Annotatie bij HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601 (Shaken baby). In dit arrest geeft de Hoge Raad uitleg aan de opzetclausule die sinds 2000 in de AVP gehanteerd wordt. Gekeken wordt naar de invloed van de geestesstoornis op de toepassing van de opzetuitsluiting en er wordt een vergelijking getrokken met het strafrecht. |
Zoekresultaat: 4 artikelen
De zoekresultaten worden gefilterd op:Tijdschrift Maandblad voor Vermogensrecht x
Artikel |
De opzetclausule (2000) uitgelegd door de Hoge Raad |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 11 2018 |
Trefwoorden | opzetclausule, AVP, geestesstoornis, categoriebenadering, maatschappelijke functie AVP |
Auteurs | Mr. dr. J.C. van Eijk-Graveland |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
Ambtshalve toetsing en het ‘aureool’ van de openbare orde bij overeenkomsten in strijd met een wettelijke norm |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 10 2018 |
Trefwoorden | ambtshalve toepassing, overeenkomst, nietigheid, Wft, artikel 3:40 BW |
Auteurs | Mr. P.W. den Hollander |
SamenvattingAuteursinformatie |
Moet de rechter toetsen of een overeenkomst in strijd is met een wettelijke norm en daarmee nietig, als partijen dat niet aanvoeren? In HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:818 (Rabobank/X) bevestigt de Hoge Raad dat deze verplichting is beperkt tot wettelijke normen van openbare orde. Dat is toe te juichen. |
Artikel |
Goederen met negatieve waarde in het Nederlandse vermogensrecht: Proefschrift van mr. A.A.J. Smelt |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 1 2007 |
Trefwoorden | vermogensrecht, eigendom, eigenaar, rechthebbende, faillissement, afval, curator, perceel, aansprakelijkheid, afstand van recht |
Auteurs | J.C. van der Steur |
Artikel |
Botsende grondrechten, in het bijzonder op internet |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 2 2009 |
Trefwoorden | vrijheid van meningsuiting, persoonlijke levenssfeer, privacy |
Auteurs | Mr. M. Chébti en Mr. L.A.R. Siemerink |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het vraagstuk betreffende de grenzen van de vrijheid van meningsuiting bij een botsing met het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (eer en goede naam, privacy) staat in deze bijdrage centraal. Bezwaren tegen de wijze waarop de Hoge Raad art. 10 EVRM toepast bij een botsing met art. 8 EVRM, met name in het licht van de EHRM-rechtspraak, worden belicht. Er wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de botsing van deze grondrechten in het internettijdperk, nu door de opkomst van internet de uitingsmogelijkheden explosief zijn gegroeid. Het is de vraag of het recht wel voldoende instrumenten biedt om het evenwicht tussen vrijheid van meningsuiting en privacy op het internet te handhaven. |