De Hoge Raad markeert in het Monsieurs/Wegener-arrest het collectieve karakter van het ‘613’-beding en laat ruimte voor een (klankbord)functie van deze wetsbepaling in individuele situaties. De auteur gaat in op het doel en de strekking van artikel 7:613 BW en behandelt de relatieve zwaarte van de maatstaf van het ‘613’-beding ten opzichte van artikel 6:248 lid 2 BW en artikel 7:611 BW. De auteur slaat in zijn annotatie een brug naar het leerstuk van Stoof/Mammoet. Ten aanzien van het vereiste van schriftelijkheid verdedigt de annotator dat het oordeel van de Hoge Raad in overeenstemming is met de aard van het ‘613’-beding. Gezien de ontwikkelingen in de manier van communiceren en gelet op het uitgangspunt dat aan het Burgerlijk Wetboek ten grondslag ligt dat nietigheden in beginsel niet verder reiken dan de strekking daarvan meebrengt, lijkt de tijd rijp voor vernieuwende gezichtspunten over het vereiste van schriftelijkheid. |
Verfijn uw zoekresultaat
Jurisprudentie |
Het beding van artikel 7:613 BW: toepassingsgebied, de relatieve zwaarte van de ‘613’-maatstaf en het vereiste van schriftelijkheidHR 18 maart 2011, JAR 2011/108 m.nt. Zondag en JIN 2011/320 m.nt. Van der Voet (Monsieurs c.s./Wegener) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 1 2012 |
Trefwoorden | Wijzigingsbeding, artikel 7:613 BW, ‘613’-maatstaf en schriftelijkheid, Monsieurs/Wegener |
Auteurs | Prof. mr. L.G. Verburg |
SamenvattingAuteursinformatie |
Toont 1 gevonden tekst
U kunt door de volledige tekst zoeken naar alle artikelen door uw zoekterm in het zoekveld in te vullen. Als u op de knop 'Zoek' heeft geklikt komt u op de zoekresultatenpagina met filters, die u helpen om snel bij het door u gezochte artikel te komen. Er zijn op dit moment twee filters: rubriek en jaar.