This article examines the impact of the introduction of the Schutznorm-principle (relativiteitsvereiste) in the Dutch General Administrative Law Act on the private enforcement of state aid law. This principle prohibits the administrative courts to annul a decision if the ground manifestly does not protect the complainants interests. Court decisions are examined to research the role of individuals in the private enforcement of state aid law. These individuals often have no competitive relation with the (alleged) beneficiary of the aid. However, presumably the Schutznorm-principle will not hinder them from annulling the decision because the Schutznorm-principle requires clarity regarding the scope of the provision invoked. Article 108 TFEU lacks this clarity. Based on possibilities of appeal against Commissions decisions and case law of the EU CoJ on this matter, the author argues that not every individual needs to be able to invoke state aid provisions. |
Zoekresultaat: 247 artikelen
Jaar 2012 xArticle (without peer review) |
|
Tijdschrift | Netherlands Administrative Law Library, december 2012 |
Auteurs | Matthijs Baart |
SamenvattingAuteursinformatie |
Article |
|
Tijdschrift | Family & Law, december 2012 |
Auteurs | Mr. Hans ter Haar |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage wordt op experimentele wijze gezocht naar een antwoord op de vraag wat de rechtvaardiging is van de beperking van de handelingsbekwaamheid van de minderjarige en het het bewind over zijn vermogen. Bij wijze van experiment wordt een fictieve regeling in het leven geroepen, het zogenaamde tachtigplusbewind. Op grond van deze regeling wordt eenieder die de tachtigjarige leeftijd passeert van rechtswege beperkt in zijn handelingsbekwaamheid en verliest hij het bewind over zijn vermogen. Vervolgens wordt de vraag gesteld waarom een dergelijk tachtigplusbewind niet wenselijk is en de bescherminsgmaatregelen die minderjarigen treffen wel. Deze bijdrage is een onderdeel van een breder dissertatieonderzoek met als titel 'Minderjarigen en (de zorg voor hun) vermogen.' |
Jurisprudentie |
Grenzeloze problemen bij grensoverschrijdende arbeidDe IPR-systematiek van het EVO-Verdrag en de Rome I-Verordening nader beschouwd, HR 3 februari 2012, LJN BS8791, JAR 2012/69 (Schlecker/Boedeker) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 3 2012 |
Trefwoorden | EVO-Verdrag, Rome I-Verordening, toepasselijk recht, vrij werknemersverkeer, VWEU |
Auteurs | F.G. Laagland |
SamenvattingAuteursinformatie |
Indien een werknemer in een ander land werkzaamheden verricht dan waar hij zijn dienstverband heeft, bevindt de (reikwijdte van zijn) arbeidsovereenkomst zich niet langer onder de glazen stolp van één nationaal rechtsstelsel. De stap over de grens maakt dat de arbeidsovereenkomst raakvlakken vertoont met meer landen, die elk hun eigen normen, waarden en regels kennen inzake het arbeidsrecht. Die eigenheid van het nationale arbeidsrecht maakt de vraag naar het toepasselijke recht relevant. Dat het antwoord hierop niet altijd eenduidig is te geven, blijkt uit de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2012. De Hoge Raad stelt in dit arrest twee prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de uitleg van het EVO-Verdrag indien sprake is van een permanente tewerkstelling in het ene land terwijl alle overige omstandigheden op een nauwe verbondenheid met een ander land wijzen. In deze bijdrage bespreekt de auteur de discussie tussen partijen over het toepasselijke recht in het licht van het EVO-Verdrag (en de Rome I-Verordening). Speciale aandacht gaat uit naar de betekenis van de fundamentele verdragsvrijheid inzake het vrije werknemersverkeer. |
Artikel |
Nog geen horizontale rechtstreekse werking van het vrije verkeer van goederen? |
Tijdschrift | Nederlands tijdschrift voor Europees recht, Aflevering 10 2012 |
Trefwoorden | artikel 34 VWEU, vrij verkeer van goederen, horizontale werking, normerings- en certificeringsactiviteiten, bijzondere redenen van particulier belang |
Auteurs | Mr. dr. H.J. van Harten en mr. T. Nauta |
SamenvattingAuteursinformatie |
In brede kring wordt aangenomen dat het vrij verkeer van diensten, werknemers en vestiging onder omstandigheden rechtstreeks doorwerken in horizontale relaties. In de zaak Fra.bo past het Hof van Justitie het leerstuk van de horizontale rechtstreekse werking niet expliciet toe op het vrije goederenverkeer. Zaakspecifiek maakt het Hof van Justitie echter duidelijk dat onder omstandigheden ook een particuliere organisatie als gedaante van ‘publieke macht’ kan worden aangemerkt waarmee haar activiteiten en voorschriften binnen de reikwijdte van het recht betreffende het vrije goederenverkeer vallen. Het Hof van Justitie lijkt hiermee impliciet aan te sluiten bij zijn collectiviteitsredenering inzake het vrij verkeer van diensten, werknemers en de vestigingsvrijheid. |
