In het afgelopen decennium is in de (lagere) jurisprudentie op uiteenlopende wijze geoordeeld over de omvang van de 403-aansprakelijkheid van de moedermaatschappij voor uit arbeids- en andere duurovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen van haar vrijgestelde groepsmaatschappij (hierna dochtermaatschappij). De centrale vraag daarbij was telkens of deze aansprakelijkheid alleen geldt voor verplichtingen voortvloeiend uit tijdens de aansprakelijkstellingstelling aangegane arbeidsovereenkomsten of tevens voor verplichtingen voortvloeiend uit voor de aansprakelijkstelling aangegane arbeidsovereenkomsten en, indien dat laatste het geval was, of de aansprakelijkheid dan alleen voor gedurende de aansprakelijkstelling uit arbeidsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen geldt of ook voor daarvoor reeds uit arbeidsovereenkomsten ontstane verplichtingen. |
Zoekresultaat: 15 artikelen
Jaar 2010 xArtikel |
Ontslagrecht in het Koninkrijk der Nederlanden (2) |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 3 2010 |
Trefwoorden | ontslagrecht, concordantiebeginsel, Antillen, Aruba, arbeidsrecht, Koninkrijk der Nederlanden, doorwerking, Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden |
Auteurs | Mr. F.M. Dekker |
SamenvattingAuteursinformatie |
Volgens artikel 39 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden zijn de wetgevers van de verschillende Koninkrijkslanden verplicht een aantal belangrijke rechtsgebieden ‘zoveel mogelijk’ op overeenkomstige wijze te regelen. In een tweetal artikelen onderzoekt de auteur in hoeverre zij met betrekking tot het ontslagrecht aan deze zogenoemde concordantieverplichting voldoen. Volgens de auteur houdt artikel 39 Statuut namelijk in dat een verschil in wetgeving tussen de drie Koninkrijkslanden slechts geoorloofd is indien daar een behoorlijke rechtvaardigingsgrond voor kan worden aangewezen. In dit tweede deel ligt de focus allereerst op gevolgen van de recente staatkundige hervormingen binnen het Koninkrijk voor het vigerende ontslagrecht. Conclusie hiervan is dat de materiële gevolgen voor het ontslagrecht zeer beperkt zijn. Met dit als uitgangspunt worden vervolgens de opzegbepalingen uit het BW, de rechterlijke ontbinding en het einde van rechtswege in de verschillende koninkrijkslanden met elkaar vergeleken. Uit deze vergelijking blijkt dat er tussen de verschillende landen een hoop ongerechtvaardigde verschillen bestaan. Deze verschillen lijken zich evenwel voornamelijk voor te doen op technisch-juridische gebieden. Bij het uitvaardigen van nieuwe wetgeving houden de wetgevers dus onvoldoende rekening met het concordantiebeginsel. De rechters uit het Koninkrijk kan men in dezen daarentegen weinig kwalijk nemen. Daar waar hun een zekere beoordelingsruimte wordt gelaten, bestaat er immers een grote mate aan concordantie. Door middel van concorderende interpretatie worden de open normen in de verschillende landen namelijk op dezelfde wijze ingevuld. Hierbij moet er echter wel voor worden gewaakt dat er een te grote mate van concordantie wordt bereikt. De rechter mag de verschillen in cultuur en gewoontes tussen de Koninkrijkslanden niet uit het oog verliezen. |
Artikel |
Vuurwerkramp Enschede: de Staat gaat vrijuit |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 10 2010 |
Trefwoorden | vuurwerkramp, overheidsaansprakelijkheid, Enschede, ramp |
Auteurs | Mr. E.M. van Orsouw |
SamenvattingAuteursinformatie |
Aanleiding voor deze bijdrage is de uitspraak van de Hoge Raad op 9 juli 2010 over de vuurwerkramp. Waar de vordering bij de Hoge Raad strandt op cassatietechnische gronden, werpt de zaak niettemin vele interessante vragen op. Wat is de invloed van politieke keuzes op de vraag wat we van de overheid mogen verwachten in het kader van rampenbestrijding? Wat te doen met gevaar van wijsheid achteraf bij de beoordeling of een bepaalde ramp had kunnen en moeten worden voorkomen? Heeft de kennis van een enkele ambtenaar te gelden als kennis van ‘de Staat’? Mag de Staat bij zijn doen en laten zonder meer vertrouwen op de naleving van afgegeven vergunningen? |
