De Stroomlijningswet voor de bevoegdheden van ACM is op 1 augustus 2014 in werking getreden. ( Stb. 2014, 266; Kamerstukken 33 622). Daarmee worden de toezichthoudende bevoegdheden van de drie in ACM opgegane toezichthouders (NMa, OPTA en Consumentenautoriteit) gestroomlijnd. In de praktijk lijken de wijzigingen echter meer in te houden dan alleen stroomlijning; de kritiek dat bevoegdheden vooral opgerekt worden, is dan ook veel geuit. Redenen genoeg om de belangrijkste wijzigingen in de bevoegdheden van ACM nader te belichten. Daarbij rijst de vraag of ACM deze bevoegdheden ook ten volle zal gaan benutten voor het mededingingstoezicht of dat de andere twee gefuseerde toezichthouders – OPTA en Consumentenautoriteit – meer baat hebben bij deze nieuwe c.q. ‘gestroomlijnde’ bevoegdheden. |
Artikel |
Stroomlijningswet – nieuwe bevoegdheden voor de reeds samengevoegde autoriteiten in ACM |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 4 2014 |
Trefwoorden | Stroomlijningswet, ACM, bevoegdheden, toezichthouder, consumentenbelangen |
Auteurs | Mr. Janneke Kohlen en Mr. Pauline Kuipers |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
Fraudeonderzoek, privacy en onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade, Aflevering 3 2014 |
Trefwoorden | bewijsuitsluiting, fraudeonderzoek, verzekeraar, privacy, persoonsgegevens, schending |
Auteurs | mr. H.H. de Vries en mr. P. Oskam |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het risico op bewijsuitsluiting vormt voor verzekeraars wellicht de ultieme sanctie op schending van regels ter bescherming van privacy en persoonsgegeven. Deze bijdrage schetst een overzicht van een aantal recente ontwikkelingen op dit gebied. De volgende vragen staan centraal: wanneer is fraudeonderzoek rechtmatig; is het uitsluiten van onrechtmatig verkregen bewijs een trend waarmee verzekeraars in toenemende mate rekening moeten houden bij het verzamelen van persoonsgegevens, of is van een ‘trend’ geen sprake; tegen welke andere sancties zouden verzekeraars aan kunnen lopen bij schending van het recht op privacy van verzekerden en benadeelden; en welke regels en bijbehorende sancties zullen in de toekomst voor verzekeraars gelden onder de komende Algemene verordening gegevensbescherming? |
Artikel |
Heeft het gebruik van nieuwe media bij toezichthouders toekomst? |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Toezicht, Aflevering 3 2014 |
Trefwoorden | NVWA, sociale media en apps, webcare, horeca inspectiekaart, twitterende inspecteurs |
Auteurs | Drs. Corine Zaagman-Doornbos, Ir. Wiebe Lammers en Marijn Colijn |
Auteursinformatie |
Artikel |
Simulatie onder slachtoffers van schokkende gebeurtenissenEen pleidooi voor onafhankelijk onderzoek naar de echtheid van psychische klachten in schadevergoedingsprocedures |
Tijdschrift | Recht der Werkelijkheid, Aflevering 2 2014 |
Trefwoorden | victims, compensation, malingering, detection |
Auteurs | Maarten Kunst |
SamenvattingAuteursinformatie |
High-impact incidents, such as (natural) disasters, severe (traffic) accidents, and exposure to (war) violence, may have severe psychological consequences, both for direct and indirect victims. Such consequences may qualify for financial compensation. However, some victims malinger their psychological status to get compensated for damages they have not suffered. This type of fraudulent behavior costs insurance companies and publicly funded compensation services enormous amounts of money and may eventually make compensation unaffordable. To prevent this from occurring, it is argued that lawyers who need to decide upon victims’ claims for compensation should call in independent experts to evaluate the genuineness of victims’ reported psychological symptoms by administrating a malingering detection test. To enable correct interpretation of the outcome of such a test, the base rate problem is extensively discussed. In short, this problem means that correct test interpretation in individual cases depends on the prevalence of malingering in the population to which a victim belongs. Finally, several counter arguments for the standard assessment of malingering by independent experts are discussed. |
