Proportionaliteit van wetgeving omvat zowel de rechtvaardiging van overheidsinterventie als de keuze van het middel ter bereiking van het doel en de effectiviteit van de maatregel. De bijdrage plaatst de proportionaliteitsvraag in de sleutel van de rechtsstaat en de bescherming van burgerlijke vrijheden. Beperken van vrijheidsrechten en ingrijpen in wezenlijke elementen van de maatschappelijke ordening mogen niet verder gaan dan noodzakelijk ter bereiking van een legitiem doel. Het proportionaliteitsbeginsel als toetssteen voor wetgeving is evenwel problematisch omdat maatschappelijke en politieke oordelen over de wenselijkheid van wetgevend optreden evenzeer meespelen en legitiem zijn. In deze bijdrage wordt uiteengezet dat desondanks proportionaliteit en daarmee ook politieke afwegingen over noodzaak en inhoud van een wettelijke maatregel door de rechter kunnen worden getoetst. |
Artikel |
Het proportionaliteitsbeginsel in het wetgevingsbeleid |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 3 2013 |
Trefwoorden | proportionaliteit, wetgevingsbeleid, rechtsbeginselen, afwegingskader, wetgevingskwaliteit |
Auteurs | Mr. M.Tj. Bouwes |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
Sectorspecifiek mededingingsrecht en fusietoetsing |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 2 2013 |
Trefwoorden | fusietoets, aanmerkelijke marktmacht, mededinging, toezicht, sectorspecifiek |
Auteurs | Prof. mr. W. Sauter |
SamenvattingAuteursinformatie |
Nederland kent naast het algemene op Europese leest geschoeide mededingingsregime dat wordt gehandhaafd door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een aantal sectorspecifieke regimes, die deels eveneens door de ACM, maar ook deels door andere toezichthouders worden gehandhaafd. Het algemene regime dat geldt ten aanzien van de mededingingsbeperkende afspraken, misbruik van economische machtsposities en fusies wordt voor een aantal sectoren aangevuld met een regime ten aanzien van aanmerkelijke marktmacht (AMM), dat het mogelijk maakt om verplichtingen op te leggen teneinde mededingingsproblemen te voorkomen. Bovendien kent een aantal sectorregimes een eigen – doorgaans aanvullende – fusietoets. Deze bijdrage beschrijft het sectorspecifieke mededingingsrecht met de nadruk op de verschillende vormen van fusietoetsing en hun samenhang met het commune mededingingsregime. |
Artikel |
Inrichting van meervoudig toezicht op marktwerking |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 2 2013 |
Trefwoorden | marktwerking, semipublieke sectoren, afbakening, algemeen mededingingstoezicht, sectorspecifiek toezicht |
Auteurs | Mr. dr. E.M.H. Loozen |
SamenvattingAuteursinformatie |
In semipublieke sectoren is naast het algemene mededingingstoezicht krachtens de Mededingingswet ook sprake van aanvullend, sectorspecifiek toezicht op marktwerking. De reden daarvoor is dat de algemene mededingingsbevoegdheden niet altijd toereikend zijn om zeker te stellen dat marktwerking in deze sectoren ook daadwerkelijk het algemeen belang dient. Het AMM-instrument, dat de mogelijkheid biedt om ondernemingen die beschikken over ‘aanmerkelijke marktmacht’ ex ante te reguleren, beschermt het publieke mededingingsbelang. Sectorspecifiek fusietoezicht is gericht op de bescherming van andere publieke belangen. In deze bijdrage wordt de afbakening tussen het aanvullende toezicht en het algemene mededingingstoezicht besproken. |
Artikel |
Over verwatering en politisering van het mededingingstoezicht |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 2 2013 |
Trefwoorden | mededinging, toezicht, publieke belangen, politisering, ACM |
Auteurs | Prof. dr. B.E. Baarsma |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het mededingingstoezicht is volop in beweging en daarin schuilen kansen, maar ook bedreigingen. De binnenlandse omgeving is het afgelopen decennium vijandig geweest ten aanzien van marktwerking en mededinging. Tegelijk ziet het ernaar uit dat de toezichthouder zich heeft aangepast aan de veranderende omgeving, en heeft hij aangegeven ook andere publieke belangen dan mededinging te willen meewegen in de beoordeling van concentraties, kartels en misbruikzaken. Hierin schuilt het gevaar van verwatering en verdere politisering van het mededingingstoezicht. |
Artikel |
De wetgever als keuzearchitect |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 1 2013 |
Trefwoorden | gedragsregulering, evidence-based wetgeven, irrationaliteit, nudging, new governance |
