In het arrest van 11 december 2013 in de zaak Microsoft/Skype laat het Gerecht de goedkeuring door de Europese Commissie van de overname van Skype door Microsoft in stand. De uitspraak is van belang omdat uitdrukkelijk wordt gesteld dat een hoog marktaandeel geen indicatie van marktmarkt hoeft te zijn in een dynamische, innovatieve markt. Daarbij wordt ook relevant geacht dat de diensten van Skype gratis worden aangeboden. Volgens het Gerecht zijn ondernemingen zeer beperkt in het uitoefenen van marktmacht als de gebruikers de verwachting hebben dat de dienst gratis beschikbaar blijft en zij eenvoudig kunnen overstappen naar andere aanbieders. Het arrest gaat ook in op de conglomeraateffecten van de overname. Het Gerecht bevestigt dat de bewijslast voor het aannemen van conglomeraateffecten hoog is, zeker in een dynamische markt waar de ontwikkelingen speculatief kunnen zijn. |
Jurisprudentie |
Microsoft/Skype: Gerecht oordeelt over concentratie op een innovatieve marktArrest Gerecht 11 december 2013, zaak T-79/12, Cisco Systems en Messagenet/Commissie, n.n.g. |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 3 2014 |
Trefwoorden | concentratiecontrole, innovatieve markt, groot marktaandeel, conglomeraateffect |
Auteurs | Mr. Maarten de Jong |
SamenvattingAuteursinformatie |
Jurisprudentie |
Gascogne-arresten |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 3 2014 |
Trefwoorden | Gascogne, redelijke termijn, schadevergoeding |
Auteurs | Mr. Marie Zuidema |
SamenvattingAuteursinformatie |
Op 26 november 2013 heeft het Hof van Justitie een drietal arresten gewezen in hogere voorziening tegen de uitspraken van het Gerecht van Eerste Aanleg inzake het industriëlezakkenkartel. Het Hof van Justitie overweegt in deze arresten onder meer dat het enige rechtsmiddel tegen een schending van het beginsel van de redelijke termijn door het Gerecht een schadevergoedingsactie is, die bij het Gerecht dient te worden ingesteld ex artikel 268 en artikel 340 lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In deze annotatie zal de nadruk liggen op dit aspect van de arresten. |
Jurisprudentie |
Deutsche Bahn |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 3 2014 |
Trefwoorden | Deutsche Bahn, misbruik, artikel 102 VWEU, inspectiebesluit, misbruik |
Auteurs | Mr. drs. Hein Hobbelen |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het Gerecht van de Europese Unie wees op 6 september 2013 arrest in de zaak Deutsche Bahn. In deze zaak had de Europese Commissie het vermoeden dat de Duitse vervoersgigant Deutsche Bahn handelde in strijd met artikel 102 VWEU door misbruik te maken van een volgens de Commissie dominante positie op de markt voor het leveren van tractiestroom voor vervoer per spoor. Zij voerde daarom van 29 tot 31 maart 2011 op basis van Verordening 2003/1/EG een eerste inspectie uit bij verschillende filialen van Deutsche Bahn. Daarna volgden nog twee inspectiebesluiten. Deutsche Bahn stelde beroep in tegen de drie inspectiebesluiten en voerde daarbij vijf middelen aan. Deze werden alle door het Gerecht verworpen zoals in deze annotatie nader wordt besproken. |
Bij besluit tot snelheidsverhoging is onvoldoende rekening gehouden met de gezondheidsbelangen van omwonenden. |
Jurisprudentie |
Advocatuur |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging, Aflevering 2 2014 |
Auteurs | Mr. dr. R. Verkijk |
Auteursinformatie |
Jurisprudentie |
De zoektocht naar de juiste interpretatie van opvolgend werkgeverschap na Van Tuinen/WoltersHR 11 mei 2012, JAR 2012, 150 (Van Tuinen/Wolters) en het voorstel Wet werk en zekerheid (Kamerstukken II 2013/14, 33818) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 1 2014 |
Trefwoorden | opvolgend werkgever(schap), zodanige banden, voorgezette arbeidsovereenkomst, ketenregeling, proeftijd, transitievergoeding |
Auteurs | S. Palm |
SamenvattingAuteursinformatie |
