In deze bijdrage wordt aandacht geschonken aan het wetsvoorstel ‘Wet opheffing verpandingsverboden’. Na inwerkingtreding van de wet kunnen de overdraagbaarheid en verpandbaarheid van een geldvordering op naam die voortkomt uit de uitoefening van een beroep of bedrijf niet meer door een beding tussen schuldenaar en schuldeiser worden uitgesloten of beperkt. De Wet opheffing verpandingsverboden beoogt de kredietmogelijkheden van het bedrijfsleven te vergroten door zeker te stellen dat bedrijfsmatig verkregen geldvorderingen als onderpand voor financieringen kunnen worden ingezet. De nieuwe regeling, de daarin opgenomen uitzonderingen en het overgangsrecht worden kritisch besproken. |
Wetenschap |
De Wet opheffing verpandingsverbodenEen kritische bespreking van de nieuwe regeling van art. 3:83 lid 3 en 4, 3:94 lid 5 en 3:239 lid 5 BW, alsmede van het overgangsrecht |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 4 2020 |
Trefwoorden | cessie- en verpandingsverboden, Overdraagbaarheid, Nietigheid, Vormvoorschrift, goederenrecht |
Auteurs | Mr. dr. M.H.E. Rongen |
SamenvattingAuteursinformatie |
Wetenschap |
|
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 4 2020 |
Trefwoorden | fiscale kwalificatieverschillen, ATAD 2, cv/bv-structuur, ‘check the box’-regeling, Internationale belastingontwijking |
Auteurs | Prof. dr. J.N. Bouwman |
SamenvattingAuteursinformatie |
Met ingang van 1 januari 2020 is de tweede EU-richtlijn tegen belastingontwijking, ATAD 2, in afdeling 2.2A van de Nederlandse vennootschapsbelasting geïmplementeerd. ATAD 2 bestrijdt fiscale voordelen – in de vorm van een aftrek zonder heffing dan wel een dubbele aftrek (hybride mismatches) – die ontstaan in grensoverschrijdende situaties omdat de belastingstelsels van landen niet op elkaar aansluiten. In de bijdrage worden de vanuit Nederlands perspectief meest in het oog lopende hybride mismatches besproken (waaronder de cv/bv-structuur en het gebruik van de Amerikaanse check-the-box-regeling). Tevens wordt ingegaan op de wijze waarop de mismatches worden bestreden. Voorts is er aandacht voor de documentatieverplichting die is ingevoerd om de maatregelen tegen hybride mismatches effectief te kunnen toepassen. Ten slotte is een aantal kanttekeningen geplaatst bij de wijze waarop de Nederlandse wetgever ATAD 2 heeft geïmplementeerd. |
Wetenschap |
De concernenquête na SNS |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 3 2020 |
Trefwoorden | concernverhoudingen, rechtszekerheid, economische werkelijkheid, houders van (certificaten van) aandelen, Landis |
Auteurs | Mr. dr. R.P. Jager |
SamenvattingAuteursinformatie |
In zijn Landis-beschikking uit 2005 heeft de Hoge Raad de concernenquête gesanctioneerd, zodat aandeel- of certificaathouders van een moedermaatschappij de Ondernemingskamer (mede) bevoegdelijk, ex art. 2:346 lid 1 onder b of c BW, kunnen verzoeken om een onderzoek bij een daaronder hangende dochtermaatschappij. Vijftien jaar later heeft hij opnieuw een beschikking gegeven over deze enquête, en wel in de SNS-zaak. Die beschikking wordt in dit artikel onder de loep genomen. Met de Landis-beschikking is onze cassatierechter weggedobberd van de rechtszekerheid. In zijn SNS-beschikking roeit de Hoge Raad daar weer naartoe. Niettemin heeft hij die bestemming, de rechtszekerheid, nog niet bereikt. |
Wetenschap |
Het wetsvoorstel wettelijke bedenktijd beursvennootschappen onderzocht |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 3 2020 |
Trefwoorden | bedenktijd, openbaar bod, bestuurstaak, Aandeelhoudersrichtlijn, beursvennootschap |
Auteurs | Prof. mr. H. Koster |
SamenvattingAuteursinformatie |
Eind 2019 is het wetsvoorstel over het inroepen van een bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap bij de Tweede Kamer ingediend. De voorgestelde wettelijke regeling behelst dat het bestuur op basis van het voorgestelde art. 2:114b BW de mogelijkheid heeft een bedenktijd van maximaal 250 dagen in te roepen. Hiermee krijgt het bestuur de tijd voor inventarisatie en weging van de belangen van de onderneming en de stakeholders als zich bepaalde omstandigheden voordoen. Daarnaast bevat het wetsvoorstel een codificerende aanvulling van de wettelijke omschrijving van de bestuurstaak in art. 2:129 lid 1 BW. In dit artikel onderzoekt de auteur dit voorstel. |