Auteurs | Prof. dr. R.A.J. van Gestel |
SamenvattingAuteursinformatie |
Wie de wet niet louter gebruikt om bestaande normen, zeden en gewoonten te codificeren, maar ook om gedrag te modificeren, zal rekening moeten houden met kennis uit de gedragswetenschappen. Met name gedragseconomisch onderzoek richt zich in toenemende mate op voorspelbaar irrationeel keuzegedrag van burgers. Zogeheten nudges of slimme prikkels worden voorgesteld om het gedrag van burgers te reguleren. De vraag is echter hoe evidence-based nudges zijn, in hoeverre ze wetgeving overbodig maken en of de wetgever überhaupt wel rekening wenst te houden met wetenschappelijke inzichten. In deze bijdrage wordt betoogd dat (wetgevings)juristen veel kunnen leren van recente inzichten uit gedragswetenschappelijk onderzoek, maar dat we er tegelijkertijd ook geen overspannen verwachtingen van moeten koesteren. Bovendien is het van belang om de normatieve vragen die een rol spelen bij het ‘manipuleren’ van keuzegedrag niet uit het oog te verliezen. |
Artikel |
Kaderwetgeving en de verstrooiing van de wetgevende macht |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 3 2012 |
Trefwoorden | kaderwetgeving, delegatie, snelheid en slagvaardigheid, primaat van de wetgever |
Auteurs | Prof. dr. R.A.J. van Gestel |
SamenvattingAuteursinformatie |
De laatste jaren heeft zowel de Raad van State als de Eerste Kamer zich herhaaldelijk met klem verzet tegen het vermeendelijk toegenomen gebruik van kaderwetgeving vanwege de inbreuk die kaderwetten al snel zouden maken op het primaat van de wetgever. Het belangrijkste bezwaar tegen kaderwetten lijkt het gevaar dat het parlement als medewetgever buiten spel wordt gezet door te kiezen voor open normen in wetgeving en veelvuldige delegatie van regelgevende bevoegdheid naar het bestuur of het overlaten van nadere normstelling aan private regelgevers. Een vaak genoemd motief voor het gebruik van kaderwetten is het streven naar meer snelheid en slagvaardigheid in het wetgevingsproces. De vraag is echter of snelheid wel het daadwerkelijke motief is achter de inzet van kaderwetgeving, aangezien de tijdwinst die ermee wordt geboekt, vaak twijfelachtig lijkt. Denkbaar is ook dat veeleer sprake is van een verstrooiing van de wetgevende macht mede als gevolg van het tanende gezag van het parlement als medewetgever. Daarnaast lijkt de invloed van Europa belangrijke gevolgen te hebben voor het gebruik van kaderwetgeving en valt op dat het fenomeen kaderwet zeker geen nieuw of louter nationaal verschijnsel is. Het gebruik van kaderwetgeving lijkt populair in tijden van crisis en komt zowel op Europees niveau (kaderrichtlijnen) als in de ons omringende landen (lois-cadres, Rahmengesetze, skeleton bills, enzovoort) regelmatig voor. |
Artikel |
Goede codeDe digitale samenleving in balans |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 2 2012 |
Trefwoorden | Code, iOverheid, privacy by design, keuzevrijheid, architectuur |
Auteurs | Dr. J.H. Hoepman en Mr. drs. T.F.M. Hooghiemstra |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage wordt ingegaan op de principes ‘code as law’ (schrijft de techniek de wet voor?) en ‘law as code’ (schrijft de wet de techniek voor?). Geschetst wordt dat deze twee principes meer met elkaar te maken hebben dan op het eerste gezicht lijkt. De schrijvers pleiten voor het concept goede code om de digitale samenleving in balans te brengen: softwarecode gebaseerd op het ‘code is law’-principe, maar als resultaat van een democratisch beslisproces en in wisselwerking met de juridische afbakening (‘law is code’). Zij beschrijven het spanningsveld tussen stuwende beginselen (zoals veiligheid en efficiëntieverhoging) en verankerende beginselen (zoals privacy en keuzevrijheid) overeenkomstig het rapport iOverheid van de WRR, dat bij politiek en beleid tot voor kort onder de radar bleef. Voor een zorgvuldige keuze tussen stuwende en verankerende beginselen zijn procesbeginselen zoals transparantie noodzakelijk. Het vervolg van de bijdrage gaat over goede code. Wat is noodzakelijk en mogelijk om te komen tot goede code? Welke ontwerpprincipes dienen daarbij te gelden? Tot slot wordt het proces beschreven om tot goede code te komen. |
Artikel |
Slotakkoord of nieuw beginEnkele algemene beschouwingen over het nieuwe Koninkrijk |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 6 2010 |
Trefwoorden | Slotverklaring 2 november 2006, Slotverklaring 11 oktober 2006, staatkundige hervorming, wijziging van het Statuut, toekomst van het Koninkrijk |
