In deze bijdrage wordt het rapport van de Commissie Regulering van Werk (commissie Borstlap) geanalyseerd. De inhoud van het rapport wordt besproken en voorzien van kritiek. Tevens worden op onderdelen voorstellen gedaan voor nadere uitwerking en/of verbetering. De algemene indruk is dat het rapport van waarde is. Het brengt een integrale benadering van de arbeidsmarkt mooi in kaart en reikt denkrichtingen aan waarlangs toekomstig beleid kan worden vormgegeven. Kritiek is er ook. Denkrichtingen zijn niet allemaal op eenzelfde wijze uitgewerkt en op onderdelen blijft de zoektocht naar de mate van insluiting en uitsluiting van bescherming ambigu. De auteur doet aan het slot een aantal voorstellen voor een (nog beter) spoorboekje naar modernisering van het arbeidsrecht. |
Zoekresultaat: 28 artikelen
De zoekresultaten worden gefilterd op:Tijdschrift Arbeidsrechtelijke Annotaties x
Discussie |
Commissie Regulering van Werk (commissie-Borstlap): iemand moet hardop zeggen wat we niet willen horen (maar stiekem allang wisten) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 2 2020 |
Trefwoorden | Arbeidsmarkt, Commissie-Borstlap, Zelfstandigen, Arbeidsverhoudingen, Fiscaliteit en sociale zekerheid |
Auteurs | Prof. mr. A.R. Houweling |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
|
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 1 2020 |
Trefwoorden | Preventieve toetsing van ontslagen op de a-grond door het UWV, Vrijheid van vestiging, Vrijheid van ondernemerschap |
Auteurs | Prof. mr. L.G. Verburg |
SamenvattingAuteursinformatie |
Deze bijdrage onderzoekt de vraag of ons Nederlandse systeem van de preventieve toetsing door het UWV van ontslagen die het gevolg zijn van bedrijfseconomische omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub a BW (de a-grond) in overeenstemming is met het Unierecht. Een nauwgezette analyse van de rechtspraak van het HvJ EU, waaronder in het bijzonder het AGET Iraklis-arrest uit 2016, wijst uit dat de aanwijzingen die het HvJ geeft omtrent de uitlegging van het Unierecht, in het bijzonder ten aanzien van de toepassing van de vrijheid van vestiging in samenhang met de vrijheid van ondernemerschap, repercussies hebben voor het Nederlandse systeem van de preventieve toetsing van ontslagen op de a-grond. De conclusie luidt dat de toetsing door het UWV van het besluit van de ondernemer dat de arbeidsplaats van een werknemer is vervallen door beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of structureel vervalt door maatregelen die om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering, strijdig is met het Unierecht en daarom achterwege moet blijven. De oorzaak ligt bij het ontbreken van concrete, objectieve en controleerbare uitvoeringsbepalingen. De toetsing van de vervolgvraag betreffende de ontslagvolgorde lijkt wel te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de rechtspraak van het HvJ EU. |
Artikel |
Economische ongelijkheid: een verkenning vanuit de grondslagen van het arbeidsrecht |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 2 2019 |
Trefwoorden | Economische ongelijkheid, Ongelijkheidscompensatie, Collectieve arbeidsvoorwaardenvorming, Gelijke behandeling, Flexibele arbeid |
Auteurs | Mr. dr. N. Zekić |
SamenvattingAuteursinformatie |
De groei van de inkomens- en welvaartsongelijkheid – samen ook wel als economische ongelijkheid aangeduid – wordt gezien als een van de grootste hedendaagse maatschappelijke problemen. Redistributie (herverdeling) van middelen, macht en risico’s kan de groei van economische ongelijkheid tegengaan. Dit artikel verkent de relatie tussen het Nederlandse arbeidsrecht en redistributie. Dit gebeurt door aan te haken bij de (internationale) discussie over de grondslagen van het arbeidsrecht. Op drie onderdelen van het arbeidsrecht wordt in dit kader dieper ingegaan: (1) collectieve arbeidsvoorwaardenvorming, (2) gelijke behandeling en (3) de regulering van atypische of flexibele arbeid. De auteur betoogt dat redistributie als een van de doelen van het arbeidsrecht gezien kan worden. Redistributie is sterk verbonden met ongelijkheidscompensatie, toch kan het onder omstandigheden nuttig zijn om de focus specifieker op redistributie te leggen. |
