In zijn Landis-beschikking uit 2005 heeft de Hoge Raad de concernenquête gesanctioneerd, zodat aandeel- of certificaathouders van een moedermaatschappij de Ondernemingskamer (mede) bevoegdelijk, ex art. 2:346 lid 1 onder b of c BW, kunnen verzoeken om een onderzoek bij een daaronder hangende dochtermaatschappij. Vijftien jaar later heeft hij opnieuw een beschikking gegeven over deze enquête, en wel in de SNS-zaak. Die beschikking wordt in dit artikel onder de loep genomen. Met de Landis-beschikking is onze cassatierechter weggedobberd van de rechtszekerheid. In zijn SNS-beschikking roeit de Hoge Raad daar weer naartoe. Niettemin heeft hij die bestemming, de rechtszekerheid, nog niet bereikt. |
Wetenschap |
De concernenquête na SNS |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 3 2020 |
Trefwoorden | concernverhoudingen, rechtszekerheid, economische werkelijkheid, houders van (certificaten van) aandelen, Landis |
Auteurs | Mr. dr. R.P. Jager |
SamenvattingAuteursinformatie |
Wetenschap |
Smallsteps: de uitspraak, de Nederlandse rechtspraak en voorgestelde regelgeving |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 3 2019 |
Trefwoorden | behoud van werknemersrechten, overgang van onderneming, pre-packaged deal, Smallsteps-uitspraak, Wet overgang van onderneming in faillissement |
Auteurs | Mr. C. de Groot |
SamenvattingAuteursinformatie |
In zijn uitspraak van 22 juni 2017 in de Smallsteps-zaak besliste het Hof van Justitie van de Europese Unie dat de Europese richtlijn betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen ook van toepassing is wanneer de overgang van de onderneming plaatsvindt door middel van een zogenoemde pre-packaged deal. De latere Nederlandse rechtspraak beperkt de reikwijdte van de Smallsteps-uitspraak zo veel mogelijk. Op 29 mei 2019 is het voorontwerp Wet overgang van onderneming in faillissement gepubliceerd. Dit voorontwerp is mede een reactie op de Smallsteps-uitspraak, maar lijkt strijdig te zijn met de richtlijn. |
Casus |
Het goedkeuringsrecht voor deelnemingen in art. 2:107a (en 2:164/274) BW: Mylan/Meda revisited |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 2 2019 |
Trefwoorden | art. 2:107a BW, deelneming (in een vennootschap), goedkeuringsrecht, geconsolideerde jaarrekening, verandering van identiteit of karakter vennootschap |
Auteurs | Mr. C. de Groot en Dr. T.L.M. Verdoes |
SamenvattingAuteursinformatie |
Art. 2:107a BW geeft de algemene vergadering van een naamloze vennootschap een goedkeuringsrecht met betrekking tot bestuursbesluiten die leiden tot een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de vennootschap. Een van de gevallen waarin dit goedkeuringsrecht een rol speelt, betreft een besluit tot het nemen of afstoten van een deelneming in een andere vennootschap ter waarde van ten minste een derde van de activa volgens de balans of de geconsolideerde balans. Dit geval lijkt duidelijk, maar is gecompliceerd. Dit komt omdat de waardering van een deelneming op de balans en die op de geconsolideerde balans beduidend van elkaar kunnen verschillen. |
Wetenschap |
|
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 4 2018 |
Trefwoorden | afgeleide schade, rechtstreekse schade, Poot/ABP-arrest, aandeelhouder, vrijwaring |
Auteurs | Prof. mr. W.J. Oostwouder |
SamenvattingAuteursinformatie |
Al meer dan twintig jaar is het Poot/ABP-arrest het standaardarrest op het gebied van afgeleide schade. Op 29 september en 12 oktober 2018 wees de Hoge Raad twee arresten, het Potplantenkwekerij-arrest en het Licorne Holding-arrest, die op het eerste gezicht niet te rijmen zijn met het Poot/ABP-arrest. Dit artikel geeft antwoord op de volgende vraag. Is hier sprake van een trendbreuk of kunnen deze arresten bij hantering van het juiste afgeleide-schadebegrip gebracht worden onder de categorieën gevallen waarvan Kroeze al in zijn dissertatie uit 2004 aangaf dat daarbij schade die (aanvankelijk) op afgeleide wijze is geleden, rechtstreeks aan de aandeelhouder kan worden vergoed? |
Casus |
Lange termijn waardecreatie van de beursvennootschap en de daaraan verbonden onderneming, het bestendige succes van de (dochter)onderneming en het begrip ‘vennootschappelijk belang’: harmonie of disharmonie? |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 3 2017 |
Trefwoorden | Corporate Governance Code, vennootschappelijk belang, Concernbelang, het bestendige succes van de onderneming, lange termijn waardecreatie |
Auteurs | Prof. mr. M.M. Mendel en Prof. mr. W.J. Oostwouder |
SamenvattingAuteursinformatie |