Auteurs | Prof. mr. L.F.M. Verhey |
SamenvattingAuteursinformatie |
De wijziging van het Statuut die vormt geeft aan de nieuwe verhoudingen binnen het Koninkrijk en alle daarmee verband houdende wetgeving, is op 10 oktober 2010 in werking getreden. De nieuwe verhoudingen zijn gebaseerd op de referenda die op de eilanden zijn gehouden tussen 2000 en 2004 en de afspraken die sinds die tijd tussen de betrokken partijen zijn gemaakt. Met name de twee slotverklaringen van 2006 zijn voor de uitwerking in wetgeving een belangrijke leidraad geweest. |
Artikel |
Nationale parlementen en Europese wetgevingDe Staten-Generaal als de Raad van State van Europa |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 4 2010 |
Trefwoorden | nationale parlementen, Europese wetgeving, subsidiariteit, wetgevingsproces |
Auteurs | Dr. mr. Ph. Kiiver |
SamenvattingAuteursinformatie |
Uit de empirische praktijk blijkt dat het Nederlandse parlement in het kader van de Europese subsidiariteitscontrole een functie uitoefent die sterk lijkt op de rol van de Raad van State binnen Nederland. Het parlement geeft een wetgevingsadvies dat voor de Europese instellingen weliswaar niet absoluut bindend is, maar waarop zij verplicht zijn om te wachten voordat zij het wetgevingsproces voortzetten. Bezwaren van nationale parlementen kunnen weliswaar niet tot amendement of intrekking van een Europees wetsvoorstel verplichten, maar kunnen een hermotivering uitlokken. |
Artikel |
Maatschappelijk ondernemen en toezicht op publieke belangen in de zorg? |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 3 2010 |
Trefwoorden | toezicht NZA, maatschappelijke onderneming, herdefiniëren publiek belang |
Auteurs | prof. mr. J.G. Sijmons |
SamenvattingAuteursinformatie |
In de zorg ligt bij de NZa het toezicht op de publieke belangen. Deze toezichtfunctie staat ten onrechte onder druk. Evenmin als op de zorgverzekeringsmarkt – de ‘countervailing power’ van de zorgverleningmarkt – is voor het bewaken van publieke belangen de rechtsvorm van de ‘maatschappelijke onderneming’ nodig. In recente evaluaties van de Zorgverzekeringswet en de Wet marktordening gezondheidszorg kwam naar voren dat beide wetten nog niet de verwachtingen waarmaken, o.a. vanwege een beperkte regierol van de zorgverzekeraar, respectievelijk te weinig sturing en toezicht door de NZa richting marktwerking. Een gewijzigde, maar reeds in de wet besloten liggende taakopvatting voor minister van VWS en NZa zou de transitie over dit gevaarlijke dode punt kunnen heen tillen. |
Artikel |
Recht op het doel af?Over nut en noodzaak van ex-anteanalyses bij de totstandbrenging van wetgeving |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 2 2010 |
Trefwoorden | ex-anteanalyse, ex-ante-evaluatie, totstandbrenging wetgeving, wettelijke instrumenten, doeltreffendheid |
Auteurs | Dr. C.M. Klein Haarhuis |
SamenvattingAuteursinformatie |
Met behulp van concrete voorbeelden wordt getoond dat ex ante doordenken van de verhouding tussen wettelijke instrumenten en de beoogde doelen de opbrengsten van wetgeving kan vergroten en op eventuele kosten achteraf kan besparen. Ook worden stappen aangereikt voor het zelf maken of tussentijds evalueren van een beleidslogica.Ook al is een wet juridisch dichtgetimmerd, politiek waterdicht en wordt deze ook nog eens accuraat uitgevoerd, als de basisveronderstellingen over hoe de gekozen en uitgewerkte interventies zullen uitwerken op de doelgroep(en) niet kloppen, wordt doeltreffendheid een onhaalbare kaart.Deze bijdrage is bedoeld om het instrumentele denken ‘in the spotlight’ te zetten en een even belangrijke plaats te geven als juridische en politieke rationaliteit. Dat maakt de dilemma’s waar de wetgevingsjurist zich mee geconfronteerd ziet in de afstelling van het instrumentarium, er zeker niet kleiner op. Voor de uiteindelijke doelbereiking van veel wetgeving en het kunnen trekken van lessen blijft het echter zaak om het (vaak lange) pad van middel tot doel zo goed mogelijk te doorgronden. Binnen juridische en politieke grenzen kunnen zo de meest effectieve (of minst ineffectieve) instrumenten worden gekozen. |
Artikel |
De Eerste Kamer en wetgeving: geen hoofdrolspeler, maar wel de belangrijkste bijrol |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 5 2009 |
Trefwoorden | Eerste Kamer, directe beïnvloedingsmogelijkheden, indirecte beïnvloedingsmogelijkheden, wetgevingsproces |
Auteurs | Mr. R.H. van de Beeten |
