden te hoog zijn in verhouding tot de verwachte inkomsten. Aanhangsel Handelingen II 2008/09, nr. 793, p. 1657. Wel mag als reden worden aangevoerd dat de leden zich schuldig maken aan rechtens ontoelaatbaar gedrag.42x CGB 1998-45.
      Eveneens in strijd met de AWGB was het stellen van een taaleis voor het openen van een rekening. De aspirant-cliënt, die de Dominicaanse nationaliteit had, moest Nederlands of Engels kunnen spreken en nu hij dat niet kon, weigerde de bank een rekening voor hem te openen. Dit leverde een indirect onderscheid naar ras op, dat niet objectief gerechtvaardigd was. De wens om met de klanten te kunnen communiceren, was wel gerechtvaardigd, maar dat had ook gekund via de Nederlands sprekende partner van de man.43x CGB 2006-169.

      3.4 Burgerlijke rechter: opzegging duurovereenkomst

      De overeenkomst inzake een betaalrekening is een duurovereenkomst. Opzegging van duurovereenkomsten is in algemene zin niet wettelijk geregeld; wel kennen sommige benoemde overeenkomsten opzeggingsbepalingen, zoals artikel 7:408 BW over de opzegging van de overeenkomst van opdracht.44x Vgl. over de principiële (niet-)opzegbaarheid van duurovereenkomsten onder meer G.J.P. de Vries, Opzegbaarheid van overeenkomsten voor onbepaalde tijd. Kwestie van contractvrijheid, NJB 2007, p. 2356-2362.
      Artikel 30 van de Algemene bankvoorwaarden (ABV) gaat uit van de opzegbaarheid van de overeenkomst door zowel de cliënt als de bank.45x Alle banken die zijn aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) hanteren de ABV; zie over de algemene bankvoorwaarden nader R.I.V.F. Bertrams, Algemene Bankvoorwaarden, in: B. Wessels, R.H.C. Jongeneel & M.L. Hendrikse, Algemene voorwaarden, Deventer: Kluwer 2006, p. 449 e.v. en W.H.G.A. Filott, Algemene bankvoorwaarden, Deventer: Kluwer 2000. Deze ABV zijn algemene voorwaarden, die op de normale wijze, dat wil zeggen via aanbod en aanvaarding, tot de contractsinhoud gaan behoren. Gezien het feit dat alle banken die zijn aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) deze voorwaarden hanteren en het wettelijk systeem uitgaat van een snelle gebondenheid aan algemene voorwaarden (vgl. art. 6:232 BW), zullen deze voorwaarden veelal tot de contractsinhoud behoren.46x Vgl. Filott 2000, p. 5-6. De uitoefening van deze opzeggingsbevoegdheid door de bank kan echter worden getoetst aan de eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW) en dit gebeurt in de rechtspraak dan ook. Deze toetsing geldt zowel de wijze van opzegging als de bevoegdheid om op te zeggen als zodanig. Bij de wijze van opzegging wordt onder meer getoetst of er een redelijke opzegtermijn in acht is genomen en of de overeenkomst goed wordt afgewikkeld. Bij de bevoegdheid om op te zeggen als zodanig wordt vooral gewogen of de reden voor de opzegging zwaarwegend genoeg is in het licht van de belangen van de cliënten.
      Het Hof Arnhem oordeelde – weliswaar over de opzegging van een krediet – dat de bank uit hoofde van haar maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht heeft. Toetsing van de opzegging vindt plaats aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval.47x Zie over de opzegbaarheid van de kredietrelatie met de bank: S. Bochove, Opzegbaarheid van bankkrediet: een economisch gegeven voor solvabiliteitsberekening, MvV 2008, p. 77-83 en R.I.V.F. Bertrams, Algemene Bankvoorwaarden, in: Wessels, Jongeneel & Hendrikse 2006, p. 461-462. Voor kredietopzegging impliceert dit dat deze ten minste zal moeten voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hetzelfde criterium zal mijns inziens gelden bij de opzegging van een betaalrekening, waarbij ik me kan voorstellen dat daarbij de toetsing strenger uitvalt, in die zin dat een betaalrekening nog minder makkelijk kan worden opgezegd dan een kredietrekening. De risico’s voor de bank bij laatstgenoemde rekening zijn immers groter. Omstandigheden die mijns inziens eveneens van belang kunnen zijn bij de opzegging van een overeenkomst met betrekking tot een betaalrekening, zijn: de duur van de relatie, het gedrag en de betrouwbaarheid van de cliënt, of de cliënt toerekenbaar tekort is geschoten, welke termijn de cliënt krijgt om een andere bank te zoeken en welke ernstige financiële problemen voor de cliënt kunnen ontstaan, de wijze van besluitvorming van de bank voorafgaand aan de opzegging en de wijze waarop overleg is gevoerd, of en in welke mate de cliënt tevoren is gewaarschuwd en of de bank door eigen gedragingen verwachtingen heeft gewekt.48x Vgl. r.o. 4.26 e.v. Hof Arnhem 18 februari 2003, LJN AF5233, JOR 2003, 267. Zie in gelijke zin: Rb. Assen 31 augustus 2005, LJN AU2423; Rb. Assen 28 juni 2006, LNJ AY5652; Rb. Arnhem 20 juni 2006, LJN AQ5077.
