Mogelijkheden SVBP 2008. Maatbestemming serviceflat. |
Ex-neuroloog; strafvervolging; hulpeloosheid; voorwaardelijke opzet; mishandeling |
Kort geding; zorginstelling; overplaatsing cliënt naar andere locatie; nader onderzoek CCE vereist; tussenvonnis |
Jurisprudentie |
2014/21 Vzr. Rechtbank Rotterdam 7 maart 2014 |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Aflevering 4 2014 |
Samenvatting |
Spiegelinformatie; zorgverzekeraar; fraudeonderzoek; inzage in gegevens |
Jurisprudentie |
Erfrechtelijke consequenties van een vaststelling van het vaderschap |
Tijdschrift | Tijdschrift Erfrecht, Aflevering 2 2014 |
Trefwoorden | niet-erkend biologisch kind, legitieme portie, schenking, artikel 1:207 lid 5 BW |
Auteurs | Prof. mr. E.A.A. Luijten en Prof. mr. W.R. Meijer |
SamenvattingAuteursinformatie |
Een niet-erkend biologisch kind van een erflater stelt na de dood van de laatste een vordering in tot betaling van zijn legitieme portie jegens erflaters erfgenaam en jegens een derde, van wie het kind aanneemt dat deze bevoordeeld is door een schenking van erflater. De rechtbank wijst de vordering op beide wederpartijen toe ex artikel 1:207 lid 5 BW; de hoogte van hetgeen het kind toekomt, dient nader te worden bepaald. |
MediRisk; MaatPolis verzekering zorginstellingen; doorlopende verzekering; faillissement; onderhandelen dekking uitlooprisico’s |
Affaire rond neuroloog die in ziekenhuis verkeerde diagnoses stelde; tuchtklacht tegen toenmalige bestuurder; tweede tuchtnorm; klacht ontvankelijk maar ongegrond |
Bestuurder; ex-neuroloog; ten onrechte melding van verantwoorde zorg; berisping |
Opzegging toelatingsovereenkomst gehele maatschap; concurrerende werkzaamheden; escalatie conflict; vertrouwensbreuk; vergoeding naar billijkheid |
Affaire rond neuroloog die verkeerde diagnoses stelde; tuchtklacht tegen bestuurder; voormalig inspecteur gezondheidszorg; tweede tuchtnorm; klacht ontvankelijk maar ongegrond |
Jurisprudentie |
ABRvS 13 november 2013, nr. 201303243/1/R2, 201303324/1/R2 en 201303816/1/R2 (GS Noord-Brabant) (ECLI:NL:RVS:2013:1931) |
Tijdschrift | StAB, Aflevering 1 2014 |
Auteurs | Marieke Kaajan |
Samenvatting |
De in de stikstofverordening opgenomen voorwaarden voor opname van milieuvergunningen in de depositiebank waarborgen onvoldoende dat een directe samenhang bestaat tussen de in de depositiebank op te nemen saldi en de aan de depositiebank te onttrekken saldi ten behoeve van de verlening van de NB-wetvergunning. |
Jurisprudentie |
De zoektocht naar de juiste interpretatie van opvolgend werkgeverschap na Van Tuinen/WoltersHR 11 mei 2012, JAR 2012, 150 (Van Tuinen/Wolters) en het voorstel Wet werk en zekerheid (Kamerstukken II 2013/14, 33818) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 1 2014 |
Trefwoorden | opvolgend werkgever(schap), zodanige banden, voorgezette arbeidsovereenkomst, ketenregeling, proeftijd, transitievergoeding |
Auteurs | S. Palm |
SamenvattingAuteursinformatie |
Dit artikel beantwoordt de vraag waarom de Hoge Raad bij de uitleg van artikel 7:668a lid 2 Burgerlijk Wetboek heeft gekozen voor aansluiting bij zijn maatstaf uit de proeftijdjurisprudentie en daarnaast of de regering in het voorstel Wet werk en zekerheid op terechte gronden heeft besloten de koers van de Hoge Raad niet te volgen. De auteur stelt vast dat aansluiting bij de proeftijdjurisprudentie tot op zekere hoogte een compromis is en niet in alle gevallen goed toepasbaar is. De door de regering voorgestelde koerswijziging maakt de toepassing van het leerstuk opvolgend werkgeverschap echter nog complexer. Daarom volgt een suggestie voor een andere interpretatie van het leerstuk opvolgend werkgeverschap. |