Dit artikel beantwoordt de vraag waarom de Hoge Raad bij de uitleg van artikel 7:668a lid 2 Burgerlijk Wetboek heeft gekozen voor aansluiting bij zijn maatstaf uit de proeftijdjurisprudentie en daarnaast of de regering in het voorstel Wet werk en zekerheid op terechte gronden heeft besloten de koers van de Hoge Raad niet te volgen. De auteur stelt vast dat aansluiting bij de proeftijdjurisprudentie tot op zekere hoogte een compromis is en niet in alle gevallen goed toepasbaar is. De door de regering voorgestelde koerswijziging maakt de toepassing van het leerstuk opvolgend werkgeverschap echter nog complexer. Daarom volgt een suggestie voor een andere interpretatie van het leerstuk opvolgend werkgeverschap. |
Jurisprudentie |
Parkwood: (vooral) oude wijn in nieuwe zakkenHvJ EU 18 juli 2013, C-426/11, JAR 2013/216 (Alemo-Herron e.a./Parkwood) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 1 2014 |
Trefwoorden | overgang van onderneming, werknemersbescherming, incorporatiebeding, cao’s, vrijheid van ondernemerschap, Parkwood |
Auteurs | N. Jansen |
SamenvattingAuteursinformatie |
Verliezen dynamische incorporatiebedingen die verwijzen naar cao’s op grond van Richtlijn 2001/23 hun dynamische karakter na een overgang van onderneming? Op basis van het arrest Parkwood kan deze vraag nog steeds bevestigend worden beantwoord. Het is echter wel een voorwaardelijk ja, omdat het lidstaten op grond van artikel 8 van de Richtlijn 2001/23/EG vrijstaat te kiezen voor gunstiger werknemersbescherming. Uit Parkwood blijkt echter dat het verlenen van gunstiger werknemersbescherming, in die zin dat dynamische incorporatiebedingen na een overgang dynamisch blijven, niet onbegrensd kan. Onder meer de vrijheid van ondernemerschap kan zich daartegen verzetten. |
Jurisprudentie |
Lufthansa |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 1 2014 |
Trefwoorden | Lufthansa, staatssteun, openingsbesluit, formele onderzoeksprocedure |
Auteurs | Berend Jan Drijber en George Dictus |
SamenvattingAuteursinformatie |
Is de nationale rechter gebonden aan het besluit van de Europese Commissie om de formele onderzoeksprocedure in te leiden? Dat vraagt het Oberlandesgericht Koblenz aan het Hof van Justitie in een geschil tussen Deutsche Lufthansa en Flughafen Frankfurt-Hahn GmbH. |
Jurisprudentie |
IPR-problemen in de WOR en het enquêterechtOndernemingskamer 21 december 2012, JAR 2013/67 (VLM II) en HR 29 maart 2013, JOR 2013/166 (Chinese Workers) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 3 2013 |
Trefwoorden | WOR, enquêterecht, IPR, toepasselijk recht, bevoegde rechter, VLM, Chinese Workers |
Auteurs | F.G. Laagland |
SamenvattingAuteursinformatie |
De Ondernemingskamer is de enige bevoegde rechter in feitelijke instantie in WOR- en enquêtezaken. In korte tijd moest de Ondernemingskamer in beide rechtsgebieden oordelen over twee zaken die zich afspeelden binnen internationaal concernverband. Bij internationale kwesties komt het internationaal privaatrecht (IPR) om de hoek kijken. Het gaat bij het IPR om twee te onderscheiden aspecten: (1) de internationale bevoegdheid van de rechter (rechtsmacht) en (2) zijn oordeel over het op het internationale rechtsgeschil toepasselijke recht. In deze bijdrage gaat de auteur aan de hand van de VLM II-beschikking en de Chinese Workers-beschikking na hoe de Ondernemingskamer in WOR- en enquêtezaken omgaat met vragen van internationaal-privaatrechtelijke aard. |
Jurisprudentie |
Verplichte vervroegde pensionering van piloten: leeftijdsdiscriminatie?HR 13 juli 2012, JAR 2012/209, NJ 2012, 396 (werknemers/KLM en VNV) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 3 2013 |
Trefwoorden | vervroegd pensioenontslag, leeftijdsdiscriminatie, objectieve rechtvaardigingsgronden, legitiem doel, proportionaliteit, motivering |
Auteurs | T. Jaspers |
SamenvattingAuteursinformatie |
Verplicht vervroegd pensioen is een fenomeen dat weliswaar steeds minder voorkomt, maar voor sommige beroepen nog vrij normaal is. Bij luchtvaartmaatschappijen zoals de KLM, maar daar niet alleen, geldt nog steeds een regeling dat piloten ruim voor de AOW-leeftijd, variërend van 56 tot 60 jaar, met pensioen (moeten) gaan. Er geldt een automatisch pensioenontslag. In 2012 heeft de Hoge Raad zich opnieuw moeten buigen over wat door piloten als leeftijdsdiscriminatie wordt aangemerkt. In 2006 had de Hoge Raad dat ook al eens gedaan in soortgelijke zaken. In de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie vindt men inmiddels een uitgebreide jurisprudentie