Op 22 december 2015 werd het wetsvoorstel STROOM verworpen door de Eerste Kamer. Het voorstel betrof een herziening van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, gaf uitvoering aan het Energieakkoord en zou ondersteuning bieden aan de energietransitie. Dit artikel beschrijft het intensieve totstandkomingsproces van het wetsvoorstel dat werd ingericht met transparantie en interactie als uitgangspunten en beschrijft het parlementaire proces dat met STROOM doorlopen werd. Het doel van het totstandkomingsproces was om via horizontale beleidsvorming te komen tot een solide wetsvoorstel, dat door partijen gedragen werd en waarmee het noodzakelijk vertrouwen tussen partijen onderling en in hun verhouding tot de overheid werd hersteld. Uiteindelijk lag er een goed en gedragen wetsvoorstel in de Tweede Kamer, een fair deal, waarbij men op individuele punten had ingeleverd ten behoeve van een groter doel: de energietransitie. Het parlement had echter relatief weinig oog voor de nieuwe beleidsvoornemens, maar focuste zich op de splitsing van de energiebedrijven, een onderwerp dat geen onderdeel had uitgemaakt van het voorbereidingsproces, omdat over de splitsing rechtszaken werden gevoerd. Uiteindelijk is omwille van de splitsing het wetsvoorstel met één stem verschil verworpen. Een onbevredigende uitkomst: de energietransitie liep vertraging op en de splitsingsbepalingen bleven onverkort van toepassing. Hoe kon dat gebeuren? |
Artikel |
De Eerste Kamer had het laatste woordOver het interactieve totstandkomingsproces van STROOM en de behandeling in de Staten-Generaal |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 5 2016 |
Trefwoorden | STROOM, horizontale beleidsvorming, wetgevingsproces, wetsbehandeling |
Auteurs | mr. J.B. van Beuningen |
SamenvattingAuteursinformatie |
Casus |
Eerste Kamer en wetgevingEen boodschap aan de staatscommissie |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 3 2016 |
Trefwoorden | wetgevingsprocedure, wetgevingskwaliteit, novelle, amendement |
Auteurs | Mr. dr. P.J.P.M. van Lochem |
SamenvattingAuteursinformatie |
De positie van de Eerste Kamer heeft al vaak onder druk gestaan. Gelet daarop is het een wonder te noemen dat wij nog altijd een senaat hebben. Dit is te danken aan een voortdurende aanpassing van zijn functie, een strategie van terughoudendheid en een zware procedure van grondwetwijziging. In meer positieve zin is de huidige acceptatie ook te danken aan het meer en meer optreden als toetsende instantie van het wetgevingsproces en de wetgevingskwaliteit. Aan de hand van twee recente voorbeelden, het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet en een wijziging van de Mediawet, beziet de auteur of deze positionering terecht is. Vanuit de Kamer zelf is kritiek geuit op het staatsrechtelijke gehalte van het optreden van de Kamer bij de behandeling van die voorstellen. De auteur is van mening dat het veel meer perspectief biedt als de aangekondigde staatscommissie aandacht besteedt aan de feitelijk bijdrage die de Senaat kan leveren aan de kwaliteit van onze wetgeving, zijnde dé functie van de Senaat, dan herhaalde aandacht voor zijn staatsrechtelijke positie, waarvoor de argumenten al vele malen gewisseld zijn. |
Artikel |
Wettelijk geconditioneerde zelfregulering: het dilemma van het omarmen van zelfregulering door de wetgeverCasestudy: de Gedragscode internationale student in het Nederlandse hoger onderwijs |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 1 2016 |
Trefwoorden | Gedragscode, hoger onderwijs, wettelijk geconditioneerde zelfregulering |
Auteurs | Mr. dr. A.G.D. Overmars |
SamenvattingAuteursinformatie |
De overheid stimuleert zelfregulering door het veld, zodat zij zelf minder regels hoeft te ontwikkelen. Zij doet daarbij een beroep op het verantwoordelijkheidsgevoel van het veld. Tegelijkertijd omarmt de wetgever de zelfregulering door inbedding ervan in wet- en regelgeving. Daarmee verandert het karakter van de regulering. In hoeverre is er nog sprake van zelfregulering? Is de zelfregulering door de inbedding in wet- en regelgeving feitelijk geen overheidsregulering geworden? Als casestudy wordt in deze bijdrage de toelating van internationale studenten in het Nederlandse hoger onderwijs beschreven. De uitvoeringspraktijk in deze sector maakt duidelijk dat de vervlechting van beide vormen van regulering, indien niet goed doordacht en op elkaar afgestemd, tot een juridisch kwetsbare constructie leidt. |
Casus |
De inclusieve wetgever als groeiend ideaal |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 4 2015 |
Trefwoorden | inclusieve wetgeving, inclusiviteit, modificatie, codificatie, instrumentele wetgeving, wetgevingsbeleid |
Auteurs | Mr. dr. P.J.P.M. van Lochem |
SamenvattingAuteursinformatie |
De ontwikkeling van ons wetgevingsbeleid, in het bijzonder het Integrale afwegingskader en de internetconsultatie, bevordert in toenemende mate het ideaal van de inclusieve wetgever. Dit ideaal is leidend in de fase van de ambtelijke voorbereiding, niet in de politieke fase van wetgeving. De Kamer sluit wel aan bij de resultaten van de inclusieve voorbereiding, is soms zelfs bereid daarvoor plaats te maken. Dat is in strijd met het (formele) systeem van onze democratie, maar juist door de inclusieve benadering in de ambtelijke voorbereiding lijken we ons geen grote democratische zorgen te hoeven maken. Toenemende inclusiviteit van wetgeving, waarbij de normadressaten (onder ambtelijke regie) soms grote invloed op de uiteindelijke normering wordt gelaten, roept wel de vraag op of de begrippen modificatie en instrumentele wetgeving nog wel van toepassing zijn op de huidige wetgeving. |
