De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de beëindiging van het ouderlijk gezag van een ongeboren baby omdat de ouders een verstandelijke beperking hebben. Volgens de Raad mist de moeder vanwege haar verstandelijke beperking de sensitiviteit die nodig is voor de opvoeding. De moeder heeft een beroep gedaan op artikel 23 VN-verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (IVRPH). Daarin staat dat een kind niet gescheiden mag worden van zijn ouders enkel op basis van een handicap van de ouders en dat alle passende hulp geboden dient te worden om de opvoeding, eventueel met ondersteuning, mogelijk te maken. Rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2019:3375) wijst het verzoek af. De rechtbank kijkt naar de meerwaarde van de toepassing van dit verdrag ten opzichte van reeds bestaande bepalingen in internationale verdragen. |
Jurisprudentie |
Afwijzing verzoek tot beëindiging gezag van een ongeboren baby: Een verstandelijke beperking van ouders is op zich geen bepalende factor voor falend ouderschapRechtbank Amsterdam 26 april 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:3375) |
Tijdschrift | Handicap & Recht, Aflevering 1 2020 |
Trefwoorden | uithuisplaatsing, verstandelijke beperking, VN-verdrag Handicap, gezagsbeëindiging |
Auteurs | Mr. E.B. van de Loo |
SamenvattingAuteursinformatie |
Jurisprudentie |
|
Tijdschrift | Handicap & Recht, Aflevering 1 2020 |
Trefwoorden | VN-verdrag Handicap, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, (recht op) inclusief onderwijs, toegankelijkheid, redelijke aanpassingen |
Auteurs | Dra. M. Spinoy (M.Jur.) en Dr. J. Lievens (LL.M.) |
SamenvattingAuteursinformatie |
In het recente arrest Stoian t. Roemenië oordeelt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de onderwijssituatie van een jongen met een beperking in Roemenië. Het Hof beoordeelt de zaak vanuit de redelijke aanpassingsplicht en besluit dat die niet geschonden is. In deze bijdrage bespreken en analyseren de auteurs dit arrest dat het Hof op veel kritiek kwam staan. Ze houden daarbij in het bijzonder rekening met het VN-Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (IVRPH) en relevante voorgaande rechtspraak van het EHRM. In het arrest krijgen de principes van het IVRPH (opnieuw) een centrale plaats. De toepassing van die principes is minder eenduidig. Het arrest doet immers belangrijke vragen rijzen over de manier waarop het EHRM twee belangrijke IVRPH-verplichtingen inzake onderwijs toepast. Het IVRPH omvat onder meer de verplichting tot het voorzien van een toegankelijk onderwijssysteem en de verplichting in redelijke aanpassingen te voorzien. Die verplichtingen zijn er beide op gericht onderwijs toegankelijk te maken voor kinderen met een handicap. Tussen de twee verplichtingen bestaan echter belangrijke verschillen, onder meer inzake afdwingbaarheid. Het EHRM lijkt deze verplichtingen niet correct van elkaar te onderscheiden en aan de twee tegelijk te toetsen. Daarnaast is niet duidelijk hoe streng het Hof de verplichtingen van staten toetst in deze materie. De toetsingsintensiteit lijkt in Stoian lager te liggen dan in eerdere zaken. De auteurs besluiten dan ook dat het arrest geen echte zekerheid brengt over de standaarden die het Hof in volgende zaken zal hanteren. |
Jurisprudentie |
|
Tijdschrift | Handicap & Recht, Aflevering 2 2019 |
Trefwoorden | Doeltreffende aanpassing, scootmobiel, Wmo 2015, Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ), redelijkheid en billijkheid |
Auteurs | Mr. D.C. Houtzager |
SamenvattingAuteursinformatie |
Een scootmobiel mag in een gemeenschappelijke ruimte worden geplaatst, bepaalt Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2019:767). Een VvE, die zich beriep op de splitsingsakte, gaf geen toestemming voor plaatsing in de containerruimte. De betrokkene vocht het verbod aan en kreeg in appel gelijk van het hof. De weigering was in strijd met de redelijkheid en de billijkheid, die bij de toepassing van een splitsingsakte toegepast moest worden. In het commentaar wordt ingegaan op de rechtsgrond die het hof toepast. In plaats van de toegepaste algemene civielrechtelijke regels zou in dit geval ook de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) kunnen worden gebruikt. In deze lex specialis wordt bij de plicht tot het verrichten van een doeltreffende aanpassing (art. 2 jo. art. 6 WGBH/CZ) een rijk toetsingskader geboden. |