      De algemene lijn in de jurisprudentie is dus dat de bank een relatie niet zonder meer mag opzeggen. Hiervoor dient de bank zwaarwegende belangen aan te kunnen voeren gezien de maatschappelijke positie van de bank en de afhankelijkheid van het bancaire verkeer van de cliënt.49x Een vergelijkbare redenering treft men aan bij de vraag naar opzegbaarheid van de overeenkomst van opdracht door beroepsbeoefenaren als advocaten en notarissen. Zie Houben 2005, p. 271 e.v.
      Dit neemt niet weg dat er gevallen zijn waarin de bank de overeenkomst met betrekking tot een betaalrekening moet kunnen opzeggen. Betrekkelijk recente voorbeelden daarvan in de rechtspraak vormen de veroordeling van de cliënt inzake kinderporno (reputatierisico voor de bank), het aanleveren van valse verklaringen (vertrouwensbreuk) en de opname in een frauderegister wegens elders gepleegde fraude.50x Resp. Rb. Alkmaar 23 juni 2006, LJN AT8139; Rb. Arnhem 9 maart 2005, LJN AT3644; vzr. Rb. Roermond 27 februari 2008, LJN BC5478.
      Ook hier bestaat evenwel een genuanceerd beeld: zelfs een reputatie- of integriteitrisico zal niet altijd als dragende grond voor opzegging kunnen gelden. Zo was opzegging van een bankrelatie met betrekking tot louter betaalrekeningen zonder kredietfaciliteit met een coffeeshophouder niet gerechtvaardigd, onder meer vanwege het gedoogbeleid van de overheid. Het feit dat er in algemene zin een risico bestaat op verwevenheid met criminele activiteiten is niet voldoende voor opzegging; dat is anders als daar meer concrete aanwijzingen voor zijn. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat coffeeshophouders in het algemeen geen toegang tot het bancaire betalingsverkeer zouden hebben.51x Vzr. Rb. Den Bosch 23 juni 2008, LJN BD5292. Waar echter was gebleken dat de coffeeshophouder ook nog een bankrelatie met een andere bank onderhield en niet was gebleken dat deze relatie in de toekomst niet zou worden voortgezet, mocht een bank de relatie met de coffeeshophouder wegens een aangescherpt integriteitbeleid wel opzeggen.52x Vzr. Rb. Groningen 18 november 2008, LJN BG6475. De consequentie van deze redenering is wel dat de laatste bank bij wie een rekening wordt aangehouden, niet zou mogen opzeggen, ook niet als zij hetzelfde belang bij opzegging heeft als de bank die wel heeft opgezegd. Volgens berichtgeving op internet heeft de Postbank aangekondigd bankrekeningen van coffeeshops te gaan opzeggen.53x Bericht d.d. 13 december 2008 op < www.elsevier.nl >. Om dat zonder meer jegens alle coffeeshophouders door te voeren, lijkt mij gezien de voornoemde criteria voor opzegging van een bankrelatie geen haalbare kaart.
      De situatie van de coffeeshophouders lijkt op de problemen die een groot aantal prostituees in 2001 had.54x Getuige een artikel in de Volkskrant van 5 september 2001. Nu zij sinds 2000 een legaal bedrijf voerden, wilde de Belastingdienst dat privé- en zakelijke geldstromen gescheiden liepen. Het lukte veel prostituees echter niet een zakelijke bankrekening te openen, omdat de banken niet geassocieerd wilden worden met bordelen. Verscheidene banken hebben, nadat een belangenvereniging voor prostituees een klacht bij de Commissie Gelijke Behandeling had ingediend, besloten om prostituees toch de mogelijkheid te bieden een zakelijke rekening te openen. Een vergelijkbaar probleem lijkt zich nu weer voor te doen: de Vereniging Exploitanten Relaxbedrijven heeft een brief gestuurd aan de minister van Justitie waarin zij aangeeft dat in toenemende mate ‘relaxbedrijven’ worden geconfronteerd met het opzeggen van betaalrekeningen, ook zonder kredietfaciliteit, of dat dergelijke rekeningen niet kunnen worden geopend.55x Brief d.d. 4 december 2008 van de Vereniging Exploitanten Relaxbedrijven, te vinden via <www. depers.nl>, bericht van 30 december 2008.

    • 4 Generieke toegankelijkheid betaalrekening

      Ook indien de cliënt een betaalrekening ‘heeft’, kan de dienstverlening van de bank die daarbij hoort, in gevaar komen. Dit kan betrekking hebben op de wijze waarop de bank de overeenkomst met de desbetreffende cliënt uitvoert, maar het kan ook gaan om verschraling van de dienstverlening door de bank in algemene zin.