Artikel |
Wetgevingsbeleid springlevend! |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 5 2014 |
Trefwoorden | wetgevingskwaliteitsbeleid, nota Vertrouwen in wetgeving, kwaliteit van wetgeving, wetgever, wetgevingsbeleid |
Auteurs | Drs. S.A.P.J. van Melis |
SamenvattingAuteursinformatie |
De nota ‘Vertrouwen in wetgeving’ heeft gezorgd voor een koerswijziging in het wetgevingskwaliteitsbeleid. In de afgelopen tien jaren heeft dit veel concrete resultaten opgeleverd om de kwaliteit van wetgeving te verbeteren. Dit is in tegenspraak met de eerste stelling bij het proefschrift van M. Bokhorst, Bronnen van legitimiteit. Over de zoektocht van de wetgever naar zeggenschap en gezag, die stelt dat het wetgevingsbeleid anno 2014 op sterven na dood lijkt. Een terecht gebruik van het woord ‘lijkt’, want het wetgevingsbeleid is springlevend. Dit artikel beschrijft de koerswijziging in het wetgevingskwaliteitsbeleid en de bereikte resultaten. Met het oog op de toekomst worden enkele perspectieven voor het wetgevingsbeleid geschetst. |
Discussie |
Diderot en een verhalend wetsbegrip |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 4 2014 |
Trefwoorden | wetsbegrip, burgerschap, staatsrecht |
Auteurs | Prof. W.J. Witteveen |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het verhaal van het staatsrecht over wat wetten zijn en doen, sluit niet meer aan bij de kennis van burgers over de wet. Naast een formeel en een materieel wetsbegrip is het daarom tijd voor een verhalend wetsbegrip dat aansluit bij de verhalen die in de cultuur de ronde doen over de wet. Daarbij kan worden aangesloten bij Diderot die tijdens de Franse Verlichting op een verhalende manier de betekenis van wetten voor het leven onderzocht en zo met een actieve opvatting van burgerschap een tegenwicht verschafte tegen de theoretische leerstellingen van Montesquieu en Rousseau waar het Nederlandse staatsrechtelijke wetsbegrip sterk door beïnvloed is. |
Discussie |
Diderot en een verhalend wetsbegrip |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 4 2014 |
Trefwoorden | wetsbegrip, burgerschap, staatsrecht |
Auteurs | Prof. W.J. Witteveen |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het verhaal van het staatsrecht over wat wetten zijn en doen, sluit niet meer aan bij de kennis van burgers over de wet. Naast een formeel en een materieel wetsbegrip is het daarom tijd voor een verhalend wetsbegrip dat aansluit bij de verhalen die in de cultuur de ronde doen over de wet. Daarbij kan worden aangesloten bij Diderot die tijdens de Franse Verlichting op een verhalende manier de betekenis van wetten voor het leven onderzocht en zo met een actieve opvatting van burgerschap een tegenwicht verschafte tegen de theoretische leerstellingen van Montesquieu en Rousseau waar het Nederlandse staatsrechtelijke wetsbegrip sterk door beïnvloed is. |
Titel |
Integratie van gelijkebehandelingswetgeving: louter techniek of meer dan dat? |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 02 2007 |
Trefwoorden | Wetgeving, Gelijke behandeling, Verbod, Voorstel van wet, Regering, Gebruiker, Verdrag, Discriminatie, Europees recht, Noodzakelijkheid |
Auteurs | Raijmakers, M.W. |
Titel |
Het ambacht: De (on)toegankelijkheid van aan de Raad van State voorgelegde teksten |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 05 2005 |
Trefwoorden | Raad van state, Voorstel van wet, Openbaarmaking, Algemene maatregel van bestuur, Memorie van toelichting, Terinzagelegging, Toegankelijkheid, Wetgeving, Aangebrachte verandering, Advies raad van state en nader rapport |
Auteurs | Borman, T.C. |
Titel |
De Aanwijzingen voor de regelgeving in de praktijk: met enige suggesties voor verbetering |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 01 2005 |
Trefwoorden | Aanwijzing, Ministeriële regeling, Algemene maatregel van bestuur, Wetgeving, Voorhangprocedure, Kenbaarheid, Geven van aanwijzing, Toegankelijkheid, Inkomen, Kwaliteit |
Auteurs | Heuving, C.E.I. en Boere, A.H.M. |
Discussie |
Shelley en een Europese grondwet in verzen |
Tijdschrift | RegelMaat, Aflevering 4 2009 |
Trefwoorden | Europese grondwet, Grondrechten, Preambule, Poëtica |
Auteurs | prof. dr. W.J. Witteveen |
SamenvattingAuteursinformatie |
De grote Engelse dichter Shelley besloot zijn Defense of Poetry (1821) met de uitroep: `Poets are the unacknowledged legislators of the world.’ Shelley denkt hierbij aan grote dichters zoals Homerus, Dante of Milton die het wereldbeeld bepaalden waar gewone wetgevers zich maar naar hadden te voegen. Toch wil Shelley de verbeelding niet aan de macht helpen; dichters staan bij hem buiten en tegenover de machtige instellingen en personen van hun tijd. Zij kunnen een visie op een betere ordening formuleren waar anderen zich op kunnen richten. Is dat laatste streven niet ook aan de orde bij het project van een 40-tal dichters om, uit bezorgdheid over de impasse waarin de Europese Unie verkeert, een Europese grondwet in verzen te ontwerpen? Er zijn de nodige overeenkomsten tussen hun aanpak en die van Shelley. |