In de voorganger van het Maandblad voor Vermogensrecht is geschreven over gemengde overeenkomsten, de samenloop van verschillende door de wet benoemde bijzondere overeenkomsten, waarvoor art. 6:215 BW een grondslag biedt. Deze bijdrage bouwt hierop voort. Daartoe wordt ingegaan op de samenloop van verschillende wetsbepalingen en op de samenloop van overeenkomsten, om daarna in te gaan op de norm van art. 6:215 BW. Vervolgens wordt aan de hand van jurisprudentie de betekenis van art. 6:215 BW in de praktijk besproken. |
Artikel |
Gemengde overeenkomstenDe betekenis van art. 6:215 BW in de praktijk: kwalificatie van overeenkomsten |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 2 2012 |
Trefwoorden | Gemengde overeenkomsten, Kwalificatie van overeenkomsten, Samenloop, Bijzondere overeenkomsten, Benoemde overeenkomsten |
Auteurs | Mr. M.E. Hinskens-van Neck en Mr. L.A.R. Siemerink |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
Klantvergoeding bij opzegging agentuurovereenkomstHvJ EU 28 oktober 2010, zaak C-203/09 (Volvo Car Germany) |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 3 2011 |
Trefwoorden | Richtlijn 86/653/EEG van 18 december 1986 aangaande de coƶrdinatie van de wetgeving van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten, klantvergoeding, agentuurovereenkomst, dringende reden, Draft Common Frame of Reference (DCFR) |
Auteurs | Mr. D.J. Beenders en Mr. R.C. Reitsma |
SamenvattingAuteursinformatie |
In het arrest staat de uitleg van art. 18 sub a van de Richtlijn 86/653/EEG van 18 december 1986 inzake zelfstandige handelsagenten centraal. Dit artikellid betreft een van de uitzonderingen op het recht van de handelsagent op een klantvergoeding bij het einde van de agentuurovereenkomst, namelijk in het geval zich een dringende reden voor opzegging voordoet. Volgens het Hof komt het recht op een klantvergoeding eerst te vervallen wanneer er een causaal verband bestaat tussen de dringende reden en de beslissing van de principaal de agentuurovereenkomst te beƫindigen. De auteurs geven commentaar bij deze uitleg door het Hof. |
Artikel |
Conflictbeheersing bij opzegging: Proefschrift van mr. M.W. de Hoon |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 1 2007 |
Trefwoorden | opzegging, model, mediation, compensatie, duurovereenkomst, voorwaarde, contract, overeenkomst, vermogensrecht, rechtspraak |
Auteurs | G.R.B. Peursem |
Artikel |
Boek 7 (Bijzondere overeenkomsten): op weg naar volwassenheid en op zoek naar samenhang |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 7/8 2003 |
Auteurs | B. Wessels |
Artikel |
Conversie onverenigbaar met de absolute nietigheid van ongeoorloofde kartelafsprakenEnige opmerkingen over de reikwijdte van de nietigheidssanctie van art. 101 lid 2 VWEU en art. 6 lid 2 Mw naar aanleiding van HR 18 december 2009, LJN BJ9439 (Prisma c.s./verweerders) |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 3 2010 |
Trefwoorden | Nietigheid, conversie, kartelverbod, art. 6 lid 2 Mw, art. 101 lid 2 VWEU |
Auteurs | Mr. E.-J. Zippro |
SamenvattingAuteursinformatie |
In HR 18 december 2009, LJN BJ9439 (Prisma c.s./verweerders) is de vraag aan de orde of een samenwerkingsovereenkomst nietig is vanwege de schending van het kartelverbod van art. 6 van de Mededingingswet (Mw). De uitspraak van de Hoge Raad bevat informatie over de definitie van de relevante geografische markt voor franchisediensten en de beoordeling van de mededingingsbeperkende strekking van een samenstel van aanbiedingsplicht, optierechten en een postcontractueel non-concurrentiebeding. Met dit arrest komt een einde aan de onzekerheid die bestond over de vraag of conversie al dan niet verenigbaar zou zijn met de in art. 6 lid 2 Mw neergelegde absolute nietigheid van ongeoorloofde mededingingsbeperkende overeenkomsten. |