Artikel |
Het grondrecht op collectief onderhandelen van zelfstandigen versus het Europese mededingingsrecht |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 3 2018 |
Trefwoorden | Mededingingsrecht, Zelfstandige, Cao-exceptie, Vrijheid van vakvereniging, Recht op collectief onderhandelen |
Auteurs | Mr. R.F. Hoekstra |
SamenvattingAuteursinformatie |
In dit artikel staat centraal dat de beperking van de door het Hof van Justitie geformuleerde ‘cao-exceptie’ op het Europese mededingingsrecht tot ‘werknemers’ en ‘schijnzelfstandigen’ zich moeilijk tot een grondrechtenbenadering lijkt te verhouden. Zelfstandigen met een zwakke arbeidsmarktpositie hebben namelijk evenzeer behoefte aan collectieve middelen om hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren en vallen ook onder grondrechtenverdragen. Door een uitgebreide beschouwing van de relevante rechtsinstrumenten van de VN, de IAO en de Raad van Europa en de uitleg die de toezichtorganen hieraan geven blijkt dat het grondrecht op vrijheid van (vak)vereniging, collectief onderhandelen en collectieve actie evenzeer aan deze groep lijkt toe te komen, en een te rigoureuze inperking vanwege het mededingingsrecht niet gerechtvaardigd wordt geacht. De conclusie bevat enkele gedachten over hoe het Europese mededingingsrecht met een grondrechtenbenadering overeenstemming te brengen. Daarbij passeren zowel de recente ontwikkelingen rondom het zelfstandigenvraagstuk in Nederland als initiatieven op Europees niveau de revue. |
Jurisprudentie |
Medezeggenschap tijdens faillissementHR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:982 (DA Retailgroep) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 1 2018 |
Trefwoorden | Ondernemingsraad, Faillissement, Medezeggenschap, Overgang van onderneming, Doorstart |
Auteurs | Prof. dr. mr. W.H.A.C.M. Bouwens |
SamenvattingAuteursinformatie |
De auteur bespreekt de vraag of de curator na faillissement advies moet vragen aan de ondernemingsraad wanneer hij wil overgaan tot verkoop van de activa van de onderneming en tot ontslag van het aldaar werkzame personeel. Hij onderwerpt het standpunt van de Hoge Raad over deze problematiek aan een kritische analyse. Voor het oordeel dat de ondernemingsraad geen adviesrecht toekomt wanneer de onderneming wordt geliquideerd, ziet hij geen wettelijke basis. Deze beperking staat bovendien op gespannen voet met het Europese recht. Voorts is de curator bij een doorstart van de onderneming in ieder geval gehouden advies te vragen wanneer sprake is van een overgang van een onderneming in de zin van Richtlijn 2001/23/EG. Met betrekking tot de formele voorschriften van de Wet op de ondernemingsraden moet de curator bovendien in het oog houden dat het Europese recht ook zekere eisen stelt aan het informatie- en consultatietraject. Ten slotte staat de auteur stil bij de consequenties van schending van de WOR door de curator, ook voor de mogelijkheden van individuele werknemers om op te komen tegen de opzegging van hun arbeidsovereenkomst. |
Jurisprudentie |
Hof van Justitie van de EU: leeftijdsdiscriminatie van 25-jarigen mag … of toch niet? |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 1 2018 |
Trefwoorden | Leeftijdsdiscriminatie, Jeugdbeleid, Abercrombie & Fitch, Oproepcontract, Jeugdwerkgelegenheid |
Auteurs | Dr. mr. B.P. ter Haar |
SamenvattingAuteursinformatie |