Wetenschap |
Klimaatrisico’s in de financiële sector: over ‘groene zwanen’ en een uniform kader tegen ‘greenwashing’ |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 2 2020 |
Trefwoorden | duurzaam beleggen, green swan, greenwashing, Taxonomie Verordening, Europese taxonomie |
Auteurs | Mr. E.S. Sijmons |
SamenvattingAuteursinformatie |
Duurzame investeringen winnen aan populariteit. Wetgevende instanties en toezichthouders stimuleren verduurzaming van de portefeuille van financiële ondernemingen in verband met klimaatrisico’s (‘groene zwaan’-risico’s), maar waarschuwen ook voor de risico’s die gepaard gaan met duurzame investeringen. De onstuitbare vergroeningstrend brengt het risico van ‘greenwashing’ met zich. Als antwoord op onder meer greenwashing wordt er gewerkt aan een Europees uniform classificatiesysteem omtrent duurzaamheid, ofwel een Europese taxonomie. Dit artikel bespreekt klimaatrisico’s, greenwashing en positieve en negatieve aspecten van deze taxonomie. |
Wetenschap |
Zeker en vastDe invloed van de wijziging van leningsvoorwaarden, fusie, splitsing, omzetting, schuldoverneming en overdracht van bezwaarde goederen op goederenrechtelijke zekerheden |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 2 2020 |
Trefwoorden | positie pandhouder, wijziging kredietovereenkomst, contractsoverneming, zaaksvervanging, inhoud pandrecht |
Auteurs | Mr. G. Kreuze |
SamenvattingAuteursinformatie |
Dit artikel behandelt de positie van de zekerheidshouder na herstructurering van de groep vennootschappen waartoe de zekerheidsgever(s) behoort (behoren). Herstructurering kan leiden tot wijziging van de kredietovereenkomst, tot een ‘wijziging’ van de schuldenaren of zekerheidsgevers (door bijvoorbeeld fusie of splitsing), of tot een herschikking van de goederen binnen de groep. Vanuit kosten-, tijds- en juridisch oogpunt vermijdt zowel de zekerheidshouder als de zekerheidsgever bij voorkeur dat zekerheden hergevestigd moeten worden. De auteur bespreekt of, en in welke gevallen, hervestiging nodig of gewenst is in het geval van wijziging van de kredietovereenkomst, fusie, splitsing of omzetting van een zekerheidsgever, schuldoverneming en overdracht van goederen binnen de groep. |
Wetenschap |
Enkele opmerkingen over beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een bestuurder van een rechtspersoon na ontslag: opzeggen of ontbinden? |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 1 2020 |
Trefwoorden | bestuurder en rechtspositie, ontslag van bestuurder, arbeidsovereenkomst, beëindiging arbeidsovereenkomst |
Auteurs | Mr. C. de Groot |
SamenvattingAuteursinformatie |
Een rechtspersoon die een bestuurder heeft ontslagen zal in veel gevallen ook de resterende arbeidsovereenkomst met die bestuurder willen beëindigen. Bij een vereniging, een naamloze vennootschap en een besloten vennootschap kan dat op grond van Boek 2 BW eenvoudig door de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Bij een stichting ligt dat anders: een stichting moet de arbeidsovereenkomst beëindigen met inachtneming van de regels van het arbeidsovereenkomstenrecht. Dat betekent door opzegging van de arbeidsovereenkomst na daarvoor toestemming te hebben gekregen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, of door de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De voorgestelde Wet bestuur en toezicht rechtspersonen zal aan deze uitzonderingsituatie een einde maken. |
Wetenschap |
Het consultatievoorstel modernisering personenvennootschappenEen overzicht met kanttekeningen |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 4 2019 |
Trefwoorden | personenvennootschapsrecht, maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap, rechtspersoonlijkheid |
Auteurs | Mr. dr. A.J.S.M. Tervoort |
SamenvattingAuteursinformatie |