Artikel |
|
Tijdschrift | Vermogensrechtelijke Analyses, Aflevering 2 2010 |
Trefwoorden | algemene voorwaarden, onderneming, zwarte lijst, grijze lijst, reflexwerking |
Auteurs | Mr. R.H.C. Jongeneel en Prof. mr. B. Wessels |
SamenvattingAuteursinformatie |
Afdeling 6.5.3 BW (Algemene voorwaarden) heeft in beginsel betrekking op ieder gebruik van algemene voorwaarden. Een belangrijke uitzondering is artikel 6:235 lid 1 BW, waarin aan bedrijven van een bepaalde omvang een beroep op de specifieke vernietigingsgronden bedoeld in de artikelen 6:233 en 234 BW (open norm en informatie- of kennisgevingsplicht) wordt onthouden. Afdeling 6.5.3 BW, in het bijzonder artikel 6:236 BW (zwarte lijst) en artikel 6:237 BW (grijze lijst), is daarnaast letterlijk beperkt tot overeenkomsten met consumenten, maar de betekenis van deze lijsten werkt door in overeenkomsten tussen ondernemers onderling. Beide thema’s worden mede aan de hand van een analyse van rechtspraak behandeld, waarbij de auteurs aanbevelingen voor verdere uitleg formuleren. |
Artikel |
Strafrecht voor civilisten: de verbetering van de mogelijkheid om schade via het strafrecht te verhalen |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade, Aflevering 3 2010 |
Trefwoorden | Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces, schadevergoedingsmaatregel, BOS-Schade, belang voegingsprocedure |
Auteurs | Mr. A.H. Sas |
SamenvattingAuteursinformatie |
Degene die schade heeft geleden door een strafbaar feit kan zich met zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. De strafrechter doet dan, gelijk met de strafzaak, uitspraak over de schadevergoeding. Dit voegen als benadeelde partij zal vanaf 1 januari 2011 een aantal belangrijke wijzigingen ondergaan. Op deze datum zal de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in werking treden. |
Artikel |
Stuiting van de verjaring in en buiten rechte |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 9 2010 |
Trefwoorden | verjaring, stuiting, voorlopige bewijslevering, voorlopig getuigenverhoor |
Auteurs | Mr. M.L. Tuil |
SamenvattingAuteursinformatie |
In dit artikel staan de eisen die de Hoge Raad stelt aan de stuiting van de verjaring in en buiten rechte centraal. Daarbij wordt in het bijzonder ingegaan op de stuitingsproblematiek in het kader van onderhandelingen en stuiting van de verjaring door handelingen zoals het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. |
Jurisprudentie |
2010/22 Vordering tot afgifte bescheiden ex artikel 843a Rv; gewichtige redenenomafgifte bescheiden te weigeren; middels procedure ex artikel 843a Rv kan afgifte van stukken worden bewerkstelligd die in het kader van het strafrechtelijke onderzoek niet aan eiser behoren te worden afgestaan; geen spoedeisend belang: vordering afgewezenVoorzieningenrechter Rechtbank Rotterdam (mr. P.F.G.T. Hofimeijer-Rutten) d.d. 12 april 2010 (m.nt. prof. mr. T.M. Schalken). |
Tijdschrift | Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Aflevering 5 2010 |
Artikel |
Titel 10.15 BW – IPR zee-, binnenvaart- en luchtrecht: weinig nieuws |
Tijdschrift | Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 7-8 2010 |
Trefwoorden | internationaal privaatrecht, zeerecht, binnenvaartrecht, luchtrecht, cognossement, goederenvervoer |
Auteurs | Prof. mr. M.H. Claringbould |
SamenvattingAuteursinformatie |
Titel 10.15 BW is grotendeels een kopie van de Wet IPR zee- en binnenvaart (WIPRZ) uit 1993. Maar in 2009 zijn Rome I en Rome II in werking getreden; de grenslijn tussen deze ‘natte’ IPR-regeling en de verordeningen wordt scherper getrokken. Het zou mooi zijn als tijdens de parlementaire behandeling van Titel 10.15 BW alsnog aandacht wordt besteed aan enkele in deze bijdrage genoemde (detail)punten. |
Praktijk |