Op 19 juli 2017 deed het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak in de zaak Abercrombie & Fitch. Een opmerkelijke uitspraak, want het Hof acht het gerechtvaardigd dat een oproepcontract automatisch eindigt louter en alleen omdat de werknemer de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt. In voorgaande arresten waar jongeren anders werden behandeld vanwege hun leeftijd leek het Hof heel strikt te zijn en die niet te accepteren. Is de uitspraak in de zaak Abercrombie & Fitch het begin van een andere houding of toch niet? In deze bijdrage onderzoekt de auteur dit door de uitspraak te plaatsen in de bredere context van leeftijd als discriminatiegrond en het Europese jeugdbeleid. Tegen die achtergrond is tot op zekere hoogte begrijpelijk waarom het Hof de Italiaanse maatregel gerechtvaardigd acht. Echter, met A-G Bobek, komt de auteur tot de conclusie dat voor de essentie van de maatregel leeftijd helemaal niet nodig is als onderscheidend criterium en dat het Hof in deze uitspraak eigenlijk een scheve schaats rijdt. |
Artikel |
Billijke vergoeding: over karakter, begroting en artikel 6 EVRM |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 1 2017 |
Trefwoorden | Billijke vergoeding, Begroting, Artikel 6 EVRM, Punitief |
Auteurs | mr. dr. Vivian Bij de Vaate en mr. dr. Pascal Kruit |
SamenvattingAuteursinformatie |
De billijke vergoeding heeft sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid een prominente plaats gekregen in het ontslagrecht. In deze bijdrage voorzien de auteurs de billijke vergoeding van een nadere analyse. Aan bod komen onder andere het karakter van de billijke vergoeding, denkbare begrotingsmethodieken, jurisprudentieanalyse en een kanttekening vanuit het oogpunt van artikel 6 EVRM bij de (mede) punitieve billijke vergoeding. |
Jurisprudentie |
Overgang van wettelijke verplichtingen – het Hof van Justitie van de EU treedt wederom buiten contractuele grenzenHvJ EU 28 januari 2015, C-688/13, ECLI:EU:C:2015:46, JAR 2015/279 (Gimnasio Deportivo San Andrés SL/Tesorería General de la Seguridad Social) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 3 2016 |
Trefwoorden | overgang van onderneming, sociale zekerheid, rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, rechten van derden |
Auteurs | Prof. mr. Ronald Beltzer |
SamenvattingAuteursinformatie |
Richtlijn 2001/23 inzake de overgang van ondernemingen ziet blijkens het in deze bijdrage besproken arrest evenzeer op de overgang van aan de arbeidsovereenkomst gerelateerde, wettelijke socialezekerheidsrechten. Slechts buitenwettelijke rechten inzake sociale zekerheid mogen door de lidstaten worden uitgezonderd van overgang (artikel 3 lid 4 onder a). De reikwijdte van deze uitzondering is beperkt. Het staat lidstaten vrij een ruimere bescherming te bieden. De auteur stelt de vraag of de uitspraak gevolgen heeft voor andere arbeidsgerelateerde rechten en analyseert de in dit arrest impliciet aanvaarde derdenwerking. |
Jurisprudentie |
Verplichte vervroegde pensionering van piloten: leeftijdsdiscriminatie?HR 13 juli 2012, JAR 2012/209, NJ 2012, 396 (werknemers/KLM en VNV) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 3 2013 |
Trefwoorden | vervroegd pensioenontslag, leeftijdsdiscriminatie, objectieve rechtvaardigingsgronden, legitiem doel, proportionaliteit, motivering |
Auteurs | T. Jaspers |
SamenvattingAuteursinformatie |
Verplicht vervroegd pensioen is een fenomeen dat weliswaar steeds minder voorkomt, maar voor sommige beroepen nog vrij normaal is. Bij luchtvaartmaatschappijen zoals de KLM, maar daar niet alleen, geldt nog steeds een regeling dat piloten ruim voor de AOW-leeftijd, variërend van 56 tot 60 jaar, met pensioen (moeten) gaan. Er geldt een automatisch pensioenontslag. In 2012 heeft de Hoge Raad zich opnieuw moeten buigen over wat door piloten als leeftijdsdiscriminatie wordt aangemerkt. In 2006 had de Hoge Raad dat ook al eens gedaan in soortgelijke zaken. In de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie vindt men inmiddels een uitgebreide jurisprudentie op verplicht pensioenontslag. In zijn recente arrest van 2012 volgt de Hoge Raad de lijn van de rechtspraak van het