Artikel |
De relatieve zwaarte van wederzijdse verantwoordelijkheid voor teleurstellende effectenleaseresultatenOver schadedeling wegens eigen schuld in effectenleasezaken |
Tijdschrift | Contracteren, Aflevering 3 2014 |
Trefwoorden | Effectenlease, eigen schuld, artikel 6:101 BW, Verdelingsmaatstaf, Veroorzakingswaarschijnlijkheid, (pre)contractuele zorgplicht, Onderzoeksplicht |
Auteurs | Prof. mr. A.L.M. Keirse en Mr. A. Van Onna |
SamenvattingAuteursinformatie |
Avonturen in de effectenlease liepen slecht af als gevolg van een samenloop van omstandigheden, waaronder een te gretig winstoogmerk aan de zijde van de financiële aanbieder en een te grote lichtvaardigheid aan de zijde van de afnemende consument. In deze bijdrage wordt de (inmiddels gestandaardiseerde) schadedeling onder de loep genomen die in de rechtspraak is gevolgd op de erkenning van de wederzijdse verantwoordelijkheid in dezen. |
Artikel |
|
Tijdschrift | ARBAC, augustus 2014 |
Auteurs | mr. Nataschja Hummel |
Samenvatting |
De afgelopen jaren verloopt het collectief arbeidsvoorwaardenoverleg bij de overheid stroef; in een aantal gevallen hebben de ambtenarenorganisaties het overleg zelfs geheel opgeschort. Zij menen dat het opschorten van het overleg tot gevolg heeft dat het bevoegd gezag geen besluiten kan nemen ten aanzien van nieuwe arbeidsvoorwaarden en reorganisaties, omdat niet wordt voldaan aan de voorgeschreven overlegverplichtingen. Eenzijdige opschorting van het overleg wordt daarmee een belangrijk pressiemiddel voor de ambtenarenorganisaties. Met name de centrales van overheidspersoneel binnen de sector Defensie zien hierin een alternatief voor de werkstaking: militairen mogen immers niet staken. In de overlegregeling voor de sector Defensie wordt deze situatie niet geadresseerd. Kernvraag in deze bijdrage is in hoeverre de minister van Defensie deze impasse formeel kan doorbreken. |
Artikel |
De aanvulling en verbetering van uitspraken – een onderzoek naar het toepassingsbereik van art. 31 en 32 Rv |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging, Aflevering 3 2014 |
Trefwoorden | Procesrecht, Aanvulling, Verbetering, Apparaatsfout, Deformalisering |
Auteurs | mr. drs. P.A. Fruytier en mr. L.V. van Gardingen |
SamenvattingAuteursinformatie |
In dit artikel zoeken de auteurs aan de hand van de systematiek van art. 31 en 32 Rv en de daaraan ten grondslag liggende beginselen naar de grenzen van deze bepalingen. Zij gaan vervolgens in op een aantal grensgevallen: (a) reparatie van apparaatsfouten, (b) verbetering van eigen rechtsoverwegingen door de Hoge Raad en (c) aanvulling door de rechter van gemiste gronden en weren. Voor fatale apparaatsfouten pleiten de auteurs voor aanvaarding van een termijn van veertien dagen na de uitspraak waarbinnen partijen de rechter op de fout kunnen wijzen. De andere grensgevallen kunnen volgens hen deels onder de werking van art. 31 Rv en/of art. 32 Rv gebracht worden. |
Artikel |
Appelrechters kunnen van elkaar leren |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging, Aflevering 3 2014 |
Auteurs | Mr. A. Hammerstein |
Auteursinformatie |
Artikel |
Hypothecair krediet: de klant centraal of soms toch niet?De invloed op de civielrechtelijke verhouding tussen particulier en hypothecair financier van overheidsregulering voor de precontractuele fase |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 7-8 2014 |