      Wetsvoorstel basisbetaaldiensten

      Over dit laatste aspect, meer in het bijzonder de vrees voor een verminderde beschikbaarheid van de diensten die behoren bij de ‘gewone’ betaalrekening, gaat het wetsvoorstel inzake basisbetaaldiensten dat momenteel bij de Tweede Kamer in behandeling is.56x Reeds ingediend in 2003 door Crone, Kamerstukken II 2003/04, 29 688, nr. 2. De indieners van het wetsvoorstel waren van mening dat de dienstverlening van de banken in de afgelopen jaren dusdanig is verschraald, dat de voorziening van de toegang tot een betaalrekening in gevaar komt.57x MvT, p. 1-2.
      Ik teken hier meteen bij aan dat er een aanzienlijke kans bestaat dat het wetsvoorstel niet zal worden aangenomen. Volgens het rapport dat naar aanleiding van de parlementaire behandeling is verschenen, bestaan er namelijk geen grote knelpunten in de beschikbaarheid van de zojuist genoemde diensten.58x Kamerstukken II 2006/07, 29 688, nr. 14.
      In het wetsvoorstel worden de banken verplicht zorg te dragen voor de beschikbaarheid van zogenoemde basisbetaaldiensten.59x Het gaat om alle aanbieders van basisbetaaldiensten, niet louter de banken, maar ik beperk mij in deze bijdrage tot de banken. Basisbetaaldiensten betreffen de mogelijkheid om geld op te nemen van een betaalrekening, contant geld te storten, geld over te maken van een eigen betaalrekening naar een eigen spaarrekening en vice versa, geld te wisselen in euro’s, een betaalpas of een daarbij behorende pincode in ontvangst te nemen, en de chipkaart op te laden of juist uit te laten betalen.
      Uiteindelijk vond de Tweede Kamer, net als in 2002,60x Brief van 2 december 2002, Kamerstukken II, 27 863, nr. 12, p. 2 en 3. dat het wetsvoorstel te vergaand was voor een probleem dat slechts in beperkte delen van het land voorkomt en drong men aan op initiatieven van de banken zelf. Daarom is eerst een inventarisatie van knelpunten gemaakt.61x Kamerstukken II 2005/06, 29 688, nr. 12. Het desbetreffende rapport concludeert zoals reeds aangegeven dat er geen ‘generiek toegankelijkheids- of bereikbaarheidsprobleem’ bestaat. Wel bestaan er knelpunten voor specifieke groepen, zoals ouderen, gehandicapten en mensen zonder internetaansluiting. Voor ondernemers hebben de knelpunten betrekking op het kunnen ophalen en afstorten van contant geld. Er zijn werkafspraken gemaakt om knelpunten lokaal op te lossen. De oplossing is dus dezelfde als die tot nog toe steeds gekozen wordt als het om de toegankelijkheid van bancaire diensten gaat: zelfregulering.