Jurisprudentie |
Zuivere aanvaarding door handelingen van een gevolmachtigde? |
Tijdschrift | Tijdschrift Erfrecht, Aflevering 6 2012 |
Trefwoorden | als erfgenaam gedragen, zuiver aanvaarden, volmacht, artikel 4:192 BW, verwerping |
Auteurs | Prof. Mr. E.A.A. Luijten en Prof. Mr. W.R. Meijer |
SamenvattingAuteursinformatie |
De auteurs bespreken de uitspraak van de Rb ’s-Gravenhage 13 juni 2012, LJN BX2012, waarin de rechtbank oordeelt dat de langstlevende zich niet als erfgenaam heeft gedragen. De echtgenoten hebben tijdens leven volmacht en opdracht aan een derde gegeven, gericht op sanering van de onderneming. Na overlijden van een van de echtgenoten heeft de gevolmachtigde de onderneming verkocht. De langstlevende heeft nadien de nalatenschap verworpen. De vraag rijst of zij zich als erfgenaam heeft gedragen. |
Artikel |
Ik opa en ik oma … |
Tijdschrift | Tijdschrift Erfrecht, Aflevering 6 2012 |
Trefwoorden | last, Legaat, Iki-opa-last, contante waarde van de schuld, fictieve erfrechtelijke verkrijging |
Auteurs | Mr. K.M.L.L. van de Ven |
Samenvatting |
Dit artikel is een bespreking van de civielrechtelijke verschillen tussen last en legaat alsmede het fiscale verschil tussen een last en een legaat bij een ik-opa- c.q. -oma-clausule. |
Artikel |
Zijn veiligheidshuizen effectief?Een onderzoek naar de stand van zaken |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Veiligheid, Aflevering 4 2012 |
Trefwoorden | Safety Houses, network effectiveness, governance, crime prevention, QCA |
Auteurs | Remco Mannak, Hans Moors en Jörg Raab |
SamenvattingAuteursinformatie |
In the Netherlands ‘Safety Houses’ have been established, in which partner organizations in the field of criminal justice, crime prevention, law enforcement, public administration and social services collaborate in order to reduce crime and recidivism, and to increase public safety. This article examines why some Safety Houses are better in achieving these goals than others. The effectiveness of 39 Safety Houses is analyzed by means of QCA (qualitative comparative analysis). Results show two different paths leading to effective outcomes. Effective Safety Houses have been in existence for at least three years, show a high degree of stability and a centrally integrated collaboration structure. In addition, they either have considerable resources at their disposal or have been set up with a network administrative organization, where a neutral coordinator governs the network. |
Artikel |
Particuliere beveiligers als publieke handhaversDe inzet van private boa’s door gemeenten |
Tijdschrift | Justitiële verkenningen, Aflevering 8 2012 |
Trefwoorden | private security officers, public surveillance, public private partnership, local government, police work |
Auteurs | J. Terpstra |
SamenvattingAuteursinformatie |
Dutch local governments increasingly decide to contract private security officers for surveillance and enforcement tasks in the public space. This article presents an analysis of the daily work of these private security officers. Local governments contract these private workers because they are faced with problems of social disorder and crime. Although the police should formally manage the work of these private security workers, in practice this task is hardly realized. These private workers are faced with four problems: their work is boring, they are uncertain about what they are expected to do, don’t know exactly what their formal powers are, and are unsatisfied about their lack of means for self-defence. Although they don’t differ in their work style from their public colleagues, their position as private worker and the flexible job they have, are hard to reconcile with what they are expected to do (like reassuring citizens). |
Artikel |
De rol van Falck in de Deense brandbestrijding |
Tijdschrift | Justitiële verkenningen, Aflevering 8 2012 |
Trefwoorden | firefighting Denmark, history of Falck, private fire brigade, public private partnership, regional crisis management |
Auteurs | P. Kruize |
SamenvattingAuteursinformatie |
In Denmark fire fighting is a responsibility of the local authorities, but since nearly a century communities have the possibility to outsource these duties to private companies. Falck is the dominant player on this private market. The same goes for other emergency services. The author describes the story of its founder Sophus Falck, the historical roots of Falck and how the company achieved the status of a reliable partner for the authorities. The legal basis for private firms in fire fighting is discussed as well as costs and quality of the services in an international perspective. The author concludes that Falck is a typical Danish phenomenon and the Danish model cannot be copied by other countries without restriction. At the same time the Danish experience learns that market competition may have a positive effect on the cost efficiency of fire fighting. |