Al meerdere decennia is de wetgever met vele temporaire onderbrekingen bezig het personenvennootschapsrecht, dat in essentie nog uit 1838 stamt, te moderniseren. Een aantal legislatieve aanzetten daartoe is in de loop der jaren om uiteenlopende redenen gesneefd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft dit onderwerp nu weer opgepakt. Op 21 februari 2019 heeft het een ambtelijk voorontwerp voor een nieuwe wettelijke regeling van het personenvennootschapsrecht met een daarbij behorend voorontwerp-memorie van toelichting in consultatie gebracht. De consultatie is inmiddels gesloten. De hoofdlijnen van dit consultatievoorstel zullen in dit artikel worden beschreven, voorzien van een enkele kanttekening. |
Wetenschap |
Van WCAM naar WAMCA: class actions in Nederland? |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 3 2019 |
Trefwoorden | WAMCA, massaschade, collectief verhaal, collectieve actie, schadevergoedingsrecht |
Auteurs | Mr. dr. A. van der Krans |
SamenvattingAuteursinformatie |
Op 19 maart 2019 is de wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) door de Eerste Kamer aangenomen. Inwerkingtreding wordt verwacht voor 1 oktober 2019. Na de inwerkingtreding van de WAMCA zal het collectief vorderen van schadevergoeding mogelijk zijn. De WAMCA is een belangrijke ontwikkeling op het gebied van het collectief schadevergoedingsrecht in Europa, maar is vatbaar voor verbetering, vooral op het terrein van finaliteit, governance-eisen, financiering en hoger beroep. |
Wetenschap |
Smallsteps: de uitspraak, de Nederlandse rechtspraak en voorgestelde regelgeving |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 3 2019 |
Trefwoorden | behoud van werknemersrechten, overgang van onderneming, pre-packaged deal, Smallsteps-uitspraak, Wet overgang van onderneming in faillissement |
Auteurs | Mr. C. de Groot |
SamenvattingAuteursinformatie |
In zijn uitspraak van 22 juni 2017 in de Smallsteps-zaak besliste het Hof van Justitie van de Europese Unie dat de Europese richtlijn betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen ook van toepassing is wanneer de overgang van de onderneming plaatsvindt door middel van een zogenoemde pre-packaged deal. De latere Nederlandse rechtspraak beperkt de reikwijdte van de Smallsteps-uitspraak zo veel mogelijk. Op 29 mei 2019 is het voorontwerp Wet overgang van onderneming in faillissement gepubliceerd. Dit voorontwerp is mede een reactie op de Smallsteps-uitspraak, maar lijkt strijdig te zijn met de richtlijn. |
Wetenschap |
Twee heren (in één transactie) dienen, mag dat nu wel of (soms) toch niet? |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 3 2019 |
Trefwoorden | tegenstrijdig belang, belangenverstrengeling, Bruil, corporate governance, Wet bestuur en toezicht rechtspersonen |
Auteurs | Prof. mr. W.J. Oostwouder en Mr. T. Spronk |
SamenvattingAuteursinformatie |
De wet bevat geen duidelijke definitie voor het begrip ‘tegenstrijdig belang’. Ook de wetsgeschiedenis biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een eenduidige interpretatie van dit begrip en zijn toepassing. De minister verwijst wel naar het in 2007 gewezen Bruil-arrest. Hieruit blijkt dat ook in het sinds 2013 geldende recht moet worden uitgegaan van de in dit arrest aangenomen verschuiving van de abstracte leer naar de materiële leer. Dit neemt niet weg dat er twijfels ontstaan over de ex-antetoepassing van de ex post geformuleerde Bruil-norm, de specifieke invulling van het materiële begrip en de verhouding tussen de tegenstrijdig-belangregeling en de Linders/Hofstee-regels. Deze onduidelijkheid wordt versterkt door de verschillende interpretaties van dit begrip in de governancecodes en recente uitspraken van de Ondernemingskamer en de Governancecommissie Gezondheidszorg. Een verheldering van dit begrip door de wetgever in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Wet bestuur en toezicht rechtspersonen zou derhalve gewenst zijn. |
Contracten maken |
|
Tijdschrift | Contracteren, Aflevering 3 2019 |
Trefwoorden | Exoneratie, Schadeplichtigheid, Verzuim, Opzet of bewuste roekeloosheid, Beperkende werking redelijkheid en billijkheid |