      De betaalrekening als universele dienst

      De indieners van het voornoemde wetsvoorstel zijn van mening dat het aanbieden van basisbetaaldiensten moet worden gezien als een vorm van universele dienstverlening, vanwege de maatschappelijke betekenis van de toegang tot het betalingsverkeer. Zij doelen daarmee op het Europeesrechtelijke concept van de universele dienstverplichting.
      Universele dienstverplichtingen zijn verplichtingen die aan één of meer marktpartijen worden opgelegd indien de markt zelf niet tegen redelijke voorwaarden in de dienst voorziet en de dienst van dien aard is, dat geen risico van marktfalen kan worden gelopen.62x Zie I.S.J. Houben, Universele dienstverplichtingen: moreel tegenwicht van technische liberaliseringswetgeving?, in: I.S.J. Houben e.a. (red.), Europees contractenrecht. Techniek en moraal (BWKJ 22), Deventer: Kluwer 2007, p. 3-7. Het gaat dus altijd om diensten van groot maatschappelijk belang. Dat betekent dat de desbetreffende aanbieder(s) verplicht zijn om een in de wet nader omschreven dienst te verrichten of product te leveren aan eenieder die dat wenst en tegen een betaalbare prijs. De contractvrijheid van deze aanbieder(s) wordt dientengevolge zeer beperkt; er is sprake van contractdwang. Universele dienstverplichtingen bestaan bijvoorbeeld voor de levering van elektriciteit aan een bepaalde categorie afnemers en de bezorging van post.63x Art. 95b Elektriciteitswet; art. 2 Postwet.
      Indien echter het aanbieden van basisbetaaldiensten aan eenieder, in de vorm van een universele dienstverplichting, wettelijk wordt opgelegd, vormt dat een vergaande inbreuk op zowel het eigendomsrecht van de banken als op hun contractvrijheid. Om met het laatste te beginnen: een bank dient in dat geval in beginsel te contracteren met een potentiële klant. Tevens zal de inhoud van de overeenkomst worden vastgelegd, immers ook bijvoorbeeld de tarieven van een dergelijk pakket primaire diensten zullen worden gereguleerd. In het geval van de banken zal waarschijnlijk ook de minimale inhoud van de dienstverlening worden vastgelegd, omdat dat hetgeen is waar het nu juist om te doen is. Ik zou een bepaling verwachten vergelijkbaar met die bij de post: daar is de frequentie van de postbezorging vastgelegd.64x Art. 3.3 Postrichtlijn (Richtlijn nr. 97/67/EG van 15 december 1997 (PbEG 1998, L 15/14), gewijzigd bij Richtlijn nr. 2002/39/EG van 10 juni 2002 (PbEG 2002, L 176/21) en par. 2.9 e.v. Besluit algemene richtlijnen post (Barp).
      Ten tweede wordt het recht op de vrije beschikking over het aanwenden van bedrijfsmiddelen aangetast indien aan een bank de verplichting wordt opgelegd om in bepaalde gebieden een bankkantoor of een servicepunt geopend te houden.
      Dergelijke overwegingen zijn ook aan de orde geweest in de discussie over het wetsvoorstel in de Tweede Kamer65x Kamerstukken II 2005/06, 29 688, nr. 11, p. 2. en zij hebben er mede toe geleid dat het wetsvoorstel waarschijnlijk niet wordt aangenomen. Het is ook de reden dat de Europese Commissie niet lichtvaardig zal overgaan tot het concipiëren van een richtlijn die de universele dienstverplichting inzake een betaalrekening regelt, al acht ik dat niet uitgesloten indien de ‘financial exclusion’ van burgers niet door de lidstaten en de financiële instellingen wordt geadresseerd. Zoals in paragraaf 2 reeds kort is aangestipt, is er in opdracht van de Commissie een rapport opgesteld over de toegang tot het betalingsverkeer. In de slottoespraak van de conferentie die naar aanleiding van dat rapport is gehouden, zei Europees Commissaris voor Interne markt en diensten, McGreevy, onder meer het volgende:

      ‘We were very interested to hear that so many of you see a clear role for Europe in ensuring access to basic financial services. This role will have to be carefully defined.
      (…) Today’s discussions were not the end but rather the beginning of a debate on financial inclusion. We will continue our consultations. We will also carefully assess the impact of various solutions, such as a Recommendation, that the Commission could propose to address this particular issue.’66x Conferentie gehouden op 28 mei 2008. Tekst toespraak te vinden op <http://ec.europa.eu/employment_social/spsi/docs/social_inclusion/2008/financial_exclusion_presentation6_en.pdf>.

      De mogelijkheid bestaat dus dat er stappen worden gezet om te komen tot een universele dienstverplichting inzake basisbetaaldiensten.

      Toegang tot een betaalrekening als mensenrecht

      Onlangs heeft het Europese Hof van Justitie een uitspraak gedaan die het grote belang van de toegang tot een betaalrekening onderstreept.67x HvJ EG 3 september 2008, in de gevoegde zaken C-402/05 P and C-415/05 P. Ter vermijding van misverstanden zij hier opgemerkt dat de zaak niet gaat over de betaalrekening als universele dienst in de zin van het EG-recht. Desalniettemin is zij in dit verband interessant, omdat het onmogelijk maken van de toegang tot het banktegoed van een burger in strijd met verscheidene bepalingen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) werd geoordeeld en daarbij het essentiële karakter van de dienst ‘toegang tot een betaalrekening’ ook in het kader van de mensenrechten is aanvaard.
      Het ging onder meer om een Zweed van Somalische afkomst, Yusuf genaamd, wiens banktegoeden door de bank werden bevroren, omdat hij werd verdacht van betrokkenheid bij terroristische activiteiten. De bank blokkeerde zijn rekening op basis van de EG-Verordening tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qaïda netwerk en de Taliban.68x Verordening (EG) nr. 881/2002, Pb L 139/9. Hierin staat hij overigens vermeld als Yusaf.
      Yusuf was van mening dat deze verordening vernietigd moet worden en een van de argumenten die hij daartoe aanvoerde, was dat zijn fundamentele rechten werden geschonden.
      Het Europese Hof van Justitie oordeelde, voor zover hier van belang, dat er een inbreuk op verscheidene grondrechten is gemaakt, vooral op het eigendomsrecht, het recht om te worden gehoord en het recht op effectieve rechterlijke toetsing. Het gedurende een aantal jaren bevriezen van de tegoeden op een bankrekening kan dus – onder omstandigheden – strijd opleveren met deze fundamentele rechten. Het belangrijkste aspect in deze zaak was dat de personen die op de lijst werden gezet, nooit te horen hadden gekregen wat de bewijzen voor hun vermeende betrokkenheid bij terroristische activiteiten waren; zij zijn niet gehoord en konden zich (dus) ook niet verdedigen. Het bevriezen van een banktegoed vormt een inbreuk op een ‘property right’ als in artikel 1 Eerste Protocol EVRM, maar kan wel een gerechtvaardigde inbreuk zijn. Dat is echter niet te beoordelen indien de redengeving voor het plaatsen op de lijst niet wordt vrijgegeven. Het Europese Hof van Justitie vernietigde derhalve de genoemde EG-Verordening voor wat betreft de appellanten. Het liet echter het bevriezen van de tegoeden gedurende drie maanden na de uitspraak in stand, vanwege de mogelijkheid dat de maatregel terecht genomen was. De Europese autoriteiten kregen zodoende gedurende die drie maanden de kans om de gevonden schendingen van de fundamentele rechten te verhelpen.

