In zijn arrest van 17 februari 2017 heeft de Hoge Raad een knoop doorgehakt: art. 2:11 BW leidt ook tot hoofdelijke aansprakelijkheid van de tweedegraads bestuurder, als de rechtspersoon-bestuurder tegenover een crediteur van de bestuurde rechtspersoon aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. Bij de motivering van deze keuze door de Hoge Raad kunnen vraagtekens worden geplaatst; geheel in het stelsel van de bestuurdersaansprakelijkheid wegens onrechtmatig handelen past de keuze niet. Maar voordeel is dat nu aan een al jaren slepende discussie in de literatuur en aan de verwarring in de lagere rechtspraak een einde is gekomen. |
Casus |
Waarom zou de aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad zijn uitgesloten?HR 17 februari 2017: art. 2:11 BW en onrechtmatige daad – de Hoge Raad kiest (terecht?) voor eenheid |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 4 2017 |
Trefwoorden | art. 2:11 BW, hoofdelijke aansprakelijkheid, onrechtmatige daad, tweedegraads bestuurder, bestuurdersaansprakelijkheid |
Auteurs | Mr. H.J. Vetter |
SamenvattingAuteursinformatie |
Casus |
Klagen over rechters: goed geregeld? |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 5 2017 |
Trefwoorden | klachtprocesrecht rechterlijke macht, artikel 6 EVRM, onafhankelijkheid tuchtrechtspraak, onpartijdigheid tuchtrechtspraak |
Auteurs | Prof. dr. R.A.J. van Gestel |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage wordt aan de hand van twee concrete zaken de behandeling van klachten tegen staatsraden, raadsheren en advocaten-generaal besproken. De Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet op de Raad van State schrijven hiervoor verschillende procedures voor. Die procedures hebben echter gemeenschappelijk dat de instantie waarvan de rechter, staatsraad of advocaat-generaal deel uitmaakt ook de klacht tegen diegene behandelt. De auteur wil met deze bijdrage een discussie aanzwengelen over de vraag of dat wel zo gelukkig is. Tevens werpt hij in deze bijdrage de vraag op of het wenselijk is dat de procedures voor de behandeling van klachten bij de Hoge Raad en de Raad van State van elkaar verschillen, terwijl zij gaan over hetzelfde, namelijk de behandeling van klachten tegen rechterlijke functionarissen. De twee concrete voorbeelden roepen fundamentele vragen op over de huidige procedures. Dit zou aanleiding moeten geven om het externe klachtrecht grondig te evalueren, waarbij ook de mogelijkheid tot het instellen van een apart tuchtcollege voor de gehele rechterlijke macht moet worden bezien. |