Per 1 januari 2012 zal er een Boek 10 BW zijn dat de codificatie bevat van een groot deel van het Nederlandse IPR. Het gaat om een consolidatie van een reeks IPR-wetten die sedert 1980 tot stand zijn gekomen. Aandacht wordt besteed aan het proces van voorbereiding van Boek 10, aan de functie van de redelijkheid en billijkheid in het IPR, aan de geschiktheid van het BW als onderdak voor het IPR, aan de verhouding tot het buitenlandse IPR en aan enige algemene bepalingen. |
Zoekresultaat: 11 artikelen
De zoekresultaten worden gefilterd op:Tijdschrift Vermogensrechtelijke Analyses x
Artikel |
|
Tijdschrift | Vermogensrechtelijke Analyses, Aflevering 2 2011 |
Trefwoorden | Boek 10 BW internationaal privaatrecht, codificatie, algemene bepalingen, redelijkheid en billijkheid ook voor het IPR?, tweedeling BW-RV geschikt voor IPR?, verhouding tot het buitenlandse IPR |
Auteurs | Prof. mr. A.V.M. Struycken |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
|
Tijdschrift | Vermogensrechtelijke Analyses, Aflevering 2 2010 |
Trefwoorden | Algemene Bankvoorwaarden, informatieplicht, titel 7.7B BW, zekerheidsrechten, beëindiging kredietrelatie |
Auteurs | Mr. drs. J.H.M. Spanjaard |
SamenvattingAuteursinformatie |
Per 1 november 2009 gelden de Algemene Bankvoorwaarden 2009, die de Algemene Bankvoorwaarden 1995 vervangen. De Algemene Bankvoorwaarden 2009 bevatten een modernisering ten opzichte van de voorwaarden uit 1995. Er is rekening gehouden met de bepalingen van titel 7.7B BW. Opmerkelijk is voorts de schrapping van de aansprakelijkheidsbeperking. De belangrijkste onderdelen uit de Algemene Bankvoorwaarden 1995 zijn niet gewijzigd, zodat de onder die voorwaarden gewezen rechtspraak haar gelding blijft behouden. De reikwijdte van de voorwaarden is evenwel beperkt, omdat de specifieke bankproducten hun eigen voorwaarden kennen die boven de algemene bankvoorwaarden prevaleren. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Vermogensrechtelijke Analyses, Aflevering 2 2009 |
Trefwoorden | rechtsmachtverdeling, privaatrecht, publiekrecht, bestuursrechtelijke geldschulden |
Auteurs | Dr. mr. M.W. Scheltema |
SamenvattingAuteursinformatie |
Er bestaan in verhoudingen tussen een burger en de overheid drie vormen van doorwerking van het publiekrecht in het privaatrecht. De eerste vorm van doorwerking hangt samen met de rechtsmachtverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter. De tweede vorm van doorwerking hangt samen met de voorrang van publiekrechtelijke normen in het privaatrecht. Deze voorrang kan op twee manieren worden bereikt. Het is mogelijk dat publiekrechtelijke normen op onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien gebruik gemaakt wordt van een privaatrechtelijke bevoegdheid. Een andere wijze waarop deze voorrang kan worden bewerkstelligd is het opnemen van een regeling in het publiekrecht van materie die ook in het BW is geregeld. De derde vorm van doorwerking betreft de doorwerking van publiekrechtelijke regels via open normen in het privaatrecht. Met het oog op de toekomst rijst de vraag welke van deze drie vormen van doorwerking in de toekomst zullen blijven bestaan en welke het meest prominent zullen worden. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Vermogensrechtelijke Analyses, Aflevering 01 2007 |
Trefwoorden | Misbruik van bevoegdheid, Onrechtmatige daad, Redelijkheid en billijkheid, Schuldeiser, Eigenaar, Rechtspraak, Schuldenaar, Verbod, Contract, Gemeente |
Auteurs | Schrage, E.J.H. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Vermogensrechtelijke Analyses, Aflevering 01 2004 |
Trefwoorden | Dwaling, Overeenkomst, Beding, Redelijkheid en billijkheid, Uitleg, Uitsluitingclausule, Toerekening, Algemene voorwaarden, Bedrog, Bewijslast |
Auteurs | Perron, C.E. du en Wechem, T.H.M. van |
Artikel |
|
Tijdschrift | Vermogensrechtelijke Analyses, Aflevering 02 2006 |
Trefwoorden | Rechtsverwerking, Verjaring, Betaling, Contract, Redelijkheid en billijkheid, Rechtsvordering, Verjaringstermijn, Schuldeiser, Verzekeraar, Bull |
Auteurs | Schrage, E.J.H. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Vermogensrechtelijke Analyses, Aflevering 02 2006 |
Trefwoorden | Beding, Hof van justitie EG, Consument, Ambtshalve toetsing, Uitleg, Richtlijnconforme interpretatie, Overeenkomst, Rechtspraak, Algemene voorwaarden, Horizontale werking |
Auteurs | Pavillon, C.M.D.S. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Vermogensrechtelijke Analyses, Aflevering 1 2010 |
Trefwoorden | goederenrechtelijke regime betreffende vervoerde zaken, res in transitu, artikel 8 WCG |
Auteurs | M.T.W. Wijnen |
SamenvattingAuteursinformatie |