    • 5 Slot

      In het voorgaande zijn verscheidene mogelijkheden voor de burger om individueel te ageren tegen weigeringen om een betaalrekening te openen de revue gepasseerd. De consument kan naar de geschillencommissie stappen en ten behoeve van dak- en thuislozen is een convenant opgesteld. Indien er sprake is van discriminatie die valt onder artikel 7 AWGB kan de Commissie Gelijke Behandeling soelaas bieden. In andere gevallen, te denken valt bijvoorbeeld aan ondernemingen die geconfronteerd worden met een opzegging van de bankrelatie waarvan de redenen hen niet duidelijk worden gemaakt, staat de gang naar de burgerlijke rechter open.
      Indien de beschikbaarheid van betaaldiensten als zodanig vermindert, is daar op individuele basis weinig aan te doen. Dat zou anders zijn indien er een Europeesrechtelijke universele dienstverplichting zou gelden. Bij omzetting in een nationale wet zou dat leiden tot een wettelijke bepaling waarin het recht op een betaalrekening geregeld zou zijn. Het is mijns inziens opmerkelijk dat de toegang tot een dergelijke onmisbare dienst niet wettelijk geregeld is. Zoals aangegeven, kan dit nauwelijks te maken hebben met verschillen in inzicht over het essentiële karakter van deze vorm van dienstverlening. Het betekent eerder dat er vooralsnog nog niet zo veel problemen met de toegang tot deze dienst zijn ontstaan dat de wetgever tot regulering is willen overgaan. De terughoudendheid van de wetgever is wel te begrijpen, nu een wettelijk vastgelegd recht directe contractdwang zou opleveren. Anderzijds bestaat directe contractdwang al op andere essentiële verzorgingsterreinen als de energielevering, het openbaar vervoer, de postbezorging en de telecommunicatie en sinds kort ook bij de ziektekostenverzekering.
      Ik ben van mening dat in beginsel eenieder een overeenkomst met een bank met betrekking tot een betaalrekening zou moeten kunnen sluiten en dat die overeenkomst niet zonder meer door de bank mag worden opgezegd. Er bestaat geen wettelijk recht op een betaalrekening. Uit de rechtspraak van de civiele rechter alsook uit de oordelen van de voormalige Geschillencommissie Bankzaken en de CGB kan volgens mij evenwel geconcludeerd worden dat op grond van de maatschappelijke positie van de banken en de afhankelijkheid van de cliënten van de bancaire diensten, wel degelijk een recht op een betaalrekening bestaat, zij het – uiteraard – geen ongeclausuleerd recht.
      In mijn proefschrift heb ik als de voornaamste rationes van contractdwang genoemd: ten eerste het opheffen van machtsonevenwicht, waarbij de noodzakelijkheid van de dienst of het product enerzijds en de beschikbaarheid anderzijds factoren zijn, en ten tweede het ageren tegen aanbieders die ongerechtvaardigd onderscheid maken tussen hun potentiële klanten.69x Houben 2005. In het voorgaande zijn die rationes impliciet terug te vinden: de CGB bijvoorbeeld ageert tegen ongeoorloofd onderscheid bij het openen van een bankrekening, de Geschillencommissie Bankzaken acht van belang of er elders een bankrekening kan worden verkregen, de burgerlijke rechter beklemtoont dat de bank uit hoofde van haar maatschappelijke positie een bijzondere zorgplicht heeft. Contractdwang voor banken bestaat dus ook in Nederland, zij het alleen indirecte contractdwang. Ik ben van mening dat dit voor zover het gaat om een betaalrekening zonder kredietfaciliteit gerechtvaardigd is.70x Vgl. Bakkerus, die een wettelijke contracteerplicht verdedigbaar acht, indien louter om de opening van een betaalrekening wordt gevraagd. De verzorging van het girale betalingsverkeer kan volgens hem worden beschouwd als een publieke taak voor de banken. S.O.H. Bakkerus, Bancaire aansprakelijkheid (diss. Nijmegen), Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 40, noot 13.