Auteurs | Prof. mr. T.H.M. van Wechem |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage wordt de rol die exoneraties in b2b-verhoudingen spelen besproken en formuleert de auteur regels die bij het opstellen van een goede exoneratiebepaling van nut kunnen zijn. De auteur wijst op het belang van het juridisch (logistiek) kwalificeren van de overeenkomst, de vraag of de schadeplicht voortvloeit uit een temporeel of kwalitatief ten achter blijven en op de uitleg van exoneraties. Onderzocht wordt ook of toetsing van het beding aan de beperkende werking van de redelijkheid veel verschilt van de norm ‘onredelijk bezwarend’ uit artikel 6:233 sub a Burgerlijk Wetboek en de omstandigheden die in de rechtspraak een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of een exoneratie terzijde moet worden gesteld. |
Casus |
Het goedkeuringsrecht voor deelnemingen in art. 2:107a (en 2:164/274) BW: Mylan/Meda revisited |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 2 2019 |
Trefwoorden | art. 2:107a BW, deelneming (in een vennootschap), goedkeuringsrecht, geconsolideerde jaarrekening, verandering van identiteit of karakter vennootschap |
Auteurs | Mr. C. de Groot en Dr. T.L.M. Verdoes |
SamenvattingAuteursinformatie |
Art. 2:107a BW geeft de algemene vergadering van een naamloze vennootschap een goedkeuringsrecht met betrekking tot bestuursbesluiten die leiden tot een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de vennootschap. Een van de gevallen waarin dit goedkeuringsrecht een rol speelt, betreft een besluit tot het nemen of afstoten van een deelneming in een andere vennootschap ter waarde van ten minste een derde van de activa volgens de balans of de geconsolideerde balans. Dit geval lijkt duidelijk, maar is gecompliceerd. Dit komt omdat de waardering van een deelneming op de balans en die op de geconsolideerde balans beduidend van elkaar kunnen verschillen. |
Objets trouvés |
Recht is niet alleen recht als er recht op staatOver het (h)erkennen van de rechtskracht van private normen |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 6 2018 |
Trefwoorden | normalisatie, meetinstructie, prejudiciële vragen, status en rechtsgevolgen |
Auteurs | Prof. dr. R.A.J. van Gestel |
SamenvattingAuteursinformatie |
Met het Achmea/Rijnberg-arrest van de Hoge Raad leek een doorbraak te zijn bereikt inzake de doorwerking van private regelgeving in het recht. Wanneer partijen het onderling eens zijn over de toepasselijkheid van bijvoorbeeld gedragscodes, toetst de Hoge Raad er ook aan zonder de juridische status ervan te beoordelen. De vraag wat te doen wanneer de relevantie van private regelgeving tussen partijen wordt betwist, blijkt echter een veel lastiger te nemen hobbel. Recente jurisprudentie over normalisatienormen toont aan dat het in zo’n geval buitengewoon complex is om te bepalen welke rechtsgevolgen aan private regels moeten worden verbonden. Wettelijke (h)erkenningsregels die de rechter behulpzaam kunnen zijn bij het kwalificeren en waarderen van private regels worden in die situatie node gemist. Hier ligt ook een taak voor wetgevingsjuristen. De vraag is alleen of één algemeen wettelijk kader voor uiteenlopende vormen van private regelgeving momenteel al haalbaar is. Werken met experimenteerbepalingen zou wel eens vruchtbaarder kunnen blijken te zijn. Dergelijke bepalingen zullen alleen werken wanneer wetgevingsjuristen, die ze moeten opstellen, zich eerst verdiepen in de schaduwwereld van private normen waarop deze bijdrage enig licht probeert te werpen. |
Signalement |
Van visie naar realiteitDe herstelrechtelijke praktijk en verbeelding vanuit Europees perspectief |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Herstelrecht, Aflevering 4 2018 |
Auteurs | Marit de Haan |
Auteursinformatie |
Wetenschap |
|
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 3 2018 |
Trefwoorden | bestuurdersaansprakelijkheid, klachtplicht |
Auteurs | Prof. mr. J.B. Huizink |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage over de klachtplicht wordt betoogd dat art. 6:89 BW niet van toepassing is op claims uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Op juridisch-dogmatische gronden zou daar voor art. 2:9 BW wellicht nog wel iets te zeggen zijn, maar voor art. 2:138 (248) en 6:162 BW in veel mindere mate, nu de uit deze bepalingen voortvloeiende verplichtingen niet kwalificeren als verbintenissen. Belangrijker is evenwel dat voor alle drie de vormen van bestuurdersaansprakelijkheid toepasselijkheid van art. 6:89 BW – gelet op de ratio van de klachtplicht – niet aanvaardbaar en dus onwenselijk is. |
Wetenschap |