Trefwoorden | Wft, (hypothecair) krediet, zorgplicht, AFM, overkreditering |
Auteurs | Mr. drs. M. van Eersel |
SamenvattingAuteursinformatie |
Publiekrechtelijke regels hebben een significante invloed gekregen op de civielrechtelijke verhouding tussen partijen in de financiële sector. Dit geldt ook voor de relatie tussen banken en consumenten die de aankoop van een eigen woning willen financieren. In deze bijdrage wordt ingegaan op de betekenis hiervan in de precontractuele fase. |
Artikel |
Cultuurspecifieke en civielrechtelijke invulling van de publiekrechtelijke zorgplicht van financiële dienstverleners |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 7-8 2014 |
Trefwoorden | cultuur, zorgplicht financiële dienstverleners, uniformering publiek- en privaatrecht, Europese zorgplicht, client’s best interest rule |
Auteurs | Mr. dr. M.F.M. van den Berg |
SamenvattingAuteursinformatie |
Europese ontwikkelingen hebben hun weerslag op het Nederlandse rechtsbestel. Enerzijds door een steeds duidelijkere samenloop van het civiele en publiekrechtelijke normenkader in het financiële recht. Anderzijds door meer sturing op cultuur. In dit kader worden in deze bijdrage onder meer de introductie van een Europese zorgplicht door middel van de Insurance Mediation Directive II en de conclusie van de A-G van het HvJ EU in de Nationale Nederlanden-zaak behandeld. |
Artikel |
Herziening TabaksrichtlijnOver de nieuwe Tabaksrichtlijn en de implicaties voor de Nederlandse rechtsorde |
Tijdschrift | Nederlands tijdschrift voor Europees recht, Aflevering 6 2014 |
Trefwoorden | interne markt, volksgezondheid, harmonisatie, Richtlijn 2014/40/EU, intellectueel eigendom |
Auteurs | Mr. R.A. Fröger en Mr. K. de Weers |
SamenvattingAuteursinformatie |
Op 14 maart 2014 is de nieuwe Tabaksrichtlijn 2014/40/EU (hierna: de Richtlijn) vastgesteld. De nieuwe Tabaksrichtlijn brengt een ingrijpende wijziging op het gebied van de productie en distributie van tabaksproducten met zich mee. Op 20 mei 2016 moet de Richtlijn in de Nederlandse wetgeving zijn geïmplementeerd. In deze bijdrage worden de belangrijkste kenmerken van de Richtlijn besproken en wordt kort ingegaan op de gevolgen voor de Nederlandse rechtsorde. |
Artikel |
Coface/Intergamma en onoverdraagbaarheidsbedingen: HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 6 2014 |
Trefwoorden | cessieverbod, onoverdraagbaarheid, Coface/Intergamma, artikel 3:83 lid 2 BW |
Auteurs | Mr. M.S. Breeman en Mr. S. Houdijk |
SamenvattingAuteursinformatie |
De Hoge Raad beantwoordt in het Coface/Intergamma-arrest de vraag op welke wijze contractuele cessieverboden en onoverdraagbaarheidsbedingen dienen te worden uitgelegd. In deze bijdrage worden het arrest en de daarin vervatte bijzondere uitlegregel geanalyseerd. Daarnaast wordt ingegaan op de door de Hoge Raad nog onbeantwoorde vragen of een cessieverbod noodzakelijkerwijs een verpandingsverbod met zich brengt en op welke wijze een door een onoverdraagbaarheidsbeding ongeldige cessie of verpanding alsnog tot stand kan komen. |
Artikel |
Zorgvuldig en bedachtzaamDe eerste uitspraak van het Constitutioneel Hof Sint Maarten |
Tijdschrift | Caribisch Juristenblad, Aflevering 2 2014 |
Auteurs | Mr. G.A.H. Bakhuis, Mr. H. Nummerdor, Mr. S. Philipsen e.a. |
SamenvattingAuteursinformatie |
In dit artikel staat de eerste uitspraak van het Constitutioneel Hof van Sint Maarten centraal. Allereerst worden de mogelijkheden van constitutionele toetsing in het Koninkrijk der Nederlanden geschetst. Aansluitend wordt de toetsingsbevoegdheid van het Hof besproken zoals die is opgenomen in de Staatsregeling van Sint Maarten. Daarna wordt ingegaan op de uitgangspunten die het Hof kiest bij de uitoefening van deze bevoegdheid. Op basis van hetgeen is beschreven, concluderen de auteurs dat het Hof zijn ruime bevoegdheid zorgvuldig en bedachtzaam heeft ingekaderd. |