op verplicht pensioenontslag. In zijn recente arrest van 2012 volgt de Hoge Raad de lijn van de rechtspraak van het Europese Hof en komt tot de conclusie dat er weliswaar sprake is van ‘onderscheid naar leeftijd’, maar dat daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat zoals door KLM en de vakbond van piloten was aangegeven. Deze uitspraak is niet alleen van belang voor deze KLM-piloten, maar gaat verder, omdat het verplichte of automatische pensioenontslag, niet alleen ‘vervroegd’ maar ook op latere leeftijd, zoals dat tegenwoordig vaker voorkomt, hier aan de orde is. In deze annotatie wordt de motivering van de Hoge Raad – en van het hof van Amsterdam in appèl – tegen het licht gehouden en geconfronteerd met de wijze waarop het Europese Hof en de hoogste gerechten in Duitsland en Frankrijk te werk gaan. Er kan gerede twijfel rijzen of de redeneringen in de Nederlandse rechtspraak wel even sound en houdbaar zijn als we in de rechtspraak van het Europese Hof en het Duitse Bundesarbeitsgericht aantreffen. De materie is weerbarstig, dat is wel duidelijk. Zij heeft vele facetten, niet in het minst uit een oogpunt van werkgelegenheidsbeleid, landelijk én lokaal of zelfs op het niveau van de onderneming. In deze annotatie worden de verschillende invalshoeken belicht om tot een oordeel te komen óf en zo ja onder welke voorwaarden een dergelijk onderscheid naar leeftijd gerechtvaardigd zou kunnen zijn en welke eisen gesteld zouden moeten worden aan de motivering ervan. |
Jurisprudentie |
Mars/NestléRb. ’s-Hertogenbosch 29 juli 2011, zaaknr. 232032-KG ZA 11-414 (Nestlé Nederland B.V./Mars Nederland B.V.) |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 5 2013 |
Trefwoorden | afscherming markt, civiele procedure, promotieprogramma, merkbaarheid |
Auteurs | Mr. P.D. van den Berg en Mr. W. Knibbeler |
SamenvattingAuteursinformatie |
In 2010 heeft Mars bij de onafhankelijke tankstations een Mars Ondernemersprogramma (het MOP) geïntroduceerd, om de verkoop van haar chocolade- en kauwgomproducten te vergroten. Het MOP voorziet o.a. in vergoedingen en bonussen voor tankstations die hun schapruimte invullen volgens de instructies van Mars en daarbij een prominente plaats reserveren voor Marsproducten. In 2011 voeren ruim 300 onafhankelijk opererende tankstationhouders een van de varianten van het MOP uit. Concurrent Nestlé start daarop een bodemprocedure en een kort geding, waarbij zij aanvoert dat Mars door middel van het MOP misbruik maakt van haar machtspositie op grond van artikel 24 Mw en het kartelverbod overtreedt zoals vervat in artikel 6 Mw. Nestlé vordert in kort geding dat het programma door Mars wordt gestaakt.Rb. ’s-Hertogenbosch 29 juli 2011, zaaknr. 232032-KG ZA 11-414 (Nestlé Nederland B.V./Mars Nederland B.V.) |
Jurisprudentie |
Een gemengde sla van ondernemingsbegrip, toerekenbaarheid, beboeting en landbouwbeleidBesluit van de NMa van 15 mei 2012, zaak 7036 (Paprika) |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 5 2013 |
Auteurs | Mr. P.V.F. Bos en Mr. M.J. Plomp |
Auteursinformatie |
Jurisprudentie |
ABRvS 1 mei 2013, nr. 201011080/1/A4 (GS Gelderland) (ECLI:NL:RVS:2013:BZ9049) |
Tijdschrift | StAB, Aflevering 3 2013 |
Samenvatting |
Beoordeling gevolgen activiteit voor Duits Natura 2000-gebied aan de hand van de Habitatrichtlijn; deze richtlijn staat niet aan vergunningverlening in de weg, nu de aanvraag geen betrekking heeft op een project en verweerder binnen de grenzen van de beoordelingsmarge is gebleven |
KNO-arts, C.-chirurgie; werkzaam in ziekenhuis en C.-kliniek; impliciet noch expliciet toestemming voor extramurale werkzaamheden in C.-kliniek; onwenselijke concurrentie; nevenwerkzaamheden verwerven met werkzaamheden ziekenhuis; voorwaarden ziekenhuis niet onredelijk |
Jurisprudentie |
De toezeggingsbeschikking inzake e-booksBesluit van de Commissie van 12 december 2012, zaak COMP/39.847 |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 3 2013 |
Trefwoorden | e/books, Apple, kartelverbod, agentuurovereenkomst, toezeggingsbeschikking |
Auteurs | Mr. P.P.J. van Ginneken en Mr. C.P.J. van Veen |
SamenvattingAuteursinformatie |