Oneerlijkheid aan banden: Luxemburg spreekt zich uit vóór consumenten |
Tijdschrift | Contracteren, Aflevering 2 2010 |
Trefwoorden | consumentenrecht, ambtshalve toetsing, richtlijn oneerlijke bedingen, rapport LOVCK |
Auteurs | Mr. dr. T.H.M. van Wechem en Mr. drs. J.H.M. Spanjaard |
SamenvattingAuteursinformatie |
Krachtens recente rechtspraak van het HvJEU moet de nationale rechter ambtshalve bedingen toetsen op hun eerlijkheid aan hand van de Richtlijn oneerlijke bedingen. Het HvJEU breidt de verplichting ambtshalve te toetsen uit naar andere consumentenbeschermingsrichtlijnen. Om de toetsing nadere sturing te geven heeft een werkgroep van rechters een rapport met aanbevelingen geschreven over de ambtshalve toetsing van Europees consumentenrecht. Schrijvers bespreken de rechtspraak van het HvJEU, het rapport en plaatsen kritische kanttekeningen bij een recent arrest van de Hoge Raad waarin de Hoge Raad niet ambtshalve toetste. |
Artikel |
Langdurige vertraging van de vliegreis: uitstel is in EU-verordening voor het recht op vergoeding gelijk aan afstel |
Tijdschrift | Contracteren, Aflevering 2 2010 |
Trefwoorden | reisrecht, Verordening 261/2004, compensatie bij vertraging |
Auteurs | Mr. drs. J.H.M. Spanjaard |
SamenvattingAuteursinformatie |
EU-Verordening 261/2004 houdt al sinds haar inwerkingtreding per 17 februari 2005 de gemoederen bezig. In 2009 heeft het HvJEU enkele knopen over de verordening doorgehakt. In het Rehder-arrest bepaalde het HvJEU dat zowel de rechter van de plaats van vertrek als de rechter van de plaats van aankomst bevoegd is van vorderingen kennis te nemen. |
Artikel |
De 403-verklaring voor uitgevaren dochters: alertheid geboden |
Tijdschrift | Vennootschap & Onderneming, Aflevering 6 2010 |
Trefwoorden | 403-verklaring, aansprakelijkstelling, overblijvende aansprakelijkheid |
Auteurs | Mr. M.J. Janssen |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage bespreekt de auteur de formele benadering van de OK aan de gebondenheid van de 403-verklaring ingeval de moeder deze is vergeten in te trekken. Daarbij gaat de auteur in op de kans van slagen van een beroep op redelijkheid en billijkheid door de vergeetachtige moeder. |
Artikel |
De werkgever en het kelderluikOver toepassing van de Kelderluik-criteria bij artikel 7:162 en artikel 7:658 BW |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties, Aflevering 1 2010 |
Trefwoorden | gezichtspunten, Kelderluik-factoren, Bayar/Wijnen, werkgeversaansprakelijkheid, onrechtmatige daad, context |
Auteurs | Mr. J.P. Quist |
SamenvattingAuteursinformatie |
In het Kelderluik-arrest uit 1965 heeft de Hoge Raad een viertal gezichtspunten geformuleerd die van belang (kunnen) zijn bij de beantwoording van de vraag of sprake is van onrechtmatige gevaarzetting. Veertig jaar later, in het arrest Bayar/Wijnen, heeft de Hoge Raad deze factoren herhaald en daaraan een gezichtspunt toegevoegd in een geval waarin het ging om een werknemer die bij het werken met een gevaarlijke machine letsel had opgelopen. In dit artikel wordt ingegaan op de manier waarop invulling aan de verschillende gezichtspunten (en enkele andere relevante omstandigheden) wordt gegeven. De toepassing van de gezichtspunten bij op artikel 6:162 BW en artikel 7:658 BW gebaseerde vorderingen lijkt veel op elkaar. Een opvallend verschil is echter dat het enkele feit dat het bij artikel 7:658 BW om aansprakelijkheid van de werkgever gaat, van groot belang is voor de strengheid waarmee toepassing aan de Kelderluik-factoren en andere (mogelijk) relevante omstandigheden wordt gegeven. Daar waar de Kelderluik-factoren bij artikel 6:162 BW (in beginsel) een neutraal karakter hebben, wijzen zij bij artikel 7:658 BW veel meer in de richting van een bevestigende beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag. De context waarbinnen een bepaalde schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan, is dan ook van grote invloed op de wijze waarop de verschillende factoren worden ingekleurd. In deze bijdrage komen ook andere overeenkomsten en verschillen tussen toepassing van artikel 6:162 BW en artikel 7:658 BW aan bod. |