Jurisprudentie |
De Nederlandse en de Duitse oproepkracht vergelekenHR 27 april 2012, JAR 2012/149 en HR 3 mei 2013, JAR 2013/140 |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 1 2014 |
Trefwoorden | oproepovereenkomst, min/max-contract, Duitsland, flexibele arbeidsrelatie, rechtsvergelijking |
Auteurs | J.R. Vos en F.M. Dekker |
SamenvattingAuteursinformatie |
De Wet Werk en Zekerheid beoogt de rechtspositie van flexibele arbeidskrachten te versterken. De oproepkracht komt er evenwel maar bekaaid vanaf. Aan de hand van een vergelijking met het Duitse wordt bezien op welke manier de Nederlandse wetgeving op dit punt kan worden verbeterd. Bepleit wordt de inkomensgrens uit artikel 7:628a BW te laten vervallen. Daarnaast wordt een concrete norm voorgesteld voor de toepassing van artikel 7:610b BW bij min/max-contracten. |
Jurisprudentie |
Parkwood: (vooral) oude wijn in nieuwe zakkenHvJ EU 18 juli 2013, C-426/11, JAR 2013/216 (Alemo-Herron e.a./Parkwood) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 1 2014 |
Trefwoorden | overgang van onderneming, werknemersbescherming, incorporatiebeding, cao’s, vrijheid van ondernemerschap, Parkwood |
Auteurs | N. Jansen |
SamenvattingAuteursinformatie |
Verliezen dynamische incorporatiebedingen die verwijzen naar cao’s op grond van Richtlijn 2001/23 hun dynamische karakter na een overgang van onderneming? Op basis van het arrest Parkwood kan deze vraag nog steeds bevestigend worden beantwoord. Het is echter wel een voorwaardelijk ja, omdat het lidstaten op grond van artikel 8 van de Richtlijn 2001/23/EG vrijstaat te kiezen voor gunstiger werknemersbescherming. Uit Parkwood blijkt echter dat het verlenen van gunstiger werknemersbescherming, in die zin dat dynamische incorporatiebedingen na een overgang dynamisch blijven, niet onbegrensd kan. Onder meer de vrijheid van ondernemerschap kan zich daartegen verzetten. |
Jurisprudentie |
Ondernemingsprocesrecht |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging, Aflevering 1 2014 |
Auteurs | Prof. mr. H.E. Boschma en Mr. P.G.F.A. Geerts |
Auteursinformatie |
Jurisprudentie |
Uitleg van een uitsluitingsclausule |
Tijdschrift | Tijdschrift Erfrecht, Aflevering 1 2014 |
Trefwoorden | uitsluitingsclausule, Haviltex-norm, CAO-norm |
Auteurs | Prof. mr. B.E. Reinhartz |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage wordt uiteengezet hoe een uitsluitingsclausule bij uiterste wilsbeschikkingen en giften moet worden uitgelegd. Het onderscheid tussen de Haviltex- en de CAO-norm wordt nader uitgewerkt. Bepleit wordt een geobjectiveerde toepassing van de Haviltex-norm bij de uitleg van giften. |
Jurisprudentie |
IPR-problemen in de WOR en het enquêterechtOndernemingskamer 21 december 2012, JAR 2013/67 (VLM II) en HR 29 maart 2013, JOR 2013/166 (Chinese Workers) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 3 2013 |
Trefwoorden | WOR, enquêterecht, IPR, toepasselijk recht, bevoegde rechter, VLM, Chinese Workers |
Auteurs | F.G. Laagland |
SamenvattingAuteursinformatie |