    Noten

    • * Met dank aan prof. mr. Jac. Hijma voor zijn commentaar op een eerdere versie van dit artikel. Het onderzoek voor deze bijdrage is afgerond op 16 februari 2009.
    • 1 C. van Ravenhorst, De bankovereenkomst. Naar een relationele benadering van de rechtsverhouding bank-cliënt (diss. Tilburg), Amsterdam: Nederlands Instituut voor het Bank- en Effectenbedrijf 1991, p. 2. Vgl. ook W.A.K. Rank, Geld, geldschuld en betaling (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1996, p. 213-215.

    • 2 Rank 1996, p. 212 e.v.

    • 3 Reeds ingediend in 2003 door Crone, Kamerstukken II 2003/04, 29 688, nr. 2.

    • 4 Het gaat om alle aanbieders van basisbetaaldiensten, niet louter de banken, maar ik beperk mij in deze bijdrage tot de banken.

    • 5 Zie o.a. Verslag van algemeen overleg d.d. 11 april 2002, Post- en Telecommunicatiebeleid, Kamerstukken II 2001/02, 21 693, nr. 57; motie van het lid Atsma d.d. 26 maart 2002 bij de Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (XII) voor het jaar 2002, Kamerstukken II 2001/02, 28 000 XII, nr. 58; brief van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat 22 maart 2001, Kamerstukken II 2000/01, nr. 54; brief van de minister van Financiën 4 oktober 2002, Kamerstukken II 2002/03, 27 863, nr. 10.

    • 6 Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3,5 en 6), Deventer: Kluwer 1991, p. 5-10. Van Baalen is van mening dat een wettelijke regeling van het bankrecht in het BW gewenst is. S.B. van Baalen, De interne autonomie van het bankrecht en de macht der gewoonte, in: G.T. de Jong e.a. (red.), Algemeen-bijzonder, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2003, p. 27-40.

    • 7 De betaalrekening wordt zichtrekening genoemd. Wet van 24 maart 2003, gewijzigd bij wet van 1 april 2007. Te vinden via < www.belgium.be >, onder economie, consumentenbescherming en via < www.senat.be >.

    • 8 Het betreft minister van Justitie Zypries. Nieuwsbericht op < www.netzeitung.de >, 22 februari 2007. Wel treedt naar verwachting in 2009 een wet in werking die het beslag op een girorekening voor zover het gaat om saldo dat nodig is voor de betaling van eerste levensbehoeften als de energierekening, onmogelijk maakt. Zie de website van het Bundesministerium der Justiz, <www.bwj.bund.de>.

    • 9 < www.Bundestag.de >, bericht van 16 januari 2009. Het gaat om Unterrichting 16/11495: ‘Bericht der Bundesregierung zur Umsetzung der Empfehlung des Zentralen Kreditausschusses zum Girokonto fur jedermann’, zie vooral p. 8.

    • 10 COM(2007)226 def, p. 13.

    • 11 Advies van het EESC over het Groenboek over financiële diensten voor consumenten in de interne markt, 2008/C151/01, punt. 6.9.

    • 12 Dat eerdere advies is te vinden in PbEU 2006, C 309/26.

    • 13 Rapport Financial services provision and prevention of financial exclusion, p. 29, te vinden op de website van de Europese Commissie, Directoraat-Generaal Employment and Social Affairs, Social protection. <http://ec.europa.eu/employment_social/spsi/events_en.htm#financial_exclusion>.

    • 14 Zie hierover nader par. 4.

    • 15 In geval van discriminatie kan ook op grond van het strafrecht worden geageerd, maar dat heeft niet als resultaat het openen van de bankrekening. Ik laat het strafrecht hier buiten beschouwing.

    • 16 In het Verenigd Koninkrijk kunnen volgens Korczak ettelijke miljoenen mensen geen bankrekening openen vanwege hun schulden. D. Korczak, Schuldsanering in Europees perspectief (deel 1), SchuldSanering 2005/5, p. 9.

    • 17 Legitimatie conform de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), Stb. 2008, 303.

    • 18 Punt 4 van het convenant.

    • 19 Een bankrekening voor iedereen. Evaluatierapport inzake de werking van het NVB Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten, 2004, opgesteld door NVB en het Leger des Heils.

    • 20 De casus is vergelijkbaar met die van de Modelregeling arts-patiënt, die is uitgebracht door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (KNMG) en de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF). Deze modelregeling bevat regels die rechten voor patiënten inhouden, bijvoorbeeld het recht op het aangaan van een geneeskundige behandelingsovereenkomst. De patiënt kan zich echter niet direct op deze modelregeling beroepen. Het gaat immers om een overeenkomst tussen twee ‘brancheorganisaties’, waarbij de patiënt geen partij is. Zie hierover C.J.J.M. Stolker, De nieuwe Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst en het juridische belang van de Modelregeling arts-patiënt, NTBR 1994, p. 118.

    • 21 HR 20 februari 2004, LJN AO1427.

    • 22 Vgl. HR 17 december 1976, LJN AC5835 (Bunde/Erckens).