Artikel |
Overvragende wetgever zet gezagsuitoefening van rechter onder druk |
Tijdschrift | Recht der Werkelijkheid, Aflevering 1 2014 |
Trefwoorden | judiciary, legislature, legitimacy, overburdening |
Auteurs | Meike Bokhorst |
SamenvattingAuteursinformatie |
During the recent Senate debate about the constitutional state some senators expressed a concern about the tensions between the legislature and judiciary. The problems of overburdening, underfunding and instrumentalisation of the judiciary have a long history. The legislature has a tendency to overburden himself and the other powers of state, like the judiciary, notwithstanding the official policy to be reserved with regard to the responsibilities of government. The judiciary must adapt itself to an ever more prominent role in the constitutional state. The judiciary also has to generate its own legitimacy and cannot consider this to be a function of the legitimacy basis of the democratic legislator. The legislator for his part has all kinds of democratic wishes and expectations on how the judiciary can increase its own legitimacy basis by dealing quicker with more cases. In this context, the minister strongly adheres to the maxim that justice delayed is justice denied. The working methods of the judiciary have shown small and gradual steps in the direction of a more responsive and communicative procedure. However, the judiciary is not able to transform all its ideas into concrete initiatives and to transform successful initiatives into settled practices. |
Article |
|
Tijdschrift | Family & Law, december 2013 |
Auteurs | Dr. Mariken Lenaerts LL.M., Ph.D. |
SamenvattingAuteursinformatie |
Sinds de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1838 heeft men herhaaldelijk getracht de gronden voor echtscheiding te verruimen. Hoewel deze gronden uiteindelijk pas verruimd werden in 1971, werd de tot die tijd bestaande situatie, waarbij echtscheiding slechts op vier gronden mogelijk was en echtscheiding met wederzijds goedvinden verboden was, als onwenselijk beschouwd. Dit gevoelen werd nog sterker na het arrest van de Hoge Raad uit 1883, de zogenaamde 'Groote Leugen'. Teneinde een einde te maken aan deze 'Groote Leugen' en in een poging het Nederlandse echtscheidingsrecht meer in lijn te brengen met het Duitse recht, heeft de Nederlandse secretaris-generaal voor Justitie, J.J. Schrieke, tussen 1942 en 1944 twee wijzigingsvoorstellen voorgelegd aan de Duitse autoriteiten welke destijds Nederland bezet hielden. Dit artikel analyseert beide wijzigingsvoorstellen en probeert een antwoord te geven op de vraag in hoeverre deze voorstellen het resultaat waren van een mogelijke invloed van het Nationaal Socialisme. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Preadviezen Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht, Aflevering 1 2011 |
Auteurs | Joachim Meese |
Auteursinformatie |
In het afgelopen decennium is in de (lagere) jurisprudentie op uiteenlopende wijze geoordeeld over de omvang van de 403-aansprakelijkheid van de moedermaatschappij voor uit arbeids- en andere duurovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen van haar vrijgestelde groepsmaatschappij (hierna dochtermaatschappij). De centrale vraag daarbij was telkens of deze aansprakelijkheid alleen geldt voor verplichtingen voortvloeiend uit tijdens de aansprakelijkstellingstelling aangegane arbeidsovereenkomsten of tevens voor verplichtingen voortvloeiend uit voor de aansprakelijkstelling aangegane arbeidsovereenkomsten en, indien dat laatste het geval was, of de aansprakelijkheid dan alleen voor gedurende de aansprakelijkstelling uit arbeidsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen geldt of ook voor daarvoor reeds uit arbeidsovereenkomsten ontstane verplichtingen. |