Artikel |
Private rechtspraak: online én offline een realiteit |
Tijdschrift | Justitiële verkenningen, Aflevering 8 2012 |
Trefwoorden | E-courts, alternative dispute resolution, online dispute resolution, eBay, Paypal |
Auteurs | C.N.J. de Vey Mestdagh en T. van Zuijlen |
SamenvattingAuteursinformatie |
Private administration of justice is an online and offline reality. In this article the reality of online dispute resolution (ODR) is explored, using the example of eBay (60 million conflicts taken on each year). The issue of jurisdiction in online cases is clarified and an analysis is made of the causes of the propagation of ODR. Finally the new phenomenon of online dispute prevention (ODP) is examined. This leads to the conclusion that ODR started as an alternative form of dispute settlement, but more and more becomes a substitute for the public administration of justice. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid, Aflevering 3 2012 |
Auteurs | Silvio Ferrari |
SamenvattingAuteursinformatie |
In this paper I test the thesis that the different fortunes of the secular state in the predominantly Jewish, Christian and Muslim countries depend significantly, although not exclusively, on their different religious background and, in particular, on the conception of God’s law that developed in the theological and legal traditions of these three religions. My analysis will focus primarily on Sunni Islam, Orthodox Judaism and Roman Catholic Christianity. The model of the secular state appears to be connected to the Christian theological concept. It is not neutral and thus, it is futile to attempt to export this model to religious and legal traditions that do not meet the conditions for accepting it. |
Artikel |
Dossier Arbeid & Recht Special december 2012 |
Tijdschrift | Dossier Arbeid & Recht, Aflevering 12 2012 |
Auteurs | Prof. mr. C.J. Loonstra |
Artikel |
Dossier Arbeid & Recht december 2012 |
Tijdschrift | Dossier Arbeid & Recht, Aflevering 12 2012 |
Auteurs | Prof. mr. C.J. Loonstra en Mr. B. Hoogendijk |
Jurisprudentie |
CBb-trilogie: Apotheek Van Dalen - NZa (en Menzis) |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 6 2012 |
Trefwoorden | NZa, aanmerkelijke marktmacht, artikel 48 Wet marktordening gezondheidszorg (WMG), toetsing AMM-bevoegdheden, apotheek |
Auteurs | Mr. M.Ph.M. Wiggers en mr. dr. J.J.M. Sluijs |
SamenvattingAuteursinformatie |
De uitspraak van het CBb van 7 juni 2012 markeert het einde van de eerste AMM-zaak van de NZa. De zaak-Van Dalen heeft aangetoond dat de inzet van de AMM-bevoegdheden door de NZa kwetsbaar is. In de voorlopige voorzieningen heeft Van Dalen grosso modo de procedures gewonnen en de NZa verloren, maar in beroep bij het CBb heeft de NZa haar AMM-besluit overeind weten te houden. |
Jurisprudentie |
Wegener herzienRb. Rotterdam 27 september 2012 |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 6 2012 |
Trefwoorden | voorschrift artikel 41 Mw, Boetebeleidsregels 2009, feitelijk leidinggever, verjaring |
Auteurs | Mr. L.E.J. Korsten |
SamenvattingAuteursinformatie |
De Rechtbank Rotterdam heeft het besluit op bezwaar van de NMa vernietigd. De door de NMa aan Wegener en (ex-)bestuurders opgelegde boetes zijn door de rechtbank fors verlaagd. Volgens de rechtbank had de NMa ten onrechte rechttoe rechtaan de Boetebeleidsregels toegepast wat leidde tot veel te hoge boetes. Daarnaast was de scope van de overtreding volgens de rechtbank beperkter dan de NMa had aangenomen. Omdat sprake was van voortdurende overtredingen faalt het beroep op verjaring. De door de NMa aan twee commissarissen opgelegde boetes zijn door de rechtbank geschrapt. Volgens de rechtbank vervulden de commissarissen een toezichthoudende rol. Aansprakelijkheid voor boetes past daar volgens de rechtbank niet bij. |
Jurisprudentie |
Auto 24 SARL tegen Jaguar Land Rover France SAS (Auto24/JLR) |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 6 2012 |
Trefwoorden | artikel 101 VWEU, selectieve distributie, kwantitatieve criteria, groepsvrijstelling motorvoertuigen |
Auteurs | Mr. M. Knapen |
SamenvattingAuteursinformatie |