    • 23 HR 1 oktober 2004, NJ 2005, 499 m.nt. C.E. du Perron (TCM/Gesink), JAR 2004/257.

    • 24 Punt 5 van het convenant.

    • 25 Tegenstrijdig lijkt dat in het reglement van de geschillencommissie staat dat de commissie niet kan oordelen over de vraag of de bank een relatie met een consument wil aangaan. Art. 5 lid 1 sub e Reglement. Zo ook art. 9 sub f Reglement Klachteninstituut Financiële Dienstverlening. Er zijn mij geen uitspraken van de Geschillencommissie Bankzaken bekend over de weigering om een overeenkomst inzake een pakket basisbetaaldiensten aan te gaan.

    • 26 J.J. Nagelkerke, De weigering door een bankinstelling om een rekening te openen: een vorm van tegenboycot?, NJB 1977, p. 789-794.

    • 27 OLG Bremen, Urt. V. 22 Dezember 2005, 2 U 67/05 (LG Bremen). Te kennen uit: Verbraucher und Recht (VuR) 2006, afl. 4, p. 161-165.

    • 28 Landgericht Berlin 8 mei 2008, Aktenzeichen 21 S 1/08, te raadplegen via <www.Gerichtsentscheidungen.berlin-brandenburg.de>. De Duitse regering heeft inmiddels het voorstel gedaan om de Empfehlung om te zetten in wel rechtens afdwingbare verplichting. Zij verwijst daarbij naar de uitspraak van het Landgericht Berlijn en geeft aan dat een rechterlijk vonnis pas achteraf een oordeel geeft en het daarom wenselijk is om wettelijke maatregelen te nemen. Zie Unterrichtung 16/11495, Bericht der Bundesregierung zur Umsetzung der Empfehlung des Zentralen Kreditausschusses zum Girokonto fur jedermann, p. 8.

    • 29 Zoals weergegeven in de genoemde uitspraak.

    • 30 Zie over de kenmerken van het (volledig) openbaar aanbod: Blei Weissmann, Verbintenissenrecht (losbl.), art. 6:217, aant. 154 e.v.

    • 31 Zie I.S.J. Houben, Contractdwang (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 2005.

    • 32 Houben 2005, p. 4-5.

    • 33 Vgl. annotator Kohte bij de hiervoor aangehaalde uitspraak van het OLG Bremen; W. Kohte, Verbraucher und Recht (VuR) 2006, afl. 4, p. 161-165. Vgl. ook Pres. Rb. Middelburg 30 oktober 1987, KG 1987, 494.

    • 34 Eventueel zou een vordering tegen de bank kunnen worden ingesteld op grond van art. 6:194 BW wegens misleidende reclame. Dan dient wel aan de daar gestelde voorwaarden te zijn voldaan en bovendien is de route naar het openen van een bankrekening wat omslachtig.

    • 35 Zie art. 5 lid 1 sub e Reglement en art. 9 sub f reglement Klachteninstituut Financiële Dienstverlening.

    • 36 W.H.G.A. Filott, Algemene bankvoorwaarden, Deventer: Kluwer 2000, p. 42.

    • 37 Informatie afkomstig van de website van de Geschillencommissie Bankzaken: <http://digitaal.degeschillencommissie.nl>.

    • 38 Zie bijv. Zaak 01/0039 d.d. 4 maart 2002, Uitsprakenblad 2002.

    • 39 Uit HR 13 november 1987, NJ 1989, 698 kan wel worden afgeleid dat de rechter die afwijkt van een oordeel van de CGB, dit gemotiveerd dient te doen. Zie ook K. Wentholt, De door- en wisselwerking van CGB-oordelen in c.q. met rechterlijke uitspraken, in: J.H. Gerards, B.P. Vermeulen & P.J.J. Zoontjes (red.), Gelijke behandeling: oordelen en commentaar 2006, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2007, p. 279-290.

    • 40 CGB 2001-58 te vinden op < www.cgb.nl >.

    • 41 Zie recent de vragen gesteld door de PVV over het bericht dat de politieke jongerenorganisatie de Jonge Republikeinen geen bankrekening bij de ABN Amro kon openen. Volgens het antwoord van minister van Financiën Bos was die weigering door de bank ingegeven door zakelijke motieven: de kosten van het aanhouden van een dergelijke rekening zouden te hoog zijn in verhouding tot de verwachte inkomsten. Aanhangsel Handelingen II 2008/09, nr. 793, p. 1657.

    • 42 CGB 1998-45.

    • 43 CGB 2006-169.

    • 44 Vgl. over de principiële (niet-)opzegbaarheid van duurovereenkomsten onder meer G.J.P. de Vries, Opzegbaarheid van overeenkomsten voor onbepaalde tijd. Kwestie van contractvrijheid, NJB 2007, p. 2356-2362.