Europese Hof en komt tot de conclusie dat er weliswaar sprake is van ‘onderscheid naar leeftijd’, maar dat daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat zoals door KLM en de vakbond van piloten was aangegeven. Deze uitspraak is niet alleen van belang voor deze KLM-piloten, maar gaat verder, omdat het verplichte of automatische pensioenontslag, niet alleen ‘vervroegd’ maar ook op latere leeftijd, zoals dat tegenwoordig vaker voorkomt, hier aan de orde is. In deze annotatie wordt de motivering van de Hoge Raad – en van het hof van Amsterdam in appèl – tegen het licht gehouden en geconfronteerd met de wijze waarop het Europese Hof en de hoogste gerechten in Duitsland en Frankrijk te werk gaan. Er kan gerede twijfel rijzen of de redeneringen in de Nederlandse rechtspraak wel even sound en houdbaar zijn als we in de rechtspraak van het Europese Hof en het Duitse Bundesarbeitsgericht aantreffen. De materie is weerbarstig, dat is wel duidelijk. Zij heeft vele facetten, niet in het minst uit een oogpunt van werkgelegenheidsbeleid, landelijk én lokaal of zelfs op het niveau van de onderneming. In deze annotatie worden de verschillende invalshoeken belicht om tot een oordeel te komen óf en zo ja onder welke voorwaarden een dergelijk onderscheid naar leeftijd gerechtvaardigd zou kunnen zijn en welke eisen gesteld zouden moeten worden aan de motivering ervan. |
Artikel |
Promoveren in het arbeidsrecht – een overzicht |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 3 2013 |
Trefwoorden | dissertaties, proefschriften, promotor, sociaal recht, proefschriftthema’s |
Auteurs | R.M. Beltzer |
SamenvattingAuteursinformatie |
Wie wil weten welke dissertaties in Nederland op het terrein van het arbeidsrecht en het socialezekerheidsrecht zijn verschenen, wacht een lange zoektocht. De verscheidene digitale bibliotheken bieden (nog) geen makkelijk doorzoekbaar, relevant overzicht. In deze bijdrage is gepoogd een dergelijk overzicht te geven. De bijdrage bevat niet alleen een lijst van de door de auteur gevonden dissertaties, maar ook informatie omtrent, onder andere, (trends in) gekozen proefschriftthema’s, aantallen dissertaties per faculteit en per decennium. |
Hoofdartikel |
Uniform of gedifferentieerd arbeidsrechtEen nationaal en rechtsvergelijkend onderzoek naar de rechtvaardiging en toekomst van bijzondere arbeidsverhoudingen |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 2 2013 |
Trefwoorden | bijzondere arbeidsverhoudingen, uniform, differentiatie, rechtsvergelijking, gelijkheidsbeginsel, kwalificatievraag |
Auteurs | Prof. mr. dr. A.R. Houweling en Mr. dr. G.W. van der Voet |
SamenvattingAuteursinformatie |
In 1907 heeft de wetgever bewust gekozen voor een uniforme wettelijke regeling inzake de arbeidsovereenkomst. Een gedifferentieerd stelsel van afzonderlijke arbeidsrechtelijke regelingen voor bijzondere beroepsgroepen werd uitdrukkelijk van de hand gewezen. Zo’n stelsel zou namelijk slechts aanleiding geven tot afbakeningsproblemen en rechtsonzekerheid. Inmiddels heeft zich evenwel – niettegenstaande dit uitgangspunt − een ‘waaier’ aan bijzondere arbeidsverhoudingen ontwikkeld. Gezien de parlementaire geschiedenis van de huidige wettelijke regeling in titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek, zou men verwachten dat het creëren (of handhaven) van afwijkende regelingen voor bepaalde arbeidsverhoudingen uitdrukkelijk door de wetgever is/wordt gemotiveerd en dat aan de vormgeving van dergelijke bijzondere arbeidsverhoudingen bewuste keuzes en/of principes ten grondslag liggen. In dit artikel onderzoeken de auteurs welke bijzondere arbeidsverhoudingen er zijn en in hoeverre daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. In het tweede deel van dit onderzoek analyseren de auteurs de trends en ontwikkelingen van bijzondere arbeidsverhoudingen in de Europese Unie. De auteurs concluderen dat voor een groot aantal bijzondere arbeidsverhoudingen geen rechtvaardigingsgronden (meer) bestaan. Voorts concluderen de auteurs dat ook in het buitenland geen rechtvaardigingsgronden zijn aangetroffen voor onderscheidingen in arbeidsrechtelijke regelingen. Zij wijzen erop dat bepaalde ontwikkelingen in het buitenland – met name ingegeven vanuit het gelijkheidsbeginsel en EU-recht – laten zien dat eerder een verregaande uniformering in plaats van verdergaande differentiatie valt te verwachten. Het gebruik van open normen – zoals in Nederland het geval is – zal in deze ontwikkeling een belangrijke rol spelen. |
