In countries like Belgium and The Netherlands, there seems to be overwhelming public acceptance of transplantation and organ donation. Yet, paradoxically, part of the public refuses post-mortal donation of their own organs or of those of family members. It is customary within the transplantation context to accept the refusal of organ donation by family members “in order to accommodate their feelings”. I argue that this attitude does not take seriously what is really behind the refusal of donation by (at least some) family members. My hypothesis is that even in very secularized societies, this refusal is determined by cultural-symbolic attitudes vis-à-vis the (dead) human body (and some of its parts). The blind spot for this reality, both in the practice of and discussions around organ donation, prevents understanding of what is producing the paradox mentioned. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Netherlands Journal of Legal Philosophy, Aflevering 1 2020 |
Trefwoorden | organ donation, ethics of organ donation, symbolic nature of the human body, ethics and ritual, symbolic legislation theory |
Auteurs | Herman De Dijn |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
|
Tijdschrift | Netherlands Journal of Legal Philosophy, Aflevering 2 2019 |
Trefwoorden | Radbruch, Kisch, Langemeijer, Toetsingsarrest, VWR |
Auteurs | Wouter Veraart |
SamenvattingAuteursinformatie |
Hoe was het met de Nederlandse rechtsfilosofie gesteld in de eerste jaren na de bevrijding? In die periode lag binnen de Vereniging voor Wijsbegeerte des Rechts (VWR) het accent op de verhouding tussen recht en gerechtigheid in het licht van het recente verleden. Dit artikel bespreekt interventies van drie actieve VWR-leden in de jaren 1946-1949: C.M.O. van Nispen tot Sevenaer, I. Kisch en G.E. Langemeijer. Gelet op het sterke accent op de relatie tussen recht en moraal in deze periode, is het niet verwonderlijk dat de rechtsfilosofie van Gustav Radbruch destijds binnen de VWR veel bijval kreeg. Wat was Radbruchs invloed op deze drie rechtsfilosofen? Het artikel besluit met een bespreking van de herdenkingsrede die VWR-voorzitter M.P. Vrij in 1949 uitsprak bij het dertigjarig bestaan. Deze rede markeert het eindpunt van vier jaar van intensieve aandacht voor de rechtsfilosofische implicaties van de ervaring van juridisch onrecht. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Netherlands Journal of Legal Philosophy, Aflevering 1 2019 |
Trefwoorden | onrecht, Slachtofferrechten, Benjamin, Shklar |
Auteurs | Nanda Oudejans en Antony Pemberton |
SamenvattingAuteursinformatie |
Hoewel de rechtspositie van slachtoffers de afgelopen decennia verstevigd lijkt, blijft de relatie tussen slachtoffer en strafrecht ongemakkelijk. Rechtswetenschappers tonen zich bezorgd dat de toenemende aandacht voor de belangen van slachtoffers uitmondt in ‘geïnstitutionaliseerde wreedheid.’ Deze zorg wordt echter gevoed door een verkeerd begrip van slachtofferschap en heeft slecht begrepen wat het slachtoffer nu eigenlijk van het recht verlangt. Deze bijdrage probeert de vraag van het slachtoffer aan het recht tot begrip te brengen. Wij zullen de onrechtservaring van het slachtoffer conceptualiseren als een ontologisch alleen en verlaten zijn van het slachtoffer. Het aanknopingspunt om de relatie tussen slachtoffer en recht opnieuw te denken zoeken wij in deze verlatenheid. De kern van het betoog is dat het slachtoffer (mede) in het recht beschutting zoekt tegen deze verlatenheid, maar ook altijd onvermijdelijk tegen de grenzen van het recht aanloopt. Van een rechtssysteem dat zich volledig uitlevert aan de noden van slachtoffers kan dan ook geen sprake zijn. Integendeel, het recht moet zijn belang voor slachtoffers deels zien in de onderkenning van zijn eigen beperkingen om onrecht te keren, in plaats van de onrechtservaring van het slachtoffer weg te moffelen, te koloniseren of ridiculiseren. |