Onderzoek naar de exacte reikwijdte van artikel 8 WCG, waarin het toepasselijke goederenrechtelijke regime met betrekking tot vervoerde zaken wordt aangewezen, en de geschiktheid van de daarin gekozen aanknopingsfactor. Aan de hand van een casus wordt geschetst welke onduidelijkheden er bestaan betreffende de reikwijdte van het artikel. Ingevolge het onderzoek naar de parlementaire geschiedenis, jurisprudentie en literatuur wordt geconcludeerd dat beter kan worden aangeknoopt aan de ‘nieuwe’ tot overdracht of vestiging verplichtende overeenkomst die tijdens transport wordt gesloten en niet zoals artikel 8 WCG voorschrijft, aan de overeenkomst die aan het vervoer ten grondslag ligt. Harmonisatie van het goederenrechtelijke met het verbintenisrechtelijke statuut is het resultaat. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Vermogensrechtelijke Analyses, Aflevering 1 2010 |
Trefwoorden | letter of comfort, patronaatsverklaring, uitleg, toepasselijk recht |
Auteurs | Mr. dr. S.A. Kruisinga en Mr. L. Leber |
SamenvattingAuteursinformatie |
Een letter of comfort, ook wel patronaatsverklaring genoemd, is een verklaring die door een moedermaatschappij kan worden afgegeven als onderdeel van de zekerheidsstelling in het kader van kredietverstrekking aan haar dochter. De bedoeling van een dergelijke verklaring is de kredietverstrekker gerust te stellen terzake de terugbetaling van het krediet door de dochter. Een comfort letter kan ook door de moedermaatschappij worden afgegeven als going concern verklaring in verband met de waardering van de bezittingen en schulden van de dochter. Gezien het huidig economisch klimaat is de verwachting gewettigd dat accountants vaker een dergelijke verklaring van de moedermaatschappij zullen vragen alvorens een goedkeurende verklaring te kunnen afgeven. De inhoud van comfort letters is echter niet vastomlijnd. De positie van de letter of comfort in het Nederlandse recht staat in deze bijdrage centraal. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Vermogensrechtelijke Analyses, Aflevering 2 2009 |
Trefwoorden | executiegeschil, vaststellingsovereenkomst, uitleg, garantie, dwangsommen, verjaring, dwingend recht, strijd openbare orde goede zeden |
Auteurs | Mr. M.W. Bijloo |
SamenvattingAuteursinformatie |
Merck, Sharpe en Dohme (MSD) en Euromedica zijn verwikkeld in een inbreukprocedure. Bij kort gedingvonnis van 9 juli 1999 wordt Euromedica veroordeeld om de inbreuk op de merkrechten van MSD te staken op verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000 per overtreding met een maximum van ƒ 1.000.000. Nadat MSD vervolgens – op basis van een gestelde overtreding van het verbod door Euromedica – maatregelen wilde treffen om dwangsommen te incasseren, heeft Euromedica een kort geding procedure aanhangig gemaakt tot staking van deze executie. De president van de rechtbank wijst deze vordering toe. Na wijzen van arrest door het gerechtshof in het hoger beroep komen partijen overeen dat MSD tegen overlegging van een bankgarantie van ƒ 1.000.000 door Euromedica af zou zien van executie van de dwangsommen, totdat bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak zou zijn komen vast te staan dat (i) Euromedica inbreuk had gepleegd op de rechten van MSD in cassatie, en (ii) Euromedica dwangsommen verschuldigd was op grond van het kort geding vonnis van 9 juli 1999. Nadat bij onherroeplijke rechterlijke uitspraak was komen vast te staan dat Euromedica wel degelijk inbreuk maakte en derhalve de dwangsommen verschuldigd was, stelde Euromedica zich op het standpunt dat de dwangsommen inmiddels verjaard waren en verzocht zij de rechtbank Haarlem om een verklaring van recht met die strekking. De rechtbank wees de vordering af, maar het gerechtshof Amsterdam wees de vordering in hoger beroep toe. In cassatie oordeelde de Hoge Raad dat de overeenkomst tussen partijen waarbij afstand werd gedaan van executie van de dwangsommen tegen overlegging van een bankgarantie moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst ex art. 7:900 BW. Als gevolg daarvan werd de verhouding tussen partijen niet langer beheerst door het vonnis van 9 juli 1999 en de aansluitende procedures, maar door de vaststellingsovereenkomst. Op deze vaststellingsovereenkomst is de relevante verjaringsbepaling niet van toepassing. Nu is betreffende verjaringsbepaling van dwingend recht, maar op basis van art. 7:902 BW is een vaststellingsovereenkomst ook geldig als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht.Er kunnen naar aanleiding van dit arrest van de Hoge Raad twee conclusies worden getrokken: ten eerste dat er in de visie van de Hoge Raad sprake van een vaststellingsovereenkomst kan zijn ondanks dat het niet zeker is of partijen zulks hebben beoogd. Verder is het onduidelijk waar de Hoge Raad de grens trekt ten aanzien van (de toepassing van) artikel 7:902 BW. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Vermogensrechtelijke Analyses, Aflevering 1 2009 |
Trefwoorden | betaalrekening, banken, universele dienstverplichting, contractdwang |
Auteurs | Mw. mr I.S.J. Houben |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage worden verscheidene mogelijkheden voor de burger om te ageren tegen weigeringen om een betaalrekening te openen behandeld. Tevens wordt ingegaan op de beschikbaarheid van betaaldiensten als zodanig en de initiatieven die de Europese Commissie op dat terrein ontplooit. |