Jurisprudentie |
Afwijzing van voorziening doventolk. Geen sprake van ongeoorloofd onderscheid op basis van leeftijd of handicapCentrale Raad van Beroep 8 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3229) |
Tijdschrift | Handicap & Recht, Aflevering 1 2018 |
Trefwoorden | Artikel 19a WOOS, artikel 34a en 35 Wet WIA, artikel 26 IVBPR, artikel 14 EVRM, Richtlijn 2000/78/EG, VN-verdrag Handicap |
Auteurs | Mr. M.J.A.C. Driessen |
SamenvattingAuteursinformatie |
Betrokkene is doof en vraagt een voorziening doventolk aan ten behoeve van een opleiding die zij wil gaan volgen. De aanvraag wordt afgewezen door de Centrale Raad van Beroep. Voor een voorziening op grond van de Wet Overige OCW-subsidies is zij te oud. Een beroep op leeftijdsdiscriminatie slaagt niet omdat het gemaakte onderscheid op grond van leeftijd gerechtvaardigd wordt geacht. Ook een voorziening in het kader van de Wet WIA wordt afgewezen. Een voorziening krachtens die wet wordt alleen toegekend als de opleiding als een toeleiding naar werk kan worden gezien. Nu betrokkene al werk heeft is daarvan geen sprake. Een beroep op het VN-verdrag Handicap helpt betrokkene niet. Opmerkelijk is wel dat de Centrale Raad van Beroep toetst aan dit verdrag zonder de toepasbaarheid van dat verdrag separaat te beoordelen. |
Jurisprudentie |
Is beleidskeuze in de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten een objectieve rechtvaardiging voor ongelijke behandeling?Rechtbank Noord-Holland 14 maart 2017 (ECLI:NL:RBNHO:2017:4976) |
Tijdschrift | Handicap & Recht, Aflevering 2 2017 |
Trefwoorden | Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, Artikel 14 EVRM, redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond, beleidsvrijheid wetgever, Artikel 94 Grondwet |
Auteurs | Mr. M. Chébti |
SamenvattingAuteursinformatie |
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het UWV geen verboden onderscheid heeft gemaakt door een werkzoekende met een auditieve beperking een indicatie banenafspraak te weigeren. De rechtbank stelt dat er een redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat voor dit gemaakte onderscheid. Hij motiveert dit oordeel slechts met een verwijzing naar de door de wetgever gemaakte afweging om alleen de meest kwetsbare groep mensen met een beperking aan te merken als doelgroep van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. |
Jurisprudentie |
Meer duidelijkheid over het begrip ‘handicap’Daouidi t. Bootes Plus SL e.a., HvJ EU 1 december 2016, C-395/15 |
Tijdschrift | Handicap & Recht, Aflevering 1 2017 |
Trefwoorden | begrip handicap, omkeerbare aandoening, sociale model van handicap, Europees recht, Richtlijn 2000/78 |
Auteurs | Mr. D.C. Houtzager |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het begrip ‘handicap’ is lang niet altijd eenduidig. In het arrest Daouidi t. Bootes Plus SL e.a. van december 2016 geeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (‘het Hof’) aanwijzingen over de vraag wanneer van een handicap sprake is. Lange tijd gold de uitspraak Chacón Navas uit 2006 als richtinggevend voor de uitleg van het begrip. Toen bepaalde het Hof dat een ziekte niet gelijk gesteld kon worden aan een handicap en dat ontslag wegens een ziekte niet dezelfde bescherming genoot als ontslag wegens een handicap. Na de toetreding van de Europese Unie tot het VN-verdrag Handicap in 2010 heeft het Hof zijn omschrijving van ‘handicap’ aangepast. In een reeks arresten hanteert het Hof het uitgangspunt dat van een handicap sprake is als er een langdurige aandoening bestaat, die in wisselwerking met drempels in de samenleving de betrokkene kan belemmeren om in de samenleving te participeren. In het arrest Daouidi geeft het Hof verdere duiding aan het element ‘langdurig’. Ook al gaat het om een omkeerbare aandoening, zoals een ontwrichte elleboog, dan kan de langdurigheid ervan toch tot een handicap leiden. Daarmee komt bescherming onder het gelijkebehandelingsrecht binnen bereik. |
Jurisprudentie |
|
Tijdschrift | Handicap & Recht, Aflevering 1 2016 |
Auteurs | Mr. dr. M.F. Vermaat en Mr. C.W.C.A. Bruggeman |
Auteursinformatie |