In het huidige ontslagrecht kan de werkgever zich indekken tegen onzekerheid over het einde van de arbeidsovereenkomst – en het daarmee gepaard gaande risico van een oplopende loonvordering – door het doen van een voorwaardelijk ontbindingsverzoek of het vragen van toestemming ‘voor zover rechtens vereist’. Als uitvloeisel van de Wet werk en zekerheid treedt op 1 juli 2015 een nieuw ontslagrecht in werking. De auteurs bespreken in deze bijdrage wat deze wetswijziging betekent voor de hiervoor genoemde voorwaardelijke ontslagprocedures. Zijn deze nog mogelijk na inwerkingtreding van het nieuwe ontslagrecht en zo ja, wat is het nut van deze procedures onder het nieuwe recht? |
Artikel |
|
Tijdschrift | ARBAC, april 2015 |
Auteurs | Prof. mr. dr. W.H.A.C.M. Bouwens en mr. dr. D.M.A. Bij de Vaate |
Samenvatting |
Article |
|
Tijdschrift | ARBAC, oktober 2012 |
Auteurs | mr. Vivian Bij de Vaate |
Samenvatting |
Deze bijdrage bevat een naschrift van Mr. mw. D.M.A. Bij de Vaate bij de reactie van H.J.W. Alt op haar artikel ‘Procesrechtelijke bijzonderheden in de ontbindingsprocedure. Deel 2: het bewijsrecht’. |
Deze bijdrage is een reactie op het artikel ‘Procesrechtelijke bijzonderheden in de ontbindingsprocedure deel 2: het bewijsrecht’ van mr. Vivian Bij de Vaate. |
Article |
|
Tijdschrift | ARBAC, mei 2012 |
Auteurs | mr. Vivian Bij de Vaate |
SamenvattingAuteursinformatie |
Een bekende uitzondering op het uitgangspunt van toezicht in twee feitelijke instanties is het appelverbod bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Krachtens art. 7:685 lid 11 BW kan tegen een ontbindingsbeschikking hoger beroep noch cassatie worden ingesteld. Dit roept vragen op met betrekking tot de rechtsbescherming van werknemers en werkgevers, mede gegeven de eisen die daaraan vanuit art. 6 EVRM gesteld kunnen worden. De auteur onderzoekt of het appelverbod in overeenstemming is met de voornoemde hogere norm en of eventuele misslagen in de ontbindingsbeschikking, ondanks het wettelijk appelverbod, hersteld kunnen worden. Aandacht wordt besteed aan de mogelijkheden van doorbreking van het appelverbod, herstel, herroeping en het leerstuk van de onrechtmatige rechtspraak. Onderzocht wordt of, en zo ja, voor welke gebreken in de ontbindingsbeschikking en de ontbindingsprocedure deze acties uitkomst kunnen bieden. |
Article |
|
Tijdschrift | ARBAC, mei 2012 |
Auteurs | mr. Vivian Bij de Vaate |
SamenvattingAuteursinformatie |
Een procesrechtelijke bijzonderheid in de ontbindingsprocedure van art. 7:685 BW ziet op de niet integrale toepasselijkheid van het wettelijk bewijsrecht van afdeling 9, titel 2 uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Volgens de memorie van toelichting bij de Wet tot herziening van het burgerlijk procesrecht kan de spoedeisendheid van de ontbindingsprocedure zich tegen toepassing van het wettelijke bewijsrecht verzetten. In dit artikel wordt allereerst betoogd dat niet iedere ontbindingsprocedure per definitie spoedeisend is en zich tegen de toepasselijkheid van het wettelijk bewijsrecht verzet en tevens dat in een spoedeisende ontbindingsprocedure onderscheid moet worden gemaakt tussen bewijsregels die wel en die niet aan een spoedige beslissing in de ontbindingsprocedure in de weg staan. Vervolgens onderzoekt de auteur of de ontbindingsprocedure wat betreft de bewijsvoering in overeenstemming is met art. 6 EVRM en het recht van de Europese Unie. |
Analysis of recent European and Dutch case-law, dealing with issues of applicable law of international labour contracts. |
Article |
|
Tijdschrift | ARBAC, juni 2011 |
Auteurs | mr. Vivian mrs. Bij de Vaate |
Samenvatting |
In this article, I will plead two 'new' proceedings against an inferior permission to terminate employment: (1) an appeal to the nullity of the permission to terminate employment and (2) an appeal to the nullity of the withdrawal. These procedures offer the employee an adequate remedy in the light of article 6 ECHR, in contrast with the claims for unfair dismissal (in Dutch: kennelijk onredelijk ontslag) and wrongful government act. |
In het afgelopen decennium is in de (lagere) jurisprudentie op uiteenlopende wijze geoordeeld over de omvang van de 403-aansprakelijkheid van de moedermaatschappij voor uit arbeids- en andere duurovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen van haar vrijgestelde groepsmaatschappij (hierna dochtermaatschappij). De centrale vraag daarbij was telkens of deze aansprakelijkheid alleen geldt voor verplichtingen voortvloeiend uit tijdens de aansprakelijkstellingstelling aangegane arbeidsovereenkomsten of tevens voor verplichtingen voortvloeiend uit voor de aansprakelijkstelling aangegane arbeidsovereenkomsten en, indien dat laatste het geval was, of de aansprakelijkheid dan alleen voor gedurende de aansprakelijkstelling uit arbeidsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen geldt of ook voor daarvoor reeds uit arbeidsovereenkomsten ontstane verplichtingen. |
Article |
|
Tijdschrift | ARBAC, november 2010 |
Auteurs | R.M. Beltzer |
Samenvatting |
Het aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegekende instrument van algemeenverbindendverklaring is sinds 1937 opgenomen in de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (verder: Wet Avv). Het doel van deze wet is ondergraving van een cao door concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan. Algemeenverbindendverklaring ordent hierbij op twee wijzen: zij ordent de concurrentie op de afzetmarkt en zij brengt ordening op de arbeidsmarkt teweeg. Het effect van algemeenverbindendverklaring is dat alle werkgevers binnen de betreffende bedrijfstak en alle bij hen in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de cao wier bepalingen algemeen verbindend worden verklaard, aan hetzelfde rechtsregime onderworpen zijn. Afwijkende afspraken zijn nietig ingevolge het bepaalde in art. 3 Wavv. |
Article |
|
Tijdschrift | ARBAC, oktober 2010 |
Auteurs | Dr. M.F.P. Rojer en mr. C.M.T. van der Veldt |
SamenvattingAuteursinformatie |
Sinds januari 2007 past de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) gewijzigd dispensatiebeleid toe. Aanleiding daarvoor was de constatering dat in de voorafgaande jaren in een aantal gevallen op oneigenlijke wijze gebruik was gemaakt van de mogelijkheid tot dispensatie van algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen. Tegenwoordig zijn aan het verkrijgen van dispensatie verschillende condities verbonden. Behalve het hebben van een rechtsgeldige cao, dienen betrokken partijen onafhankelijk van elkaar te zijn én de dispensatieverzoekende partijen dienen met hun eigen cao zwaarwegende argumenten te hebben waarom het besluit tot algemeenverbindendverklaring op hen niet van toepassing zou moeten zijn. Vooral met de voorwaarde van een beargumenteerde motivatie van het dispensatieverzoek is een draai gemaakt in het dispensatiebeleid van 180 graden: van welhaast automatische dispensatie naar dispensatie onder strikte voorwaarden. |