In de Cancun-beschikkingen uit 2014 heeft de Hoge Raad het begrip ‘het bestendige succes’ van de onderneming geïntroduceerd. De auteurs beantwoorden de vraag hoe dit begrip zich verhoudt tot (1) de rechtsregel uit de ABN AMRO- en ASMI-beschikkingen dat het bestuur van een nv of bv het eigen belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming voorop behoort te stellen, en (2) (bij een concernvennootschap) het concernbelang. Vervolgens geven zij aan hoe ‘het bestendige succes’ van de onderneming zich verhoudt tot de ‘lange termijn waardecreatie van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming’ uit de Nederlandse Corporate Governance Code 2016. |
Casus |
Implementatie van de gewijzigde Moeder-dochterrichtlijn in de Nederlandse vennootschaps- en dividendbelastingEuropa gaat belastingontwijking te lijf |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 1 2016 |
Trefwoorden | vennootschapsbelasting, dividendbelasting, multinationals, belastingontwijking, antimisbruikbepalingen |
Auteurs | Prof. dr. J.N. Bouwman |
SamenvattingAuteursinformatie |
De discussie over belastingontwijking door multinationals en de daaruit voortvloeiende aanpassing van de – fiscale – Europese Moeder-dochterrichtlijn hebben de Nederlandse wetgever ertoe gebracht de vennootschaps- en dividendbelasting aan te scherpen. In beide belastingen zijn nieuwe antimisbruikbepalingen opgenomen die het ontwijken van in het bijzonder dividendbelasting door het gebruik van ‘tussenhoudsters’ moet voorkomen. Daarnaast zijn in de vennootschapsbelasting regels ingevoerd die door een moedervennootschap ontvangen winstuitkeringen van een dochtervennootschap niet langer vrijstellen maar belasten, als deze betalingen bij de dochtervennootschap in mindering op de fiscale winst zijn gekomen (het tegengaan van hybride mismatches). Na een analyse van de nieuwe regels blijkt dat er een aantal kanttekeningen is te plaatsen. Een daarvan luidt dat de uitvoering van de nieuwe antimisbruikbepalingen met de nodige onzekerheid is omgeven. Een andere is dat de wetgever nogal voortvarend is geweest bij de bestrijding van de hybride mismatches. |
Casus |
Enkele gedachten over de arbeidsovereenkomst in het concern |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 4 2015 |
Trefwoorden | arbeidsovereenkomst, concern, werknemer |
Auteurs | Prof. dr. R.M. Beltzer |
SamenvattingAuteursinformatie |
De werknemer in het concern heeft veelal niet alleen te maken met degene met wie hij de arbeidsovereenkomst ondertekende, maar ziet zich tevens geconfronteerd met allerhande ‘derden’ die direct of indirect hun invloed uitoefenen op de arbeidsovereenkomst. Denk aan de situatie dat de werkgever niet meer in staat is het loon te betalen omdat de moedervennootschap al haar leningen heeft opgeëist. Een ander concernonderdeel kan zelfs in het geheel niet als derde worden ervaren, bijvoorbeeld in de veelvoorkomende situatie dat de werknemer binnen een concern feitelijk permanent werkt binnen een andere vennootschap dan die waarmee hij de arbeidsovereenkomst sloot. De centrale vraag van de auteur is of het recht voldoende rekening houdt met de arbeidsovereenkomst binnen het concern. |
Casus |
De reikwijdte van de zorgplicht binnen concernverhoudingen |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 3 2015 |
Trefwoorden | zorgplicht, moedermaatschappij, concernverhouding, economische werkelijkheid, concernleidingsplicht |
Auteurs | Mr. F. van Liere |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage wordt ingegaan op de aansprakelijkheid van de moedermaatschappij jegens crediteuren van haar dochter(s) vanwege schending van de zorgplicht om de crediteurenbelangen in acht te nemen. De term zorgplicht is in lagere rechtspraak en literatuur ontwikkeld, maar de Hoge Raad heeft deze term nog niet aanvaard, waardoor nog altijd onduidelijkheid bestaat over de exacte invulling van de zorgplicht. In dat kader worden drie vragen behandeld: naar de inhoud van de zorgplicht, naar de omstandigheden waaronder zij zich manifesteert en naar het moment van inwerkingtreding van de zorgplicht. Aan de hand van de kernarresten en de economische werkelijkheid worden deze vragen beantwoord en wordt geconcludeerd dat sprake is van een immer aanwezige zorgplicht om de belangen van de crediteuren in acht te nemen als uitwerking van de concernleidingsplicht van de moedermaatschappij binnen concernverhoudingen. |
Casus |
Onrechtmatige verkoop van bv-aandelen door schending onderzoeksplicht: bestuurlijke tekortkoming of aandeelhoudersgedraging? |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 3 2015 |