In dit arrest geeft het Hof van Justitie antwoord op de vraag of kwantitatieve selectieve distributiecriteria enkel onder de groepsvrijstelling motorvoertuigen vallen indien zij berusten op objectief gerechtvaardigde criteria die eenvormig en zonder onderscheid worden toegepast op eenieder die om erkenning verzoekt. Het arrest behandelt een aantal fundamentele vraagstukken die relevant zijn bij het opstellen en handhaven van een selectief distributiestelsel en verduidelijkt de voorwaarden die gelden ten aanzien van het rechtvaardigen, toepassen en openbaar maken van selectiecriteria. Opvallend is daarbij dat het Hof van Justitie een minder strikte benadering lijkt te volgen ten aanzien van kwantitatieve selectieve distributiecriteria dan de Nederlandse rechter in de recente Auping- en Batavus-arresten. |
Artikel |
Producentenorganisaties in het Europees landbouwbeleid en het mededingingsrecht |
Tijdschrift | Markt & Mededinging, Aflevering 6 2012 |
Trefwoorden | mededingingsrecht, Europees landbouwbeleid, producentenorganisaties, PO, Gemeenschappelijke Marktordening |
Auteurs | B.P.T. van Wonderen LLM MA |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het Gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid (GLB) voorziet landbouworganisaties, en in het bijzonder producentenorganisaties (PO’s), van een economische functie in het organiseren van de landbouwmarkten. De vraag hierbij is of de economische functie van PO’s op gespannen voet staat met de Europese mededingingsregels. In dit artikel betoog ik dat de economische rol van PO’s in het landbouwbeleid in samenhang moet worden gezien met de uitzonderingsbepaling voor de landbouw, die is neergelegd in Verordening 2006/1184/EG en in artikel 175 en 176 van Verordening 2007/1234/EG. Op basis van deze uitzonderingsbepaling zouden uitzonderingen op het kartelverbod mogelijk zijn ten behoeve van horizontale samenwerking in PO’s. |
Artikel |
Een ‘nieuwe’ weg naar volledige schadevergoeding voor derden in personenschadezaken |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade, Aflevering 4 2012 |
Trefwoorden | derden, schade, affectieschade, medische aansprakelijkheid, overlijdensschade |
Auteurs | Mr. dr. R. Rijnhout |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het Hof Den Bosch heeft een ‘nieuwe’ mogelijkheid tot volledige schadevergoeding voor derden in personenschadezaken toegevoegd aan het bestaande rijtje: de autonome vordering op grond van een toerekenbare niet-nakoming van een geneeskundige behandelingsovereenkomst. Die mogelijkheid tot volledige schadevergoeding voor derden wordt echter sterk beperkt door het hof: de feitelijk derde moet aantonen dat zijn schade is veroorzaakt door de medische fout en niet door het overlijden (of letsel) van de direct gekwetste. Deze beperking vloeit voort uit de exclusieve werking van het bijzondere systeem van de artikelen 6:107-108 BW. In deze bijdrage wordt gesuggereerd om die exclusieve werking te heroverwegen. |
Artikel |
Rechtbank Zutphen 6 juli 2011, LJN BR0785 |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade, Aflevering 4 2012 |
Trefwoorden | Informatieverstrekking, toestemmingsvereiste, informed consent, bewijslastverdeling, medische aansprakelijkheid |
Auteurs | Mr. M.S.E. van Beurden |
Samenvatting |
Bij een patiënt die in het ziekenhuis wordt behandeld voor longklachten wordt een verdenking op een kwaadaardige tumor geconstateerd. Tijdens de operatie die daarop volgt wordt de gehele long verwijderd. Achteraf blijkt het niet om een tumor, maar een tbc-besmetting te zijn gegaan. Patiënt stelt dat zij niet voldoende is geïnformeerd en geen toestemming heeft gegeven voor verwijdering van haar long. In afwijking van de geldende rechtspraak belast de rechtbank niet de patiënt maar het ziekenhuis met het bewijs van het informed consent. Eveneens opmerkelijk is dat de rechtbank deze bewijslastverdeling baseert op artikel 7:450 BW, omdat – volgens de rechtbank – uit dit artikel een andere verdeling van de bewijslast volgt. |
Artikel |
‘The way forward in Europe’: een verslag van het lustrumcongres van PEOPIL |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade, Aflevering 4 2012 |
Trefwoorden | Grensoverschrijdende letselschadezaken, standaardisatie, Haags Verkeersongevallen Verdrag, Rome II, Brussel I |
Auteurs | Mr. A.F. Collignon-Smit Sibinga |
SamenvattingAuteursinformatie |
In dit artikel wordt verslag gedaan van het jaarcongres van the Pan European Organisation for Personal Injury Lawyers. Aan de orde komen de standaardisatie bij de vaststelling van schade in letselschadezaken in Noorwegen en Denemarken en recente ontwikkelingen in Spanje en Italië. Tevens wordt ingegaan op de vereisten die in Engeland worden gesteld aan expertiserapporten. Tot slot wordt verslag gedaan van de bevoegdheid van rechters in grensoverschrijdende letselschadezaken, op grond van Brussel I en het toepasselijke recht op grond van Rome II. Ook wordt ingegaan op de wisselwerking tussen Rome II en het Haags Verkeersongevallen Verdrag. |