Artikel |
Zakelijk conflictmanagement in breed perspectiefEisen en prikkels vanuit risicomanagement, kostenbeheersing, actualiteiten ADR/EDR en het juridisch kader |
Tijdschrift | Nederlands-Vlaams tijdschrift voor mediation en conflictmanagement, Aflevering 1 2010 |
Trefwoorden | risk management, cost control, ADR/EDR, legal context |
Auteurs | Ellen van Beukering |
SamenvattingAuteursinformatie |
In this contribution an overview is given of the most recent developments with regard to commercial dispute management and its legal context, in particular in the Netherlands. Firstly, a focus is put on the importance of integral conflict management on the basis of ADR/EDR from the perspective of risk management and cost control. Secondly, recent developments with regard to effective dispute resolution, in particular in government policy, ADR/EDR and in the legal context are discussed. The judicial and the extrajudicial system offer conflict parties various possibilities to effective and efficient dispute resolution. Further, special attention is paid to mediation clauses in commercial contracts. With regard to the European Directive of 21 May 2008 on mediation in civil and commercial matters, Directive 2008/52/EC, its consequences to the Dutch legal system and its importance for commercial dispute resolution management are discussed. |
Artikel |
Aansprakelijkheid op grond van de 403-verklaringEen bespreking van enkele aspecten van de 403-verklaring aan de hand van de Jones Lang LaSalle-uitspraak |
Tijdschrift | Onderneming en Financiering, Aflevering 1 2010 |
Trefwoorden | 403-verklaring, concernverband, concernrecht, Jones Lang LaSalle-zaak, aansprakelijkheid |
Auteurs | Mr. B. Niels |
SamenvattingAuteursinformatie |
In het huidige economische klimaat zal de belangstelling van zowel crediteuren als hoofdelijke debiteuren voor de aansprakelijkheid op grond van een 403-verklaring ongetwijfeld toenemen. Uit de praktijk en uit de rechtspraak blijkt echter dat nog de nodige onduidelijkheid bestaat over de uitleg van artikel 2:403 BW en de reikwijdte van de gedeponeerde 403-verklaring, waardoor enerzijds de moeder aansprakelijk kan zijn zonder dat het noodzakelijk is en anderzijds de dochter in strijd met de wettelijke regelgeving geen jaarrekening kan hebben gepubliceerd. Ook wordt regelmatig door de moeder vergeten de verklaring ten behoeve van een inmiddels verkochte dochter in te trekken en de aansprakelijkheid te beëindigen. In dit artikel wordt aan de hand van de recente Jones Lang LaSalle-zaak de problematiek met betrekking tot de 403-verklaring besproken. |
Artikel |
|
Tijdschrift | Vermogensrechtelijke Analyses, Aflevering 1 2010 |
Trefwoorden | letter of comfort, patronaatsverklaring, uitleg, toepasselijk recht |
Auteurs | Mr. dr. S.A. Kruisinga en Mr. L. Leber |
SamenvattingAuteursinformatie |
Een letter of comfort, ook wel patronaatsverklaring genoemd, is een verklaring die door een moedermaatschappij kan worden afgegeven als onderdeel van de zekerheidsstelling in het kader van kredietverstrekking aan haar dochter. De bedoeling van een dergelijke verklaring is de kredietverstrekker gerust te stellen terzake de terugbetaling van het krediet door de dochter. Een comfort letter kan ook door de moedermaatschappij worden afgegeven als going concern verklaring in verband met de waardering van de bezittingen en schulden van de dochter. Gezien het huidig economisch klimaat is de verwachting gewettigd dat accountants vaker een dergelijke verklaring van de moedermaatschappij zullen vragen alvorens een goedkeurende verklaring te kunnen afgeven. De inhoud van comfort letters is echter niet vastomlijnd. De positie van de letter of comfort in het Nederlandse recht staat in deze bijdrage centraal. |