Jurisprudentie |
Het Europese grondrecht van jaarlijkse vakantie: voorwaarden bij ziekte en (horizontale) doorwerkingHvJ EU 22 november 2011, C-214/10, JAR 2012/19 (KHS/Schulte) en HvJ EU 24 januari 2012, C-282/10, JAR 2012/54 (Dominguez/CICOA) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 2 2012 |
Trefwoorden | Arbeidstijdenrichtlijn, vakantie, grondrecht, horizontale werking, vervaltermijn bij ziekte |
Auteurs | Mr. dr. A.G. Veldman |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bespreking van de recente arresten van het HvJ EU over het jaarlijkse vakantierecht met behoud van loon worden twee onderwerpen behandeld. Ten eerste het grondrechtelijk karakter van het vakantierecht, de effecten daarvan voor eventuele directe horizontale werking en de verhouding van dit EU-grondrecht met het vergelijkbare ILO-grondrecht. Ten tweede wordt op basis van de nieuwe Europese jurisprudentie, waarbij het verval van vakantierechten bij ziekte niet langer is uitgesloten, onderzocht of de nieuw ingevoerde Nederlandse vervaltermijn voor vakantierechten niet te kort is. |
Jurisprudentie |
Lautsi versus Italië: moeilijk evenwicht tussen neutraliteit en godsdienstvrijheidEHRM 18 maart 2011, nr. 30814/06 (Lautsi/Italië) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 1 2012 |
Trefwoorden | Lautsi, EHRM, grondrechten, godsdienstvrijheid, appreciatiemarge |
Auteurs | Mr. F. Atto |
SamenvattingAuteursinformatie |
In de zaak Lautsi/Italië heeft de Grote Kamer van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens de veel bekritiseerde eerdere uitspraak van de enkele Kamer vernietigd en geoordeeld dat de Italiaanse traditie van kruisbeelden op openbare scholen valt binnen de appreciatiemarge die Italië als lidstaat toekomt. De auteur zet het arrest uiteen en onderzoekt de vraag welke arbeidsrechtelijke betekenis het arrest voor Nederland zou kunnen hebben. De ruime appreciatiemarge die het Hof in Lautsi/Italië aan de lidstaten toekent, wordt geacht brede implicaties te hebben die ook voor Nederlandse publieke en private werkgevers van belang kunnen zijn. |
Hoofdartikel |
Grensoverschrijdende overgang van ondernemingEen analyse van de bevoegde rechter en het toepasselijke recht |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 3 2011 |
Trefwoorden | grensoverschrijdend, overgang, onderneming, IPR, werknemersbescherming, rechtsmacht, toepasselijk recht |
Auteurs | mr. F.G. Laagland |
SamenvattingAuteursinformatie |
Nederlandse ondernemers besteden steeds vaker de ondernemingsactiviteiten uit aan ondernemers in het buitenland. Dergelijke grensoverschrijdende transacties kunnen verstrekkende gevolgen hebben voor de werknemers. Zij krijgen niet alleen te maken met een buitenlandse werkgever, maar eventueel ook met een verplaatsing van de ondernemingsactiviteit naar het buitenland. In deze bijdrage wordt nagegaan of Richtlijn 2001/23 EG inzake overgang van onderneming eveneens de rechten van deze werknemers beschermt. Aandacht komt toe aan de vraag welke nationale rechter rechtsmacht heeft en aan de hand van welk (implementatie)recht de claims inzake de toepassing van de Richtlijn worden beoordeeld. De auteur komt tot de conclusie dat de Richtlijn op het punt van het toepasselijke recht aanpassing behoeft. |
Artikel |
Collectief ontslag niet meer omzeild |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 2 2011 |