De Ondernemingskamer is de enige bevoegde rechter in feitelijke instantie in WOR- en enquêtezaken. In korte tijd moest de Ondernemingskamer in beide rechtsgebieden oordelen over twee zaken die zich afspeelden binnen internationaal concernverband. Bij internationale kwesties komt het internationaal privaatrecht (IPR) om de hoek kijken. Het gaat bij het IPR om twee te onderscheiden aspecten: (1) de internationale bevoegdheid van de rechter (rechtsmacht) en (2) zijn oordeel over het op het internationale rechtsgeschil toepasselijke recht. In deze bijdrage gaat de auteur aan de hand van de VLM II-beschikking en de Chinese Workers-beschikking na hoe de Ondernemingskamer in WOR- en enquêtezaken omgaat met vragen van internationaal-privaatrechtelijke aard. |
Jurisprudentie |
Verplichte vervroegde pensionering van piloten: leeftijdsdiscriminatie?HR 13 juli 2012, JAR 2012/209, NJ 2012, 396 (werknemers/KLM en VNV) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 3 2013 |
Trefwoorden | vervroegd pensioenontslag, leeftijdsdiscriminatie, objectieve rechtvaardigingsgronden, legitiem doel, proportionaliteit, motivering |
Auteurs | T. Jaspers |
SamenvattingAuteursinformatie |
Verplicht vervroegd pensioen is een fenomeen dat weliswaar steeds minder voorkomt, maar voor sommige beroepen nog vrij normaal is. Bij luchtvaartmaatschappijen zoals de KLM, maar daar niet alleen, geldt nog steeds een regeling dat piloten ruim voor de AOW-leeftijd, variërend van 56 tot 60 jaar, met pensioen (moeten) gaan. Er geldt een automatisch pensioenontslag. In 2012 heeft de Hoge Raad zich opnieuw moeten buigen over wat door piloten als leeftijdsdiscriminatie wordt aangemerkt. In 2006 had de Hoge Raad dat ook al eens gedaan in soortgelijke zaken. In de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie vindt men inmiddels een uitgebreide jurisprudentie op verplicht pensioenontslag. In zijn recente arrest van 2012 volgt de Hoge Raad de lijn van de rechtspraak van het Europese Hof en komt tot de conclusie dat er weliswaar sprake is van ‘onderscheid naar leeftijd’, maar dat daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat zoals door KLM en de vakbond van piloten was aangegeven. Deze uitspraak is niet alleen van belang voor deze KLM-piloten, maar gaat verder, omdat het verplichte of automatische pensioenontslag, niet alleen ‘vervroegd’ maar ook op latere leeftijd, zoals dat tegenwoordig vaker voorkomt, hier aan de orde is. In deze annotatie wordt de motivering van de Hoge Raad – en van het hof van Amsterdam in appèl – tegen het licht gehouden en geconfronteerd met de wijze waarop het Europese Hof en de hoogste gerechten in Duitsland en Frankrijk te werk gaan. Er kan gerede twijfel rijzen of de redeneringen in de Nederlandse rechtspraak wel even sound en houdbaar zijn als we in de rechtspraak van het Europese Hof en het Duitse Bundesarbeitsgericht aantreffen. De materie is weerbarstig, dat is wel duidelijk. Zij heeft vele facetten, niet in het minst uit een oogpunt van werkgelegenheidsbeleid, landelijk én lokaal of zelfs op het niveau van de onderneming. In deze annotatie worden de verschillende invalshoeken belicht om tot een oordeel te komen óf en zo ja onder welke voorwaarden een dergelijk onderscheid naar leeftijd gerechtvaardigd zou kunnen zijn en welke eisen gesteld zouden moeten worden aan de motivering ervan. |