    • 45 Alle banken die zijn aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) hanteren de ABV; zie over de algemene bankvoorwaarden nader R.I.V.F. Bertrams, Algemene Bankvoorwaarden, in: B. Wessels, R.H.C. Jongeneel & M.L. Hendrikse, Algemene voorwaarden, Deventer: Kluwer 2006, p. 449 e.v. en W.H.G.A. Filott, Algemene bankvoorwaarden, Deventer: Kluwer 2000.

    • 46 Vgl. Filott 2000, p. 5-6.

    • 47 Zie over de opzegbaarheid van de kredietrelatie met de bank: S. Bochove, Opzegbaarheid van bankkrediet: een economisch gegeven voor solvabiliteitsberekening, MvV 2008, p. 77-83 en R.I.V.F. Bertrams, Algemene Bankvoorwaarden, in: Wessels, Jongeneel & Hendrikse 2006, p. 461-462.

    • 48 Vgl. r.o. 4.26 e.v. Hof Arnhem 18 februari 2003, LJN AF5233, JOR 2003, 267. Zie in gelijke zin: Rb. Assen 31 augustus 2005, LJN AU2423; Rb. Assen 28 juni 2006, LNJ AY5652; Rb. Arnhem 20 juni 2006, LJN AQ5077.

    • 49 Een vergelijkbare redenering treft men aan bij de vraag naar opzegbaarheid van de overeenkomst van opdracht door beroepsbeoefenaren als advocaten en notarissen. Zie Houben 2005, p. 271 e.v.

    • 50 Resp. Rb. Alkmaar 23 juni 2006, LJN AT8139; Rb. Arnhem 9 maart 2005, LJN AT3644; vzr. Rb. Roermond 27 februari 2008, LJN BC5478.

    • 51 Vzr. Rb. Den Bosch 23 juni 2008, LJN BD5292.

    • 52 Vzr. Rb. Groningen 18 november 2008, LJN BG6475. De consequentie van deze redenering is wel dat de laatste bank bij wie een rekening wordt aangehouden, niet zou mogen opzeggen, ook niet als zij hetzelfde belang bij opzegging heeft als de bank die wel heeft opgezegd.

    • 53 Bericht d.d. 13 december 2008 op < www.elsevier.nl >.

    • 54 Getuige een artikel in de Volkskrant van 5 september 2001.

    • 55 Brief d.d. 4 december 2008 van de Vereniging Exploitanten Relaxbedrijven, te vinden via <www. depers.nl>, bericht van 30 december 2008.

    • 56 Reeds ingediend in 2003 door Crone, Kamerstukken II 2003/04, 29 688, nr. 2.

    • 57 MvT, p. 1-2.

    • 58 Kamerstukken II 2006/07, 29 688, nr. 14.

    • 59 Het gaat om alle aanbieders van basisbetaaldiensten, niet louter de banken, maar ik beperk mij in deze bijdrage tot de banken.

    • 60 Brief van 2 december 2002, Kamerstukken II, 27 863, nr. 12, p. 2 en 3.

    • 61 Kamerstukken II 2005/06, 29 688, nr. 12.

    • 62 Zie I.S.J. Houben, Universele dienstverplichtingen: moreel tegenwicht van technische liberaliseringswetgeving?, in: I.S.J. Houben e.a. (red.), Europees contractenrecht. Techniek en moraal (BWKJ 22), Deventer: Kluwer 2007, p. 3-7.

    • 63 Art. 95b Elektriciteitswet; art. 2 Postwet.

    • 64 Art. 3.3 Postrichtlijn (Richtlijn nr. 97/67/EG van 15 december 1997 (PbEG 1998, L 15/14), gewijzigd bij Richtlijn nr. 2002/39/EG van 10 juni 2002 (PbEG 2002, L 176/21) en par. 2.9 e.v. Besluit algemene richtlijnen post (Barp).

    • 65 Kamerstukken II 2005/06, 29 688, nr. 11, p. 2.

    • 66 Conferentie gehouden op 28 mei 2008. Tekst toespraak te vinden op <http://ec.europa.eu/employment_social/spsi/docs/social_inclusion/2008/financial_exclusion_presentation6_en.pdf>.

    • 67 HvJ EG 3 september 2008, in de gevoegde zaken C-402/05 P and C-415/05 P.

    • 68 Verordening (EG) nr. 881/2002, Pb L 139/9. Hierin staat hij overigens vermeld als Yusaf.

    • 69 Houben 2005.

    • 70 Vgl. Bakkerus, die een wettelijke contracteerplicht verdedigbaar acht, indien louter om de opening van een betaalrekening wordt gevraagd. De verzorging van het girale betalingsverkeer kan volgens hem worden beschouwd als een publieke taak voor de banken. S.O.H. Bakkerus, Bancaire aansprakelijkheid (diss. Nijmegen), Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 40, noot 13.

Met dank aan prof. mr. Jac. Hijma voor zijn commentaar op een eerdere versie van dit artikel. Het onderzoek voor deze bijdrage is afgerond op 16 februari 2009.

Print dit artikel