Trefwoorden | collectief ontslag, WMCO, gelijkgesteld ontslag |
Auteurs | Dr. mr. J.H. Even en Mr. B. Filippo |
SamenvattingAuteursinformatie |
Deze bijdrage brengt het voorstel van wet ‘Wijziging van de Wet melding collectief ontslag in verband met de uitbreiding van de reikwijdte en ter bevordering van de naleving van deze wet’ in kaart. Dit wetsvoorstel wordt getoetst aan de Richtlijn collectief ontslag. In het bijzonder onderzoeken de auteurs van deze bijdrage (1) of de Richtlijn deze wetswijziging voorschrijft en, zo neen, (2) of de Richtlijn deze wetswijziging toestaat. Om deze vragen te kunnen beantwoorden analyseren de auteurs onder andere (1) de definitie van ontslag, (2) de definitie van gelijkgesteld ontslag, (3) het verschil in rechtsgevolgen tussen beide vormen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst, (4) het ontslag tijdens faillissement, en (5) de timing inclusief de verplichting tot het in acht nemen van de wachttijd. Deze analyse richt zich op zowel de Richtlijn als de WMCO. Zij concluderen dat de WMCO na de wetswijziging een stuk beter aansluit bij de Richtlijn dan dat deze wet nu doet. Sommige voorgestelde wetswijzigingen gaan verder dan de Richtlijn voorschrijft, andere aspecten van de (nieuwe) WMCO zullen (nog steeds) niet richtlijnconform zijn. |
Artikel |
Ontslagrecht in het Koninkrijk der Nederlanden (2) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 3 2010 |
Trefwoorden | ontslagrecht, concordantiebeginsel, Antillen, Aruba, arbeidsrecht, Koninkrijk der Nederlanden, doorwerking, Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden |
Auteurs | Mr. F.M. Dekker |
SamenvattingAuteursinformatie |
Volgens artikel 39 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden zijn de wetgevers van de verschillende Koninkrijkslanden verplicht een aantal belangrijke rechtsgebieden ‘zoveel mogelijk’ op overeenkomstige wijze te regelen. In een tweetal artikelen onderzoekt de auteur in hoeverre zij met betrekking tot het ontslagrecht aan deze zogenoemde concordantieverplichting voldoen. Volgens de auteur houdt artikel 39 Statuut namelijk in dat een verschil in wetgeving tussen de drie Koninkrijkslanden slechts geoorloofd is indien daar een behoorlijke rechtvaardigingsgrond voor kan worden aangewezen. In dit tweede deel ligt de focus allereerst op gevolgen van de recente staatkundige hervormingen binnen het Koninkrijk voor het vigerende ontslagrecht. Conclusie hiervan is dat de materiële gevolgen voor het ontslagrecht zeer beperkt zijn. Met dit als uitgangspunt worden vervolgens de opzegbepalingen uit het BW, de rechterlijke ontbinding en het einde van rechtswege in de verschillende koninkrijkslanden met elkaar vergeleken. Uit deze vergelijking blijkt dat er tussen de verschillende landen een hoop ongerechtvaardigde verschillen bestaan. Deze verschillen lijken zich evenwel voornamelijk voor te doen op technisch-juridische gebieden. Bij het uitvaardigen van nieuwe wetgeving houden de wetgevers dus onvoldoende rekening met het concordantiebeginsel. De rechters uit het Koninkrijk kan men in dezen daarentegen weinig kwalijk nemen. Daar waar hun een zekere beoordelingsruimte wordt gelaten, bestaat er immers een grote mate aan concordantie. Door middel van concorderende interpretatie worden de open normen in de verschillende landen namelijk op dezelfde wijze ingevuld. Hierbij moet er echter wel voor worden gewaakt dat er een te grote mate van concordantie wordt bereikt. De rechter mag de verschillen in cultuur en gewoontes tussen de Koninkrijkslanden niet uit het oog verliezen. |
Hoofdartikel |
Ontslagrecht in het Koninkrijk der Nederlanden (1) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 2 2010 |
Trefwoorden | ontslagrecht, concordantiebeginsel, Antillen, Aruba, arbeidsrecht, Koninkrijk der Nederlanden, doorwerking, Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden |
Auteurs | Mr. F.M. Dekker |