Het trustkantoor als bestuurder en ‘omgaan’ in het bestuurdersaansprakelijkheidsrecht (HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:470) |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 3 2018 |
Trefwoorden | bestuurdersaansprakelijkheid, taakverdeling, stelplicht, collegialiteitsbeginsel, bewaarnemingsrol |
Auteurs | Mr. dr. W.A. Westenbroek |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage vervolgt de auteur zijn kritiek op de rechtspraak van de Hoge Raad over het bestuurdersaansprakelijkheidsrecht, nu naar aanleiding van een recent arrest waarin een trustbestuurder door derden werd aangesproken. De auteur constateert dat te veel gewicht is toegekend aan de taakverdeling binnen het bestuur en dat de stelplicht die bij externe bestuurdersaansprakelijkheid zou moeten gelden, is miskend. Daarnaast laat de auteur zien dat bij de beoordeling van externe aansprakelijkheid van bestuurders van buitenlandse rechtspersonen tevens dient te worden gekeken naar de wettelijke normen die volgens het recht van die buitenlandse rechtspersonen op bestuurders rusten. |
Wetenschap |
|
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 2 2018 |
Trefwoorden | third party litigation funding, litigation funding, procesfinanciering |
Auteurs | Mr. dr. A. van der Krans |
SamenvattingAuteursinformatie |
Third party litigation funding (TPLF, of procesfinanciering door derden) is de rechtsverhouding waarbij een derde zich tegen een in het vooruitzicht gestelde beloning verplicht om een eiser in een civiele procedure of arbitrage van financiering te voorzien om de kosten van procederen te dekken. TPLF kan de toegang tot de rechter vergroten, de onderhandelingskracht vergroten, een preventief effect hebben en een one-shot player laten transformeren in een repeat player. Een deel van de bezwaren tegen procesfinanciering is ongefundeerd, of overdreven. Omdat procesfinanciers hoge eisen stellen aan de (ver)haalbaarheid, omvang en beperking van risico’s is het onwaarschijnlijk dat TPLF zal leiden tot een claimcultuur. TPLF zorgt wel voor een driepartijenverhouding, die mogelijk voor complicaties kan zorgen. Ook kan TPLF grote consequenties voor de gefinancierde hebben, zeker in een volledig ongereguleerde markt als de Nederlandse. Grotere partijen moeten over het algemeen worden geacht deze consequenties te kunnen overzien en daarop te kunnen anticiperen. Consumenten en kleinere partijen zouden echter meer bescherming behoeven. Een gedragscode kan hierbij behulpzaam zijn en helpen misstanden op voorhand te voorkomen. Als deze handschoen door procesfinanciers in Nederland wordt opgepakt, kan TPLF een nuttige bijdrage leveren aan de borging van de toegang tot het recht. |
Contracten maken |
Het eenzijdig wijzigingsbeding in de franchiseovereenkomst |
Tijdschrift | Contracteren, Aflevering 1 2018 |
Trefwoorden | Franchise, Formulewijziging, Wijzigingsbeding, Franchiseovereenkomst |
Auteurs | Mr. A.W. Dolphijn |
SamenvattingAuteursinformatie |
De vraag of de franchiseformule door de franchisegever gewijzigd zou mogen worden, en in hoeverre, kan een bron van conflicten zijn. Bij de beoordeling gaat het om de formulering van het wijzigingsbeding, de wijziging zelf en overige omstandigheden. Tegen deze achtergrond wordt in deze bijdrage bezien welke factoren van belang kunnen zijn bij een toelaatbaar beroep van een franchisegever op een beding in een franchiseovereenkomst tot eenzijdige wijziging van de franchiseformule. |
Casus |
Contractonderhandelingen met een letter of intent: het opstellen van bedingen |
Tijdschrift | Contracteren, Aflevering 4 2017 |
Trefwoorden | Afgebroken onderhandelingen, culpa in contrahendo, Aansprakelijkheid, Voorovereenkomst, Intentieverklaring |
Auteurs | Dr. E. Pannebakker LLM |
SamenvattingAuteursinformatie |
Tijdens contractonderhandelingen stellen partijen geregeld een ‘letter of intent’ op. De vraag in hoeverre de partijen aan dergelijke documenten zijn gebonden, staat zowel bij het opstellen van een letter of intent als bij de eventuele geschillen centraal. In deze bijdrage worden de meest voorkomende bedingen van een letter of intent onder de loep genomen en wordt een aantal aanbevelingen over het opstellen van de letter of intent geformuleerd. |