SamenvattingAuteursinformatie |
De Senaat concentreert zich meer op zijn kerntaak en dat brengt als vanzelf een grote aandacht mee voor aspecten van wetgeving vanuit een meer op metaniveau geformuleerde visie op wetgeving. Dat raakt het rechtssysteem als zodanig, de rechtsstatelijkheid, maar ook de uitvoerbaarheid van en het draagvlak voor wetgeving. Er liggen verschillende lijnen vanuit het verleden die de Eerste Kamer ook de komende jaren kan doortrekken, terwijl nieuwe onderwerpen zich aandienen. Gevraagd is niet louter ad-hocbeoordeling van concrete wetsvoorstellen, maar juist een samenhangende aanpak. De uitvoering van zo’n samenhangende aanpak vereist een strategische rol van de Eerste Kamer, die daarbij eerder bondgenoot van de minister van Justitie en wetgevingsdirecties kan zijn dan tegenspeler. De Senaat zal op welgekozen momenten ertoe over moeten gaan om ook de directe beïnvloedingsmiddelen van verwerping en novelle aan te wenden ter realisering van de meer strategische doelen. Op deze wijze kan van de belangrijkste bijrol in het wetgevingsproces tevens een aanzienlijke regie uitgaan. |
Artikel |
De veiligheid van privacy |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 2 2009 |
Trefwoorden | informatisering, privacy, Commissie-Brouwer, identiteitsdiefstal, biometrie |
Auteurs | Prof. mr. J.E.J. Prins |
SamenvattingAuteursinformatie |
Wie kijkt naar de opmars van technologie, ziet dat onze samenleving onder invloed daarvan drastisch is veranderd. De vraag die daarmee naar voren treedt, is of de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de huidige wet- en regelgeving voor de bescherming van persoonsgegevens wel voldoende hebben kunnen meebewegen in deze verandering. Vanuit deze vraag schetst deze bijdrage de belangrijkste technologische en maatschappelijke tendensen die de privacy raken, om daarnaast bij ieder van deze tendensen kort aan te geven wat de implicaties voor de Wet bescherming persoonsgegevens zijn. De conclusie is dat een aantal ontwikkelingen zich moeizaam verhoudt tot het huidige wettelijk regime. |
Artikel |
De werking van de WBP in kaart gebracht: onbekend maakt onbemind |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 2 2009 |
Trefwoorden | privacybescherming, evaluatieonderzoek, toezicht, handhaving, open normen |
Auteurs | Dr. H.B. Winter |
SamenvattingAuteursinformatie |
In 2008 is empirisch onderzoek uitgevoerd naar de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens die op 1 september 2001 in werking trad. Het onderzoek naar de effecten van de wet volgt op een eerdere juridische analyse van de knelpunten (hierna: het knelpuntenonderzoek), waartoe de wet aanleiding geeft en die zich overwegend baseerde op de literatuur over de wet. Bij de uitvoering van het empirisch onderzoek zijn verschillende methoden van gegevensverzameling gehanteerd: schriftelijke en telefonische enquêtes, interviews, casestudies en expertmeetings. Het beeld dat het onderzoek verschaft van de toepassing van de wet, stemt niet erg tevreden. De wet leeft niet erg in de rechtspraktijk, rechtssubjecten achten de wet moeilijk hanteerbaar, en een privacygemeenschap en -cultuur van geïnteresseerde beroepsbeoefenaars en betrokkenen komt maar moeizaam van de grond. In deze beschouwing ga ik nader in op de achtergronden van die vaststelling en probeer ik die conclusie te duiden. |
Artikel |
Toestemming onder druk |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 2 2009 |
Trefwoorden | Wet bescherming persoonsgegevens, toestemming, elektronisch patiëntendossier, passagiersgegevens |
Auteurs | Mr. J.P. de Jong |
SamenvattingAuteursinformatie |
Aanleiding voor het schrijven van de bijdrage is de ervaring dat het begrippenapparaat van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) beperkingen heeft. Het begrippenapparaat heeft betekenis voor de WBP zelf, en voor van de WBP afwijkende en de WBP aanvullende wetgeving.De toegenomen mogelijkheden voor grootschalige gegevensverzameling en de wetgeving die nodig is om de daaruit voortvloeiende gevolgen voor het recht op bescherming van persoonsgegevens te regelen, bevestigen de hiervoor bedoelde beperkingen.Aan de hand van twee thans bij het parlement aanhangige wetsvoorstellen (elektronisch patiëntendossier en implementatie van een verdrag tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten over de overdracht van passagiersgegevens) wordt geïllustreerd hoe de wetgever met de ondervonden beperkingen van het begrip ‘toestemming’ uit de WBP omgaat. |