Trefwoorden | bestuurdersaansprakelijkheid, aandeelhoudersaansprakelijkheid, onderzoeksplicht, verkoop bv, onrechtmatige daad |
Auteurs | Mr. V. van Vegchel |
SamenvattingAuteursinformatie |
De verkoper van een bv riskeert onder omstandigheden persoonlijke aansprakelijkheid jegens crediteuren van die bv indien hij de verkoop doorzet zonder onderzoek te doen naar de koper en deze koper achteraf malafide blijkt te zijn. Verscheidene rechtbanken zien in het schenden van deze onderzoeksplicht een grondslag voor bestuurdersaansprakelijkheid van een verkopend dga. In dit artikel wordt geconstateerd dat deze grondslag onjuist is. Een aandelenoverdracht behelst immers een aandeelhoudersgedraging. Bovendien had de dga ook via de weg van aandeelhoudersaansprakelijkheid kunnen worden aangesproken. Verder komt aan bod wat de kenmerken zijn van de onderzoeksplicht en wanneer dit aansprakelijkheidsrisico zich kan verwezenlijken. |
Casus |
De verjaring van een 403-vordering |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 2 2015 |
Trefwoorden | 403-vordering, verjaring, moedervennootschap, dochtervennootschap |
Auteurs | J. van der Kraan |
SamenvattingAuteursinformatie |
Een 403-vordering is een zelfstandige vordering, meestal op de moedervennootschap. Deze vordering onderscheidt zich van de hoofdvordering op de dochtervennootschap. Deze te onderscheiden vorderingen verjaren onafhankelijk van elkaar. Naast de vraag of deze vorderingen onafhankelijk van elkaar verjaren, rijst de vraag of deze vorderingen op verschillende tijdstippen kunnen verjaren. Op basis van verschillende gronden kan dit het geval zijn. |
Casus |
De economische werkelijkheid en enquêtebevoegdheid |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 2 2015 |
Trefwoorden | economische werkelijkheid, enquêtebevoegdheid, achterliggende werkelijkheid, enquêtegerechtigdheid, gelijkstelling |
Auteurs | S.F. van Dalen |
SamenvattingAuteursinformatie |
De afgelopen jaren is bij het toekennen van enquêtebevoegdheid een aantal keren anders geoordeeld dan de tekst van de wet doet verwachten. Volgens de rechter speelt daarbij de economische werkelijkheid een belangrijke rol. Dit is een onduidelijk en voor meerdere interpretaties vatbaar begrip. Volgens de auteur vormt dit begrip een beoordelingskader waarbinnen de rechter feiten en omstandigheden afweegt. Dit beoordelingskader is nuttig, het biedt de ruimte om aan te sluiten bij de doeleinden van het enquêterecht. Spreken van de ‘achterliggende werkelijkheid’ in plaats van ‘economische werkelijkheid’ zou de onduidelijkheid kunnen wegnemen. De rechter kan dan via enerzijds de afgeleideleer en anderzijds de gelijkstellingsregel afwijken van een al te strikte toepassing van de wettelijke bepaling, indien de achterliggende werkelijkheid dit rechtvaardigt. |
Casus |
De Hoge Raad en externe bestuurdersaansprakelijkheid: duidelijkheid over Villa Mundo?Over HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, JOR 2014/296 (Hezemans Air Inc. /J.J. van der Meer) en HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, JOR 2014/325 (RCI Financial Services BV/J.E. Kastrop) |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 1 2015 |
Trefwoorden | aansprakelijkheidsrecht, bestuurder, bestuurdersaansprakelijkheid |
Auteurs | C. de Groot |
SamenvattingAuteursinformatie |
In de Villa Mundo-uitspraak van 23 november 2012 besliste de Hoge Raad dat iemand die bestuurder is van een rechtspersoon op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk kan zijn tegenover een buitenstaander wanneer geen sprake is van een ernstig verwijt. Deze uitspraak leek in contrast te staan met de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, dat bestuurdersaansprakelijkheid pas intreedt als sprake is van een ernstig verwijt. De Villa Mundo-uitspraak is (dan ook) kritisch ontvangen. De Hoge Raad is in twee uitspraken van 5 september 2014, Tulip Air en Van Rossem Groep en MCD Groep, nogmaals op deze kwestie ingegaan. Uit deze uitspraken blijkt dat de Hoge Raad de weg van een al te gemakkelijk beroep op de Villa Mundo-norm heeft afgesloten. Maar ook na deze uitspraken is nog niet volledig duidelijk wanneer een bestuurder van een rechtspersoon wordt beschermd door de rechtsregel dat hij pas aansprakelijk is als hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt, en wanneer iemand die – bijvoorbeeld als bestuurder – is betrokken bij een rechtspersoon tegenover een buitenstaander aansprakelijk kan zijn, ook zonder dat hem een ernstig verwijt treft. |