Op 12 december 2012 heeft de Europese Commissie een toezeggingsbeschikking op grond van artikel 101 VWEU genomen met betrekking tot de detailhandelsprijzen voor e-books. In deze annotatie plaatsen de auteurs enkele kanttekeningen bij deze toezeggingsbeschikking door deze te vergelijken met het Amerikaanse e-books-onderzoek. De auteurs vragen zich af of de beoordeling van de rol van Apple en de keuze van een toezeggingsbeschikking door de Commissie wel juist zijn. |
Jurisprudentie |
HvJ EU Expedia en de mededingingsrechtelijke merkbaarheidGevolgen voor de Nederlandse praktijk |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 4 2013 |
Trefwoorden | Expedia, de minimis, strekkingsbeding, merkbaarheidstoets |
Auteurs | Mr. E.F. van Hasselt, Mr. H.E. Urlus en A. Baars |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het Expedia-arrest leert dat een strekkingsbeding met interstatelijk effect niet op merkbaarheid wordt getoetst, en dat de ‘de minimis’ bekendmaking de nationale autoriteiten niet bindt. |
Jurisprudentie |
Openbaar personenvervoer over binnenwater: tussen wal en schip |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 4 2013 |
Trefwoorden | staatssteun, compensatie, DAEB, openbaar personenvervoer, veerdienst |
Auteurs | Mr. E.W.F. Schotanus |
SamenvattingAuteursinformatie |
De Rechtbank Rotterdam heeft op 28 maart 2013 een oordeel over een besluit van het college van B&W van de Gemeente Gorinchem uitgesproken. Op advies van de Europese Commissie is de rechtbank van mening dat een compensatie voor het verrichten van openbaar personenvervoer over water onder Verordening 2007/1370/EU noch onder Beschikking 2005/842/EG en Besluit 2012/21/EU valt. Het verstrekken van een compensatie aan de Veerdienst Gorinchem had dientengevolge bij de Europese Commissie dienen te worden aangemeld. Bij gebreke aan een dergelijke melding en vervolgens een goedkeurende beschikking van de Europese Commissie herroept de rechtbank het besluit van het college van B&W.Rb. Rotterdam 28 maart 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5824 (X/college van B&W van de Gemeente Gorinchem) |
Jurisprudentie |
De (on)toelaatbaarheid van het passing on-verweer: TenneT c.s./ABB c.s. |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 4 2013 |
Trefwoorden | schadevergoeding, artikel 101 lid 1 VWEU, passing on, doorberekeningsverweer |
Auteurs | Mr. drs. R.W.E. van Leuken |
SamenvattingAuteursinformatie |
Bij vonnis van 16 januari jl. heeft de Rechtbank Oost-Nederland (zittingsplaats Arnhem) ABB Ltd. en dochtermaatschappij ABB B.V. veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan TenneT TSO B.V. en Saranne B.V. wegens schending van artikel 101 lid 1 VWEU. De vaststelling van de schade geschiedt ex artikel 6:97 BW op abstracte wijze; het beroep door gedaagden op het passing on-verweer (of doorberekeningsverweer) wordt expliciet verworpen. In het hiernavolgende bespreek ik dit onderdeel van het vonnis, en vergelijk het met een recente uitspraak van het Duitse Bundesgerichtshof. |
Jurisprudentie |
Kroniek Bewijsrecht |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging, Aflevering 2 2013 |
Trefwoorden | Hoge Raad |
Auteurs | Mr. dr. R.H. de Bock |
Samenvatting |
|
Jurisprudentie |
Fernandez Martinez, een gehuwde priester die een schandaal moet vermijdenEHRM 15 mei 2012, 56030/07, EHRC 2012/168 (Martinez/Spanje) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 1 2013 |
Trefwoorden | arbeidsverhouding, identiteit, tendensinstelling, grondrechten, belangenafweging |
Auteurs | Mr. dr. S. de Jong |
SamenvattingAuteursinformatie |
Een reeks procedures heeft de rechtspositie van de identiteitsgebonden werkgever in het arbeidsrecht nader omlijnd. In de zaak van Martinez tegen Spanje oordeelt het EHRM over de vraag of de rooms-katholieke kerk het contract van een gehuwde priester als leraar katholieke godsdienst en zedenleer aan een openbare school al dan niet hoeft te verlengen. Het EHRM acht geen schending van de persoonlijke levenssfeer aanwezig (art. 8 EVRM). De auteur bespreekt vier deelvragen. Het gaat achtereenvolgens over identiteitseisen die op het imago zien, de toetsing van de belangenafweging, de betekenis van de status geestelijke en de collectieve dimensie van godsdienstvrijheid. |