SamenvattingAuteursinformatie |
Volgens artikel 39 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden zijn de wetgevers van de verschillende Koninkrijkslanden verplicht een aantal belangrijke rechtsgebieden ‘zoveel mogelijk’ op overeenkomstige wijze te regelen. In een tweetal artikelen onderzoekt de auteur in hoeverre zij met betrekking tot het ontslagrecht aan deze zogenaamde concordantieverplichting voldoen. In dit eerste deel van de tweeluik ligt de focus allereerst op het concordantiebeginsel. Volgens de auteur houdt artikel 39 Statuut in dat een verschil in wetgeving tussen de drie Koninkrijkslanden slechts geoorloofd is indien daar een behoorlijke rechtvaardigingsgrond voor kan worden aangewezen. Met dit als uitgangspunt worden vervolgens de drie regelingen inzake de preventieve ontslagtoetsing met elkaar vergeleken. Daaruit blijkt dat er tussen het Buitengewoon besluit arbeidsverhoudingen 1945 en de beide Landsverordeningen beëindiging arbeidsovereenkomsten een hoop ongerechtvaardigde verschillen bestaan. Ook tussen de landsverordeningen onderling bestaan de nodige verschillen. Geconcludeerd moet daarom worden dat de Koninkrijkswetgevers op dit terrein niet aan hun Statutaire concordantieverplichting voldoen. |
Discussie |
Naschrift van Verburg bij de reactie van Heinsius op de annotatie van het Akavan-arrest in ArA 2010/1 |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 2 2010 |
Trefwoorden | medezeggenschap collectief ontslag, richtlijnconformiteit, raadpleging, concernverhouding, Akavan/Fujitsu Siemens |
Auteurs | Prof. mr. L.G. Verburg |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage reageert de auteur op het stuk van Heinsius. Volgens de auteur staat de huidige wettelijke regeling van de WMCO richtlijnconforme uitleg van het begrip ‘doen eindigen’ niet in de weg. Voorts gaat de auteur in op het tijdstip van raadpleging binnen concernverhoudingen. |
Jurisprudentie |
Discriminatie, directe werking van rechtsbeginselen en doorwerking van richtlijnenHvJ EU 19 januari 2010, zaak C-555/07 (Seda Kücükdeveci/Swedex GmbH & Co KG) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 2 2010 |
Trefwoorden | doorwerking van Europees recht, algemene beginselen van Europees recht, leeftijdsdiscriminatie, horizontale werking van richtlijnen, objectieve rechtvaardiging van discriminatie |
Auteurs | Mr. D.F. Berkhout |
SamenvattingAuteursinformatie |
In het Swedex-arrest verduidelijkt en versterkt het Hof van Justitie EU het controversiële Mangold-arrest. Indien sprake is van leeftijdsdiscriminatie in strijd met Richtlijn 2000/78/EG en richtlijnconforme interpretatie onmogelijk is, dan wordt door directe werking van algemene beginselen van gemeenschapsrecht alsnog de volle werking van Europees recht bewerkstelligd. Lidstaten worden verplicht de met het gemeenschapsrecht nationale bepaling buiten beschouwing te laten. Verder toont het arrest dat ‘flexibel personeelsbeleid’ een legitieme doelstelling van arbeidsmarktbeleid kan zijn. Zorgvuldige ‘flexibilisering’ van personeelsbeleid kan daarmee ook een objectieve rechtvaardiging zijn voor leeftijdsonderscheid. |
Discussie |
De complexiteit van het collectief ontslagrecht herbevestigd door Akavan/Fujitsu Siemens |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 2 2010 |
Trefwoorden | medezeggenschap, collectief ontslag, raadpleging, concernverhouding, Akavan/Fujitsu Siemens |
Auteurs | Dr. mr. drs. J. Heinsius |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage plaats de auteur een aantal kanttekeningen bij het artikel van L.G. Verburg, ‘Het moment van de raadpleging van werknemersvertegenwoordigers op grond van de richtlijn collectief ontslag’ in ArA 2010/1. In het bijzonder gaat de auteur in op het ‘ontslagbegrip’ uit de richtlijn en het moment van raadpleging. Volgens de auteur is de WMCO op beide onderwerpen in strijd met de richtlijn en is een wetswijziging noodzakelijk. |